ECLI:NL:GHAMS:2016:428 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:GHAMS:2014:5046 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

AFSCHRIFT. Uitspraak: 10 februari 2015 Zaaknummer: /01 Zaaknummer eerste aanleg: C/13/ / FA RK (MN/WK)

Uitspraak. GERECHTSHOF s-hertogenbosch. Afdeling civiel recht. zaaknummer : /01 zaaknummer rechtbank : C/03/213774/FA RK

ECLI:NL:GHAMS:2013:2541 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2013:3051 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

Uitspraak GERECHTSHOF AMSTERDAM. Afdeling civiel recht en belastingrecht Team III (familie- en jeugdrecht)

ECLI:NL:GHARN:2012:BX8537

ECLI:NL:GHSGR:2006:AV2657

Uitspraak GERECHTSHOF AMSTERDAM MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER. BESCHIKKING van 20 december 2011 in de zaak met zaaknummer

ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0856

ECLI:NL:GHSHE:2016:171

ECLI:NL:GHLEE:2010:BN3998 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

Uitspraak. GERECHTSHOF s-hertogenbosch. Afdeling civiel recht. zaaknummer : /01 zaaknummer rechtbank : C/01/ / FA RK

ECLI:NL:GHARL:2017:2726

ECLI:NL:GHSHE:2005:AS9756

ECLI:NL:RBHAA:2009:BK7496

ECLI:NL:GHDHA:2015:1011

ECLI:NL:RBDHA:2016:11833

ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ0950

ECLI:NL:GHDHA:2013:591

ECLI:NL:GHAMS:2013:4982

ECLI:NL:GHAMS:2016:4075 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2014:106 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2014:3092

ECLI:NL:GHAMS:2016:2942 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHDHA:2016:113

ECLI:NL:GHSGR:2010:BM4387

ECLI:NL:RBNHO:2015:1704

ECLI:NL:GHARL:2015:3052

ECLI:NL:GHAMS:2016:2922 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHSGR:2011:BU6154

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB1198 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHSHE:2017:1404

ECLI:NL:RBUTR:2005:AS6703

ECLI:NL:GHLEE:2012:BX6197 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2016:573 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 mei 2016 in zaak nr. 15/6422 in het geding tussen:

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU7565

ECLI:NL:RBDHA:2014:11422

ECLI:NL:GHLEE:2011:BQ6212

ECLI:NL:GHSHE:2017:146

ECLI:NL:CRVB:2017:1253

ECLI:NL:GHDHA:2013:3850

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Leeuwarden. afdeling civiel recht

ECLI:NL:CRVB:2010:BO7264

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

ECLI:NL:GHARL:2013:CA1623

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

ECLI:NL:GHAMS:2017:357 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2013:3247 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2003:AL3148 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer Rekestnummer

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0634

ECLI:NL:RBDHA:2013:8822

Uitspraak GERECHTSHOF AMSTERDAM. Afdeling civiel recht en belastingrecht Team III (familie- en jeugdrecht)

ECLI:NL:RBHAA:2001:AD7176

ECLI:NL:GHARN:2012:BY4474

ECLI:NL:GHAMS:2015:3435 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBDHA:2017:6306

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834

ECLI:NL:GHAMS:2017:928 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00024

ECLI:NL:RBNHO:2013:10520

Uitspraak RFR 2017/71 GERECHTSHOF AMSTERDAM. Afdeling civiel recht en belastingrecht Team III (familie- en jeugdrecht)

ECLI:NL:RBNHO:2015:864

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9268

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

ECLI:NL:GHDHA:2014:935

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHSGR:2007:BA4280

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:RBROT:2015:6424

ECLI:NL:RBSGR:2012:25290

ECLI:NL:GHDHA:2016:2674

ECLI:NL:GHAMS:2015:799 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHARL:2017:634

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

ECLI:NL:GHDHA:2014:3066

ECLI:NL:GHARL:2015:4213

ECLI:NL:RBDHA:2016:1836

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

Kapitaalverzekering vormt geen KEW ook niet nu polis was verpand aan geldverstrekker en uitkering is benut voor aflossing hypotheek

