De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Vergelijkbare documenten
Artikel 7.10, lid 4 WHW: onbeperkt houdbaar?

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG..

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

het College van Beroep voor de Examens van de Universiteit van Amsterdam (hierna: CBE), verweerder.

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Datum 1 maart 2011 Betreft vragen van de leden Van der Ham (D66) en Jadnanansing (PvdA)

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Versie 26 januari 2016 Uitgave Centrum voor Bestuurlijke Activiteiten

Datum 2 mei 2013 Betreft Kamervragen van het lid Omtzigt (CDA) over medezeggenschap bij PPI

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Zaaknummer : CBHO 2016/087 Rechter(s) : mrs. Van der Spoel, Verheij en Streefkerk Datum uitspraak : 4 januari 2017 Partijen : Appellante en CBE

Hierbij zend ik u het antwoord op de vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) van uw Kamer inzake over problemen bij de Hogeschool Utrecht (HU).

Zaaknummer : CBHO 2015/247.5 Rechter(s) : mrs. Borman, Lubberdink en Streefkerk Datum uitspraak : 6 juni 2016 Partijen : appellante en CBE Hogeschool

Desgevraagd hebt u te kennen gegeven geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord naar aanleiding van uw bezwaar.

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Wetsartikelen ter toelichting van de OER

Datum 11 februari 2015 Vragen van het lid Bisschop (SGP) over de samenwerking tussen ROC Amsterdam en ROC Flevoland

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

ECLI:NL:CRVB:2017:73. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Inhoudsindicatie

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Datum 1 maart 2016 Antwoord op schriftelijke vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) over scholen die geld oppotten.

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG..

Zaaknummer : CBHO 2014/165 Rechter(s) : mrs. Olivier, Scholten-Hinloopen en Verheij Datum uitspraak : 14 januari 2015 Partijen : appellant en CBE

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

De vragen werden mij toegezonden bij uw bovenaangehaalde brief met kenmerk 2009Z12369.

Datum 10 juni 2014 Betreft Behandeling WWZ, schriftelijke reactie op voorstel VAAN d.d. 2 juni 2014

Wetsartikelen ter toelichting van de OER

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het CBE), verweerder.

1 Kent u het bericht Hof Antillen: erkenning homohuwelijk niet verplicht? Is dit bericht waar? 1)

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG..

Datum 13 april 2010 Betreft Rapport Bindend studieadvies van de Inspectie van het Onderwijs

Opleidingscommissies Hogeschool Utrecht

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Postbus EA..DEN HAAG

Datum 28 juni 2019 Onderzoek Inspectie naar international campus van NHL Stenden in Qatar

Hierbij zend ik u het antwoord op de vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) van uw Kamer over problemen bij de VU.

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

U I T S P R A A K

het College van Beroep voor de Examens van de Vrije Universiteit Amsterdam (hierna: het CBE), verweerder.

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA..DEN HAAG

Datum 5 december 2018 Beantwoording aanvullende vragen voorhang Besluit bekostiging gvo en hvo op openbare scholen

U I T S P R A A K

Eerste Kamer der Staten-Generaal

U I T S P R A A K

Datum 16 november 2010 Betreft antwoorden op de vragen van de leden Ferrier (CDA), Van Dijk (SP) en Jadnanansing (PvdA)

College van Beroep voor het Hoger Onderwijs

0 h JULI 2016 ONTVANGEN 0 6 JIJI * Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Datum 7 oktober 2014 Beantwoording vragen lid Van Dijk over mbo-leerlingen die geweigerd worden op ROC's (2014Z16664)

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Zaaknummer : 2013/261

Bij beslissing van 9 juli 2014 heeft het CBE het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA..DEN HAAG

Zaaknummer : CBHO 2016/180.5 Rechter(s) : mr. Streefkerk Datum uitspraak : 2 november 2016 Partijen : appellant en CBE Hogeschool Inholland

Uitvoeringsreglement Studieadvies in de propedeutische fase

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA..DEN HAAG

Datum 4 februari 2013 Betreft Voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs (33 187)

Nieuwsbrief van het Expertisecentrum Pensioenrecht van de Vrije Universiteit Amsterdam ter ondersteuning van de Leergang Pensioenrecht.

