Vlaamse Woonraad Koning Albert II-laan 19 bus 12 1210 Brussel vlaamse.woonraad@rwo.vlaanderen.be www.vlaamsewoonraad.be Advies 2011/08 datum 30 juni 2011 bestemmeling Mevrouw Freya Van den Bossche, Vlaams minister van Energie, Wonen, Steden en Sociale Economie kopie De heer Philippe Muyters, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Werk, Ruimtelijke Ordening en Sport onderwerp Advies over het ontwerp van besluit van 27 mei 2011 tot bepaling van de nadere regelen voor de opvolging van de realisatie van het bindend sociaal objectief en tot bepaling van de methodologie en de criteria voor de uitvoering van een tweejaarlijkse voortgangstoets 1. Situering Op 27 mei 2011 keurde de Vlaamse Regering het ontwerpbesluit tot bepaling van de nadere regelen voor de opvolging van de realisatie van het bindend sociaal objectief en tot bepaling van de methodologie en de criteria voor de uitvoering van een tweejaarlijkse voortgangstoets, principieel goed. De adviesvraag werd voorgelegd op 31 mei 2011. De Vlaamse Woonraad heeft het advies op 30 juni 2011 goedgekeurd en bezorgd aan de minister bevoegd voor wonen. 2. Opzet van het ontwerpbesluit Met het ontwerpbesluit wordt de periodieke opvolging van de realisatie van het sociaal objectief beoogd. Een voortgangstoets wordt uitgewerkt en criteria worden aangegeven om de geleverde inspanning door de gemeente te beoordelen. Wanneer uit de resultaten van de voortgangstoets blijkt dat de gemeente niet voldoende inspanningen heeft geleverd, kan beslist worden de realisatie van het sociaal objectief over te dragen aan een sociale woonorganisatie.
3. Bespreking van het ontwerpbesluit 3.1. Nood aan opvolging De Vlaamse Woonraad heeft in eerdere adviezen aangedrongen op het systematisch opvolgen van de realisatie van het sociaal objectief, om waar nodig het proces tijdig te kunnen bijsturen. Om het gerealiseerde aanbod op te volgen moet het kader en de methodologie worden verduidelijkt. Een aantal elementen dienen hiertoe te worden uitgeklaard. Wat zijn de criteria om een woning te bestempelen als effectief gerealiseerd? Moet de afname van het aanbod (door verkoop, stopzetting SVK huurcontracten enz.) worden ingecalculeerd en onder welke voorwaarden? Wat zijn de criteria voor het begrip kennelijk onvoldoende inspanningen? In het ontwerpbesluit worden een aantal begrippen verduidelijkt. Het kader voor de telling en opvolging van het sociaal aanbod wordt uitgewerkt. De Vlaamse Woonraad meent dat een duidelijk begrippenkader en een afgelijnde werkwijze een eerste vereiste vormt voor een succesvol grond- en pandenbeleid. Vanuit het terrein worden deze inspanningen toegejuicht. Toch vraagt de Vlaamse Woonraad aandacht voor de gevolgen van de telling op basis van de netto toename. Onder meer voor de sociale koopwoningen wordt enkel rekening gehouden met de gerealiseerde woningen in de laatste twintig jaar (in 2020 de periode van 2000 tot 2020). Dit houdt in dat naast het opgelegde objectief eveneens het saldo in min (met name de uitstroom van koopwoningen in de periode van 1987 tot 2000, voorafgaand aan de nulmeting van 2007) en surplus moet worden gerealiseerd. De fluctuaties door de uitstroom zijn bij de koopwoningen veel groter dan bij de sociale huurwoningen (met een minder grote uitstroom), waarbij allicht het effect van verruiming van het objectief niet bedoeld is. Een gelijkaardige bedenking geldt voor de kavels. 