^ 2^- 5><A *j ^3*4. BIOLOGISCHONDERZOEKVAN DEWATERGANGEN IN HET VOOLD (Gem.Winterswijk) H.P.J.J.Cuppen (Hydrobiologie) G.M.Dirkse (Botanie) '97^

Vergelijkbare documenten
BIOLOGIE Bovenbouw P.O. Fris viswater

ONDERZOEK NAAR DE WATERKWALITEIT

DEEFFECTENVANEENBIETEPULPLOZINGINDEHIERDENSEBEEK

ANALYSE VAN DE MACROFAUNA VAN DE HIERDENSE BEEK. L.W.G. Higler F.F. Repko. RIN-rapport 88/53. Rijksinstituut voor Natuurbeheer Leersum

Evaluatie Eco-Inventarisaties Waterschap De Dommel

Dood hout in beken en rivieren; kennis en ervaringen uit de praktijk

Habitat preferentie en verstoring in een zandige laaglandbeek: een experimentele benadering. Dorine Dekkers & Piet Verdonschot (Alterra, Wageningen)

Effecten van droogte op beken

van Maas en Rijn? De biologische Kwaliteitsbeoordel ing EXUVIAE Alexander Klink Hydrobiologisch Advlesburo Kllnk bv Wageningen

Waterkwaliteitsbepaling m.b.v. Macrofauna

Herinrichting Boven Slinge. Eerste inzichten na een jaar meten. Inleiding

FAUNISTISCHE GEGEVENS VANDE HIERDENSE BEEK

Ecologische monitoring

De Gouden Ham. Onderzoek blauwalgen. Rapportage : September 2007.

Macrofaunanieuwsmail 144, 26 september 2018

Rapportage project: Vaststellen van de nulsituatie in de gemeente Noordenveld bij de vijverpartij de vijfde verloting.

Bepaling van de biotische index van zoetwater

Chemisch wateronderzoek 1. klimaatstad. water leeft 2. Abio. klimaatstad

Ralf Verdonschot Wageningen Environmental Research, Wageningen UR

De Gouden Ham. Onderzoek blauwalgen. Rapportage : Augustus 2007.

Voortgang ontwikkeling Lunterse beek Plan Wittenoord en traject KleinWolfswinkel-Engelaar

2. BESCHRIJVING 2.1 ALGEMENE GEGEVENS CONCEPT

Vergelijkende studie en besluitvorming

Bepaling van de biotische index van zoetwater

Dood hout in beken en rivieren; kennis en ervaringen uit de praktijk

Riegman & Starink. Consultancy

Een hydrobiologisch onderzoek van de Renkumse Beek

Building with Nature: maatregelen In vogelvlucht

Regionale Implementatie KRW

MS_0100_GWL_1. Stroomgebiedbeheerplan - informatie per grondwaterlichaam. Karakteristieken. Quartair Aquifersysteem Maassysteem Maas.

2. BESCHRIJVING 2.1 ALGEMENE GEGEVENS CONCEPT

Waterleven. Doel: Aan de hand van het determineren van de beestjes die in de sloot voorkomen conclusies trekken over de waterkwaliteit.

2.1. De macrofaunavande meso-eutrafentedrasselaagte De macrofaunavandeoligo-mesotrafente drasse laagte

OOST NUTRIENTEN EN KRW FRISIA ZOUT B.V.

Monitoringsverslag Hierdense / Staverdense beek per Bekenwerkgroep Nederland E, van den Dool

OPMERKINGEN OVER DE BODEM VAN HET RANDMEER VAN OOSTELI JK FLEVOLAND RIJKSDIENST VOOR DE IJSSELMEERPOLDERS. Intern Rapport no. 151.

WATER LEEFT Chemisch wateronderzoek

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014

De Gouden Ham. Onderzoek blauwalgen. Rapportage : Juni 2007.

Macrofauna-onderzoek Rossumermeden

Onderzoek waterkwaliteit en waterzuivering

2. BESCHRIJVING 2.1 ALGEMENE GEGEVENS CONCEPT

Verzilting van zoete wateren: Verlies of winst voor de aquatische natuur?

In de troebele sloot kunnen daarentegen geen boten varen en deze zal dus, volgens ons, veel minder vervuild zijn.

Dinsdag 25 april 2017 inventarisatie beekprikken Munsterbeek.

Kwaliteit van de natuur. Hoe spoor je aantastingen op?

Dossiernummer: Projectnummer:

REACTIENOTA. Ontwerp projectplan Waterwet Herinrichting Boven Slinge Burloseweg

De ecologische meerwaarde

DE KWALITEIT VAN HET WATER IN HET ZWEMBAD "DE HOUTRIB" IN LELYSTAD IN 1979 door. S. de Jong Abw 79. maart

KRW-doelen voor macrofauna komen langzaam in zicht

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater,

Update Geohydrologisch onderzoek wegenproject N381 Drachten Drentse grens

Steenvliegen (Plecoptera) zijn

TOEGEPASTE GEOLOGIE EN HYDROGEOLOGIE

Scheikunde Gemaakt door:

algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.9. is opgenomen

Een inventarisatie van de makrofauna van 16 beken van de Zuid-Veluwezoom.

Ionenbalans. Ministerieel besluit van 4 maart Belgisch Staatsblad van 25 maart 2016

Bepaling van het Biochemisch Zuurstofverbruik (BZV) in oppervlaktewater

Meetstrategie en methodiek macrofyten 1 METHODIEK

INHOUDSOPGAVE SAMENVATTING. 1 INLEIDING 1.1 Aanleiding van het onderzoek 1.2 Doel van het onderzoek 1.3 Leeswijzer

KPS_0120_GWL_2. Stroomgebiedbeheerplan - informatie per grondwaterlichaam. Karakteristieken

HOOFDSTUK 3. Oppervlaktewater

Helder water door quaggamossel

INSTITUUTVOOR CULTUURTECHNIEKEN WATERHUISHOUDING. Nota no.121 dd

Zuurtegraad ph. Ammonium NH 4

Workshop KRW Maatlatten

III.1. Algemeen Deze bijlage is een detaillering van de beschrijving van de actuele waterkwaliteit die in paragraaf 2.10.

Producten en Diensten. Versie:

BODEMINSPECTIE OP ASBEST aan de Harskamperweg 84 te Harskamp

CVS_0400_GWL_1. Stroomgebiedbeheerplan - informatie per grondwaterlichaam. Karakteristieken

Plaggen ten behoeve van natuurontwikkeling. Fosfaatverzadiging als uitgangspunt

Sedimentatie in Harderwijker Bocht ten gevolge van de strekdam bij Strand Horst Noord

Bijlage 1. Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek

veronderstelde voordelen van Natuurvriendelijke oevers.

5. KWALITEIT VAN DE VISWATEREN

klimaatstad water leeft 1 Bio

*Kalktufbronnen met tufsteenformatie Cratoneurion (H7220) Verkorte naam: Kalktufbronnen

Projectplan (ontwerpbesluit) Aanpassen Heelsumse beek

Geohydrologisch onderzoek Centrumplan Oldebroek

PACCO-PARAMETERS DO - DOSSOLVED OXYGEN EC- DE ELEKTRISCHE CONDUCTIVITEIT ORP- DE REDOXPOTENTIAAL T - DE TEMPERATUUR. PaccoParameters

Bijeenkomst PN DA. Hans Smeets. Adviseur DLV plant BV

Erfafspoeling en groene zuivering

Bijlage 3: Notitie Aanvullend onderzoek vissen wijzigingsplannen N359, knooppunten Winsum, Húns-Leons en Hilaard

Hierdense Beek: building with nature in een Veluws beeksysteem. Peter van Beers Waterschap Vallei en Veluwe 3 maart 2016

AMFIBIEËN IN DE ACHTERHOEK DE BOOMKIKKER SAMEN WERKEN AAN EEN OPTIMAAL LANDSCHAP

SAMENVATTING. en funderingen

CVS_0160_GWL_1. Stroomgebiedbeheerplan - informatie per grondwaterlichaam. Karakteristieken

Gemaakt door: Erik, Rens en Lorijn 3H4. Inleverdatum: ma 8 okt. 07

Vroeger was niet alles beter.

Natuurkwaliteit van macrofauna in oppervlaktewater,

NIEUWSBRIEF. April Een duurzame investering

Bronnen aan de basis van een goede natuurkwaliteit Over herstelbeheer in bronsystemen

Projectnummer: C /LB. Opgesteld door: Tristan Bergsma. Ons kenmerk: :0.2. Kopieën aan: Cees-Jan de Rooi (gd)

Grondwater beïnvloedt kwaliteit Limburgse beken

Veelgestelde vragen schouw buitengewoon onderhoud

Samen werken aan waterkwaliteit. Voor schoon, voldoende en veilig water

Visonderzoek Mangelbeek: 12 en 19 september

Plantsapmeting ter bevordering van vitaliteit van de planten

Transcriptie:

^ 2^- BIOLOGISCHONDERZOEKVAN DEWATERGANGEN IN HET VOOLD (Gem.Winterswijk) H.P.J.J.Cuppen (Hydrobiologie) G.M.Dirkse (Botanie) '97^ RIN-rapport RijksinstituutvoorNatuurbeheer Leersum september1978 5><A *j ^3*4

Voorwoord Ditrapport is samengesteld voordelandinrichtingsdienst te Utrecht,diehiertoe mede opverzoekvande Natuurbeschermingsconsulent van het Staatsbosbeheer te Arnhem eenopdracht aan hetrijksinstituut voor Natuurbeheer verstrekte. Voorde uitvoering van hethydrobiologisch deel vandeopdracht kon drs. H.P.J.J.Cuppen te Nijmegen als tijdelijk medewerker wordenaangetrokken, hetbotanisch deelwerdverzorgd doorde RIN-medewerkerG.M. Dirkse. Deverantwoordingvoor uitvoering encoördinatieberustte bijir. A.L.J. Wijnhoven vandeafdeling Adviezen en AlgemeenOnderzoek terwijl de wetenschappelijke begeleidingwerdgeleverd doordeafdelingenhydrobiologie en Botanie. Voorts werd medewerkingverleend doorde Vakgroep Natuurbeheer vandelandbouwhogeschool te Wageningen. Bij hetgebruikvanhetrapport dient men errekening meete houden dathet onderzoek zich heeftbeperkt totde beeklopen zelf endat alleen daarvande kwaliteiten zijn beschreven.opbasisvan ditrapportkunnen derhalve geenvoorspellingenwordengedaanover veranderingen die buiten de beeklopen zullenoptredenwanneeraan diebeeklopenwijzigingenwordenaangebracht. BeDirectie

-1- INHOUD pagina 1. Inleid 2. Heton -ing iderzoekgebied 3. Methoden 3.1 Fysische enchemischemetingen 3.1.1 Fysische metingen 3.1.2 Chemische metingen 3.2 Biologische methoden 3.2.1 Bemonstering 3.2.2 Uitwerking 4. De dominerende factorenbinnen deonderzochte beekjes 10 4.1 Vervuiling 10 4.2 Stroomsnelheid 11 4»3 Beschaduwing 12 5. Bekentypologie 13 5.1 Permanent watervoerende beken 13 5.2 Periodiek droogvallende beekjes 14 5.2.1 Algemeen 14 5.2.2 Korte tijd droogstaande beekjes 15 5.2.3 Langere tijd droogstaande beekjes 16 5.2.4 Zeerlange tijd droogstaande beekjes 17 5.3 Réfugia 17 6. Besprekingvan deafzonderlijke beken 18 7. Demacrofauna 27 7.1 Vergelijking metmacrofauna-onderzoek elders 27 7.1.1 Het stroomgebied vande Dinkel (Zuidoost-Twente) 27 7.1.2 Beken en beekjes inde Achterhoek 28 7.2 Demacrofauna vanhet onderzoekgebied 28 8. Samenvatting enconclusies macrofauna-onderzoek 43 9. Summarymacrofaunistic investigation 45 10. Literatuurmacrofauna-onderzoek 47 11. Inleidingbotanisch onderzoek 51 12. Beknopte beschrijvingvan deafzonderlijkewatergangen 54 13«Samenvatting enconclusies botanisch onderzoek 65 14«Literatuurbotanisch onderzoek 67 15«Integratievan het macrofauna- en botanisch onderzoek 68 Aanhangsel 1 Aanhangsel 2 Aanhangsel 3 macrofauna-tabellen overzicht inventarisatiegegevens bladmossen overzicht inventarisatiegegevens levermossen Kaartbijlage 't Woold:biologisch onderzoek van dewatergangen 2 4 6 6 6 8 8 8

-2-1. Inleiding In het gebiedvan 't Voold, Brinkheurne en Kotten,ten zuidenvan Winterswijk, zijn initiatieven genomen door hetwaterschap vande Oude IJssel totde verbetering vandeontwateringvan agrarische gronden. In verbandmet degrotenatuurwetenschappelijkewaarden vanhet gebied iseenonderzoek begonnennaardebodemkundige en hydrologische kenmerken vanhet gebied envond een vegetatiekartering plaats.voortswordt getracht de invloedssferenvandeverschillende deelgebiedenvast te stellenin verbandmet de begrenzingvan bufferzones. Naast debovengenoemde bodemkundige,hydrologische en vegetatiekundigekenmerken zijndehydrobiologische aspectenvande beken en beekjes in hogematebepalend voorde biologische kwaliteiten vanhet gebied. Inverband hiermee heeftde Landinrichtingsdienst te Utrecht aan hetrijksinstituut voor NatuurbeheerteLeersum opdracht verleend tothetverrichtenvan een hydrobiologisch onderzoek van de watergangen in het onderzoekgebied. De opdracht tot ditonderzoek werd alsvolgt omschreven: 1. Verzamelen vanbestaande gegevens vangrotere waterlopen 2.Verzamelen vangegevens overeninventariseren van kleinere,in de zomerdroogvallende waterlopen 3.Samenvatten vangegevensvan 1en 2ineenrapport + kaart. Met dit onderzoek werdbeoogdnadere inzichten teverkrijgen inde hydrobiologische betekenisvan de verschillende (gedeeltenvan de) betrokkenwaterlopen en inde mogelijkheden en wenselijkhedenvoor eventuele veranderingen in hetwaterbeheer inde betreffende stroomgebieden.dit alles methet oogopde voorbereidingvaneen uiteindelijke functie-indelingskaart vanhet onderzoekgebied. Inhetkadervan dithydrobiologisch onderzoek werden debeschikbare macrofauna-gegevens betreffende degrotere waterlopenverzameld. Inenkele gevallen zijnopnieuw monsters genomenom sindsdien opgetredenveranderingen te kunnen constateren. Verderwerden eengroot aantal kleinere, veelal inde zomerdroogvallende waterlopenonderzocht.tijdens ditonderzoek,datverricht werdvan 1 april 1978tot 1 juli 1978, werd eeninventarisatie verricht van de macrofaunaop 36 monsterpunten. Aangezien vooreengoed inzicht inde hydrobiologische betekenisvan de watergangennietkon wordenvolstaanmetuitsluitend macrofaunistische gegevens, werdbesloten tothetverrichten van nader aanvullend onderzoek.dit 'ondersteunend'onderzoek omvatte devolgendeonderdelen: 1. Hetverrichtenvaneenaanvullende inventarisatie van hogere planten en mossenvan de kleinerebeekjes enwaterlopen 2.Het gevenvan eenaanvullende beschrijving en karakterisering van de beek-enoeverbegroeiingen in het gebied aandehandvandete inventariseren hogere planten en mossen envan eventueel andere relevante gegevens 3. Hetuitvoeren van eenonderzoek naardechemische samenstellingvan hetwater van dekleinerebeekjes en waterlopen.

