Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/379

Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 10 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/276

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/297

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 19 september 2005 Rapportnummer: 2005/275

Rapport. Datum: 4 december 1998 Rapportnummer: 1998/540

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/018

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/321

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Datum: 15 februari 2002 Rapportnummer: 2002/049

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze ambtenaren zijn kamer hebben doorzocht om zijn legitimatiebewijs te vinden.

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/318

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Rapport. Datum: 28 december 2010 Rapportnummer: 2010/370

Rapport. Datum: 10 februari 2006 Rapportnummer: 2006/043

Rapport. Datum: 20 juni 2007 Rapportnummer: 2007/124

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Rapport. Datum: 23 juni 2005 Rapportnummer: 2005/179

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/085

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/190

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Datum: 16 juli Rapportnummer: 2010/207

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Datum: 19 juli Rapportnummer: 2012/117

Rapport. Datum: 21 juni 2001 Rapportnummer: 2001/173

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/222

Rapport. Datum: 12 maart 2002 Rapportnummer: 2002/066

Rapport. Datum: 25 september 2006 Rapportnummer: 2006/323

Rapport. Datum: 20 april 2006 Rapportnummer: 2006/152

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Noord- Nederland. Datum: 11 februari 2015 Rapportnummer: 2015/030

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

5. Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van W. en wendde zich bij brief van 26 januari 2009 tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 22 juni 2006 Rapportnummer: 2006/222

Rapport. Datum: 4 juni 2007 Rapportnummer: 2007/108

Rapport. Datum: 15 mei 1998 Rapportnummer: 1998/177

Rapport. Datum: 29 december 1998 Rapportnummer: 1998/585

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 15 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/247

Rapport. Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/389

Beoordeling Bevindingen

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 8 maart 2005 Rapportnummer: 2005/063

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

Rapport. Datum: 20 januari 2005 Rapportnummer: 2005/015

Rapport. Datum: 7 december 2004 Rapportnummer: 2004/470

Rapport. Datum: 19 juni 2007 Rapportnummer: 2007/122

Rapport. Datum: 6 april 2006 Rapportnummer: 2006/136

Rapport. Datum: 27 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/178

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Datum: 4 oktober Rapportnummer: 2011/293

Rapport. Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/391

Rapport. Datum: 20 oktober 1999 Rapportnummer: 1999/449

Rapport. Datum: 3 december 1998 Rapportnummer: 1998/535

Beoordeling. Bevindingen. h2>klacht

Rapport. Datum: 22 november 1999 Rapportnummer: 1999/481

Rapport. Datum: 9 november 2007 Rapportnummer: 2007/251

Rapport. Datum: 21 januari 2005 Rapportnummer: 2005/017

hem niet heeft gehoord, ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek daartoe;

Rapport. Datum: 23 april 2007 Rapportnummer: 2007/069

Rapport. Datum: 16 april 2002 Rapportnummer: 2002/107

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/277

Rapport. Datum: 11 december 2007 Rapportnummer: 2007/304

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 12 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/445

Rapport. Datum: 3 mei 2004 Rapportnummer: 2004/151

Verder klaagt verzoekster over de wijze waarop het UWV te Venlo haar klacht heeft behandeld.

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/140

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over de regionale eenheid Amsterdam. Datum: 30 december Rapportnummer: 2013/218

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

Rapport. Datum: 21 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/320

Rapport. Datum: 14 juli 2005 Rapportnummer: 2005/197

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 17 november 1999 Rapportnummer: 1999/470

Een onderzoek naar een klacht over informatieverstrekking aan een derde.

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 17 september 2007 Rapportnummer: 2007/196

Beoordeling Bevindingen

Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) zond verzoeker hiervoor op 4 november 2006 een beschikking met een sanctiebedrag van 40.

