Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2014:2344, Bekrachtiging/bevestiging. Woningwet Algemene wet op het binnentreden

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:RVS:2016:2348

ECLI:NL:RVS:2015:1791

ECLI:NL:RVS:2014:3368

ECLI:NL:RVS:2015:1768

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2015:7684, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RVS:2017:1856

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:3597, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RVS:2016:1268

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBASS:2012:BX5879, Meerdere afhandelingswijzen

ECLI:NL:RVS:2017:2013

ECLI:NL:RVS:2010:BO4829

Uitspraak /1/A3

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:4843, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RVS:2017:1997

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2013:5574, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RVS:2011:BQ4936

Zoekresultaat - inzien document ECLI:NL:RVS:2010:BO9151. Uitspraak. Permanente link: Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:RVS:2017:1318

ECLI:NL:RVS:2015:2989

ECLI:NL:RVS:2014:3998

ECLI:NL:RVS:2015:2992

ECLI:NL:RVS:2005:AU2988

ECLI:NL:RVS:2011:BQ6783

ECLI:NL:RVS:2013:BZ7733

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2015:5375, Meerdere afhandelingswijzen

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. OGR-Updates.nl JOM 2017/58 AR 2017/177 Omgevingsvergunning in de praktijk 2017/7492

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 mei 2015 in zaak nr. 14/10078 in het geding tussen:

ECLI:NL:RVS:2015:3233

LJN: BX6509, Raad van State, /1/A1. Datum uitspraak: Datum publicatie:

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2012:BW4490, Meerdere afhandelingswijzen

ECLI:NL:RVS:2017:1059

ECLI:NL:RVS:2012:BX4621

Uitspraak /1/A2 en /1/A2

ECLI:NL:RVS:2014:2812

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2015:7924, Meerdere afhandelingswijzen. Algemene wet bestuursrecht 8:4 Gemeentewet Gemeentewet 83 Kieswet

ECLI:NL:RVS:2017:425. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:RVS:2014:4574

JOM 2017/310 AR 2017/1305 Omgevingsvergunning in de praktijk 2017/7543

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Datum 27 januari 2016 ECLI:NL:RVS:2016:155

ECLI:NL:CRVB:2007:BB0694

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2015:7224, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RVS:2013:1522

ECLI:NL:RVS:2012:BV6555

ECLI:NL:RVS:2012:BY5138

ECLI:NL:RVS:2016:2861

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2013:174, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RVS:2014:1169

ECLI:NL:RVS:2009:BI2655


het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.

ECLI:NL:RVS:2015:1002

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBASS:2012:2307, Bekrachtiging/bevestiging

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 30 maart 2016 in zaak nr. 15/2894 in het geding tussen:

ECLI:NL:RVS:2008:BF7235

ECLI:NL:RVS:2013:BZ1273

ECLI:NL:RVS:2017:1925

ECLI:NL:RVS:2017:1848

ECLI:NL:RVS:2017:2254

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 april 2013 in zaak nr. 12/641 in het geding tussen:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2001:AB2287

ECLI:NL:RVS:2016:3390

ECLI:NL:RVS:2015:2365

ECLI:NL:RVS:2009:BH8446

ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1071

ECLI:NL:RVS:2009:BK5057

ECLI:NL:RVS:2016:2279

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 maart 2016 in zaak nr. ROE 15/2616 in het geding tussen:

ECLI:NL:RVS:2012:BY2512

ECLI:NL:CRVB:2013:CA0958

Uitspraak /1/A2

ECLI:NL:RVS:2012:BY3743

ECLI:NL:RVS:2014:3559 Deeplink

ECLI:NL:RVS:2016:1061

ECLI:NL:RVS:2008:BG1849

ECLI:NL:RVS:2015:3038

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2017:1481

AB 2013/72: Bestuursdwang. Bijzondere omstandigheden wegens gebrekkige machtiging, waardoor kosten bestuursdwang niet mogen worden verhaald.