3.2. Applicatie De Vlaamse Woonraad onderschrijft het voornemen om een applicatie ter beschikking te stellen aan de betrokken actoren en entiteiten met het oog op een vlotte doorstroming van informatie. De administratieve lasten moeten immers tot een minimaal niveau worden beperkt. De Vlaamse Woonraad meent wel dat heel wat informatie wordt opgevraagd, onder meer aangaande de vergunning en in het kader van het verantwoordingsdossier (zie verder). Er dient volgens de raad te worden nagegaan welke informatie effectief noodzakelijk is voor de opvolging van de vooropgezette doelstellingen en het sociaal objectief. Tevens kunnen vragen worden gesteld bij de accuraatheid van de verstrekte informatie (zo kan het woonproject tal van wijzigingen ondergaan, bv. van koop naar huur). Het is niet duidelijk hoe hiermee zal worden omgegaan. Tenslotte pleit de raad voor een transparant en open communicatiesysteem waar eveneens andere actoren toegang tot hebben. 3.3. Voortgangstoets 2012 Om de inspanning van de gemeente te meten, worden twee lokale parameters naar voor geschoven: de verhouding van het vergunde aanbod tegenover het vooropgestelde aanbod en het gerealiseerde aanbod tegenover het vooropgestelde aanbod. Deze twee parameters moeten per categorie worden afgezet tegenover het vooropgestelde gewestelijke groeiritme in de periode januari 2008 - augustus 2009. 2
De Vlaamse Woonraad wenst bij deze werkwijze een aantal kanttekeningen te plaatsen. a) Het vooropstellen van twee lokale parameters kan weliswaar de nodige nuances bijbrengen en het beeld van de inspanning bijstellen. Maar het ontwerpbesluit schept geen duidelijkheid hoe beide parameters zullen worden beoordeeld in relatie tot elkaar. Staan de beide parameters op dezelfde voet? Hoe worden desgevallend uiteenlopende resultaten beoordeeld, en wat zijn de gevolgen van de uiteenlopende resultaten van beide parameters op de classificatie van de inspanning van de gemeente? Meer duidelijkheid is aangewezen. b) Als vergelijkingsbasis voor de gemeentelijke inspanning wordt het gewestelijke groeiritme voor het aanbod per categorie gehanteerd. Het is niet duidelijk waarom het gewestelijke groeiritme als referentie wordt verkozen, dit betreft immers een globaal gegeven. Het lijkt logischer te vergelijken met het intern te behalen objectief (de gemeenten met een beperkt objectief kunnen nadeel ondervinden van een gewestelijke referentiebasis, omgekeerd kan een gewestelijke referentiebasis een onderschatting inhouden voor het gemeentelijke groeipad). Bovendien wordt in het ontwerp niet aangegeven hoe de resultaten van de gemeentelijke inspanning zullen worden beoordeeld ten opzichte van het gewestelijke groeiritme. Wordt eenzelfde aangroeiverhouding beoogd en in welke mate heeft een afwijking gevolgen? Meer duidelijkheid is aangewezen. c) Tenslotte worden vragen gesteld over de vooropgestelde gewestelijke referentieperiode. Er wordt vergeleken met de periode 2004-2009, een periode voorafgaand aan het grond- en pandendecreet en het vooropstellen van een gewestelijk macro objectief. De periode 2004 2009 zal eerder refereren aan een status quo i.p.v. de gewestelijke inhaalbeweging. 3.4. Latere voortgangstoetsen In artikel 22/1 2 van de Vlaamse Wooncode wordt enkel een voortgangstoets voorzien voor 2012. Latere voortgangstoetsen werden initieel niet opgelegd door de Vlaamse Wooncode of het grond- en pandendecreet. Hieraan is verholpen door het decreet van 24 juni 2011 1.. Wel ervaart de Vlaamse Woonraad de tweejaarlijkse periodiciteit, voornamelijk omwille van de administratieve belasting, als disproportioneel (er wordt 5 maal een toets voorzien in de periode 2012-2020). Omwille van de administratieve belasting pleit de Vlaamse Woonraad voor een beperkt aantal voortgangstoetsen naast een eindevaluatie in 2020 (bv. in 2014 en 2017), Of minstens moet worden nagegaan hoe de gemeenten die klaarblijkelijk het sociaal objectief wel zullen realiseren, ontheven kunnen worden van de administratieve belasting (en het vooropgezette aantal voortgangstoetsen). Anderzijds hebben de voortgangstoetsen voor de gemeenten in categorie 2 b ongetwijfeld hun waarde. Een ruimere differentiatie op basis van de geleverde prestaties kan nuttig zijn. Inhoudelijk kunnen grosso modo dezelfde bemerkingen worden geformuleerd als bij de voortgangstoets 2012 (onder meer wordt ook in de latere voortgangstoetsen de gemeentelijke inspanning vergeleken met de globale gewestelijke groei - het groeipad - en niet met het intern te behalen objectief). 1 Ontwerpdecreet houdende wijziging van diverse bepalingen van het decreet van 27 maart 2009 betreffende het grond- en pandenbeleid en van diverse bepalingen van andere decreten die betrekking hebben op het grond- en pandenbeleid 3