Rapport. Datum: 26 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/249

Rapport. Datum: 20 maart 1998 Rapportnummer: 1998/056

Rapport. 2014/108 de Nationale ombudsman 1/6

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe. Datum: 28 juni Rapportnummer: 2011/194

Rapport. Datum: 18 september 2003 Rapportnummer: 2003/319

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/319

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/178

Rapport. Rapport over een klacht over de hoofdofficier van justitie te Den Haag. Datum: 3 juni Rapportnummer: 2014/044

Verzoeker klaagt er over dat de Kamer van Koophandel Noord-Nederland (hierna KvK):

Rapport. Datum: 26 november 2007 Rapportnummer: 2007/272

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 14 september 2006 Rapportnummer: 2006/314

Transcriptie:

Rapport Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/379

2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat de officier van justitie te Den Haag op 17 november 2004 toestemming heeft gegeven hem buiten heterdaad aan te houden. Verzoeker klaagt er tevens over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden: hem op 20 maart 2005 niet onmiddellijk hebben meegedeeld waarom hij was aangehouden; hem tijdens zijn insluiting medische zorg hebben onthouden. Beoordeling Algemeen Op 1 juli 2004 hielden ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden (hierna: de politie) de bestuurder van de auto van verzoeker, waarin verzoeker zich als passagier bevond, staande. Hierop is de bestuurder te voet gevlucht. Verzoeker kon niet aantonen dat hij de rechtmatige eigenaar van de auto was. Hierop werd de auto in beslag genomen en doorzocht, tijdens deze doorzoeking werd een van diefstal afkomstige invalidenparkeerkaart aangetroffen. De officier van justitie gaf op 17 november 2004 een bevel tot aanhouding buiten heterdaad ten aanzien van verzoeker, wegens de verdenking van de diefstal met braak waar de invalidenparkeerkaart van afkomstig was. Verzoeker is in het Opsporingsregistratiesysteem (OPS) gesignaleerd en op 20 maart 2005 aangehouden. A. Ten aanzien van de officier van justitie I. Ten aanzien van het verlenen van de toestemming tot aanhouden buiten heterdaad Bevindingen 1. Verzoeker stelt dat hij onrechtvaardig is behandeld doordat hij niet eerst is opgeroepen zich op het politiebureau te melden teneinde daar een verklaring af te leggen. Nu is hij op een voor hem onverwacht moment aangehouden en is hij een nacht ingesloten in afwachting van het verhoor door de recherche. Bovendien is hij in het bijzijn van een vriendin aangehouden wat door hem als gênant is ervaren. 2. In het kader van de klachtbehandeling bij de politie gaf betrokken politieambtenaar H. aan dat hij direct na het aantreffen van de invalidenparkeerkaart op 1 juli 2004 aan verzoeker had gevraagd of deze zijn eigendom was, wat verzoeker ontkende. Op 5 juli