ECLI:NL:RVS:2013:BY8851

ECLI:NL:CRVB:2014:819

ECLI:NL:CRVB:2013:2879

ECLI:NL:RVS:2012:BY6738

ECLI:NL:CRVB:2016:3651

Uitspraak /1

ECLI:NL:RVS:2007:BB1302

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2009:BJ2630

ECLI:NL:RVS:2014:3026

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:RVS:2014:3854

ECLI:NL:RVS:2017:2173

ECLI:NL:RVS:2016:1059

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 mei 2016 in zaak nr. 15/6422 in het geding tussen:

ECLI:NL:RVS:2013:CA3671

ECLI:NL:RVS:2014:4724

ECLI:NL:RVS:2010:BL1497

ECLI:NL:RVS:2012:BW8140

Transcriptie:

ECLI:NL:RVS:2015:177 Instantie Raad van State Datum uitspraak 28-01-2015 Datum publicatie 28-01-2015 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201402513/1/A1 Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2014:2344, Bekrachtiging/bevestiging Bestuursrecht Hoger beroep Bij besluit van 22 november 2012 heeft het dagelijks bestuur zijn beslissing om op 18 september 2012 de in het pand op het perceel [locatie] te Rotterdam (hierna: het pand) aangetroffen hennepkwekerij direct te ontruimen op schrift gesteld en daarbij medegedeeld dat de kosten daarvan op [appellant] zullen worden verhaald. Bij besluit van gelijke datum heeft het dagelijks bestuur de kosten voor de toepassing van de bestuursdwang vastgesteld op een bedrag van 692,34. Wetsverwijzingen Vindplaatsen Algemene wet bestuursrecht Woningwet Algemene wet op het binnentreden Rechtspraak.nl JOM 2015/213 Omgevingsvergunning in de praktijk 2015/6591 BA 2015/68 AB 2015/112 Uitspraak 201402513/1/A1. Datum uitspraak: 28 januari 2015 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te Rotterdam, tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 februari 2014 in zaak nr. 13/2814 in het geding tussen: [appellant] en

het dagelijks bestuur van de deelgemeente Prins Alexander, thans het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Procesverloop Bij besluit van 22 november 2012 heeft het dagelijks bestuur zijn beslissing om op 18 september 2012 de in het pand op het perceel [locatie] te Rotterdam (hierna: het pand) aangetroffen hennepkwekerij direct te ontruimen op schrift gesteld en daarbij medegedeeld dat de kosten daarvan op [appellant] zullen worden verhaald. Bij besluit van gelijke datum heeft het dagelijks bestuur de kosten voor de toepassing van de bestuursdwang vastgesteld op een bedrag van 692,34. Bij besluit van 2 april 2013 heeft het dagelijks bestuur de bezwaren van [appellant] tegen de besluiten van 22 november 2012 beoordeeld en besloten het besluit tot toepassing van bestuursdwang in die zin te wijzigen dat de wettelijke grondslag wordt aangevuld. Bij uitspraak van 27 februari 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend. [appellant] heeft nadere stukken ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2014, waar [appellant], bijgestaan door mr. R. Wijling, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Rolle, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Overwegingen 1. Het dagelijks bestuur heeft aan het besluit van 22 november 2012 tot het op schrift stellen van de last onder bestuursdwang, ten grondslag gelegd dat tijdens een inspectie op 18 september 2012 in het pand 114 hennepplanten, 6,2 kilo gedroogde henneptoppen, 18 transformatoren en 18 assimilatielampen zijn aangetroffen. De lampen en transformatoren waren op hout gemonteerd. Verder waren de aansluitingen open, was een niet geaarde installatie aanwezig en vond er diefstal van energie plaats. 2. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het dagelijks bestuur met het besluit van 2 april 2013 de primaire grondslag van het besluit van 22 november 2012 tot het op schrift stellen van de last onder bestuursdwang, namelijk artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet, heeft gewijzigd. Volgens hem is de grondslag van het handhavend optreden ten onrechte uitgebreid en gewijzigd met de toevoeging van artikel 24 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Ommoord Binnen de Ring" en artikel 7.10 van het Bouwbesluit 2012. 2.1. Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats. Ingevolge het tweede lid herroept het bestuursorgaan, voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit. 2.2. [appellant] betoogt weliswaar terecht dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beoordeeld of de grondslag van het handhavend optreden met de toevoeging van artikel 24 van de planvoorschriften