Datum 3 november 2014 Vragen van de leden Geurts en Omtzigt (CDA) over het bericht over terugvorderen van de WVA bij transportbedrijven

ECLI:NL:RBALK:2011:BQ1956

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA..DEN HAAG

REGELING TOELATING MASTEROPLEIDINGEN UNIVERSITEIT LEIDEN

U I T S P R A A K 07 73

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Zaaknummer : 2013/207 Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 18 juli 2014 Partijen : Appellant tegen CBE Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden :

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Zaaknummer : CBHO 2018/074 Rechter(s) : mrs. Verheij, Streefkerk en Daalder Datum uitspraak : 18 juli 2018 Partijen : appellant en CBE Universiteit

CBE-1142 (030)

Datum 8 november 2012 Onderwerp Beantwoording kamervragen over de toegang van de VS tot data in de cloud

Datum 5 juni 2018 Betreft Beantwoording vragen van het lid Westerveld over de failliet verklaarde ipadscholen

Datum 8 juli 2016 Betreft Antwoord op schriftelijke vragen van lid Jadnanansing (PvdA) over het bericht Mbo-student negatief over lessen

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA..DEN HAAG

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

De voorzitter van de Tweede Kamer Der Staten-Generaal Postbus EA Den haag

REGELING TOELATING MASTEROPLEIDINGEN

Zaaknummer : 2014/001/CBE en 2014/001.1

U I T S P R A A K

REGELING TOELATING MASTEROPLEIDINGEN UNIVERSITEIT LEIDEN

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 19 maart 2014 Betreft Kamervragen. Geachte voorzitter,

Kabinet Minister-President

het College van Beroep voor de Examens van de Haagse Hogeschool (hierna: het CBE), verweerder.

U I T S P R A A K

Besluit inzake macrodoelmatigheid hbo Ad Communicatie

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Bij beslissing van 28 augustus 2013 heeft de examencommissie van de opleiding Informatica appellant een negatief bindend studieadvies gegeven.

Datum 19 april 2017 Brief aan de Kamer met beantwoording Kamervragen van het lid Van Dijk (SP) over promotiefraude aan Tilburg University.

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 7 november 2013 Betreft Kamervragen. Geachte voorzitter,

Datum 4 oktober 2016 Antwoord op schriftelijke vragen van de leden Vermue en Mohandis (beiden PvdA) over problemen in de doorstroom vmbo-mbo

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

31 mei 2012 z

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 13 september 2016 Betreft Kamervragen. Geachte voorzitter,

Transcriptie:

>Retouradres Postbus 16375 2500 BJ Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Hoger Onderwijs en Studiefinanciering Rijnstraat 50 Den Haag Postbus 16375 2500 BJ Den Haag www.rijksoverheid.nl Onze referentie 657227 Datum 23 september 2014 Betreft Vragen van het Kamerlid Jasper van Dijk (SP) Uw brief van 20 juni 2014 Uw referentie 2014Z11583 Hierbij zend ik u het antwoord op de vragen van het lid Jasper van Dijk inzake het bericht van het Hoger Onderwijs Persbureau (HOP) van 14 mei 2014 dat ik van mening blijf dat studiepunten afgepakt mogen worden. De vragen werden mij toegezonden bij uw boven aangehaalde brief met kenmerk 2014Z11583. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, dr. Jet Bussemaker Pagina 1 van 7

Antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) van de Tweede Kamer der Staten-Generaal aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ingezonden 20 juni 2014, kenmerk 2014Z11583) Vraag 1 Wat is uw oordeel over het artikel Oppositie aanvaardt afpakken tentamenpunten niet en het commentaar van hogeronderwijsexpert Kwikkers, die stelt dat de wet en de wetsgeschiedenis op dit punt volkomen helder zijn en het hier geen kwestie van opinie betreft? 1) Antwoord 1 Het standpunt van de oppositie laat ik aan de oppositie. De opvattingen van de heer Kwikkers deel ik niet. Ik verwijs naar mijn antwoorden op onderstaande vragen en met name ook naar het in antwoord 3 verwerkte oordeel van de rechter. Vraag 2 Op welke wijze heeft de druk die onderwijsinstellingen mogelijk ervaren, om aan prestatie- en rendementseisen te moeten voldoen, u bewogen om deze vrije interpretatie over het laten vervallen van tentamenpunten toe te staan? Antwoord 2 Mijn opvatting, zoals verwoord in mijn brief van 12 maart 2014 (Kamerstukken II 2013/14, 31 288, nr. 384) heeft geen relatie met de mogelijk door instellingen ervaren druk om hun prestatieafspraak te realiseren. Vraag 3 Hoe verhoudt zich het vervallen van studiepunten met de beleidsdoelstelling verbetering van rendement? Antwoord 3 In de beantwoording van eerdere kamervragen heb ik gewezen op de ontwikkeling dat de mogelijkheid om de geldigheidstermijn van met goed gevolg afgelegde tentamens te beperken ook in bredere zin in het kader van onderwijskundige doelstellingen wordt gebruikt dan alleen om te voorkomen dat studenten met verouderde kennis afstuderen. Bijvoorbeeld als maatregel om studiebevordering vorm te geven, die past in een pakket van kwaliteitsvervorderende maatregelen. Artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k, van de WHW biedt ruimte voor een dergelijke toepassing. De rechter heeft dit bevestigd. Het College van beroep voor het hoger onderwijs (CBHO) heeft overwogen dat argumenten als marginale studievoortgang en onvoldoende studieperspectief acceptabel zijn als geldigheidsbeperkende maatregel. 1 Vraag 4 Kunt u uw onderbouwing van de antwoorden op de eerder gestelde vragen 2) verder toelichten? Kunt u de passage uit de WHW 3) en de daarbijbehorende toelichting die naar uw mening uw visie over het laten vervallen van tentamenpunten onderschrijft, hier weergeven en toelichten? 1 www.cbho, uitspraak 2013/114 en uitspraak 2014/011 Pagina 2 van 7