-3- Develdinventarisaties vanhet aanvullend "botanischonderzoek werden inde maanden junien juli 1978uitgevoerd. Op 26 punten inhet gebied (grotendeels plaatsen waarook de macrofauna "bemonsterd werd) werdenwatermonsters genomenvoor chemische analyses teneinde eeneventuele correlatie tussen dechemische samenstellingvanhetwater enerzijds endeaanwezigemacrofaunaelementen anderzijds te kunnen opsporen. Voortswerden enkele fysische parameters ("breedte, diepte,stroomsnelheid e.a.)genoteerd. Opgrondvan dezegegevenswerd eentypologie opgesteld dieopde bij dit rapport "behorende kaart is uitgewerkt.op dezekaart zijntevens de puntenaangegeven waarhet waterchemisch en/ofhydro "biologisch isonderzocht.ook "bevatdezekaart deplaatsenwaar vegetatie-opnamen zijngemaakt.dekeuzevan deze (intotaal 78) plekken geschiedde met behulp van de topografischekaart. Deze gedetailleerde botanische inventarisatiegegevens zijnniet inextenso indit rapport opgenomen. Zijliggen ter inzage bijhetrijksinstituut voor Natuurbeheerte Leersum en bijde Natuurbeschermingsconsulent vanhet Staatsbosbeheer inde Provincie Gelderland. De resultaten van zowelhetmacrofauna-onderzoek als vanhetondersteunend onderzoek zijn, overeenkomstig deopdracht,inhet onderhavige rapport vastgelegd.dehoofdstukken 2t/m10 betreffenhetmacrofaunaonderzoek en het onderzoek naardechemische samenstellingvanhet water.dehoofdstukken 11t/m 14bevatten de neerslagvanhetaanvullendbotanisch onderzoek,in hoofdstuk 15 worden ineenkorte beschouwing deresultatenvanhetmacrofauna-onderzoek vergeleken met de uitkomsten vanhetbotanisch onderzoek. Aanhangsel 1geeft een tabellarisch overzicht van deresultaten der hydrobiologische bemonsteringen,welke debasishebben gevormd voor de bekentypologie.deaanhangsels 2en 3 geven eenoverzicht vande inventarisatiegegevens van de blad- enlevermossen.

-4-2. Het onderzoekgebied Het onderzoekgebied omvathet gehelenederlandse grondgebied ten zuidenvande Boven-Slinge.Aan de westzijde wordthetbegrensd door 't Beekje,de Nieuwe Misterwooldwegende Vreehorstweg (totaan de Boven-Slinge). Ookwerdendebuiten dit gebied gelegen stroomgebiedenvan de Molenveldschewaterlossing ten zuidwestenvan Winterswijk ende Bekeringwaterlossing tennoordenvan Kotten in het onderzoek betrokken. Indeze stroomgebieden vond echter slechts een betrekkelijk extensieve hydrobiologischebemonstering plaats. De situeringvan de voornaamste beeklopen in het gebied isaangegeven opde bijdit rapportbehorendekaart. Hierbij isgebruik gemaakt vandeoverzichtskaarten van A-Watergangen vanhetwaterschap van deoude IJssel. Ook de naamgeving en nummeringvande beekjesis overgenomenvan dit Waterschap,tenzijop de stafkaarten vande topografische dienst anderenamenwaren aangegeven.voorkomende gevallenhiervan zijn 't Beekje (=Stortelersbeek sensu Waterschap) en KleineBeek (= Osink-Bemersbeek sensu Waterschap).Be ligging vandehydrobiologische enchemischemonsterpunten iseveneensop dekaartbijlage vastgelegd. Indeonderstaande lijstvolgen enigebijzonderhedenbetreffende de afzonderlijke monsterpunten. Wanneerop eenpunt ook watermonsters voor chemische analysewerdengenomen, isdittussenhaakjes aangegeven. 1. 't Beekje (= Stortelersbeek)(423); verharde weg Blekkinkveen; 6.2.1978; permanent watervoerend beekje (chemie 4). 2.Brummels waterlossing (176);Midden Wooldse Weg; 6.2.1978; korte tijd droogstaand beekje (chemie 11). 3. KleineBeek (=Osink-Bemersbeek)(l97)> verhardeweg naargehucht Eessink; 6.2.1978; permanentwatervoerende beek (chemie 9). 4. Mensinkwaterlossing (202); langsverharde weg tennoordwesten vandeitaliaanse Meren; 6.2.1978; korte tijd droogstaand beekje (chemie 26). 5. Bamkotwaterlossing (426); Nieuwe Wooldse Weg; 21.3-1978;lange tijd droogstaand beekje (chemie 8). 6. Dambeek (432); GroteVeldweg; stroomafwaartsvan waterval; 21.3.1978;korte tijd droogstaand beekje (chemie 1). 7. Bovenloopje vande Wooldsewaterlossing (455); in bos tenzuiden van de Kulverweg; 21.3.1978;zeerlange tijd droogstaandbovenloopje. 8.Kottense Veenwaterlossing (216); langskulverweg bijboerderij NW. Paske;21.3.1978; korte tijd droogstaand beekje (chemie 21). 9.Veenhuiswaterlossing (204); langs Kulverweg; 21.3.1978; permanent watervoerend beekje (chemie 25). 10.Mister Markwaterlossing (174)» NieuweMisterwooldweg;27.3.1978; zeerlange tijd droogstaand beekje (chemie 10). 11.Schepers waterlossing (177);RechtseWooldse Weg; 27.3.1978; korte tijd droogstaand beekje (chemie 13).

-5-12. Siepersbeek (181); RechtseWooldse Weg; 27-3.1978; permanent watervoerend "beekje (chemie 15). 13.Graskampwaterlossing (187); Schoolweg; 27.3.1978;langere tijd droogstaandheekje (chemie 16). 14. 't Beekje (=Stortelersbeek)(423);zandpadnaarhofstede 't Kreil;permanent watervoerend heekje. 15.Kohus waterlossing (427); Kreilweg huiten hos 200 m voor monding: 6.4.1978; korte tijd droogstaand beekje (chemie 7)- 16. Wooldsewaterlossing (455); Hutte; 10 m stroomafwaarts verharde weg;6.4.1978; korte tijd droogstaandbeekje (chemie 9). 17«Hagschewaterlossing (215);Kulverweg; 6.4.1978; korte tijddroogstaandbeekje (chemie 22). 18. Schippersbeek (212); zandpad ten zuiden van de Italiaanse Meren; 6.4.1978;korte tijd droogstaand beekje. 19.Bovenloopjevande Brummelswaterlossing; 20m> stroomopwaartsvan de Boveltweg; 19.4.1978;zeerlange tijd droogstaand beekje. 20.Brummelswater lossing (176); 10 m stroomafwaartsvan de Boveltweg; korte tijd droogstaand beekje. 21. Limheek;terhoogte van boerderijde Haar; 19.4.1978; zeerlange tijd droogstaand bovenloopje. 22.Veenhuis waterlossing (204); verharde weg ten noordenvan 't Veenhuis; 19.4.1978;langere tijd droogstaand beekje (chemie 24). 23. Veerink waterlossing (200); 20 m voor monding in KleineBeek; 19.4.1978;langere tijd droogstaand beekje. 24.Esinkwaterlossing (201); 5 m stroomopwaarts verharde wegdoor gehuchteessink; 19.4.1978; langere tijd droogstaand beekje. 25. Dambeek (432); Duitse grens 100 m stroomafwaarts van grenspaal 759;26.4.1978;korte tijd droogstaand beekje (chemie 3). 26. Kwelbeekje bij Wooldsewaterlossing (455); in bosje bij grenspaal761 ; 26.4.1978;zeerlange tijddroogstaandbovenloopje. 27.Wooldsewaterlossing (455); Duitse grens bijgrenspaal 761 ; 26.4.1978;korte tijd droogstaand beekje. 28. Rozenhoefsewaterlossing (451); bosrand 10 m ten zuiden van de Kulverweg; 26.4.1978; langere tijd droogstaand beekje (chemie 6). 29. Kulverdijkse waterlossing (459); ter hoogte van boerderij 't Loo;26.4.1978; langere tijd droogstaand beekje. 30.Aarninkwaterlossing (184); zandpad tussen deboerderijen Hijink en Nijhuis; 26.4.1978; langere tijd droogstaand beekje. 31. Siepersbeek (181); LinkseWooldse Weg bij boerderij Kempers; 26.4.1978;korte tijd droogstaand beekje (chemie 14). 32. Limbeek (175); RechtseWooldse Weg; 17-5.1978;permanent watervoerend beekje (chemie 12).

-6-33. Siepersbeek (181); LinkseWooldse Weg "bij boerderij de Siepe; 17.5-1978; korte tijd droogstaand beekje. 34«Dambeek (432); Holdersweg; 17.5.1978; korte tijd droogstaand beekje (chemie 2). 35.KleineBeek (= Osink-Bemersbeek)(l97); 100 m stroomafwaarts vangrenspaal 770;17.5.1978;permanentwatervoerend beekje (chemie 17). 36.KleineBeek (=0sink-Bemersbeek)(l97); langs zandpad80 m ten noordenvan boerderij Beemers; 17.5.1978;permanentwatervoerend beekje (chemie 18). 3. Methoden 3.1 Fysische enchemische metingen 3.1.1 Fysischemetingen Opelk hydrobiologischmonsterpunt werden metingenverricht betreffende de breedte,diepte en stroomsnelheid. Bijhet metenvan de breedte van de bekenwerd - voorzoverdeze watervoerden -altijd deafstand bepaald tussen de raaklijnen vande bovenste waterlaag met de beide oevers. De stroomsnelheid werdbepaaldmetbehulp van eendrijvend voorwerp.deverkregen waarden zijnrelatief engeven slechts eenglobale indrukvan de stroomsnelheden.daarnaast werdgekeken naarde matevan beschaduwing encultuurtechnische beïnvloeding ("normalisatie") van de betrokkenbeekloop. Wat eerstgenoemde factorbetreft werden viercategorieën onderscheiden, namelijk: a. volledigoverschaduwde beekjes (code B) b. half overschaduwde beekjesmet eengeslotenhoutwal of bosaan éénzijde (code H) c.half overschaduwde beekjesmet eenopenhoutwal (begroeiing niet aaneengesloten) ofafzonderlijkedikke bomenaanéénzijde (code HO) d. onbeschaduwdebeekjes (code O). Inde hierna volgende tekst zullendecategorieën aen bvoortaan met determ "beschaduwd" aangeduid worden,terwijl decategorieën c en d met determ "onbeschaduwd" zullen wordenaangeduid. Intabel 1 isdefijnere indeling gehanteerd. Wat de matevan normalisatie betreft werden driecategorieënonderscheiden, namelijk: a.ongenormaliseerde, nogop natuurlijke wijzemeanderende beekjes (code M) b. ingeringemate genormaliseerde beekjes,die weinigofniet meanderen,doch nogwel allerleimicrohabitats bevatten zoals uitgeholde oevers en verschillende substraten (grind, zand,slib, takken, bladeren e.d.)over korte afstand (code WM) c.genormaliseerde,rechtgetrokken loopjesmet eenvrij uniform karakter (code N). Eenoverzicht vanaldezefysischemetingenwordt gegeven intabel1.