van het bestemmingsplan "Ommoord Binnen de Ring" en artikel 7.10 van het Bouwbesluit is gewijzigd en uitgebreid, maar dat leidt, gelet op het hiernavolgende, niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. 2.3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 5 februari 2014 in zaak nr. 201304822/1/A4 staat artikel 7:11 van de Awb niet in de weg aan handhaving van een besluit op grond van een andere wettelijke bepaling dan die waarop het in het bezwaar bestreden primaire besluit berust. Ditzelfde geldt voor een uitbreiding van de grondslag van het handhavend optreden, zoals hier aan de orde. De door het dagelijks bestuur eerst aan het besluit van 2 april 2013 ten grondslag gelegde bepalingen leiden immers niet tot een wijziging van de inhoud van de last onder bestuursdwang, zodat het dagelijks bestuur, anders dan [appellant] betoogt, niet in strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb heeft gehandeld. Het betoog faalt. 3. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het dagelijks bestuur bevoegd was spoedeisende bestuursdwang toe te passen. In dit verband voert hij allereerst aan dat het binnentreden in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Voorts voert hij daartoe aan dat de situatie ter plaatse niet zo spoedeisend was dat direct ingrijpen noodzakelijk was. Volgens hem geeft de "Rapportage Diefstal Energie" van 24 september 2012 (hierna: de rapportage) daartoe geen aanleiding, omdat deze niet spreekt van kennelijk gevaar. Dat in zijn algemeenheid een houten paneel brandgevaar oplevert, betekent volgens hem niet dat in dit concrete geval de situatie ook brandgevaarlijk was. Volgens hem is dat niet met feiten en omstandigheden onderbouwd. [appellant] stelt zich voorts op het standpunt dat de informatie, zoals volgt uit de rapportage, is verkregen met gebruikmaking van een gebrekkige machtiging. Hij voert daartoe aan dat de machtiging tot binnentreden niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen, nu de gegevens die in deze machtiging staan niet overeenkomen met de door R. Gagliardi, inspecteur stadsontwikkeling van de gemeente Rotterdam, ingevulde "Checklist ontmanteling hennepkwekerijen" (hierna: de checklist). De checklist beschrijft onder andere wanneer de ontmanteling heeft plaatsgevonden en welke personen daarbij aanwezig waren. Uit die checklist volgt onder andere dat D. Ririhena en R.H.J. Vunderink, beiden opsporingsambtenaar, bij de ontmanteling aanwezig waren. Dat komt volgens [appellant] niet overeen met de verleende machtiging, waaruit volgt dat Vunderink en J. Manse bevoegd waren de woning binnen te treden, aldus [appellant]. Verder voert hij daartoe aan dat een verslag van het binnentreden ontbreekt, waardoor niet duidelijk is wie er als eerste de woning is binnengetreden. Dat is volgens hem van belang, omdat uitsluitend Vunderink bevoegd was de woning binnen te treden. Gelet op de verleende machtiging had Ririhena de woning alleen kunnen binnentreden wanneer hij Vunderink daarbij vergezelde, wat maakt dat Ririhena niet als eerste de woning had mogen binnentreden, aldus [appellant]. De rechtbank had voorts de bevindingen buiten beschouwing moeten laten omdat het dagelijks bestuur niet eerder dan in beroep een standpunt heeft ingenomen over de verleende machtiging. Het dagelijks bestuur mocht zijn besluit tot toepassing van spoedeisende bestuursdwang dan ook niet op die informatie baseren. Voor zover wordt geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het dagelijks bestuur de bevindingen van binnentreden niet buiten beschouwing hoefde te laten, betoogt [appellant] dat gezien de gebreken die volgens hem aan de machtiging tot binnentreden kleven, van het verhaal van de kosten voor bestuursdwang had moeten worden afgezien. Hij verwijst daartoe naar een uitspraak van de Afdeling van 31 oktober 2012 in zaak nr. 201108810/1/A3. 3.1. