REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE AMSTERDAM Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 13 november 2006 binnengekomen klacht van: A, wonende te B, k l a a g s t e r, tegen C, huisarts, wonende en werkzaam te B, v e r w e e r d e r. 1. Het verloop van de procedure. Het college heeft kennisgenomen van: - het klaagschrift; - het aanvullende klaagschrift; - het antwoord; - de brief met de bijlagen van (de gemachtigde van) verweerder, binnengekomen op 15 februari 2007; - de repliek; - de dupliek met de bijlage; - de brief van klaagster, binnengekomen op 16 mei 2007; - de correspondentie betreffende het vooronderzoek; Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De klacht is ter openbare terechtzitting behandeld. 1
Partijen waren aanwezig. Klaagster werd vergezeld door haar zoon en verweerder werd bijgestaan door mr. J.J.W. Remme, advocaat te Utrecht. 2. De feiten. Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan: Klaagster, op 28 februari 1927 geboren, heeft op 24 juli 2006 telefonisch contact opgenomen met verweerder wegens buikpijn en algehele malaise. Gezien de weersomstandigheden, het was warm zomerweer, is verweerder uitgegaan van een gastro-intestinale verstoring en heeft haar geadviseerd veel te drinken. Als medicatie heeft hij haar Mebeverine retard (2dd 200 mg) voorgeschreven. In het medisch dossier heeft verweerder over dit telefonisch consult genoteerd: S. Buikpijn en voelde zich niet zo lekker. Komt niet ziek over. Veel flatulentie, def. zou goed zijn. E. Gastrointestinale verstoring, mogelijk tgv. het weer. Het drinken nog eens voor het voetlicht gebracht. Twee liters. Plan: BEZ.MED Mebeverine. ( ) Op 27 juli 2006 heeft verweerder een visite afgelegd bij klaagster. In het medisch dossier heeft hij hierover het volgende genoteerd: S. Buikpijn re. flank en onder. Veel flatulentie. Geen koorts. O. Drukpijn + defense musc.neg.; normale peristaltiek. Normale tympanie. RR 150/80 pols reg/aeq. E. IBS. Plan: Duspatal doorgaan./echo onderbuik. ( ) Op 31 juli 2006 is bloedonderzoek verricht bij klaagster. De uitslag, die duidde op een ontsteking, heeft verweerder pas enige dagen later gezien. Op 3 augustus 2006 is een echo van de abdomen vervaardigd waarop een beeld van een appendicitis was te zien. Er was sprake van een peri appendiculair infiltraat zonder abcesvorming. Patiënte is dezelfde dag ter observatie opgenomen op de afdeling chirurgie van het D te B, locatie E (hierna: het ziekenhuis). Na enkele dagen zijn de pijnklachten toegenomen en was er sprake van een piekende koorts waarop is besloten om een CTscan te laten vervaardigen. Hierop was een appendiculair abces te zien waarvoor rönt- 2
gengeleide drainage als behandeling is ingezet. Het herstel is voorspoedig verlopen en op 15 augustus 2006 is de drain verwijderd waarna op 17 augustus 2006 klaagster in goede conditie het ziekenhuis kon verlaten. Op 28 augustus 2006 is patiënte wederom met een recidief appendiculair abces opgenomen. Na behandeling is patiënte op 8 september 2006 nogmaals ontslagen uit het ziekenhuis. 3. Het standpunt van klaagster en de klacht. Klaagster had al weken last van pijn in haar rechter zij en is daarvoor vele malen naar verweerder gegaan zonder dat hij een juiste diagnose heeft gesteld. Toen zij bijna niet meer kon lopen van de pijn en misselijk was, heeft zij aan de praktijkassistente gevraagd of verweerder een visite wilde afleggen. Daar klaagster niet werd teruggebeld, heeft zij de volgende dag wederom contact opgenomen met de praktijk van verweerder. Tegen zes uur s avonds heeft verweerder een visite bij klaagster afgelegd en stelde vast dat een ontstoken blinde darm vermoedelijk de oorzaak van de klachten was. Ten gevolge van verweerders nalatigheid heeft klaagster veel (lichamelijke) ellende gehad. Daar komt nog bij dat verweerder geen contact heeft gezocht met klaagster nadat zij in het ziekenhuis was opgenomen. De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder: 1. klaagster niet eerder naar het ziekenhuis heeft doorverwezen; 2. niets meer van zich heeft laten horen of zien na klaagsters ziekenhuisopname. 4. Het standpunt van verweerder. Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan. 5. De overwegingen van het college. Ad 1: Uit het medisch dossier blijkt niet dat klaagster zich vóór 24 juli 2006 wegens buikpijnklachten tot verweerder heeft gewend. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat klaagster éénmaal wegens buikklachten telefonisch contact heeft gehad met verweerder en in verband daarmee éénmaal door hem is gezien. Tijdens zijn visite heeft verweerder klaagster onderzocht en heeft hij als differentiaal diagnose een Irritable Bowel Syndrome gesteld. Mede gezien de leeftijd van klaagster heeft hij aanvullend onderzoek aangevraagd, in het bijzonder een echografisch onder- 3