3.5. Kennelijk onvoldoende inspanning De Vlaamse Woonraad meent dat het voor de gemeenten duidelijk moet zijn wanneer de inspanningen als onvoldoende worden beoordeeld om het vooropgezette objectief te behalen. Het ontwerpbesluit voorziet in een getrapte beoordeling. Op basis van het vergunde en gerealiseerde aandeel beoordeelt het departement in een eerste fase de geleverde inspanningen. Wat betreft deze fase kan worden verwezen naar de opmerkingen hierboven. Wanneer uit de resultaten blijkt dat de gemeente niet de vooropgestelde gewestelijke groei volgt, wordt in een tweede fase een motiveringsnota bij de gemeente opgevraagd. De motiveringsnota van de gemeente wordt afgetoetst aan tien criteria. Bij het behalen van vier criteria wordt gesteld dat de gemeente de groei niet volgt maar toch voldoende inspanningen levert om het objectief te behalen. Indien dit niet het geval is, wordt gesteld dat de gemeente kennelijk onvoldoende inspanningen levert om het sociaal objectief te behalen. De Vlaamse Woonraad kan zich vinden in het objectiveren van de mate van inspanning maar meent dat de classificatie en de beoordeling op basis van duidelijke en relevante criteria moet gebeuren. Meerdere van de vooropgestelde criteria zijn niet rechtstreeks in verband te brengen met het behalen van het objectief en zijn bijgevolg minder geschikt om de inspanning te beoordelen (o.m. het faciliteren van de doorlooptijden, faciliteren van de verhuring geconventioneerde huurwoningen, het uitbreiden van het overleg, het voeren van een leegstandsbeleid ). De Vlaamse Woonraad dringt aan op een objectieve set van criteria die in verband staat met de regierol van de gemeente, in het bijzonder het opnemen van (coördinerende) opdrachten met het oog op het realiseren van het sociaal objectief. In dit licht is het behalen van het objectief voor de gemeente een inspanningsverbintenis waarbij de effectieve realisatie mede afhankelijk is van derden. De gemeente moet ter zake dan ook worden beoordeeld op zijn stimulerend, regisserend en coördinerend beleid gericht op het behalen van het sociaal objectief. Tevens meent de Vlaamse Woonraad dat het aangewezen is de criteria voor het bereiken van het sociaal objectief te koppelen aan de taakstelling op vlak van Ruimtelijke ordening. Mogelijk kan eveneens een differentiatie op basis van grootte van gemeenten en regionale ligging worden overwogen. In geval de vooropgestelde criteria ongewijzigd blijven, of slecht beperkt wijzigen, vraagt de Vlaamse Woonraad een voldoende kritisch ambitieniveau te willen hanteren voor de kwalificatie kennelijk onvoldoende inspanning. Het ambitieniveau moet toelaten daadwerkelijk een onderscheid te maken tussen de gemeenten van categorie 2. Hierbij is het de vraag of de keuze voor vier van de tien criteria kan resulteren in een voldoende en relevant onderscheid binnen deze categorie van gemeenten, te meer daar het uitvoeringsniveau van de te behalen criteria eveneens slechts minimaal ingevuld moet worden. Tevens kan worden overwogen om een zekere differentiatie te hanteren naarmate het einde van het tijdstraject in zicht komt. Normaliter kan men bij de categorie van gemeenten die geen tot weinig inspanningen leveren, verwachten dat de inspanningen zullen moeten worden opgedreven om alsnog het objectief te bewerkstelligen. In het ontwerp van besluit wordt met dit scenario geen rekening gehouden. Op de publicatie van de lijst van gemeenten na worden geen bijkomende maatregelen vooropgesteld in het ontwerp van besluit. Mogelijk zijn de kwalificatie en de publicatie niet voldoende stimulerend om het sociaal objectief alsnog te realiseren. Mede daarom vraagt de Vlaamse Woonraad na te gaan of voor bepaalde categorieën van gemeenten een gewestelijk ondersteuningsbeleid kan worden ontwikkeld met het oog op het realiseren 4