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het EVRM heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Grondwet is het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner alleen geoorloofd in gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden (hierna: de Awbi) is voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner een schriftelijke machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie, burgemeesters, gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders de bevoegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. Ingevolge artikel 3, eerste lid, onder c, is de hulpofficier van justitie bevoegd tot het geven van een machtiging tot binnentreden. Ingevolge artikel 7, tweede lid, kan bij afwezigheid van de bewoner slechts worden binnengetreden, voor zover dit dringend noodzakelijk is en, indien krachtens een machtiging wordt binnengetreden, de machtiging dit uitdrukkelijk bepaalt. Ingevolge artikel 10, eerste lid, maakt degene die zonder toestemming van de bewoner in een woning is binnengetreden op zijn ambtseed of -belofte een schriftelijk verslag op omtrent het binnentreden. 3.2. De hulpofficier van justitie is op 18 september 2012 overgegaan tot afgifte van de machtiging tot binnentreden nadat na het maken van een warmtescan van de panden aan de Niels Bohrplaats het vermoeden bestond dat in het pand een hennepkwekerij aanwezig was. Vanwege de ernstige gevaren voor de omgeving is vervolgens spoedeisende bestuursdwang toegepast en is de hennepkwekerij in opdracht van het dagelijks bestuur ontmanteld. Die ernstige gevaren voor de omgeving waren gelegen in het feit dat het exploiteren van de aangetroffen hennepkwekerij ernstig brand- en elektrocutiegevaar voor bewoners en omwonenden opleverde. Anders dan [appellant] betoogt is het binnentreden niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 22 augustus 2012 in zaak nr. 201110511/1/A3), betekent het binnentreden weliswaar een inmenging, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het EVRM, maar voorziet die bepaling in de mogelijkheid van beperking van het huisrecht, als aan de daar gestelde eisen is voldaan. Dat is hier het geval. De bevoegdheid tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is in de Awbi voorzien en voldoet, gelet op de in de eerste alinea vermelde aannemelijk geachte omstandigheden, aan de eisen van dringende maatschappelijke noodzaak en evenredigheid. Het betoog faalt in zoverre. 3.3. Uit de rapportage volgt dat aangifte is gedaan wegens het veroorzaken van een gevaarlijke situatie. Uit de rapportage "Waarneming (visuele) controle netcomponenten van Stedin Netbeheer B.V. en de elektrische-installatie" van dezelfde datum als de rapportage volgt dat de hoofdbeveiliging in de hoofdaansluitkast was verzwaard, hetgeen kan leiden tot overbelasting. Verder is geconstateerd dat de elektrische installatie van deze hennepkwekerij zeer onprofessioneel was aangelegd, hetgeen een gevaarlijke situatie opleverde. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de rapportages van Stedin Netbeheer B.V. voldoende grondslag vormen voor de conclusie dat de situatie spoedeisend was omdat er direct gevaar bestond, zodat het besluit niet kon worden afgewacht en direct ingrijpen noodzakelijk was. Het betoog faalt in zoverre. 3.4. Voor zover [appellant] heeft beoogd te betogen dat door de volgens hem aan de verleende machtiging tot binnentreden klevende gebreken het besluit tot toepassing van bestuursdwang onrechtmatig is, faalt dat betoog. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 2 juli 2014 in zaak nr. 201305779/1/A3, is bij de toetsing van een besluit om tot bestuursdwang over te gaan, de vraag of de bestuursdwang feitelijk correct is uitgevoerd, niet aan de orde, doch uitsluitend de vraag of het bevoegde bestuursorgaan rechtmatig tot dat besluit is overgegaan. De vraag of feitelijk tot