ECLI:NL:GHAMS:2007:BC2748 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 316/2007

Gerechtshof 's-hertogenbosch , ECLI:NL:GHSHE:2018:4847

Hof: medisch advies behoeft niet te worden overgelegd

ECLI:NL:RBDHA:2014:8157

ECLI:NL:RBDHA:2016:1194

ECLI:NL:RVS:2016:3390

ECLI:NL:GHSHE:2014:4990

ECLI:NL:GHAMS:2017:3080 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:RBHAA:2012:BY6590

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Leeuwarden. afdeling civiel recht

ECLI:NL:RBHAA:2012:2572

ECLI:NL:RBASS:2011:BP3458

ECLI:NL:RBNHO:2016:6062

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1071

ECLI:NL:RBDHA:2014:5556

ECLI:NL:GHSHE:2017:1064

Transcriptie:

ECLI:NL:GHAMS:2016:428 Instantie Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak 09-02-2016 Datum publicatie 16-02-2016 Zaaknummer 200.166.881/01 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNHO:2014:12230, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Personen- en familierecht Hoger beroep Kosten levensonderhoud en studie jongmeerderjarige, eigen inkomsten, voor een deel in eigen behoefte voorzien. Vindplaatsen Rechtspraak.nl FJR 2017/11.9 Uitspraak GERECHTSHOF AMSTERDAM Afdeling civiel recht en belastingrecht Team III (familie- en jeugdrecht) Uitspraak: 9 februari 2016 Zaaknummer: 200.166.881/01 Zaaknummer eerste aanleg: C/15/212949 / FA RK 14-1260 Beschikking van de meervoudige familiekamer in de zaak in hoger beroep van: [de man], wonende te [woonplaats], appellant, advocaat: mr. M.A. Kanning te Haarlem, tegen

[dochter], wonende te [woonplaats], geïntimeerde, advocaat: mr. P.J.H. Vinke te Hoofddorp. 1 Het geding in hoger beroep 1.1. Partijen worden hierna respectievelijk de man en [dochter] genoemd. 1.2. De man is op 23 maart 2015 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 24 december 2014 van de rechtbank Noord-Holland, met kenmerk C/15/212949 / FA RK 14-1260. 1.3. [de vrouw] (hierna te noemen: de vrouw) en [dochter] hebben op 4 mei 2015 een verweerschrift ingediend. 1.4. De vrouw en [dochter] hebben op 14 augustus 2015 nadere stukken ingediend. 1.5. De man heeft op 4 september 2015 nadere stukken ingediend. 1.6. De zaak is op 17 september 2015 ter terechtzitting behandeld. 1.7. Ter terechtzitting zijn verschenen: - de man, bijgestaan door zijn advocaat; - de vrouw en [dochter], bijgestaan door hun advocaat. 1.8 De vrouw is aanvankelijk in deze procedure als belanghebbende beschouwd. Daar [dochter] sedert [datum] 2013 meerderjarig is en de procedure vaststelling van een bijdrage voor haar levensonderhoud en studie betreft, is de vrouw ten onrechte als belanghebbende aangemerkt. Het hof zal in zijn beschikking [dochter] als belanghebbende in deze procedure aanmerken en de vrouw als informant. 2 De feiten 2.1. De man en de vrouw zijn [in] 1978 gehuwd. Hun huwelijk is op 13 januari 2005 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 14 september 2004 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk is, voor zover in hoger beroep van belang, geboren [dochter] [in] 1995. 2.2. Bij de echtscheidingsbeschikking is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter] bepaald van 450,- per maand. 2.3. Bij beschikking van 14 februari 2006 is, met dienovereenkomstige wijziging van de echtscheidingsbeschikking, bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter] van 250,- per maand dient te voldoen.