3 2004 werd hem bekend dat de parkeerkaart van diefstal afkomstig was en is de zaak overgedragen aan de recherche. 3. De minister van Justitie gaf in zijn reactie op de klacht aan deze niet gegrond te achten. De minister kon zich vinden in de zienswijze van de hoofdofficier van justitie te Den Haag die in dit kader aangaf dat de behandelend officier van justitie voldoende redenen had voor het afgeven van een bevel tot aanhouding, zonder daaraan verbonden voorwaarden of restricties. Hij wees in dit verband op de antecedenten van verzoeker, de aard van strafbare feit, alsmede belangen van opsporing die zich tegen het eerst uitnodigen aan het bureau van verzoeker zouden verzetten. Beoordeling 4. Naar het oordeel van de Nationale ombudsman heeft de officier van justitie op grond van feiten en omstandigheden tot het oordeel kunnen komen dat er voldoende vermoeden van schuld bestond om verzoeker aan te merken als verdachte van diefstal. Nu ook overigens aan de wettelijke voorwaarden voor aanhouden buiten heterdaad was voldaan, is de toestemming tot aanhouding buiten heterdaad van verzoeker in beginsel rechtmatig door de officier van justitie gegeven. Dit betekent echter nog niet dat de in deze vorm gegeven toestemming ook behoorlijk is. 5. Het evenredigheidsvereiste houdt in dat bestuursorganen voor het bereiken van een doel een middel aanwenden dat voor de betrokkenen niet onnodig bezwarend is en dat in evenredige verhouding staat tot dat doel. 6. Dit vereiste brengt mee dat bij het verrichten van het opsporingsonderzoek justitie en politie in beginsel dienen te kiezen voor een werkwijze die voor de verdachte het minst bezwarend is. Dit houdt onder meer in dat de aanwending van strafvorderlijke bevoegdheden (zoals aanhouding) in overeenstemming moet zijn met eisen van gematigdheid en evenredigheid. Daarbij dienen politie en justitie er steeds alert op te zijn dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van een burger door de toepassing van strafvorderlijke bevoegdheden zo gering mogelijk is. 7. Hetgeen de minister van Justitie aanvoert als voldoende redenen voor het afgeven van het bevel tot aanhouding zonder daar voorwaarden of restricties aan te verbinden, verhoudt zich naar het oordeel van de Nationale ombudsman niet met de inbreuk die wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verzoeker. Verzoekers personalia waren bekend bij de politie. Het enkele feit dat verzoeker antecedenten heeft doet niet af aan zijn recht op een werkwijze van politie en justitie die voor hem het minst bezwarend is. Niet is gebleken van specifieke antecedenten die een uitnodiging van verzoeker om naar het politiebureau te komen in de weg zouden staan. Ook valt niet in te zien dat het opsporingsbelang in deze inhield, dat men wilde voorkomen dat verzoeker zich op het verhoor zou voorbereiden. Verzoeker was immers al op de hoogte van het aantreffen van

4 de parkeerkaart in zijn auto. De aard van het delict, gekwalificeerde diefstal, geeft ook geen aanleiding tot het niet verbinden van voorwaarden of restricties aan het bevel tot aanhouding. 8. De Nationale ombudsman is dan ook van oordeel dat de officier van justitie in deze zaak aan de toestemming tot aanhouding buiten heterdaad de voorwaarde had moeten verbinden dat de politie hiervan pas gebruik zou mogen maken als verzoeker niet vrijwillig op het politiebureau zou zijn verschenen. Door dit niet te doen heeft hij gehandeld in strijd met het evenredigheidsvereiste. De onderzochte gedraging is op dit punt in zoverre niet behoorlijk. B. Ten aanzien van het regionale politiekorps Haaglanden I. Ten aanzien van het niet onmiddellijk meedelen aan verzoeker waarom hij was aangehouden Bevindingen 1. Verzoeker klaagt erover dat hem niet direct na de aanhouding is medegedeeld waarvoor hij werd aangehouden. Verzoeker geeft aan dat hij ten tijde van de aanhouding niet wist dat hij verdacht werd van een strafbaar feit. Pas bij het verhoor van de desbetreffende rechercheafdeling de volgende dag werd het verzoeker duidelijk dat hij als verdachte was aangemerkt van de diefstal van de invalidenparkeerkaart. 2. In het kader van de klachtafhandeling van de politie verklaarde verzoeker op de hoorzitting van de klachtencommissie op 16 augustus 2005 dat hem bij aankomst op het bureau was medegedeeld dat hij stond gesignaleerd in verband met een diefstal en in het belang van het onderzoek was aangehouden. 3. Tijdens het onderzoek gedurende de klachtafhandeling hebben de politieambtenaren G. en U. verklaard dat zij verzoeker tijdens de aanhouding, en vervolgens tijdens het transport, diverse malen hebben medegedeeld dat hij aangehouden was omdat hij gesignaleerd stond. Tevens hebben zij hem medegedeeld dat, indien bekend, nadere mededelingen aan het bureau zouden volgen. Politieambtenaar L., aan wie verdachte werd voorgeleid, verklaarde tijdens het onderzoek dat hij aan verzoeker, tijdens de voorgeleiding, heeft uitgelegd dat hij aangehouden was omdat hij gesignaleerd stond voor bureau Overbosch in verband met diefstal. Dit is vervolgens ook nogmaals door politieambtenaar G. aan verzoeker uitgelegd. 4. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. Volgens de korpsbeheerder is verzoeker diverse malen verteld dat hij was aangehouden omdat hij gesignaleerd stond. Ook hebben de betrokken ambtenaren meerdere malen aan verzoeker uitgelegd dat ze