bestuursdwang in een woning mocht worden overgegaan met gebruikmaking van een machtiging tot binnentreden als bedoeld in artikel 2 van de Awbi, gelezen in verbinding met artikel 5:27, tweede lid, van de Awb, kan wel aan de orde zijn bij de toetsing van een beschikking tot vaststelling van de kosten van bestuursdwang. De Afdeling zal dit betoog van [appellant] daarom bespreken voor zover zijn hoger beroep zich richt tegen het oordeel van de rechtbank over het besluit van 22 november 2012, waarbij het dagelijks bestuur de kosten voor de toepassing van bestuursdwang heeft vastgesteld. 3.5. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen. 3.6. Vast staat dat [appellant] geen toestemming heeft gegeven voor het betreden van de woning en dat ten tijde van de ontmanteling niemand aanwezig was in het pand. Voorts staat vast dat door de hulpofficier van justitie op 18 september 2012 aan onder meer de opsporingsambtenaar R.H.J. Vunderink een machtiging tot binnentreden van het pand is verleend, van welke machtiging Vunderink gebruik heeft gemaakt. Dat deze machtiging niet overeenkomt met de checklist is geen reden voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet tot verhaal van de kosten van bestuursdwang heeft kunnen overgaan. Deze checklist wordt door het dagelijks bestuur slechts gebruikt als hulpmiddel ten behoeve van het verzamelen van informatie over de ontmanteling. Van belang is of de personen die op de checklist genoemd worden en die de woning zijn binnengegaan, ook bevoegd waren de woning binnen te treden. De op de checklist genoemde Ririhena was, naast Vunderink, eveneens bevoegd het pand binnen te treden, nu de machtiging bepaalt dat degene die bevoegd is zonder toestemming van de bewoner binnen te treden, zich door anderen kan doen vergezellen, voor zover dit voor het doel van het binnentreden redelijkerwijs is vereist. Dat geen verslag van het binnentreden is gemaakt, zodat niet is komen vast te staan of Vunderink het pand als eerste heeft betreden, is, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, geen reden voor het oordeel dat het dagelijks bestuur niet tot verhaal van de kosten van bestuursdwang heeft kunnen overgaan. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het niet wenselijk is dat geen verslag van het binnentreden is gemaakt, maar dat maakt, gelet op de gegevens die wel voorhanden zijn, zoals de beschrijving in de rapportage van A.J.M. Speelmans in dienst van Stedin Netbeheer B.V., welke bevindingen door [appellant] niet worden betwist, de checklist, waaruit volgt dat onder anderen Vunderink en Speelmans bij de ontmanteling aanwezig waren, alsmede foto s van de ontmanteling, niet dat het dagelijks bestuur niet tot verhaal van de kosten van bestuursdwang heeft kunnen overgaan. Dat het dagelijks bestuur eerst in beroep een standpunt heeft ingenomen over de machtiging, geeft evenmin grond voor dat oordeel. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat het ontbreken van een verslag van het binnentreden geen met het recht strijdige situatie is waarbij het algemeen belang in die mate is betrokken dat de kosten in redelijkheid niet of niet geheel voor rekening van [appellant] kunnen komen. De uitspraak van de Afdeling van 31 oktober 2012 in zaak nr. 201108810/1/A3 waar [appellant] naar verwijst is niet vergelijkbaar met de nu voorliggende situatie, nu daar, naast het ontbreken van een verslag, ook aan de machtiging tot binnentreden diverse gebreken kleefden. 4. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de last onder bestuursdwang te verstrekkend was, omdat ook volstaan had kunnen worden met het verwijderen van de elektriciteitsmeter heeft [appellant] voor het eerst in hoger beroep aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de uitspraak van de rechtbank en er geen reden is om aan te nemen dat dat niet in beroep kon worden aangevoerd, kan het aangevoerde niet leiden tot het ermee beoogde doel. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding om hiervan af te wijken. 5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. G.M.H. Hoogvliet en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, griffier. w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Fransen voorzitter griffier Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2015 407-776.