Antwoord 4 Mijn opvatting over de mogelijkheid om de geldigheidsduur van tentamens te beperken baseer ik op de tekst van artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k, van de WHW, dat bepaalt dat in de onderwijs- en examenregeling ( ) per opleiding of groep van opleidingen worden vastgelegd de geldende procedures en rechten en plichten met betrekking tot het onderwijs en de examens, waaronder ten minste waar nodig, de geldigheidsduur van met goed gevolg afgelegde tentamens, behoudens de bevoegdheid van de examencommissie die geldigheidsduur te verlengen. De tekst van de wet is leidend. De toelichting bij deze wettekst zegt dat er in uitzonderingsgevallen aanleiding kan zijn om de geldigheidsduur van tentamens te beperken (Kamerstukken II 1988/89, 21073, nr. 3, bladzijde 129). Dit is niet in tegenspraak met het gestelde in antwoord 3. Ik ga er niet van uit dat het beperken van de geldigheidsduur in de Onderwijs- en Examenregeling (OER) de regel is, maar zoals het CBHO heeft overwogen, doet de toelichting bij artikel 7.13, tweede lid, onder k, van de WHW niet af aan de bredere toepassing als vermeld in antwoord 3. 2 Het behoort tot de bevoegdheid van de instelling om te bepalen of er een reden is die de beperking van de geldigheidsduur nodig maakt. Via het instemmingsrecht op de OER kan de medezeggenschap invloed houden op de wijze waarop de instelling aan deze bevoegdheid uitvoering geeft. En de examencommissie kan in individuele gevallen om haar moverende redenen de geldigheidsduur verlengen. Vraag 5 Wat is uw reactie op de volgende passages uit de wetshistorie die wel direct betrekking hebben op het laten vervallen van tentamenpunten, te weten de Toelichting van de regering op haar conceptontwerp WHW (Staatsuitgeverij, 1988, p. 22/23): Onderdeel e (4) maakt beperking van de geldigheidsduur van tentamens (dus niet van examens) mogelijk. Daartoe kan in uitzonderingsgevallen aanleiding zijn op gebieden waarop kennis snel veroudert., alsook de memorie van toelichting 5): Onderdeel f maakt beperking van de geldigheidsduur van tentamens (dus niet van examens) mogelijk. Daartoe kan in uitzonderingsgevallen aanleiding zijn.? Geven deze passages in hun context helder aan dat tentamens alleen mogen vervallen in de uitzonderlijke situatie dat het duidelijk verouderde kennis betreft? Antwoord 5 De passage op gebieden waarop kennis snel veroudert stond alleen in het concept-wetsvoorstel dat was bedoeld voor consultatie van organisaties van belanghebbenden. In het wetsvoorstel zoals ingediend in de Tweede Kamer en daar is aanvaard is deze passage achterwege gelaten. Voor wat betreft de passage uit de memorie van toelichting bij artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder f (later vernummerd naar 7.13, tweede lid, aanhef en onder k) die zegt dat er in uitzonderingsgevallen aanleiding kan zijn om de geldigheidsduur van tentamens te beperken (Kamerstukken II 1988/89, 21073, nr. 3, bladzijde 129), verwijs ik naar het antwoord op vraag 4. Vraag 6 Deelt u de uitleg in genoemd toelichtend commentaar bij artikel 7.13 van de WHW, dat de woorden waar nodig in de wettekst niet alleen impliceren dat de noodzaak ter beoordeling is van het bestuur met instemming van de 2 www.cbho, uitspraak 2014/011 Pagina 3 van 7

medezeggenschapsraad, maar dat bovendien is vereist dat het instellingsbestuur die noodzaak objectief hard maakt vanwege de uitzonderlijke reden die moet bestaan om een ontneming van een recht (in dit geval op de gehaalde studiepunten) te rechtvaardigen? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord toelichten? Antwoord 6 Ik deel deze uitleg niet. De zinsnede waar nodig in artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k van de WHW betekent dat, uitsluitend indien een instelling gebruik maakt van de bevoegdheid om de geldigheidduur van tentamens te beperken, zij de geldigheidsduur en de daarmee verband houdende procedures, rechten en plichten in de OER tot uitdrukking moet brengen. Maakt de instelling geen gebruik van de bevoegdheid de geldigheidsduur te beperken, dan hoeft dat alles niet. Uiteraard moeten instellingen bij de toepassing van hun bevoegdheid wel de maatschappelijke zorgvuldigheid betrachten. Zij mogen (hoge) eisen stellen aan studenten maar moeten ook rekening houden met gerechtvaardigde belangen van studenten. De medezeggenschap kan via het instemmingsrecht op de OER invloed houden op de wijze waarop de instelling van haar bevoegdheid om de geldigheidsduur van tentamens te beperken, gebruik maakt. Dat is elders in de WHW vastgelegd. Vraag 7 Deelt u de opvatting dat ook artikel 7.11 van de WHW (vijfde lid) van belang is voor een juiste wetsuitleg, in die zin dat de genoemde verklaring (betreffende de verplichting dat een andere instelling (de desbetreffende examencommissie) deze verklaring meeweegt in beslissingen over vrijstelling) gezien tekst, strekking en wetsgeschiedenis onbeperkt geldig is en dit wetssystematisch ook wijst op onbeperkte geldigheid van een gehaald tentamen? Kunt u uw antwoord toelichten? Antwoord 7 Ik deel deze opvatting niet. De artikelen hebben verschillende oogmerken. Artikel 7.13, tweede lid, aanhef onder k van de WHW strekt ertoe te regelen dat beperking van geldigheidsduur van tentamens blijkt uit de OER, alsmede de daarmee verband houdende procedures, rechten en plichten. Artikel 7.11, vijfde lid van de WHW is in het leven geroepen om te regelen dat degene die een opleiding, anders dan door het afronden daarvan, verlaat aan de examencommissie een verklaring kan vragen waaruit blijkt welke tentamens hij met succes heeft afgerond. Vraag 8 Deelt u de mening dat financiële overwegingen en/of rendementsoverwegingen in ieder geval niet onder een onderwijskundige reden kunnen worden geschaard, zoals ook terug te lezen is in het toelichtend commentaar bij artikel 7.13 (tweede lid onder j)? Zo nee, op welke wijze kunt u onderbouwen dat met onderwijskundige redenen ook rendementsoverwegingen zijn bedoeld? Zijn er voorbeelden uit de parlementaire geschiedenis die uw opvatting staven? Antwoord 8 Eerder heb ik de Kamer meegedeeld dat mijns inziens het verhogen van studievoortgang wel degelijk als onderwijskundige reden kan worden gezien, indien een verhoging van studievoortgang een kwalitatieve verbetering van het Pagina 4 van 7