-7- 'lain.i 1. OvcL^it:hl van de fysische metingen M Nor. Breedte (rr i) Diepti ;(cm) Str. ni/min BeschaduwiiiK 'I Beekje Brumme is w.1. 1 2 N N 1,5 0,7 5 - : L0 13 15 25 B HO KleineBeek 't M 3,0 25 - : 10 25 B Mrnî.ink w,1. Datuküt w.1. Dambeek BovenloopjeWooldse w.1. Ko tenseveen w.1. Veenhuis w. 1. Mister Mark w.1. Schepers w.1. Siepersbeek Graskamp w.1. 't Beekje Kobus w.1. Wooldse w.1. Hagsche w.1. Schippersbeek Bovenloopje Bruramels w.1. Brummels w.1. Limbeek Veenhuis w.1. Veerink w.1. Esink w.1. Dambeek Bovenloopje Wooldse w.1. Wooldse w.1. Rozenhoefse w.1. Kul venujksew.1. Aainlnk w.1. S i epersbeek Limbeek Siepersbeek Dambeek KleineBeek KleineBeek 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 I') 10 S J 32 33 34 35 36 N W,.M. N N N N W. M. W. M. W. M. N M N N N N N N N N W. M. N W. M. N W. M. N N N N M N W. M. W. M. N 1,0 1,1 1,* 0,5 1,3 1,3 1,1 1,4 2,0 1,0 1,9 0,6 1,1 0,9 1.0 0,4 0,7 0,4 0,7 0,4 0,5 1,9 0,5 1,5 0,7 0, 'i II, '> 1,0 1,6 1,2 1,? 1,7 1,8 5-5 - 5-5 - 5-5 - 4-4 - 4-5 - 12-25 20 15 15 22 30 7 16 30 25 12 5 15 5 4 8 2 5 7 7 20 20 10 15 20 15 15 25 '< 10 15 15 20 < 1 15 20 30 20 15 12 15 20 20 20 12 20 15 20 3 12 -- 12 5 S 10 < 1 20 < 1 '< : i i 20 12 10 20 b 0 B H B H HO B H H 0 H HO H B 0 0 0 HO H B B B B H H H H H B 0 H H 0 Afkortingen: w.1. = waterlossing M = monsterpunt Nor. = normalisatiegraad B = beschaduwd H = half beschaduwd 0 = onbeschaduwd str.m./min = stroomsnelheid in meters perminuut N = genormaliseerd V.M. = weinigmeanderend M = meanderend HO = halfopen beschaduwd

3.1.2 Chemische metingen Op 25 mei 1978 werdenop 26 punten in het gebied watermonsters genomen,die daarna door het Waterleidingbedrijf Midden-Nederland chemisch werdengeanalyseerd. Eenoverzicht vandeze chemische metingenwordt gegeven intabel 2. Het grootste deel vande plaatsenvandechemischebemonsteringspunten isreedsgenoemd in hoofdstuk 2. De nognietvermelde punten liggenopdevolgende plaatsen (zie kaart): 5. 't Beekje (= Stortelersbeek); NieuweMisterwooldweg na spoorlijn. 20.KleineBeek (=Osink-Bemersbeek);brugverhardeweg naar Kotten. 23. Schippersbeek; 10 m voor monding in KleineBeek. 3.2 Biologische methoden 3.2.1 Bemonstering Dehydrobiologische bemonsteringwerdverricht metbehulp vaneen zeef met eendoosnede van 17cm (maaswijdte 1,5 mm). Teraanvulling werdopde meesteplaatsen tevensgewerktmet een zeefje met een doorsnedevan6,5 cm eneen maaswijdte van0,6 mm.op elk monsterpuntwerdendeaanwezige substraten (zand, grind, slib, bladeren e.d.)onderzocht, waarna de microhabitats langs deoeverovereen traject van vijf meter werdenbemonsterd. Dealdus verkregenmonsters werden tendele reeds in hetveld uitgezocht. Een totale bemonstering nam ongeveeréén uur in beslag. Vandetalrijk aanwezige organismen werd eenschattinggemaakt vande voorkomende aantallen, welkeop een standaardformulier werdengenoteerd. De resterende c.q. zonder verderehulpmiddelenmoeilijk determineerbareorganismen werden met alcohol 70% geconserveerd,met uitzondering vanplatwormen en bloedzuigers,dielevendwerden meegenomen,omdat deze dieren het bestelevendgedetermineerd kunnen worden. Een meer intensieve bemonsteringmet eengroot schepnet en het uitzoeken vande monsters in het laboratorium wasgezien de korte tijd diehetvoorhet onderzoek beschikbaar was, nietmogelijk. 3.2.2 Uitwerking De resultaten vande hydrobiologische bemonsteringen zijn verwerkt ineentabellarisch overzicht,dat de basisvormde voorde opstelling vaneen nadere typologie vande bestudeerde beken. Bijdeze typologie werdniet alleen gebruik gemaaktvankwalitatieve gegevens (aan-of afwezigheid vanbepaalde soorten), maarookvankwantitatieve.de daarbijgehanteerde code, die duseenindrukgeeftvandetalrijkheidvan een bepaald organisme,isals volgt: Code 1 2 3 4 5 aantal organismenpermonsterpunt 1 4 11 21 t/m t/m t/m t/m > 3 10 20 50 50

-9- r-i ih CO 3 2 *H *-t ** in o 00 'T MI S»A O ~tf *-t IH <r a r^i»h O ra 't s ia *-* 00 TH,-t la s s s o.h *-t vd m rh f> s 3 S S O ^5 S s S S s S s s <t S o la s s W th»» TH ro r-l ih.h <N *H o s o u-> r-t O <r o o s 1-1 m o r- O o 00 o A O O la O O m C*4 o iïs o IA O ia O* O c- f"t o o o s o o o o w-i» o s o <n ih O * o o o o o o a* r--»a ia- <J rm O er r- ro A oo *H w fn la Ol a* (M ia CM xo u-i <M CM n "' r-( rh la la i» O ^D *H O \0 '-, *A ao s s «ih *Û S.H e r Ï»» B C C O c o J3 I PI I I O t*j e* d -* * <* O O O js 8 +

-10-4. De dominerende factoren binnen deonderzochte beekjes 4«1 Vervuiling Het isineenaantal gevallenmoeilijk om aande handvandegevonden organismen ietsconcreets te zeggenoverdevervuilings graad van bepaalde beekjes, omdatverschillende factoren doorofnaast elkaar spelen,die ieder hun eigen invloedop het ecosyteemuitoefenen. Eenaantalkerenkon wordengeconstateerd, dat debenthischeorganismenop een vrijgroteverontreiniging wezen,terwijl de organismen in het open waterenop debodem eenveel geringere verontreiniging indiceerden. Zo werden delarvenvan de kokerjuffers Stenophylax permistus,ironoquia dubia, Beraeodes minutus eilimnephilus extricatus ingeringe aantallen aangetroffen opplaatsen, waarchironomus en/of Tubificidae inde sliblaagoverheersten (monsterpunt 1en 6). Dit wijst er op,datlarvenvan soortenmet eenaangepaste,snelle levenscyclus in het gedurende de winter envroege lenteverdunde en relatief snel stromende water nog mogelijkheden hebbenom hun levenscycluste voltooien.tegenhet eindevan delente (eind mei, begin juni), wanneerde hoeveelheidwatersterkafneemt, wordt de vervuilings graad vanhet watergroter dooreen toenemende concentratie van degeloosde afvalstoffen endeafnamevanhet zuurstofgehalte vanhetwatervanwege degeringere stroming. Uit de chemische metingenbleek,datverspreid over hetgehele gebiedvrij hoge concentratiesvan nitriet, nitraat,sulfaat, fosfaat,ammonium en organisch ammonium in hetwatervoorkwamen.ditwijst erzeer duidelijk op dat erop vrij grote schaal incidentele gier-en mestlozingen voorkomen, die,zoalsopgrondvan de macrofauna op verschillende plaatsenbleek, niet inallegevallen chemischkondenworden aangetoond. Zo weesde macrofauna op de punten4> 5en 9op eenduidelijke verontreiniging, terwijl dechemische metingen geen duidelijke verontreiniging aantoonden. Een mogelijkheid is,datde ionen zich na het droogvallen van dergelijke puntenvrijvast aanhet bodemmateriaal hechten, waardoor bijde inundatie gedurende de herfst, winteren voorjaar slechts eengeringeuitwisseling methetwater plaatsvindt. Deze voorbeeldenmaken duidelijk,dat bijde interpretatie van chemische metingen,de nodigevoozichtigheid inacht moetworden genomen. Vaak gevenorganismen duidelijk aan dat erietsaande hand isgeweest (b,v. incidentele gier-of mestlozingen),terwijl dit doorchemischemetingenvan hetwaterabsoluut niet meerachterhaalbaar is. In het onderstaande overzicht wordt een indrukgegevenvan devariatie van deverschillende gemeten chemischeparameters binnen de meer vervuilde ende meer schone beekjesbinnenhet onderzoekgebied. vervuild schoon Geleidingsvermogen in us/cm (20 C) 520-2050 400-770 ph 6,7-7,8 6,5-7,5 KMnO.ongef. in mg/l 23-60 14-85 KMnO. gef.in mg/l 11-30 9-40 Chloride (Cl~) in mg/l 40-210 40-61 Nitriet (N0~)in mg/l 0,01-1,2 0,03-1,2 Nitraat (N0~)in mg/l 0,8-47 11-84 Sulfaat (S0~~) in mg/l 80-293 103-164

-11- Waterstofcarbonaat (HOU,)in mg/l Fosfaat (P0~ )in mg/l Ammonium (NH.)in mg/l Org. ammonium (NH.)in mg/l IJzer (Fe)in mg/l Calcium (Ca )in mg/l Natrium (Na)in mg/l Kalium (K)in mg/l Totalehardheid in D Waterstofcarbonaat hardheid in D vervuild 63-635 0,04-2,6 0,05-0,08-0,22-37 - 21 8,5-7,3-2,9-113 3,0 5,9 169 75 18,5 26,5 23,2 schoon 22-0,03 0,05 0,08 0,03 45,5 16,5 8,5 8,1 1,0 - - - - - - - - - 185 0,50 5,0 0,55 1,2 115 29 25 18,2 8,4 Over het algemeenkwamen de uitkomstenvan dechemische metingen redelijk overeen met de indruk,diereedsopgrond vande macrofauna verkregen was. De meestbetrouwbare chemischeparametersblekende fosfaat-,ammonium- enorganische ammoniumgehalten te zijn. Slechts inenkele, hierboven reedsbesproken,gevallenbleek ersprakete zijnvan eenduidelijke discrepantie. Degehalten aan plantevoedingsstoffen zijnover het gehelegebiedvrij hoog. Het isdanook zeer aannemelijk, dat bij hydrologische ingrepen in hetgebied zoals verbreding en verdieping vande bestaande lossingen, hetrooien van bestaande houtwallen e.d. flapexplosiesgaanoptreden, met nameals de stroomsnelheid indelossingenafneemt. 4.2 Stroomsnelheid In het onderzochte gebiedkomen eengroot aantalbeekjesvoor,die gedurende de zomerdroogstaan. De stroomsnelheid hiervanvarieert van + 25 m/min 's winters tot 0 m/min 'szomers. Deorganismen, die indeze beekjes leven moetenaandeze geleidelijke verandering gewend zijn. Verreweg het merendeelvandeaangetroffen soorten bestaat danookuit insecten met een min of meeraangepastelevenscyclus. Vooral larven vanrheofiele (stroming)soorten zullen hun levenscyclus snel moeten kunnen voltooien. Voorbeelden hiervan zijn delarven vande kokerjuffers Stenophylax permistus enironoquia dubia.eerstgenoemde soortwerdalspraepop alop 21 maartgevonden, Rheofielewaterroofkeversoorten indezebeekjes zijn Agabus guttatus enagabus paludosus,terwijlagabus didymus, Agabus chalconotus, Hydroporus discretus, Hydroporusnigrita(?)enIlybius fuliginosus als subrheofiel (matig stromingminnend)zijnte beschouwen.laatste stadiumlarven van Agabus-en Hydroporussoorten werden in mei aangetroffen. Indezelfdemaandwerdenpasuitgekomen exemplarengevangenvan Agabus chalconotus en Hydroporus memnonius. Hetvoorkomenvandelaatste soort inde beekjes isopmerkelijk, omdat ditdier vooralbekend is uitpoeltjes ensloten metveel bladeren op de bodem.vooral inlenitische zones (zones metkalm water),waar zichachtertakkenofandere obstakelsbladerenhadden opgehoopt was H. memnonius eengewoneverschijning. A.guttatus iseen soort,die hetvliegvermogen verloren heeft (Jackson 1973). Bij het uitdrogenvande beekjes in mei enjuni werdgeconstateerd, datde soort zichterugtrok in poeltjesen het strooisel opde bodem vandedrooggevallen beekbedding.

-12- A.paludosus,een zeergebrekkigvlieger (Jackson 1956;1973) kwam in het onderzochte gebiedmeer in vrijpermanent watervoerende beekjesmetveel Callitriche (optimaal)of in hetwaterhangende grassen voor. Populaties van deresterende soortenmoeten althans tendele (A. chalconotus, H. discrètes) ofgeheel (A.didymus)instaat zijn om zich vliegenduituitgedroogde beddingen te verwijderen. Van de keverfamilieshydrophilidae en Hydraenidae zijnlaccobius striatulus,laccobius sinuatus enin minderemate Limnebiustruncatellusals subrheofiele soorten te beschouwen,diebovenloopjes bewonen (Freude et al. 1971; Balfour-Browne 1958). De eurytopehaliplus lineatocollis is niet subrheofiel te noemen. Toch iszijnincidentele voorkomen inde beekjes inzoverre vermeldenswaardig,dat ditde enige Haliplus-soort is, die zeer verin bovenloopjeskan voorkomen (Knie 1977). Ditverschijnsel iseerder waargenomen inoverschaduwde bronbeekjes inzuid-limburg.de waarnemingen inditgebied sluiten hier mooi bij aan. Ook de mugge larven inde drooggevallenbeekjesmoeten eenaangepaste cyclushebben of instaat zijn uitdroging redelijk te verdragen.larven vanpluimmuggen (Chironomidae) komen vrij weinigvoorindroogvallende beekjes. Alleen de soorten Conchapelopia melanops, Macropelopia nebulosa en Diplocladius cultriger werden zeerregelmatig aangetroffen.de eerste poppen van M.nebulosa werden op 27 maart gevonden,terwijl die vanc.melanops pasop 17 meivoor het eerstwerden gevonden. M. nebulosa dringt danook, zoals uit detabelblijkt, hetverst indebovenloopjes door.diplocladius cultriger isalsechtewintersoort bij uitstek aangepast omdeze tijdelijke beekjes te bewonen. De laatstediplocladius-larven werden gevonden op19april. Tot slot kunnen nog eenaantalrheofiele soortenwordenvermeld, diealleenof nagenoeg alleen indepermanente beken in het gebied werdengevonden. Voorbeeldenhiervan zijn het vlokreeftjegammaruspulexpulex,de steenvlieglarve Amphinemura sulcicollis,de ééndagsvliege larve Centroptilumluteolum, Habrophlebiafusca en Baetis vernus,dekeverlarve Helodescf. minuta, de kever Platambusmaculatus,de elzevlieglarve Sialis fuliginosa ende kokerjufferlarven Hydropsycheangustipennis, Anabolianervosa, Beaeodes minutus, Halesus spec, Micropterna sequax, Plectrocnemia conspersa en Potamophylaxrotundipennis. 4.3 Beschaduwing Ook de beschaduwing speelt eenrol bijde verspreidingvande organismen overeen beekloop. Erwerdenvier beschaduwingscategorieën genoemd, die in hoofdstuk 3«1»1 reeds naderbesprokenwerden. Er werdgekeken in hoeverre de verschillende gevonden organismensignificantverschillend overde beschaduwde enonbeschaduwdemonsterpuntenverdeeldwaren. Hieruit bleek,dat devolgende taxaeen duidelijkevoorkeur voor beschaduwdebeekgedeeltenhadden:de platwormenphagocata vitta (zeerlichtschuw; ondergrondse levenswijze) en Dugesia lugubris (?), de steenvlieglarve Nemoura cinerea, het vlokreeftje Gammarus pulexpulex,de kokerjufferlarveenoicyla pusilla,de keversagabus guttatus, Hydroporusmemnonius, Helodescf. minuta en Prionocyphon serricornis enlarvenvanlangpootmuggen (Tipulidae)(uitzonderingen: Tipulalateralis-groep entipula paludosa).