5 niet op bijzonderheden van de zaak in konden gaan. Dit enerzijds omdat de feiten aan genoemd bureau niet bekend waren en anderzijds omdat dit niet wenselijk was in het kader en het belang van het onderzoek. Beoordeling 5. Op grond van internationale verdragsbepalingen (zie Achtergrond, onder 3., 4. en 5.) hebben opsporingsambtenaren de plicht om een ieder die wordt aangehouden, onverwijld op de hoogte te brengen van de reden van aanhouding. 6. Aannemelijk is geworden dat de aanhoudende politieambtenaren ten tijde van de aanhouding niet over alle informatie betreffende de signalering beschikten. In ieder geval is uiterlijk bij de voorgeleiding voor de hulpofficier van justitie verzoeker duidelijk gemaakt dat hij was aangehouden omdat hij werd verdacht van diefstal en dat hij gesignaleerd stond ten behoeve van een verhoor door de recherche in verband met dit feit. Nadere bijzonderheden en inhoudelijke informatie over de verdenking heeft verzoeker ten tijde van zijn verhoor de volgende dag door de behandelende afdeling gekregen. 7. De Nationale ombudsman is van oordeel dat verzoeker in deze situatie voldoende is duidelijk gemaakt waarvoor hij werd aangehouden. De inhoudelijke eis die aan de in artikel 5 lid 2 EVRM neergelegde informatieplicht wordt gesteld, is dat de verdachte bij zijn aanhouding moet weten van welk strafbaar feit hij wordt verdacht en waarom. De mededeling van de redenen voor arrestatie moet onverwijld geschieden. Dat laatste betekent niet dat ter gelegenheid van de aanhouding zelf die mededeling te allen tijde in volle omvang moet worden gedaan. Nu verzoeker een en ander echter voor zijn verhoor is meegedeeld, is dit met voldoende voortvarendheid geschied. Al met al is er geen sprake geweest van schending van bedoelde verdragsbepalingen. De onderzochte gedraging is behoorlijk. II. Ten aanzien van hem tijdens zijn insluiting medische zorg onthouden Bevindingen 1. Verzoeker klaagt er ten slotte over dat hem medische zorg is onthouden door ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden. Hij geeft aan dat hij ten tijde van zijn insluiting last had van migraine en steken in de borst en dat hij daarvoor medicijnen gebruikte. Verzoeker verklaart dat hij, ondanks herhaalde nadrukkelijke verzoeken daartoe, niet in de gelegenheid is gesteld om persoonlijk naar huis te bellen met het verzoek of iemand daar de medicijnen wilde komen brengen. Hij wilde niet dat er iemand van de politie zou bellen of langs gaan, omdat hij bang was dat zijn moeder daar erg van zou schrikken. Vervolgens heeft hij om een arts verzocht, op welk verzoek de politie niet is ingegaan. De volgende dag heeft verzoeker gevraagd om pijnstillers, deze zijn niet