zoek alsmede bloedonderzoek. Verweerder betwist dat hij tegenover klaagster heeft verklaard te denken aan een appendicitis. In dat geval had hij klaagster direct naar de twee lijn verwezen. Nu partijen elkaar op dit punt tegenspreken en geen (aanvullend) bewijs voor de stelling van klaagster voorhanden is, kan thans niet als vaststaand worden aangenomen dat verweerder een dergelijk uitspraak heeft gedaan. Uit de aantekeningen in het medisch dossier blijkt immers evenmin dat verweerder aan een blindedarmontsteking heeft gedacht. Naar het oordeel van het College was er op dat moment ook geen reden voor. Er waren immers geen alarmerende symptomen die wezen op een dergelijke aandoening en mede gelet op de leeftijd van klaagster lag een appendicitis als waarschijnlijkheidsdiagnose niet voor de hand. Terecht heeft verweerder gelet op klaagsters leeftijd aanvullend onderzoek aangevraagd. Voor een spoedaanvraag was echter op dat moment geen reden en klaagster kon binnen een week voor het onderzoek terecht bij het ziekenhuis. Dit was gelet op de opgegeven indicatie van het onderzoek een alleszins redelijke termijn. De uitslag van het bloedonderzoek heeft verweerder weliswaar niet meteen bij binnenkomst gezien maar tuchtrechtelijk is dit niet verwijtbaar. Verweerder mag (en mocht) er op vertrouwen dat bij een afwijkende uitslag die tot handelen noopt, het laboratorium deze telefonisch doorgeeft. In dit geval was de uitslag niet van dien aard dat direct ingrijpen wenselijk of zelfs noodzakelijk was. Aangenomen kan worden dat het laboratorium om die reden niet heeft gebeld. Al met al heeft verweerder gehandeld zoals van een redelijk bekwaam arts mocht worden verwacht. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond. Ad 2: Het verwijt, dat verweerder geen contact heeft opgenomen met klaagster (dan wel met haar naasten) toen hem bleek dat bij klaagster een appendiculair abces was aangetroffen, beoordeelt het College echter wel als gegrond. Verweerder is op 3 augustus 2006 op de hoogte gebracht van de bevindingen van de radioloog en hij heeft van klaagsters ziekenhuisopnames(en later van haar ontslag), naar mag worden aangenomen, bericht gekregen. Het had op zijn weg gelegen om op deze berichten te reageren door contact op te nemen met klaagster dan wel haar gezinsleden. Dat verweerder niet zèlf op bezoek is gegaan in het ziekenhuis, kan het College billijken. Het is immers geen usance meer onder huisartsen om in het geval van ziekenhuisopname een bezoek bij hun patiënt af leggen. Daarvoor is in het algemeen het aantal 4
patiënten per praktijk te groot geworden. Indien aannemelijk wordt dat een gestelde diagnose is gemist of indien zich anderszins verrassende ontwikkelingen voordoen- ook in het geval dat dit niet verwijtbaar is-, mag echter wel worden verwacht van een huisarts dat hij telefonisch of anderzijds contact opneemt met de patiënt zelf of diens naasten. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht deels gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens patiënte had behoren te betrachten De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend en toereikend. Het College hecht eraan er op te wijzen dat na te melden maatregel een zakelijke terechtwijzing behelst die de onjuistheid van de handelwijze naar voren brengt zonder daarop het stempel van laakbaarheid te drukken. 6. De beslissing. Het Regionaal Tuchtcollege waarschuwt verweerder. Aldus gewezen op 12 februari 2008 door: mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, M.F. van Brederode- Zwart, jhr. dr. W.F. van Tets en E.P. van Heuzen, leden-arts, mr. W.A.H. Melissen, lid-jurist, mr. T.H.C. Coert, secretaris, en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 8 april 2008 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris. w.g. J.S.W. Holtrop, voorzitter w.g. T.H.C. Coert, secretaris 5