-13- Devolgende taxa werdensignificant meer inonbeschaduwde situaties aangetroffen: de slakken Radixperegra en Galbatruncatula,de keversaga"bus paludosus, A. chalconotus, A. didymus, Laccobius, Anacaena globulus, Haliplidae,libellenlarven,de kokerjufferlarve Limnephiluslunatus endeoppervlaktewantshydrometra stagnorum. Vanderesterende taxa kon geenduidelijke voorkeurwordenbepaald vanwege hetgeringe aantalvangsten of het evenveelvuldig voorkomen inzowelbeschaduwde alsonbeschaduwde situaties. 5. Bekentypologie Bijdetypologie vande beken isde mate vanpermanentieals belangrijkste criterium gebruikt. De beken zijninde inaanhangsel 1opgenomen macrofaunatabellen zodaniggerangschikt,datdepermanent watervoerendebeken (type 1) links staanendeperiodiek droogvallende beekjes rechts. Tot dezelaatste categoriebehoren de kortetot zeerlange tijddroogstaande beekjes (type 3t/m 5). Deréfugia (type 2) nemen eentussenpositie inenomvatten demeestentijds waterbevattende plekken binnen periodiek droogvallende beekjes. De aldusonderscheidenvijfhoofdtypenwerdenaldan nietonderverdeeld in een matig tot vrijernstigvervuild subtype eneen vrijschoontotlichtvervuild subtype (Aen B). Deze subtypen kunnen weer zijnonderverdeeld ineen beschaduwde (code B en H, zie 3»1«1) eneenonbeschaduwde (code HO en0, zie3.1.1) variant (aen b). Op deze manier kan een bepaaldbeektypemet eencodevan ééncijferentwee letters worden aangeduid (b.v.1.aa). 5.1 Permanent watervoerende beken Bebreedte vande permanentwatervoerendebeken (type 1) varieert van 1,3 tot 2 m de dieptevan 5tot70cm. Bebodembestaat op de meesteplaatsen uit zand.oprustigeplekkenkan men zones met slibaantreffen.oponbeschaduwde plaatsenbestaat devegetatie in hetwater meestaluitverspreid staandepollencallitriche. In beschaduwde situaties treedtmeestal geengroeivan hogere planten op. Lichtvervuildtot vrijschoon subtype Bit subtype 1A wordt gekenmerkt doorhet optredenvan eenaantal rheofiele soorten,diekenmerkend zijn voorlichtvervuild tot schoon water. Voorbeeldenhiervan zijn hetvlokreeftje Gammarus pulex pulex,de steenvlieglarve Amphinemura sulcicollis,dehaften Centroptilum luteolum enhabrohphlebia fusca,de keverlarve Helodes cf. minuta,de kokerjufferlarven Anabolia nervosa, Halesus cf. radiatus interpunctatus, Beraeodes minutus, Micropternasequaxen Potamophylax rotundipennisendemuggelarveparacladopelma laminata. OpG.pulexpulex, B. minutus en H.cf. minuta naontbrekendeze soorten inderesterende beektypen. Binnen dit subtype werd nogeen beschaduwde (laa) eneen onbeschaduwde (1 Ab) variant onderscheiden. Indeonbeschaduwde variant kwamveellaccobius voor.

-14- Matigtot vrijernstigvervuild subtype Dit subtype 1B wordt gekenmerkt doorhetvoorkomen vanvrij hoge aantallen vande vedermuglarvechironomusen wormenbehorende tot de Tubificidae inde sliblaag. MollerPillot (1971) noemt deze organismenkenmerkendvoor vrijernstigvervuildbeekwater. Het open water ende bodemoppervlakte bieden echtertochooknog goede levenskansen aanorganismen,die kenmerkend genoemdkunnen wordenvoor minderverontreinigd water.inglobale volgorde van matigvuil tot vrij schoonkunnen genoemd worden:de waterpissebeddenasellus aquaticus en Proaaellusmeridianus,demuggelarve Prodiamesa olivacea,de haftelarve Cloeon dipterum,de elzevlieglarvesialis fuliginosa,de kokerjufferlarven Limnephilus lunatus, Beraeodesminuta enironoquia dubiaende muggelarve Eukiefferiella gr. hospita. Ook hier werd een beschaduwde (iba) eneenonbeschaduwde (ibb) variant onderscheiden.be laatstevariantwordt gekarakteriseerd door hetvoorkomen van vrij hoge aantallen slakkenenhydrophilidae (o.a. Laccobius)enverderde waterroofkevers Hydroporus palustris, Laccophilushyalinus, Agabus paludosus, Agabus chalconotusen Agabus didymus. Inde beschaduwde variant ontbreken deze taxa nagenoeg geheel. 5.2 Periodiek droogvallende beekjes 5.2.1 Algemeen Degroepperiodiek droogvallende beekjes omvatdetypen 3t/m 5. Dit soortbeekjes isin Nederland vrij schaars. Vroegerwarendeze beekjes -alstypebeperkt tot de Noordwestduitse laagvlakte en elders opde wereld indezevorm onbekend - nog in vrij groteaantallenaantetreffen in bepaalde delenvan Brabant,Overijssel (Twente) en Gelderland (Achterhoek). Door steeds grootschaliger ingrepen inde hydrologische toestand ("verbeteringen") vangrote delen vandegenoemde gebieden isdit beektype, dat tochal vrij schaars was,in Nederland zeer zeldzaamgeworden. In vergelijkingmethet aangrenzende gebied in Duitsland isde situatie in het Woold nog relatief gunstig te noemen, hoewelook hier normalisaties vanbovenloopjes (kleinschalige ingrepen)en toenemendewatervervuilinghun tolhebben geeist. Hetgrotepluspunt isechter,dat dehydrologische toestand vanhet gebied -hoewel slechterdan voorde jarendertig - nog niet zeeringrijpend is aangetast, waardoor men nog een vrijgroot scalaaanbeekjeskan aantreffen,die in huntotaliteit beschouwdnogeen duidelijk inzicht verschaffen inde voorperiodiek droogvallende beekjes kenmerkendemacrofaunistische levensgemeenschappen. Zo ontbreken ereengroot aantal dieren,diekarakteristiek zijn voorpermanentwatervoerende beken (zie type 1), terwijl er weer andere dierenvoorkomen,die indepermanente bekennagenoeggeheel ontbreken. Grofweggesprokenkunnenwebinnen deperiodiek droogvallendebeekjes drie ecologische groepen onderscheiden:

-15- A. Een soortengroep, dierheofiel isentegelijkertijd alleenin periodiek droogvallende "beekjes voorkomt.dit droogvallenmoet wel seizoengebonden zijnenafhankelijk van het subtype sneller of minder snelplaatsvinden, zodat deze factorbinnenhet gegeven beektype tochals stabielbeschouwdmoetworden.voorbeelden hiervan zijnagabus guttatus enironoquiadubia. B. Een soortengroep,die subrheofiel te noemen isendie bij voorkeur instromendebovenloopjes voorkomt,ofschoon somsookwel instilstaandwater. Voorbeeldenhiervan zijnde keversagabus chalconotus, Agabus paludosus, Agabus didymus, Hydroporus discretus,laccobius sinuatus, Laccobius striatulus en Limnebius truncatellus ende muggelarven Conchapelopiamelanops, Macropelopia nebulosa en wellicht ook Diplocladius cultriger. C. Een soortengroep,diebestaatuit dieren die bijvoorkeur voorkomen indroogvallende poeltjes,greppels en sloten endiebinnen de beken in hoge matekarakteristiek zijn voor hethierte beschrijven beektype. Genoemdkunnen worden deslakken Stagnicola glabra, Anisusleucostoma, Aplexahypnorum en Galbatruncatula, de kokerjuffers Limnephilus sparsus, Limnephilusextricatus, Limnephilus auricula en Limnephilus bipunctatus. Verder zijner nog enkele organismen die eveneenskenmerkend zijn voordit beektype,doch dievanwege andere ofonbekende factoren niet bijéén vandeze driegroepen ingedeeld konden worden. Voorbeelden zijndeplatwormenphagocatavittaen Dugesia lugubris en de kever Hydroporus memnonius. Een laatste opmerkingverdient noghetmeest algemene organisme in het gebied,de steenvlieg Nemouracinerea. De indrukbestaat,dat deze soort inde periodiek droogvallende beekjes als detritovoor geheel derol overneemt van Gammaruspulex in vergelijkbare vrij schonepermanente beken en van Asellus aquaticus en Proasellus meridianus inde meervervuilde permanente beken.omdat de nymfen van N. cinerea hunlevenscyclus binnen herfst, winter en voorjaar kunnenvoltooien, kandeze soort in hoge mateprofiterenvande tijdelijkepermanentie vandit beektype. Uit autoecologischonderzoekte Wageningen is bovendien gebleken,dat er verschillenbestaan tussen populaties indroogvallende-en permanentebeken. De populaties indroogvallende beken schijnen hun cyclus snellertevoltooien (mondelinge mededelingr. Beringen enj. Gardeniers) 5.2.2 Korte tijd droogstaande beekjes Debreedtevan dezebeekjes (type 3) varieert van0,6 tot 1,9 m endedieptevan 5tot 25centimeter. De waterplantenvegetatie bestaat oponbeschaduwde plekken uit Callitriche en Glyceria fluitans. Opbeschaduwde plaatsenvinden wenagenoeggeenhogereplantenin het water. Matig tot vrijernstig verontreinigd subtype (3A) Karakteristiek voordit subtype zijnde vrij hoge aantallen Tubificidaeen/ofChironomus inde sliblaag. Demonsterpunten 11en 25, die eveneens bijdit subtypewerden ingedeeld, wijken hier enigszinsvanaf. Monsterpunt 11 waswaarschijnlijk pas zeerrecent

-16- verontreinigd dooreengierlozing,watbleekuit deuitbundige flapgroeiop het gehele substraat. Verderwerden erdriedode exemplaren gevondenvan de kokerjuffer Ironoquiadubia. De macrofauna,diewijst op een vrijernstige verontreinigingmoet zichop ditpuntwaarschijnlijk noggaan vestigen. Monsterpunt 25leverde grote aantallen opvandemuggelarve Micropsectra gr. praecox.deze larvevereist een watbetere zuurstofvoorziening inde sliblaag danchironomus oftubificidae, watwijst op eenherstel van een vrijernstigeverontreiniging. Taxa diein hetvolgende schonere subtype geheelofnagenoeg geheel ontbreken zijn Gastropodametname Galba truncatula endemuggelarve Micropsectra gr. praecox. Ook hier blijkt dathetwater zelfalthans tijdelijk ook organismen die meer kenmerkend zijn voor schoner waterlevensmogelijkhedenbiedt bv.kokerjuffers endelarvenvandemug. Rheocricotopus. Van dit subtypewerd een beschaduwde (3Aa)eneenonbeschaduwde (3Ab) variant onderscheiden.differentiërende soorten voor 3Aazijnde muggelarve Tipulavariicornis (bewoner van oeversvan bosbeekjes)en dekokerjufferenoicylapusilla,terwijlbv. Laccobius-soorten ontbreken. Lichtverontreinigd tot vrijschoon subtype (3B) Binnen dit subtype zijndetubificidae doorlagere aantallen vertegenwoordigd, terwijl Chironomus en Micropsectra gr. praecox ontbreken.dekokerjuffers bereikenhogere aantallen en zijn door meer soorten vertegenwoordigd. Ook hier werd een beschaduwde (3Ba) eneenonbeschaduwde (3Bb) variant onderscheiden.differentiërende soortenvoordebeschaduwde variant zijn Enoicyla pusilla endekeverlarve Prionocyphon serricornis, terwijl libelle nymfen, Agabus paludosus, Haliplidae,Laccobius en Limnephilus lunatus als differentiërend voor deonbeschaduwde variant zijnte beschouwen. 5.2.3 Langere tijd droogstaande beekjes Debreedtevan beektype 4 varieert van0,5 "tot 1 meterendediepte van 5-2 5 cm.oponbeschaduwde plaatsenbestaat de waterplantenvegetatieuit Callitriche en Glyceris fluitans,terwijlvaakgraäsen vanaf deoeverin het water hangen. Debodembestaat overwegenduit zandig materiaal. Plaatselijk wordt leem aangetroffen. Indit enhet volgende subtype ontbrekenmetnametubificidae, Odonata, Haliplidae, Chironomus en veleandere Chironomidae,zodat bv. de vervuilingstoestand uit andere dingenmoetworden afgeleid. Lichtverontreinigd tot vrij schoon subtype (4A) Binnen dit subtypewerdhetbeschaduwdemonsterpunt 23ondergebracht. Op dit puntwerdenhonderden exemplarenvanphagocatavitta aangetroffen,alsmede acht exemplarenvan Gammaruspulex pulex.deze laatstemoetenafkomstig zijngeweest uit de Kleine Beek, waarinze zich bij het droogvallen in mei weermoetenhebben teruggetrokken. P.vittaverdween indegrond. Onbeschaduwde beekjes vanditsubtype werden tijdens deeerste monsterronde nietnaderonderzocht. Uit laterewaarnemingen bleek