onderwijsaanbod en de ondersteuning van studenten impliceert, zodat zij op een goede manier in staat worden gesteld een kwalitatief goede studie binnen de daarvoor bestemde tijd af te ronden. Ik ben van mening dat studievoortgang geen doel op zichzelf moet zijn. De maatregelen die instellingen treffen om studenten sneller te laten studeren moeten leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. Die kwaliteitsbevorderende maatregelen liggen bijvoorbeeld op het gebied van de intensivering van het onderwijs of de verbetering van de docentkwaliteit. Ook kunnen het maatregelen zijn op het gebied van een intensievere studie- en studentbegeleiding en de monitoring van de studieresultaten. Overigens is het aan de instelling om, met inachtneming van de maatschappelijke zorgvuldigheidsnormen, inhoud te geven aan de bevoegdheid bedoeld in artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k. De wetgever heeft daarbij voor diverse procedurele waarborgen gezorgd (regeling in het OER, instemmingsrecht medezeggenschap en een verlengingsbevoegdheid voor de examencommissie). Mij zijn geen voorbeelden in de wetsgeschiedenis bekend. Vraag 9 Deelt u de mening dat een instelling zich niet mag en kan verschuilen achter een (willekeurige) onderwijskundige reden? Antwoord 9 De wet schrijft voor dat het instellingsbestuur de beperking van de geldigheidsduur in de OER opneemt. Van een verschuilen kan en mag geen sprake zijn. Ik wijs u er nogmaals op dat de medezeggenschap op dit deel van de OER instemmingsrecht heeft. Vraag 10 Deelt u de mening dat de wetgever met artikel 7.13 (tweede lid, onder k) de bedoeling heeft de student te beschermen? Zo nee, tot wiens bescherming strekt deze wetbepaling dan? Kunt u uw antwoord toelichten? Antwoord 10 Ik deel de mening dat artikel 7.13, tweede lid, onder k, van de WHW de student beschermt. Maar het heeft ook een breder oogmerk. Dat geldt voor artikel 7.13 in zijn geheel, dat ziet op de inhoud van de OER. De OER moet de student helderheid verschaffen over de inhoud en de inrichting van de opleiding en het onderwijs het aantal en de volgtijdelijkheid van tentamens, of tentamens beperkt geldig zijn, de rechten en verplichtingen van de student etc. Dit alles dient de rechtszekerheid van de student. Vraag 11 Deelt u de mening dat de wet en de daarbijbehorende toelichting geen kwestie zijn van een mening of opvatting, maar dat de wet tot een objectief oordeel en het waarborgen van rechten dient te leiden? Antwoord 11 De wet moet te goeder trouw worden uitgelegd. De tekst van artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k van de WHW is leidend. Vraag 12 Pagina 5 van 7