2.4. Bij beschikking van 8 september 2009 is, met wijziging van de beschikking van 14 februari 2006 in zoverre, bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter] van 350,- per maand dient te voldoen met ingang van 1 juli 2009. Geïndexeerd naar 2015 is dat 379,- per maand. 2.5. Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld. 2.6. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken. Hij is geboren [in] 1956. Hij leeft samen met zijn partner. 2.7. Ten aanzien van [dochter] is het volgende gebleken. Zij is geboren [in] 1995. Zij studeert voltijds commerciële economie aan de Hoge School van Amsterdam. Zij woonde bij de vrouw, maar woont sinds 1 oktober 2014 bij haar zus. Sindsdien is zij een uitwonende hbo-student. Zij ontving van januari 2014 tot en met september 2014 een basisbeurs van 100,- per maand en een aanvullende beurs van 237,- per maand. Vanaf oktober 2014 ontving zij een basisbeurs van 279,- per maand en een aanvullende beurs van 260,- per maand. Aan premie voor een zorgverzekering betaalde zij 108,- per maand. Zij ontving een zorgtoeslag van 72,- per maand (in 2014). Blijkens haar Aanslag Inkomstenbelasting (hierna: IB) 2013 had zij in dat jaar een verzamelinkomen van 2.963,- Blijkens haar aangifte IB 2014 had zij in dat jaar een inkomen van 1.870,-. 3 Het geschil in hoger beroep 3.1. Bij de bestreden beschikking is, met wijziging in zoverre van de beschikking van 8 september 2009, bepaald dat de man aan [dochter] als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie een bedrag van 364,- per maand dient te voldoen met ingang van 18 april 2014. Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de man, met wijziging van de beschikking van 8 september 2009, de door hem te betalen bijdrage op nihil te stellen met ingang van 1 november 2013, dan wel een zodanig bedrag te bepalen als de rechtbank juist acht. 3.2. De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de door hem te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [dochter] op nihil te stellen, althans op een zodanig bedrag als het hof juist acht. 3.3. [dochter] verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep dan wel het door hem verzochte af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. 4 Beoordeling van het hoger beroep