-17- datde fauna indittype "beekjes bestonduitdugesia lugubris, Eisseniella tetraedra, Aplexa hypnorum, Anisus leucostoma en Galba truncatula, Nemouracinerea, Anacaena, Laccobius, Helophorus,Agabus guttatus,agabus chalconotus, Hydroporus discretus, Hydrobius fuscipes, Veliacaprai, Hydrometra stagnorum, Pisidiidae,Macropelopia nebulosa,conchapelopiamelanops,tipula lateralis groep-larven, Psychodidae-larvenen Limnobiidae-larven. Matigtotvrijernstigverontreinigd subtype (4-B) Beekjes,die binnen dit subtype vielen, vertoonden eengeringe biologische differentiatie.larven van Macropelopia en nymfen van Nemouracinerea waren inlage aantallenvertegenwoordigd. Uitwendige verontreinigingsverschijnselen warenbacterievlokken opmonsterpunt 5 en28en grijsachtiggekleurd waterop punt24«5.2.4 Zeerlange tijd droogstaande beekjes 5.3 Réfugia Dezebeekjes (type 5)zijn ongeveer 50cm breed. Indeperiode dat deze "beken water voerenvarieert dedieptevan 2tot 15cm. Zijstaan eengroot deel van het jaardroog.daardoorkomen vegetaties van hogere waterplanten indittype slecht tot ontwikkeling. Dewaterkwaliteit indezebovenloopjes leek redelijk totgoed. Verreweghetmerendeel vandeaangetroffen soortenbestonduit insectenof insectelarven. De enige uitzonderinghierop vormden de platwormenpolycelis tenuis en Dugesia lugubris,enige onbekende wormachtigen, dewormeisseniella tetraedra en het slakjegalba truncatula. Zelfs de Pisidiidae (erwtemosseltjes), die tot nutoe nog inelkbeektype voorkwamen,ontbrakenvolledig. OokdeChironomidae waren nauwelijks meer vertegenwoordigd. Alleenoppunt 26, een overschaduwdekwelgreppel gevuldmetbladeren, werdmassaal de kwelindicatorchaetocladius gr. pigeraangetroffen. Er werd een beschaduwde (5a) eneenonbeschaduwde (5h) variant onderscheiden.differentiërende soortenvan deonbeschaduwde variant tenopzichte vande beschaduwde variantwaren Galba truncatula, Laccobius en Heteroptera,zoals Hydrometra stagnorum. Dit type isingesteld ombepaalde voorveel organismen gunstige of zelfsnoodzakelijke réfugia weerte kunnengeven binnen droogvallende beekjes. Inde praktijk gaathet om diepekomvormigeplekken achter duikers endiepe uitgeholde plekkenlangs beekoevers. Dit soort situaties geeftbepaalde organismen,dienormaal in droogvallende beekjes ontbreken,overlevingsmogelijkheden. Voorbeeldenhiervan zijn Gammaruspulex pulex, Asellusaquaticus ende platworm Dendrocoelum lacteum. Deze combinatie isniet toevallig, daar D.lacteum voornamelijkvan Gammarus en Asellus leeft (Reynoldson en Davies, 1970). Verderzijndergelijke lokatiesvooreenaantal organismen,die karakteristiek zijn voorperiodiek droogvallende beekjesuitermate geschikt om hunlevenscyclus tevoltooien of er zichinterugtetrekken tijdens droge perioden.het eerstegeldt voor kokerjuffer-en keverlarven, het tweedevoor platwormen enslakken. Het zoueen zeker verlies eneen sterke achteruitgang vankenmerkende soorten betekenen, wanneer dergelijkeplekken,die over het algemeen gekenmerktworden door velemicrohabitats (sortering in substraten als zand, grind, stenen,slibbanken, bladpakketten, takken, boomwortels e.d.) vervangen zouden worden door betonnen opvangbakkenmet een

-13- betonnen afvoergoot erachter (minimale verdeling in substraten enstroomsnelheid,verdwijnenvan microhabitats). Een zeeropmerkelijk tot nu toe in Nederland nogniet eerder geconstateerd fenomeen is hetvoorkomenvande platwormphagocata vittamet andereplatwormen op zulkeplaatsen. Dit dier heeft een ondergrondse levenswijze enis alleen bekenduit enkele ondergrondse putten in Groesbeek en Tienray (Taxen Neve 1975). Op dergelijke plaatsen is ereenverticale grondwaterstromingbinnenhet zandlichaam vandebeek aangesneden, waardoorp.vitta hieraan het oppervlakte komt. Ter illustratiemoge dienen,datop een niet bemonsterdeplek ineenreeds drooggevallen zijtakjevande Siepersbeek ondereenduikerdoor nogwat water sijpelde inzulk een komvormigeverdieping.op ditkwelplekje zaten duizenden exemplaren vanp. vitta (grootstevindplaatsvan Nederland!). 6. Besprekingvan deafzonderlijkebeken Indithoofdstuk worden deafzonderlijkewatergangen per stroomgebied besproken. Achterelk beekjewordt steeds hetvolgnummervermeld, zoalsditgehanteerdwordt door hetwaterschap vandeoude IJssel. Dezebeeknummers zijnop de kaart terugte vinden.op de kaart is ook aangegeven bij welkbeektype deverschillende te bespreken beekjes werden ingedeeld. Stroomgebied van 't Beekje (423) 't Beekjebegint als een kwelgreppel even ten noordenvande Dambeek nabij grenssteen 158. Op 11 juni voerde dezegreppelnog water,dat helder was. Debodem wasbedektmet een ijzerox deneerslag (kwel). Demacrofaunabestond o.a. uitradixperegra, Pisidiidae, Tanypodinae, Psychodidae, Helophorus,Laccobius bipunctatus enlaccobius sinuatus/ striatulus. Na 250 meter komt dezwarte water waterlossing (429) in 't Beekje uit. Dezevoerdeuiterst smerigflaprijk water aan. Ongeveer 350 meter nadezelozing, bijde brug in het Blekkinkveen, werd de ernstigste chemischeverontreiniging van het gehele gebied gemeten. Het macrofaunamonster,datreedsop 6 februari genomen werd,geeft vanwege de verdunning gedurende de winter eentegunstig beeldvande situatie. Tolkamp (1975)» die dit punt injuli1973 bemonsterde vond meerorganismen diekenmerkend zijnvoor vrij ernstigvervuildwater zoalso.a.psectrotanypus varius.inzijn rapport suggereert Tolkamp tenonrechte dat de Dambeekmet 't Beekje in verbinding staat, endatde verontreinigingveroorzaakt wordt dooreen boerderij, die 25 m ten noordenvan de brug in hetblekkinkveenstaat. 180 Meter stroomopwaarts van dit punt, komt de Ruitenburgse Vaterlossing (428)in 't Beekje uit.op11 juni werden inde drooggevallenbedding nog Pisidiidae, Agabus-, Hydroporus-en Velialarven, Anacaena globulus, Laccobius sinuatus, Helophorus aquaticus en Geosargus (Stratiomyidae) aangetroffen.opeendiepenog waterbevattende plek achtereen duiker (type 2) werd Dugesia lugubris, Agabus guttatus entipula couckeigevonden. Waarde Kobuswaterlossing (427)in 't Beekje uitkomt,isde waterkwaliteit dank zij hetnatuurlijk karakter aanzienlijk verbeterd. Op ditpuntwerd alweer Gammarus aangetroffen en bovendien de vrij zeldzamewaterkeverplatambus maculatus.

-19- Op 11 juni "bevattede Kobuswaterlossing nog bijnaoveral water, dat echter nog maar nauwelijks stroomde.in droge stukkenbuiten het bos, binnenwelke laatste de beek eenpermanent karakterhad (Gammarus, Baetis, Plectrocnemia conspersa)en nog meanderde, werden tussenplukken sterrekroos Agabus guttatus, Anacaena globulus, Hydrobius fuscipes, Velia-larven, Hydrometra stagnorum enpisidiidae gevonden. Ineen zijtakje afkomstigvan het gehuchtkobuswerdenop dezelfde dag Hydroporusmemnonius, Hydroporus nigrita,zavrelimyianubila 4 poppen), Psectrotanypus varius (1 pop, 3 larven), Anopheles 2 poppen), Theobaldia (2 poppen, 1 larve), Culex (1larve) en Chironomus aangetroffen. Z. nubila was nognietbekendvan Winterswijk (mond.med. Moller Pillot), Hetvolgende beekje,dat in 't Beekjeuitkomt isde Damkot waterlossing (426). Stroomafwaarts van het zandpad naar boerderij Hellekamp is ditbeekjenogpuntgaaf.hetvoert permanent water en kronkelt nog op natuurlijke wijze.inditgedeeltewerd op11 juni zeer veel Gammarus gevonden, verder Plectrocnemia conspersa,de nymfenvande zeerzeldzame steenvliegamphinemura sulcicollis eneen pop en waarschijnlijk drielarvenvan de mugzavrelimyiamelanura. Deze laatste soort iseentypischebronbewoner,diebekend is vanbronnen uitdrenthe enzuid-limburg.hetvoorkomen inditbeekje duidtop een zeer bijzondere geomorfologische situatie.stroomopwaarts van het zandpadnaar Hellekamp stondhetbeekje kurkdroog.eerderebemonstering indit traject weesop een verontreiniging. Tussen detwee beekbeddingen was hier een niveauverschil van meer dan 1 meter. De laatste loopjes,die in 't Beekjeuitmonden zijndejentink waterlossing ende Ros waterlossing (425en 425A).Vlakvoorde monding bijde spoorlijnovergang werd inde kurkdrogeloop ineen nog vochtigrefugium op 12 junistagnicola glabra, Anisusleucostoma, Anacaena, Agabus guttatus (2 zachte, pas uitgekomen exemplaren)en Eisseniella tetraedra aangetroffen, 't Beekje zelf ister hoogte vande spoorlijnweer vrij schoon.tolkamp vondhier in1973 Amphinemura sulcicollis, Brillia modesta en zeer veel Gammarus. Het eigen macrofaunamonster genomen ter hoogte vanhofstede 't Kreil sluit hier mooi bijaan met eveneensveel Gammarus enenkele zeergevoelige kokerjufferlarven. Uit dechemische bemonstering blijkt datalle ionenconcentraties (behalve nitraat)zeersterk gedaald zijn. Dit laatste is waarschijnlijk toegenomenvanwege oxydatie vanammonium,waarvan bij hetblekkinkveen lieft 113 mg/l werd gemeten. De afnamehiervan tot 5>0 mg/l i- s aanzienlijk,hoewel ditgehalte toch nog als vrijongunstigbeschouwdmoet worden. Stroomgebied van de MisterMarkwaterlossing (174) DeMisterMarkwaterlossingwashet enigevoorbeeld van een zeer lange tijd droogstaand (eindapril droog) beekje,dat gedeeltelijk nogop natuurlijkewijzemeandert.ineenrefugium bijdenieuwe Misterwooldweg, dattothalf juni (laatste controle) nogwater bevatte, werd op 17 meilos vanhet reedsgenomen monster nog Dugesia lugubris (4)> Phagocatavitta (l), Aplexahypnorum (2), Galba truncatula (l), Anisus leucostoma (2), Asellus aquaticus (2), Ironoquia dubia (l), Limnephilus rhombicus (l), Hydroporus discretus (l), Hydroporusmemnonius (l), Agabusbipustulatus (3) en Dytiscus (1 larve) aangetroffen. De chemischewaterkwaliteit opditpuntop 25 mei, wasondanks indamping enconcentratie nog vrij goed.

-20- Stroomgebied van delimbeek ( 175) DeLimbeek ontspringt in hetbosgebied nabij boerderijde Haar. Tot bijde samenvloeiingmet de Brummelswaterlössing (176) voert ze slechts zeertijdelijk water.op 12juni stond ze bijdeze samenvloeiingkurkdroog.debrummelswaterlossing zelfbevatte opdeze datumnogwat zeerlangzaam stromend water. Eenop 19april bemonsterd toevoerloopje (19) "bij de Boveltweg stond droog.indedrogebedding ervan werdnogagabus guttatus, Anacaena, Helophorus eneisseniella tetraedragevonden. Nahetopnemenvan de Brummelswaterlossingvoert delimbeek vrijwel het gehele jaar water. Tenwestenvan de Midden Wooldse Weg is haar dalgeheelnatuurlijk.ter hoogtevandeoudebocholtsebaan isze gedeeltelijk vande vervuiling indebovenloop hersteld,getuige hetvoorkomenvananabolianervosa en Baetis.Indeduikeronder deze weg werden twee volwassen exemplaren vande netvleugelige Osmylus fulvicephalus gevonden,eentegenwoordig doorvervuilingen normalisatiewerkzaamheden steeds zeldzamer wordend insect. StroomafwaartsvandeOudeBocholtseBaanmeandert de beek, nuomzoomd door geboomte enopgaand struikgewas, nogfraaier. Inditgedeelte werden op 12juni Platambus maculatus enilybius fuliginosusgevangen. Verrassend wasverderdevondst vaneenklompje boomkikkereieren (Hyla arborea)ineenlangzaam stromend gedeelte. Verder stroomafwaartsneemt de beek dankzij haar zelfreinigendvermogen nogin kwaliteit toe, watblijkt uithetmacrofaunamonster (32), dat genomen werd bijde Rechtse Wooldse Weg. Bij het chemischemonster opdit puntvalthethogenitraatgehalte van 84 mg/l op,dat gedeeltelijk opnatuurlijke wijzeveroorzaakt wordt doorafbraak van boombladeren, dochgedeeltelijk ookaan verontreiniging bovenstrooms toegeschreven moet worden. Stroomgebied vande Scheperswaterlossing.C177) Ditbeekje was op 12junitenoostenvandeOudeBocholtsebaan drooggevallen. Ineen poeltjewerdnog watradixperegra, Galba truncatula, Aplexahypnorum, Velia, Anacaena en Hydroporus memnonius gevonden.tenwestenvandeoudebocholtse baanbevatte delossing stilstaand water. Hier werdenradixperegra, Aplex hypnorum,galba truncatula, Anisus leucostoma, Pisidiidae, Velia, Hydrometra stagnorum,agabus guttatus (zacht),agabus chalconotus,hydroporus discretus, Hydroporus planus en Hydroporusmemnonius gevonden.het water maakte eengoede indruk. Dertig meter ten westenvandeoudebocholtsebaankomt de Kruissel - brinkwaterlossing (178) uit indeschepers waterlossing.dit loopje was omstreeksbegin juni drooggevallen.op debodem werden detaxa Pisidiidae, Anacaena en Galba truncatula aangetroffen. Meerdaneen kilometer stroomafwaartswordt bijde RechtseWooldse Wegrioolwatervanhet gehuchtberenschot op deschepers waterlossing geloosd, waardoorhetbeekje totaan zijn mondingvervuild wordt. Overigens meanderthetbeekjevanaf deze wegop natuurlijke wijze, waardoorhetpotentieel zeer waardevol is.