6 verstrekt door de politie. 2 In het kader van de klachtbehandeling bij de politie verklaren de betrokken politieambtenaren dat het verzoeker inderdaad niet was toegestaan zelf telefonisch contact te hebben, dit in het belang van het onderzoek. Wel is hem aangeboden te bellen naar zijn huisadres of de medicijnen voor hem op te halen. Dit is door verzoeker geweigerd. Geen van de betrokken ambtenaren heeft gehoord dat verzoeker op enig moment om een arts verzocht. 3. De korpsbeheerder achtte de klacht niet gegrond en verwijst voor de motivering naar het advies van de Onafhankelijke Commissie voor klachten tegen de politie Haaglanden. 4. Deze commissie concludeert: " dat de betrokken politieambtenaren diverse keren hebben aangeboden voor klager te bellen en/of medicijnen bij hem thuis op te halen. Klager gaf steeds te kennen dat hij niet wilde dat de betrokken politieambtenaren naar zijn huis gingen of belden voor medicijnen, maar dat hij zelf wilde bellen. Klager wilde niet zeggen welke medicijnen het betrof. Beklaagden verklaren voorts dat door klager niet om een dokter is gevraagd..." Gezien het vorenstaande is de commissie van mening, dat uit onderzoek niet is kunnen blijken, dat aan verzoeker de noodzakelijke medische zorg is onthouden." Beoordeling 5. Het vereiste van bijzondere zorg houdt in dat bestuursorganen aan personen die onder hun hoede zijn geplaatst de zorg verlenen waarvoor deze personen, vanwege die afhankelijke positie, op die bestuursorganen zijn aangewezen. 6. Dit vereiste is onder meer uitgewerkt in artikel 32 lid 1 van de Ambtsinstructie (zie Achtergrond, onder 6.) waarin is bepaald dat in het geval de ingeslotene om medische bijstand of medicijnen vraagt, de betrokken ambtenaar met een arts overlegt. 7. Vast is komen te staan dat verzoeker ten tijde van zijn insluiting heeft aangegeven medicijnen nodig te hebben. Het werd verzoeker niet toegestaan om persoonlijk naar huis te bellen om deze medicijnen te laten brengen, wel werd aangeboden de medicijnen op te halen of te laten brengen. Of verzoeker expliciet om een arts heeft gevraagd kan niet worden vastgesteld, nu de betrokken ambtenaren te kennen hebben gegeven een dergelijk verzoek niet te hebben gehoord. 8. Hoe dan ook, de Nationale ombudsman is van oordeel dat indien, zoals in dit geval, een arrestant om medicijnen vraagt, de politie zo spoedig mogelijk uitsluitsel dienen te verkrijgen over de noodzaak van toediening van deze medicijnen. Dit kan alleen door het raadplegen van een arts. Het aanbod aan de zijde van de betrokken

7 opsporingsambtenaren om de medicijnen bij verzoeker thuis op te halen dan wel te laten brengen is in dit kader dan ook niet juist. Alle vormen van medicijnverstrekking door de politie dient te geschieden op advies van een arts. 9. De korpsbeheerder kan dan ook niet worden gevolgd in zijn redenering dat aan verzoeker geen medische zorg is onthouden omdat immers is aangeboden de gevraagde medicijnen op te halen. Miskend wordt dat het niet de politie mag zijn die de daadwerkelijke medische zorg verleent. 10. Door niet te overleggen met een arts na het eerste verzoek van verzoeker om medicijnen heeft de politie gehandeld in strijd met het vereiste van bijzondere zorg. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van de officier van justitie te Den Haag is gegrond wegens strijd met het evenredigheidsvereiste. De klacht over de gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden is gegrond ten aanzien van: - de medische zorg, wegens schending van het vereiste van bijzondere zorg; niet gegrond ten aanzien van: - de mededeling van de reden van aanhouding. Onderzoek Op 11 januari 2006 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer M. te Den Haag, met een klacht over een gedraging van de officier van justitie te Den Haag en een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden. De gedraging van de officier van justitie wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie. De gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden worden aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag). Naar deze gedragingen werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de minister van Justitie en de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar te geven op de klacht, van wie één geen gebruik maakte van