van het objectief. Dit is des te meer aangewezen daar in een aantal gemeenten de sociale woonorganisaties - die instaan voor de realisatie van het sociaal objectief - geconfronteerd worden met de specifieke en moeilijke gemeentelijke context (het is overigens onduidelijk onder welke modaliteiten de sociale woonorganisaties het objectief moeten realiseren). Tenslotte is de Vlaamse Woonraad van oordeel dat het verantwoordingsdossier minder administratief belastend kan worden uitgewerkt. 3.6. Verantwoordelijkheid van de actoren De gemeente neemt autonoom de regierol op om het sociaal objectief te (laten) bewerkstelligen. Gelijkwaardigheid, dialoog en ondersteuning in het af te leggen traject zijn hierbij van essentieel belang, ook met de gewestelijke overheid. Een top down benadering met opgelegde verplichtingen of voorafgaande goedkeuringen door de gewestelijke overheid is hier minder wenselijk. Zo is het logisch dat de gemeente kan aangeven wanneer het objectief is bereikt, en het nodige doet om de gewestelijke administratie in te lichten. In het ontwerp van besluit bepaalt de administratie of het objectief daadwerkelijk is gerealiseerd. De kennisgeving genereert dan voor de gemeente het recht om het bericht bekend te maken waaruit blijkt dat het objectief is bereikt. De Vlaamse Woonraad pleit in deze voor het toekennen van ruimere verantwoordelijkheid aan de gemeente, en meent dat de gemeente en de actoren mogelijke hinder kunnen ondervinden van de vooropgestelde werkwijze (eventuele vertraging geen verweer tegen stilzitten enz.). Er kan worden voorgesteld dat de gemeente het beslissingsrecht behoudt, maar na melding kan de gewestelijke overheid de gemeentelijke beslissing overrulen wanneer gemeend wordt dat deze onterecht werd genomen. Een analoge opmerking kan worden geformuleerd voor het regime van versoepeling wanneer in de gemeente het sociaal woonaanbod 10 % overschrijdt. Ook hier geldt een voorafgaande toelating van de administratie. Het is bovendien de vraag of de toelating juridisch als een extra voorwaarde fungeert, bovenop deze voorzien in artikel 4.1.9 1/1 van het grond- en pandendecreet. 4. Besluit De Vlaamse Woonraad onderschrijft de inspanning om het sociaal objectief te monitoren. Een kader wordt uitgewerkt, de nodige begrippen worden verduidelijkt, en een applicatie zal worden aangereikt. Hiermee worden belangrijke stappen gezet om de opvolging van de gewestelijk vooropgestelde objectieven te verzekeren. De Vlaamse Woonraad vraagt wel aandacht voor een aantal specifieke modaliteiten van het ontwerpbesluit. Zo worden er vraagtekens geplaatst bij de gehanteerde vergelijkingsbasis in de voortgangstoets. De gemeentelijke inspanningen worden vergeleken met de globale gewestelijke groei, en niet met het intern te behalen objectief. Verder vraagt de Vlaamse Woonraad de voorwaarden voor de kwalificatie kennelijk onvoldoende inspanning te koppelen aan de regierol van de gemeente, meer specifiek aan de coördinerende en stimulerende opdracht om het sociaal objectief te bewerkstelligen. Tenslotte benadrukt de Vlaamse Woonraad de nood aan een werkwijze die optimaal rekening houdt met de gelijkwaardigheid tussen de bestuursniveaus en de verantwoordelijkheid van de actoren en gemeenten. 5