-21- Stroomgebied van de Molenveldschewaterlossing (179) Dit loopjebevatte totaan "boerderij Nijlandopgestuwdwater van slechtekwaliteit, waarin op 12 junitubificidae,proasellus meridianus, Valvata cristata, Bithyniatentaculata,Radixperegra, Bathyomyphalus contortus, Pisidiidae, Vel ia caprai, Hydrochus angustatus,anacaena globulus, Pungitius pungitius, Chironomus, Tanypodinae en Geosarguswerd aangetroffen.vanaf de splitsingmetde Vreehorstwaterlossing (180)stondhetloopje geheel droog.inde beddingwerd nogagabus guttatus gevonden. DeVreehorst waterlossingbevattevanafboerderijvreehorst vrij ernstigvervuild grijs water metveel Chironomus. Kevers die indit water werden aangetroffenwaren Ilybius fuliginosus, Agabus bipustulatus, Agabuspaludosus, Hydroporusmemnonius enanacaena globulus. Stroomgebied van desiepersbeek (181) Op 12 junibevatte desiepersbeek vanaf deoorsprong bijboerderij Hijink totvlakvoorde monding bijde Rechtse Wooldse Wegopbepaalde trajecten nog enig zeerlangzaam stromendwater. Andere gedeelten lagengeheel droog bv. bijdeoudebocholtse Baan.In eenrefugium werden daar Pisidiidae, Agabus chalconotus, Agabus bipustulatus, Hydroporusmemnonius,Colymbetes fuscus en Hydrobiusfuscipes aangetroffen.phagocatavitta,dieop de vindplaats bijdelinkse Wooldse Wegop 25 mei nog wasgesignaleerd,wasop 12 junigeheel indebodemverdwenen. Demacrofaunamonsters,diegenomenwerden indesiepersbeek (12, 31 en 33) wijzenopéén vande gaafste, korte tijd droogstaande beekjes in het onderzoekgebied met zeldzaamhedenalsphagocatavitta, Habrophlebia fusca,centroptilum luteolum, Laccobius sinuatus en Laccobius striatulus. De chemischewaterkwaliteit (14en15) is vrijgoed te noemen. De zijtakjesaarnink waterlossing (184)» Esselinkwaterlossing (183) en Toonwaterlossing (182)stonden op12 juniallenkurkdroog. Stroomgebied van de Graskamp waterlossing (187) Op 13juni stond deeerste 500 m van de Graskamp waterlossing vanaf boerderij Beskersgeheel droog. Naboederij Vlaskamp, waarde lossing in westelijke richting buigt, kwamweer wat stilstaandwater inde beddingvoor (Fauna: Pisidiidae, Agabusbipustulatus, Tanypodinae). Ter hoogtevan boerderijsieverdink komt de Beskers waterlossing (190)indelossing uit. Dit zijbeekje stondgeheel droog.vijfhonderd meter stroomafwaarts van dit zijtakje vlakvoorde mondingvande Sieverdinkwaterlossing (189)stond de Graskampwaterlossingop eenpoeltje inde bedding nageheel droog. Indit refugium bevonden zicho.a. de volgende taxa: Aplexahypnorum,Agabus bipustulatus, Agabus chalconotus, Hydroporus memnonius, Velia-larvenen Pungitius pungitius.indepas drooggevallen Sieverdink waterlossingwerd nabijde monding een schepbodemslik onderzocht. Dit leverdede volgende taxa op: Hydroporus discretus,ochthebius minimus, Chironomus, Tanytarsini, Tanypodinae, Tipulalateralis, Tipula couckei, Ptychoptera, Psychodidae en Eisseniella tetraedra.enige honderden meters stroomafwaarts loopt de Graskamp waterlossing totaande

-22- plaatswaar zijinde Boven Slingeuitmondtparallel aaneen spoorlijn. Indit trajectwerden ter hoogtevan deschoolweg op 13 juni de volgende taxa inde drooggevallen "bedding aangetroffen: Aplexahypnorum, Agabusguttatus (l6), Colym"betes fuscus (l), Rhantus pulversosus (1), Anacaena, Helophorus, Velia-larvenen Hydrometra stagnorum. De Deunkwaterlossing (188), dieop ditpunt inde Graskamp waterlossing uitkomt, voerde rioolwater, waarin Culicidae-enEristalis larvenvoorkwamen.de invloedvan ditafvalwaterkomt duidelijk in dechemischemeting (16)op 25 mei tot uiting indehogefosfaat-, sulfaat-enammoniumgehalten. Stroomgebied van detolhuiswaterlossing (192) Op 13 junivoerde ditloopjevanaf de Kottensewegrioolwater. Stroomafwaarts "bevondzich nogeen beetje stagnerendwater inde bedding. Stroomgebied van deschoolhuia waterlossing (194) Ter hoogte vande samenvloeiingmet de Geesinkwaterlossing (195) stondop13juni in het trajectparallel aande Burloseweghier endaar nogeen poeltje metwater. Fauna: Pisidiidae, Chironomus, Tanytarsini (veel),tipulalateralis, Ptychoptera.Enige honderden meters stroomopwaarts stondhetbeekjegeheel droog. Onderbladeren inde beddingwerdaplexahypnorum en Agabus guttatus (1 zacht exemplaar) aangetroffen. De Geesinkwaterlossingvoerde ter hoogte vande Burlosewegnogeen weinig water. Fauna: Pisidiidae, Agabus chalconotus, Hydroporus memnonius, Velia caprai, Anacaena,Tanypodinae en Tanytarsini (weinig). Driehonderdmeter stroomopwaarts, waar hetbeekje eenknik inzuidoostelijke richting maakt, was de bedding droog.onderbladeren werden indit deel Agabusguttatus en Agabus chalconotusgevonden. Stroomgebied van de Bekeringwaterlossing (219) DeBekeringwaterlossing ontspringt aande Duitse grens iets ten noordenvangrenssteen94«vandaaruit stroomthetbeekje in westelijke richtingover Nederlands grondgebied, waar het bij boerderij Heezende Rotmanwaterlossing (221) opneemt,dieop 15junigeheel droog stond.op die datum stond tot 200 mvoorde uitmonding inde BovenSlinge hierendaar nog wat water.inditlaatste trajectbevat de beekpermanent wateren meandert dooreen zeerfraai onaangetast dal naardeslinge. Demacrofaunabestond hiero.a. uit: Gammarus pulex pulex (veel),proasellusmeridianus, Nemouracinerea (1 volwassen wijfje),agabus paludosus, Trichoptera-en Velia-larven. Het meeste water in hetpermanent watervoerende gedeelte vande Bekeringwaterlossing wasafkomstigvan de Klumpers waterlossing (220), dievanuithetnoordenhet dal binnenstroomt. Indeze lossing werden ineenrefugium, Gammaruspulex pulex, Velia-larven en Pungitius pungitius aangetroffen. DeVossenveld waterlossing (220A), een zijtak vande Klumperswaterlossing, stondop 15junigeheel droog. Inde bedding nabijde monding werdagabus guttatusgevonden.

-23- Stroomgebied van de KleineBeek (Osink-Bemersbeek 197) Het stroomgebied van de KleineBeek ishet grootste stroomgebied vanhet gehele onderzoekgebied. Om de besprekingoverzichtelijk te houden,zal eerst dekleinebeek zelf wordenbesproken,waarna de zijtakken en zijtakjes in volgorde van opname indehoofdstroom (zie kaart)iederafzonderlijk derevue zullen passeren. DeKleineBeek (197) DeKleineBeek stroomt vanuitduitsland nabijgrenspaal 770ons landbinnen.ze is hiervrijernstigvervuild wat zowel macrofaunistisch (35) alschemisch (17)tot uiting komt. Binnende KleineBeekwerdhierhethoogste gehalte aanammonium gemeten, namelijk 9»5 mg/l. Ookhet fosfaatgehalte van 1,1 mg/l is vrij hoog. Nabij boerderij Beemers, ongeveer één kilometer stroomafwaarts,is de waterkwaliteit iets beter,zoals o.a.blijktuithetlagere ammoniumgehalte (7»2) endegrotere diversiteit inde macrofauna (zie 56). Hier werdenook enkele gevoeliger soorten zoals Ironoquia dubia en Gyrinus-larven waargenomen (delaatste op 15 juni). Van Natarsia c f. nugaxwerd opditpunt eenpopverzameld (det. Moller Pillot).Deze mug wasalslarve ofpop totnu toenietbekend in Nederland. Vierhonderdmeter stroomafwaarts bij boerderijbuitink is hetdal van de Kleine Beek in geomorfologisch opzichtnoggeheel gaaf, waardoorde beek vanafhier totaan zijn monding inde BovenSlinge nogopnatuurlijkewijzekan meanderen. Bijhet gehucht Eessink zijn het ammonium- enfosfaatgehalte ten opzichte vanhetvorigemeetpunt verderafgenomen, hoewel desondanks devervuilingsgraad vrij hoog blijft.organismen,diekenmerkend zijn voor vrijschoon water (zie4)> zijnin zeerlage aantallenvertegenwoordigd.voorbeelden zijn Gammaruspulex pulex,brilliamodestaen Eukiefferiellagr. hospita. Tot aande mondingneemt dekleinebeek verderweinig inkwaliteit tpe tengevolgevan delozingvanhet dorpkotten (zie chemisch monsterpunt 20). Higler (ongepubl. ) vond op 14-8.1962 nogdevolgende soorten in het laatste traject van de KleineBeek nabij Kotten: Gammarus, Gerris najas,sigara semistriata, Ilybius fuliginosus en Platambus maculatus. Op 2.6.1965 bij een volgendbezoekwerdenephemera enplatambus maculatus nog steedsaangetroffen.verderwerd ookop die dagde beekprik,lampetra planeri, waargenomen, een zeerprimitief gewerveld dierbehorend tot decyclostomata (Rondbekken). Polder (1965)trof omstreeks deze tijd nog eenrijke prikkenbevolking aan inde KleineBeek. Bij zijnlaatstebezoek op8.2.1972trof Higler nogtwee larvenvan de beekprik aan,alsmede enkele exemplaren van Gerris najas,eenoppervlaktewants,die karakteristiek is voor ongenormaliseerde, weinigvervuilde permanent watervoerende beken. De resterende faunamet soorten alserpobdella octoculata,radix peregraf. ovata en Hydropsyche spec, wees toenalop een vrij sterke verontreiniging. Tolkamp (1975)trof debeekprik en Gerrisnajas in1973 nietmeeraan. Ditwas waarschijnlijkhet gevolgvan een zeer ernstige lozing van een kalvermesterijop Duits grondgebied (mond. med. agrariër).het effect van dezelozingkwam inde toenmalige macrofaunamet zeer veel Chironomus, Tanytarsini, Asellus en Macropelopia goed tot uiting. Dewaterkwaliteit is sindsdien enigszins

-24- hersteld, doch de nogbestaandevervuilingsbronnen behoeven een grondige sanering, wil deoorspronkelijke situatie uit de zestiger jaren nog terugkeren. Inpotentie isdehydrobiologische waardevan de KleineBeeknog steeds zeer groot. DeKottenseVeen waterlossing (216) Deze lossingontspringt inde weilanden tenoostenvan het Wooldse Veen. Ineenrefugium inde uiterste bovenloop werdenop15junid- e volgende taxaaangetroffen: Agabus chalconotus, Agabuspaludosus, Hydroporus incognitus, Hydroporus discretus, Hydroporus nigrita, Hydroporus planus, Hydroporusmemnonius, Hydroporus melanarius, Hydroporus fuscipes, Anacaena, Helophorus grandis en Geosargus. Het water inditdeel vanhetbeekje stroomde niet.verder stroomafwaarts bijde Kulverwegstroomde hetbeekjenog wel. De chemische waterkwaliteit is vrijgoed (21). Opvallend is hethoge ijzergehalte van 1,2 mg/l,dat in hetbeekje tot uitingkwam ineen ijzeroxydeneerslagop de planten endieren.het zijtakjevan dit beekje,de Lankhofsewaterlossing (217)stondop15junigeheeldroog. DeHagschewaterlossing (215) De uiterste bovenloop van deze lossing nabijhet Veenderhuisje stondop 13junigeheel droog. Bijde verharde weg tussen 't Veenhuis ende Kulverweg stond diedag nog wat stagnerend water.ineen refugium bijeenduikeronderdezeweg stond eveneens een klein plasje water (5 x 10 cm). Hierinbevonden zich vijfvolwassentiendoornige stekelbaarsjes (Pungitius)eneenvolwassenAeshna-nymf. De chemische waterkwaliteit (22)indeze lossingwasvrijgoed. Het gedetailleerde macrofaunamonster (17) leverde als bijzonderheden Hydroporus incognitus enlaccobius sinuatus op. Dezemonsterplek stondhalf junidroog. De DuPréwaterlossing (214) Ditbeekjebevatte op 15 juni ter hoogtevanhet zandpad bijboerderij Beemersnog weinig water. Fauna o.a.plectrocnemia conspersa. De Veenhuis waterlossing (204) DeVeenhuiswaterlossing stondop 13juni nabij 't Veenhuis geheel droog.alleen in hetbemonsterde refugium (22) was nogeen klein poeltje water.ook deeerste twee zijtakjes,de Kamp waterlossing (211) ende Vassinkwaterlossing (210) bevatten op die datum geen water.ongeveer één kilometer stroomafwaarts bijde GroteVeldweg stroomdehetbeekje langzaam. Ineenrefugium werdenhierpolycelis tenuis (veel),radixperegra, Aplexahypnorum,Anisusleucostoma, Asellus aquaticus, Agabus chalconotus, Hydroporus palustrisen Hydroporusmemnonius aangetroffen.eén vandetwee zijtakjes,die hier inde Veenhuis waterlossing uitmonden,de Hulmanswaterlossing (208), stond geheel droog.het andere,de Kienveenwaterlossing (209) voerde nog een weinig ijzerrijk kwelwater. Fauna o.a.agabus guttatus, Agabuspaludosus, Anacaena, Velia, Hydrometrastagnorum en Tanypodinae, Ongeveer 500 mverder stroomafwaarts bijde spoorlijn mondt de Nieuw Hulzenwaterlossing (204A)indelossing uit. Bijde GroteVeldweg bestond defaunaop 13juni uit: Erpobdella testacea,proasellus meridianus,asellus aquaticus, Pisidiidae, Radixperegra (steeds wordt devorm ovata bedoeld),aplexahypnorum,anisusleucostoma,