8 deze gelegenheid. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel optreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Den Haag over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De hoofdofficier maakte geen gebruik van deze gelegenheid. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld te reageren op de verstrekte inlichtingen. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reacties van de betrokken ambtenaren gaven aanleiding het verslag te wijzigen. Noch verzoeker noch de minister van Justitie gaf binnen de gestelde termijn een reactie. Informatieoverzicht De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie: Verzoekschrift van 10 januari 2006 met bijlagen. Het klachtdossier met betrekking tot verzoekers bij de politie ingediende klacht. Dit dossier omvat onder meer de volgende stukken: de klachtbrief van verzoeker van 21 maart 2005 aan de politie; het rapport met bijlagen van politieambtenaar D.; verklaring politieambtenaar H.; het advies van 17 september 2005 van de Klachtencommissie inzake het optreden van ambtenaren van politie Haaglanden met bijlage; de beslissing van de korpsbeheerder van 22 september 2005 waarbij twee klachten; niet gegrond werden verklaard, één klacht gegrond en één klacht niet-ontvankelijk. Standpunt van de korpsbeheerder van 28 maart 2006. Standpunt van de minister van Justitie van 19 mei 2006. Bevindingen Zie onder Beoordeling.

9 Achtergrond 1. Wetboek van Strafrecht Artikel 311 eerste lid "1. Met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft: 1. diefstal van vee uit de weide; 2. diefstal bij gelegenheid van brand, ontploffing, watersnood, schipbreuk, stranding, spoorwegongeval, oproer, muiterij of oorlogsnood; 3. diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning of op een besloten erf waarop een woning staat, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt; 4. diefstal door twee of meer verenigde personen; 5. diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking of inklimming, van valse sleutels, van een valse order of een vals kostuum; 6. diefstal met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken." 2. Wetboek van Strafvordering Artikel 27, eerste lid "1. Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit." Artikel 54, eerste lid "1. Ook buiten het geval van ontdekking op heeter daad is de officier van justitie bevoegd den verdachte van eenig strafbaar feit waarvoor voorloopige hechtenis is toegelaten, aan te houden en naar eene plaats van verhoor te geleiden; hij kan ook diens aanhouding of voorgeleiding bevelen." Artikel 67, eerste lid, onder a

10 "1. Een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven in geval van verdenking van: a. een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld." 3. Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden Artikel 5, tweede lid "Een ieder die gearresteerd is moet onverwijld en in een taal die hij verstaat op de hoogte worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en van alle beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht." 4. Tekst en Commentaar Strafvordering (C.P.M. Cleiren en J.F. Nijboer, 2005), aantekening 10, onder c, bij artikel 5 EVRM "Onverwijld. De informatie moet niet alleen begrijpelijk zijn, maar moet volgens het tweede lid ook onverwijld worden gegeven. Het EVRM heeft niet in zijn algemeenheid aangegeven binnen welk tijdsbestek de verdachte de desbetreffende informatie dient te hebben ontvangen; dit laat het EHRM afhangen van de bijzondere omstandigheden van het geval. In de zaak Fox, Campbell en Hartley oordeelde het EHRM dat een tijdsverloop van enkele uren geen schending van het verdrag opleverde (EHRM 30 augustus 1990, Publ. ECHR series A vol. 182, 40 en 42)." 5. Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten Artikel 9, tweede lid "Iedere gearresteerde dient bij zijn arrestatie op de hoogte te worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en dient onverwijld op de hoogte te worden gebracht van de beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht." 6. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar Artikel 1, vierde lid "In dit besluit wordt onder ingeslotene verstaan degene die rechtens van zijn vrijheid is beroofd. Onder ingeslotene wordt mede verstaan degene die ten behoeve van de hulpverlening aan hem op het politie- of brigadebureau is ondergebracht." Artikel 32, eerste lid

11 "1. In het geval er aanwijzingen zijn dat een ingeslotene medische bijstand behoeft dan wel er bij deze persoon medicijnen zijn aangetroffen, overlegt de ambtenaar met de arts. De ambtenaar overlegt eveneens met de arts indien de ingeslotene zelf om medische bijstand of medicijnen vraagt."