4.1. Partijen verschillen van mening over de vraag in hoeverre [dochter] door middel van eigen inkomsten in haar eigen behoefte kan voorzien. Tussen partijen is niet in geschil dat haar behoefte 377,- per maand bedraagt. Daarbij wordt opgemerkt dat het geen verschil maakt of [dochter] uitwonend of thuiswonend is, omdat uitwonende studenten weliswaar een hogere basis- en aanvullende beurs ontvangen, maar de WSF-norm ook hoger is, waardoor de (aanvullende) behoefte per saldo gelijk blijft. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de draagkracht van de vrouw, te weten 25,- per maand, en de draagkracht van de man, door partijen in hoger beroep eenparig bepaald op 573,- per maand, niet langer in geschil zijn en derhalve eveneens vaststaan. 4.2. De man heeft ter zitting in hoger beroep meegedeeld de ingangsdatum voor de te bepalen bijdrage te willen aanhouden die de rechtbank in eerste aanleg heeft bepaald, te weten 18 april 2014. 4.3. De man stelt dat [dochter] eigen inkomsten heeft die op haar behoefte in mindering gebracht dienen te worden. Zij werkt als model en danseres en heeft zwarte inkomsten uit horecawerk dan wel promotiewerk. Blijkens haar aanslag IB 2013 heeft zij in dat jaar 2.963,- verdiend. Zij heeft slechts een aangifte IB over 2014 overgelegd en geen gegevens over 2015. Zij had meer financiële gegevens dienen over te leggen. Gelet op haar inkomen in 2013 en het feit dat zij diverse werkzaamheden heeft verricht, kan ervan uit worden gegaan dat [dochter] volledig in haar behoefte kan voorzien, althans dat zij in ieder geval 300,- per maand verdient, hetgeen op haar behoefte in mindering gebracht dient te worden, aldus de man. 4.4. [dochter] voert aan dat zij voor april 2014 inkomsten heeft gehad uit verschillende baantjes, maar dat zij daarmee is gestopt om zich op haar studie te kunnen richten. Sinds half april 2014 werkt zij niet meer en heeft zij geen eigen inkomsten meer, afgezien van een stage van februari 2015 tot juni 2015 bij [a] waarvoor zij een vergoeding van 200,- per maand heeft ontvangen. Zij staat nog wel ingeschreven als danseres/model bij [entertainmentbureau], maar heeft daarmee niets verdiend. Als zij al dansopdrachten krijgt, wordt zij in natura uitbetaald met bijvoorbeeld festivalkaartjes. Zij ontvangt geen zwarte inkomsten en de man heeft daarvoor ook geen bewijs overgelegd, aldus [dochter]. 4.5. Het hof overweegt als volgt. Blijkens haar aanslag IB 2013 en aangifte IB 2014 heeft [dochter] in die jaren gemiddeld respectievelijk 247,- en 156,- per maand verdiend. Zij heeft ter zitting in hoger beroep pas meegedeeld dat zij van februari 2015 tot juni 2015 een stagevergoeding heeft ontvangen van 200,- per maand. Met deze inkomsten heeft [dochter] in de jaren 2013, 2014 en een deel van 2015 in vergelijking met haar behoefte substantiële bedragen verdiend. Voorts is gebleken dat zij thans nog staat ingeschreven bij een entertainmentbureau en ook nog wel dansopdrachten krijgt. In het licht van vorenstaande heeft [dochter] naar het oordeel van het hof, de stelling van de man dat er van kan worden uitgegaan dat zij geheel of gedeeltelijk in haar behoefte kan voorzien, onvoldoende betwist. De enkele stelling dat zij in april 2014 gestopt is met verschillende baantjes omdat zij zich meer op haar studie wilde richten is hiervoor onvoldoende. Het had op haar weg gelegen om naast de verklaring van [b], dat zij begin 2014 gestopt is met werken, met stukken te onderbouwen dat zij sedert april 2014 (ook elders) niet meer in loondienst werkzaam was. Zonder nadere toelichting van de kant van [dochter] kan het hof namelijk niet verifiëren dat zij al voor april 2014 haar inkomsten uit arbeid van het hele jaar 2014 had verdiend. Voorts heeft [dochter] pas desgevraagd ter zitting van het hof meegedeeld dat zij in 2015 nog een substantieel bedrag aan stagevergoeding had ontvangen, terwijl op haar ingevolge artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de verplichting rust om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Gelet op vorenstaande komt het hof tot het oordeel dat [dochter] vanaf 18 april 2014 voor een gedeelte in haar eigen behoefte kon en kan voorzien. Nu [dochter] blijkens haar aangifte IB 2014 dat jaar gemiddeld 156,- per maand heeft verdiend, zal het hof een bedrag van 150,- per maand in mindering brengen op haar behoefte. Dit leidt tot een resterende behoefte van 227,- per maand. Gelet op de onder 4.1

genoemde draagkracht van partijen, bedraagt het aandeel van de man 218,- per maand en het aandeel van de vrouw 9,- per maand. 4.6. Voor zover het voorgaande leidt tot een terugbetalingsverplichting van [dochter] aan de man, is het hof van oordeel dat een dergelijke verplichting van [dochter] kan worden gevergd, nu zij onvoldoende inzicht heeft geboden in haar financiële situatie. 4.7. Dit leidt tot de volgende beslissing. 5 Beslissing Het hof: vernietigt de beschikking waarvan beroep ten aanzien van de bepaalde door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van [dochter] en in zoverre opnieuw rechtdoende: bepaalt met wijziging in zoverre van de beschikking van de 8 september 2009 dat de man aan [dochter] als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie 218,- (TWEEHONDERDACHTTIEN EURO) per maand dient te voldoen met ingang van 18 april 2014 en voor wat betreft de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling; verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte. Deze beschikking is gegeven door mr. A. van Haeringen, mr. M.F.G.H. Beckers en mr. J.F.A.M. Graafland- Verhaegen in tegenwoordigheid van mr. D.M. Jansen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2016.