-25- Hydroporus memnonius, Agabus chalconotus,agabus bipustulatus, Ilybius fuliginosus, Helodes cf. minuta en Tanypodinae. Naditloopje te hebbenopgenomen stroomt de Veenhuis waterlossing verder inderichtingvan de Kulverweg, waardebeek eenpermanent karakter krijgt. Bij hetbereiken van deze wegwordt de Kottenseveld waterlossing (207) opgenomen. Bijde spoorlijnwerden inditbeekje op 15juni ineenrefugiumpisidiidae, Anisus leucostoma en Pungitius pungitiusaangetroffen. Van de mossenviel hierhet bronmos, Fontinalisantipyreticaop. DeBrooddijk waterlossing (206)isde volgende lossing,diewordt opgenomen.op 15junistond ditbeekje bijde monding droog,doch meer stroomopwaartswerd inenkele réfugia nog enig watergevonden. Het refugium bijde spoorlijnleverde de volgende organismen op: Asellus aquaticus, Anisusleucostoma (metkalkdekseltje ), Aplexa hypnorum,radix peregra, Galba truncatula,stagnicola glabra, Hydrobius fuscipes, Anacaenaglobulus, Dryops en Tipulalateralis. Het refugium 200 m stroomafwaarts bijeenduikerondereen zandpad herbergdede volgende taxa: Dugesia lugubris, Radix peregra, Velia,Hydroporus memnonius en Agabuschalconotus. DeSikkinkwaterlossing (205)isdelaatste lossing dieuitstroomt inde Veenhuiswaterlossing. Nabijde monding bijde Kulverwegbevatte ditloopje op 15juni devolgende taxa: Asellus aquaticus, Radix peregra (veel), Agabuschalconotus,Ilybiusfuliginosus, Nepa rubra, Pungitius pungitius, Orthocladiinae,Tanypodinae entanytarsini (veel). De droogvallende bodem op ditpuntverspreidde een onaangename geur. Na ditloopje te hebben opgenomen, stroomt de Veenhuis waterlossing tenslotteuit inde KleineBeek. Het chemische monster (25)indit laatste traject geeft geenduidelijke indrukvan de werkelijke vervuiling, die wat de bodembetreft in hetmacrofaunamonster (9) wel duidelijk tot uiting komt.zolanger weinigbekend isoverde uitwisselingvan ionentussenbodem en water ishetnietmogelijkom alleenopgrond van een watermonster conclusies tetrekkenoverde vervuilingstoestand. Toch zien we indenlande,dat ditopgrote s chaalgeb eurt. De Schippersbeek (212) Ditbeekje komt bijdegrenssteen 101b onslandbinnen.ter hoogte van deitaliaansche Meren, neemt zede Kloosterwaterlossing (213) op. Dit loopje stondop 15junidroog. Faunao.a.Eisseniellatetraedra, Galba truncatula en Tipula lateralis. Devervuiling van deschippersbeek komt inhet chemische monster (23)slechtsgedeeltelijk naar voren (ammoniumgehalte 3,5 mg/l). Hetmacrofaunamonster (18) wijst duidelijk op een ernstige verontreiniging. DeMensink waterlossing (202) VanuitDuitsland krijgt ditbeekje vrijernstigvervuildwater toege- voerd. Bijgrenspaal 774 werdop 12juni inhet stagnerende water vanhetbeekje veelculex,chironomus en Asellus aquaticusgevonden. Geleidelijk aanwordt dit water betervan kwaliteit. Nabijde monding werden zelfsenige exemplaren van Gammaruspulex pulex aangetroffen. Het chemischemonster (26) geeft geenbetrouwbare indruk van de werkelijke vervuiling. Vlak voorde monding bijhoeve Buitinkkomt een zijtakje,de Buitinkwaterlossing (203)indeMensink waterlossing uit. Dit loopjemaakte een matigvervuilde indrukmet

26- taxa als: Asellus aquaticus (> 50), Pisidiidae, Anisus leucostoma, Galba truncatula en Simuliidae. Gammarus pulex pulex en Agabus didymus werden in enkele exemplaren aangetroffen. De Esink waterlossing (201) Dit vrij ernstig vervuilde loopje (macrofaunamonster 24) stond op 15 juni geheel droog. De Veerink waterlossing (200) Dit loopje, dat reeds op 25 mei geheel droog stond, leverde o.a. de uiterst zeldzame platworm Phagocata vitta op (macrofaunamonster 23). De Honners waterlossing (198) Dit beekje stond op 15 juni droog. De met flap bedekte bodem wees op verontreiniging in de periode dat dit beekje water voerde. Het eveneens droogstaande zijtakje, de Huiskamp waterlossing (199), maakte een betere indruk. Indeling onzeker vanwege het ontbreken van andere gegevens. Stroomgebied van de Dambeek (432) Deze beek ontspringt in het bosgebied ten noorden van het Wooldsche Veen, waarna ze al spoedig parallel gaat lopen aan de Grote Veldweg. Bij de splitsing met de Boveltweg ontvangt ze twee zijtakje Het noordelijke takje, de Lammers waterlossing (432), voerde tot eind mei rioolwater aan. Hierna viel het loopje droog. Het zuidelijke takje, de Deurne waterlossing (453)> stond reeds op het einde van april droog. De Dambeek zelf bevatte op 15 juni na de samenvloeiing met deze twee zijtakjes nog wat water. Ten zuiden van hoeve Meerdink stroomt de Rozenhoefse waterlossing (451-) in de Dambeek uit. Dit beekje, dat op 25 mei nog een beetje water voerde, stond op 15 juni geheel droog. Het chemische monster (6), doet een ernstige gierlozing vermoeden, wat o.a. blijkt uit de hoge ammonium-"en fosfaatgehalten. Vlak hierna bij boerderij Damme, worden weer twee loopjes opgenomen, die op 15 juni droog stonden. In de Haken waterlossing (450) werden in de droge bedding larven van Psychodidae en Tipula lateralis, een pop van Macropelopia nebulosa en Eisseniella tetraedra aangetroffen. Tot aan het verlaten van het onderzoekgebied bij grenssteen158 voerde de Dambeek op 15 juni weinig water. Plaatselijk o.a. stroomopwaarts van het grenskantoor Bocholt stond de beek zelfs droog. De chemische metingen (1,2 en 3) geven aan, dat nagenoeg de hele beek onder vrij ernstige gierlozingen te lijden heeft. Zo'n lozing vond o.a. plaats bij boerderij Damme (15 juni). Grote delen van de bedding van de Dambeek vertonen nog een halfnatuurlijk karakter met ondergraven oevers en een afwisseling in zand-, slib- en locaal zelfs grintbanken. Hierdoor is de beek die korte tijd droogstaat, potentieel zeer waardevol. Stroomgebied van de Vooldse waterlossing (455) De oorsprong van de Wooldse waterlossing ligt parallel aan de Kulverweg ten noorden van het Wooldsche Veen. Het gedeelte ten oosten van de verharde weg bij Hutte stond op 15 juni geheel droog. Vlak voor het bereiken van de Duitse grens wordt de Broek waterlossing (458) opgenomen. Het gedeelte dat parallel loopt aan de Duitse grens,

-27- heeft een halfnatuurlijkkarakter.bijzonder isdeomstandigheid, datgrote delen vande "bedding hier uit grintbestaan. De chemische waterkwaliteit (9)isredelijk.Demacrofauna omvat eenaantal karakteristieke elementenvan droogvallende beekjes waaronder Ironoquia dubia en Agabusguttatus. Nabijgrenspaal 761neemt delossing nog een zijbeekje op,de Roerdink vaterlossing (456), dat afkomstig is vanhoeveroerdink. Ditbeekje stond op 15 junitenoostenvandeverhardeweg bij Hutte geheel droog.indedroge beddingbevonden zich nogdevolgende taxa: Pisidiidae, Agabus chalconotus, Anacaena globulus, Hydrobius fuscipes en Psychodidae-larven. Ineenrefugium bijdezeverharde wegwerden Agabus chalconotus en Hydroporus discretus aangetroffen. Het zijtakje van deroerdink waterlossing, de Kortsohotwaterlossing (457)stond opdecontroledatum geheeldroog. Stroomgebied van de Kulverdijksewaterlossing (459) Indit beekje,dat enigekarakteristieke elementenvanperiodiek droogvallende beekjesbevatte (macrofaunamonster 29), was reeds eind april geen water meeraanwezig. Stroomgebied vande Roozen waterlossing (460) Dit loopje leek eengroteverwantschap met de Kulverdijkse waterlossingte hebben.omstreeks eindaprilvoerde hetgeen water meer (type 4). 7. DeMacrofauna 7.1 Vergelijkingmetmacrofauna-onderzoek elders 7.1.1 Het stroomgebied van de Pinkel (Zuidoost-Twente) Verreweghetmeestemacrofauna-onderzoek isgedaanaan de Dinkel zelf,een beekriviertje,dat moeilijk met éénvande beken in het Wooldvergelijkbaar is (zie De Vos, 1934; Redeke 1948; Werkgroep Beken 1972; Feenstraen Vertegaal 1976). DeRuenbergerbeek (breedte 2-3 1)iseen permanent watervoerende beek die enigszinsvergelijkbaar ismethet laatste trajectvande KleineBeek. Uit deonderzoekgegevens blijkt,dat wehier nogmet één van delaatstemeanderende, weinigvervuilde beken in het stroomgebiedvan de Dinkel te makenhebben (zie Werkgroep Beken 1972; Feenstraen Vertegaal 1976). Opmerkelijke rheofiele zeldzametot zeerzeldzame soorten indeze beek zijn: Ephemera danica,heptagenia flava,p^raleptophlebiasubmarginata,centroptilum luteolum, Procloëon pseudorufulum, Habrophlebia fusca, Calopteryx virgo, Platambus maculatus,stictotarsus duodecimpustulatus,orectochilus villosus, diversetrichoptera-larven, Lampetraplaneri encottus gobio. Enkelehiervan zoals Ephemera, Platambusmaculatus enlampetra planeri kwamenvroeger, zoals uit de schaarse gegevensblijkt (zie hoofdstuk 6)ook inde KleineBeek voor. De Snoeyinksbeek is het enige onderzochte voorbeelduithet stroomgebiedvande Dinkel vaneen periodiek droogvallend,korte tijd droogstaand beekje. Volgens gegevensvan Peenstra en Vertegaal waren er inditbeekje tweepoelen diepermanent water bevatten.

-28- Ditbleek o.a.uit de vangst van Platambusmaculatus,een waterkever,diehetvliegvermogen geheelverlorenheeft (Jackson, 1952). Van deresterende macrofauna (zie Werkgroep Beken, 1972; Feenstra en Vertegaal, 1976) kunnen o.a. Centroptilum luteolum, Baetis, Ilybius fuliginosus, Hydroporus memnonius, Pungitius pungitius, Paratendipes gr.albimanus, Tanytarsini, Pentaneurini, Procladius en Macropelopiavermeld worden. Deze combinatie isenigszinsvergelijkbaar metmonsterpunt 35in de korte tijd droogstaande Siepersbeek inhet Woold. Overeenkomstige taxa zijn b.v.centroptllum, Baetis, H. memnonius, Pungitius, Paratendipes gr.albimanus, Tanytarsini, Pentaneurini en Macropelopia. 7.1.2 Beken en beekjes indeachterhoek Ook inde Achterhoek ishetgrootste deel vanhet tot op heden verrichtehydrobiologische onderzoek besteed aanpermanent watervoerende beken.vooral derapportenvan destudiegroepwinterswijkse Beken (1972)en Tolkamp (1975 a; 1975*> )zijninditopzicht vermeldenswaardig.literatuurgegevens overperiodiek droogvallende beekjes zijn zeer schaars. Uit enigeongepubliceerde rapportenkan echter wel eenglobaalbeeldwordenverkregen.eenwerkgroepuit Leiden verrichtte een kort onderzoek indroogvallende beekjes in het gebied ten noordenvan Winterswijk ( Waterschap van de Berkel).Op enkeleplaatsenvond dezewerkgroep eenaantal soorten,diekenmerkend genoemdkunnenworden voordeze categorie beken.dit waren: Stagnicola glabra, Galba truncatula, Anisus leucostoma, Agabus guttatus, Agabuspaludosus, Agabus chalconotus, Hydroporusmemnonius en Hydroporus discretus (deze laatste soortwasfoutiefhydroporus pubescens genoemd). In hetzelfde gebied ten noordenvan Winterswijk verrichtte Higler (ongepubl.) onderzoek indeonninkbeek ende Beekloop van Schreurs. Naast eenaantal organismen die karakteristiek zijn voorpermanente bekenvondhijopbepaalde plaatsen ook soorten die karakteristiek zijn voor droogvallende beken. Voorbeeldenhiervanuit deonninkbeek waren:aplexahypnorum, Limnephilus extricatus,ironoquia dubiaen Agabus cf. guttatus. Uit de Beekloop vanschreurskunnenworden genoemd: Anisus leucostoma, Ironoquia dubia, Hydroporus discretus, Hydroporus memnonius en Agabus cf. guttatus. Deze sporadische gegevenswijzen erop,dat delevensgemeenschap vanperiodiek droogvallendebeekjes ook elders indeachterhoek plaatselijk nogvertegenwoordigd is. Hetbetreft hier echtervaak fragmenten in gebieden diehydrologisch algedeeltelijk zijn aangetast. 7.2 Demacrofaunavanhet onderzoekgebied De aangetroffenmacrofauna zal indezeparagraaf per diergroep wordenbesproken. Hierbij komthetvolgende aande orde: onder A :deaangetroffen soorten onder B : verantwoording vande determinaties onder C :de onderzoekresultaten Eencompleet overzicht vanhetmerendeel van de verzamelde dieren istevinden indemacrofaunababellen \ (aanhangsel 1).