Bent u het er mee eens dat voorkomen moet worden dat studenten hun recht steeds in afzonderlijke gevallen bij de rechter zouden moeten bevechten en dat dit uit het oogpunt van duidelijkheid, rechtsgelijkheid, rechtszekerheid en rechtsstatelijkheid een buitengewoon slechte zaak zou zijn? Antwoord 12 Artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k, beoogt precies dergelijke onwenselijke effecten te voorkomen door ervoor te zorgen dat de student weet in welke gevallen er een beperkte geldigheidsduur is en wat de procedures en de rechten en plichten zijn in dat geval. Overigens, uit een oogpunt van rechtsstatelijkheid, moet de gang naar de rechter wel open staan. Vraag 13 Deelt u de opvatting over vereiste staatsrechtelijke zuiverheid, dat het een minister niet vrijstaat om bij brief de ook uit de wetsgeschiedenis duidelijk blijkende betekenis van een recht en de rechtspositie van studenten, noch de bedoeling van de wetgever, te wijzigen? Antwoord 13 Ik heb mij in mijn brieven gebaseerd op de tekst van de wet, die ook voor mij leidend is. Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 3, 4, 5 en 11. Vraag 14 Hoe gaat u voorkomen dat een vrijere interpretatie zoals u die lijkt te hebben voorgesteld rechtsongelijkheid en willekeur in de hand werkt? Antwoord 14 Er is geen sprake van een vrijere interpretatie. De wettekst is helder. Zoals bij alle wettelijk toegekende bevoegdheden zal bij de toepassing daarvan de vereiste zorgvuldigheid betracht moeten worden. Bovendien kan de medezeggenschap dit toetsen via haar instemmingsrecht op de OER. Daarnaast zien de Inspectie van het Onderwijs en de rechter toe op de rechtmatigheid van de bevoegdheidsuitoefening. Vraag 15 Hoe gaat u voorkomen dat rechten zonder uitdrukkelijke wettelijke grondslag worden ontnomen? Antwoord 15 Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 4 en 5 en ook naar de in antwoord 3 verwerkte oordeel van de rechter. De tekst van artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k, van de WHW geeft het instellingsbestuur de bevoegdheid om de geldigheidsduur van tentamens te beperken. Er is dus een wettelijke grondslag. Vraag 16 Bent u van mening dat een principiële wijziging van de betekenis en reikwijdte van een wetsartikel, zoals u die kennelijk wenst, alleen kan plaatsvinden door middel van een wijziging van de WHW? Antwoord 16 Pagina 6 van 7

Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 4 en 5 en de in antwoord 3 verwerkte oordeel van de rechter. Ik baseer mijn opvatting op de tekst van artikel 7.13, tweede lid, aanhef en onder k. Een wijziging van dat artikel is niet nodig. Vraag 17 Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat er op zeer korte termijn helderheid en duidelijkheid is over de geldigheidsduur van tentamens? Antwoord 17 Voor helderheid en duidelijkheid over het wettelijk kader waarbinnen de geldigheidsduur van tentamens kan worden beperkt verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 4 en 5. 1) Hoger Onderwijs Persbureau (HOP) 14 mei 2014 2) Aanhangsel van de Handelingen II, 2013-2014, nr. 1907 3) WHW: Wet op het hoger onderwijs 4) 'e' is verletterd tot uiteindelijk 'k' 5) Kamerstuk 21 073, nr. 3, p. 128-129 Pagina 7 van 7