-29- Tricladida (platwormen) A. 1. Polycellis tenuisijima 2.Dugesia lugubris (o.schmidt) 3. Dendrocoelumlacteum (0.F.Müller) 4. Phagocata vitta (Dugès) B. P. tenuis end. lugubris werdengedetermineerd aande handvan squash-preparaten metbehulp van Den Hartog (1962) en DenHartog en Van der Velde (1973) De overige soortenwerdengetermineerd met Den Hartog (1962) entax en Neve (1975) C. Van detweenauwverwante platwormendugesiapolychroa en D.lugubris, komt in bekenvooral deeerstevoor (Van der Velde 1975;Cuppen 1977). Hetwas danook opmerkelijk, datd. lugubris vrijvaak gevondenwerd indrdroogvallende beekjes,terwijld. polychroa hierin ontbrak. Blijkbaar is D. lugubris,dievooral in kleine plassen en slotengevonden wordt (Vander Velde 1975; Hüsken en Van Welie 1975), goed tegenhet regelmatig droogvallenbestand. Binnen de beken,alswatertype kan de soort danookkenmerkend genoemdwordenvoordroogvallende beekjes. P. vita werd tot nu toe slechts tweemaal in Nederland gevonden (Taxen Neve 1975)«Het iseen platwormmet een ondergrondse levenswijze.devondstenvan deze soort inenkele periodiek droogvallende beekjes in het Woold zijndanook als uitermate belangwekkend te beschouwen. Na 25 meiwaren zeopallevindplaatsenmethet dalende grondwater mee inde beddingvande beekjesverdwenen. D. lacteum kwambinnen de droogvallende beekjes alleen voorop korte tijd droogstaande plekken, waar ook zijn prooidierasellus voorkwam. De vrijeurytopep. tenuiskwamvaakvooralsbegeleidend organisme. Oligochaeta (wormen) A. 1. Eisseniella tetraedra (Savigny) 2. Lumbriculusvariegatus Müll 3.Tubificidae B. Determinatie met Brohmer (1971) C. De eerste twee soortenwerden inalle onderzochte beektypen aangetroffen. E.tetraedrawerd zelfsherhaaldelijk in uitgedroogdebeddingen aangetroffen.tubificidae ontbraken alleen inde zeerlange tijd droogstaande loopjes. Inde minderlang droogstaande loopjeswaren zeschaarsvertegenwoordigd, ookals dezevervuild waren. Hirudinea (bloedzuigers) A. 1. Erpobdella testaceasavigny 2. Erpobdella octoculata (L.) 3. Helopbdella stagnalis (L.) 4. Glossiphonia complanata (L.)

-30- B. Determinatie metdrescher enengel (i960). C. Bloedzuigers werden zeer weinigverzameld.degevonden soorten zijnalle zeer algemeen. Gastropoda (slakken) A. 1. Valvatacristata Muller 2.Bythyniatentaculata (L.) 3. Aplexahypnorum (L.) 4. Galba truncatula (Müller) 5. Stagnicola glabra (Müller) 6. Stagnicola palustris (Müller) 7.Radixperegra (Müller) 8. Anisusvortex (L.) 9.AnisusleucostomaMillet 10.Bathyomphalus contortus (L.) B. Determinatie met Janssen en DeVogel (1965) C. V. cristata, B. tentaculata en B. contortuswerden slechts éénmaal ineen doorde Boven Slinge opgestuwd gedeelte vande Molenveldsche waterlossing aangetroffen. A.hypnorum, S. glabra,g. truncatula en A. leucostoma zijn bewoners van droogvallende poeltjes en sloten. Uithet onderzoek inde droogvallende beekjesbleek dat deze soortenhiervoor in hogematekarakteristiek zijn. A.hypnorum ens.glabra zijn in het oostenvan Nederland zeldzaam.a. leucostomableek haar huisje nahet droogvallen van de beekjesmet een kalkdekseltje te kunnen afsluiten.ditverschijnsel werd bijdeandere slakken niet geconstateerd. R.peregra was inde korte tijd droogstaande beekjes een belangrijkebegeleidende soort. Lamellibranchia (tweekleppigen) A. 1. Pisidiidae B. Determinatie met Janssen en De Vogel (1965)«DePisidiidae werden wegens tijdgebrek nietverder gedetermineerd. C. Uit deverzamelde gegevensbleek datbepaaldepisidiidae zelfs in jaarlijks vrijlange tijd droogstaande beekjes nogkondenleven. Crustacea (kreeftachtigen) A. 1. Gammaruspulex pulex (L.) 2. ProasellusmeridianusRacovitza 3. Asellus aquaticus L. B. Gammaruswerd gedetermineerd metholthuis (1956).Debeide Asellus-soorten werden in navolgingvan MollerPillot (1971 ) onderscheiden aan dekoptekening. C. De Crustaceawaren inhet onderzoekgebied beperkt totpermanente beken enlocatiesbinnen droogvallende bekenmet eenpermanent karakter.tengevolge vanactieve trek kon G.pulex pulexzich plaatselijk ingeringe aantallen tijdelijk indroogvallende beekjes vestigen.

-31- Plecoptera (steenvliegen) A. 1. Nemoura cinerea (Retzius) 2.Amphinemurasulcicollis(Stephens) B. DeterminatiemetHynes (1977). Inenkele gevallenvertoonden nymfen van N. cinerea een wat dikkerebeharing opde poten, wat wijst inderichtingvanandere soorten.controlevangsten van imagines leverden echterinallegevallen N. cinerea op. C. N.cinerea was de enige soort dieop elk monsterpunt werd aangetroffen.indroogvallende "beekjesisdeze soort éénvande "belangrijkstedetritivoren,dievooral vanafgevallen boombladeren leeft. De eerstevolwassen dieren werdenop 26aprilgevangen. Vanwege zijnlevenscyclus (groei van nymfen gedurende de herfst, winter en lente)isdeze soortbij uitstek instaatomperiodiek droogvallende beekjes te bevolken. A. sulcicollis iseen zeerzeldzame steenvlieg, die uitde Achterhoek bekendwasuit 't Beekje (Tolkamp, 1975a ) ende Huiskesbeek (Tolkamp, 1975a ). Nymfenvan dezeplecopteerwerden gevangen indelimbeek (32) en hetpermanent watervoerende gedeelte van de Damkotwaterlossing. Ephemeroptera (haften) A. 1.Centroptilum luteolum (Müll.) 2.Habrophlebiafusca (Curtis) 3. Baetisvernus Curtis 4. Cloeondipterum (L.) S.1. B. DeBaetis-nymfen werdengedetermineerd metmiiller-liebenau (19^9). Determinatie van deoverige soortenvondplaatsmetmacan (1970) enschoenemund (1930). C. C.luteolum iseen zeldzame haft, waarvan de nymfen bekend zijn uit enkelelimburgse (Smissaert 1959)» Brabantse (Moller Pillot 1971)» Overijsselse (Werkgroep Beken, 1972; Feenstraen Vertegaal 1976)en Gelderse laaglandbeken (Studiegroep WinterswijkseBeken 1972). Habrophlebia is alleenbekenduit de Ruenbergerbeek (Feenstra en Vertegaal 1976), Ratumse-, Willinks-, Beurzer-en Venwertloo's beek (StudiegroepWinterswijkse Beken 1972), Onninkbeek (Higler ongepubl.)en RoodeBeek (WerkgroepBeken 1976). Hetvoorkomenvan deze soorten inenkelevrijschonebeekjes in het Woold moetvanwegehet schaarsevoorkomen elders in Nederland, alsopmerkelijkwordenbeschouwd. Debeide andere soorten, waarvanb.vernus rheofiel is,zijnin Nederland algemeen tot zeeralgemeen. Indroogvallende beekjes werdengeen nymfen van ééndagsvliegengevangen. Coleoptera (kevers) Dytiscidae (waterroofkevers) A. 1. Hydroporus palustris (L.) 2.Hydroporus incognitus (Shp.) 3. Hydroporus piceussteph.

-32-4. Hydroporus planus (F. ) 5. Hydroporusnigrita (F.) 6.Hydroporus discretusfairm. 7. Hydroporusmemnonius Nicol. 8.HydroporusmelanariusStrm. 9. Laccophilus hyalinus (Deg.) 10. Laccophilusminutus (L. ) 11. Scarodyteshalensis (F.) 12.Agabus guttatus (Payk.) 13«Agabus chalconotus (Panz.) 14» Agabusbipustulatus (L.) 15«Agabus sturmi (Gyll.) 16. Agabuspaludosus (F.) 17. Agabus didymus (Ol.) 18. Platambusmaculatus (L.) 19. Ilybius fuliginosus (F.) 20. Rhantus pulverosus (Steph.) 21. Colymbetesfuscus (L.) 22. Dytiscus B. De determinatie van de volwassen dierenwerdverrichtmetfreude et al. (1971). Larven werdengedetermineerd metbertrand (1972) en Galewski (1966) C. Degevondenwaterroofkevers vertoonden over het algemeengeen duidelijke correlatie met een bepaaldevervuilingsgraad vanhet beekwater.alleenp.maculatuswerd slechts intweevrij schone beken ('t Beekje en Limbeek) gevonden, hetgeenovereenstemtmet de bevindingen van Moller Pillot (1971). Dit schijnt de belangrijkste reden voor sommige onderzoekers te zijn (Moller Pillot 1971» Tolkamp 1975a )omdein beken voorkomendedytiscidae nauwelijks naderte beschouwen. ïïit het in het Woold verrichte onderzoek bleek echter,dat dezegroep in oecologisch opzichtwel degelijkgoed bruikbaar wasom het beekmilieuop een bepaaldewijze te karakteriseren. Zobleek een bepaalde groep soortenals subrheofiel beschouwd te moeten worden met eenduidelijke voorkeurvoor bovenloopjes. Hiertoebehoren H. discretus, H.nigrita (?), A. chalconotus en A. didymus. P.maculatus, ÏL guttatus ena.paludosus zijn zelfs alsrheofiele soortenop te vatten. Van deze soorten is A.guttatus ongetwijfeld de meest interessante soort,dieofficieel (Brakman, 1966) alleen uit Limburg (waarschijnlijk Zuid-Limburg)enOverijssel bekend is.inzuid-limburgkomt desoortvoornamelijk in kleine bronbeekjes voor (Cuppenen Moller Pillot,in voorbereiding). IndeAchterhoek blijkt de soort optimaal voorte komen indroogvallende beekjes,eenfenomeen,dat zowel inoecologisch als zoogeografischopzichtvangrotebetekenis genoemdkan worden. P.maculatuskomtvooralvoor inlenitische zones van vrijschone, permanent watervoerende beken. A.paludosusneemt eensoort tussenpositie in vanwege zijnoptimale voorkomen in korte tijd droogstaandevegetatierijke (Callitriche ofafhangend gras) beekjes. H. discretus iseen koudstenotherme soort (Freude et al., 1971) diealleen uit Limburgbekend is (Brakman 1966), waarvooral bronnenen bronbeekjes als habitat fungeren (Cuppenen Moller Pillot,in voorbereiding). Qua ecologie schijnt deze Hydroporussoort,die veelvuldig indroogvallende beekjeswerdaangetroffen, dus vrij veelverwantschap te vertonen met A. guttatus.

-33- H. nigrita, A.chalconotusen A. didymuskomen verder waarschijnlijk overal in het oostenvan Nederland in bovenloopjesvoor. H. memnonius, normaal gesproken een bewonervanbladrijke poeltjes en greppels, bleek indedroogvallende beekjes eenvasteplaats inte nemenop bladrijke,overschaduwde lenitische gedeelten. Ookandere soorten bleken eenduidelijke correlatiemet een bepaalde mate van beschaduwing te vertonen (zie 4*3). Zeer lokaal zijn wellicht ookde zeldzame soortenh. incognitusen H. melanariusinstaatominlenitische gedeelten vandroogvallendebeekjeskleine populaties op te bouwen. De aanwijzingen hiervoor zijnechter nogte gering. Be eurytopea.bipustulatuswas indedroogvallendebeekjesvaak een begeleidende soort. Haliplidae (watertreders) A. 1. Haliplus lineatocollis Mrsh. 2. Haliplusheydeni Wehnke 3. Haliplusfluviatilis Aubé B. DeterminatiemetFreude et al. (1971).Delarven werdenmet Bertrand (1972)gedetermineerd. C. Haliplidaewerden slechts incidenteel aangetroffen. Gyrinidae (schrijvertjes) A. 1. Gyrinus substriatus Stephens B. DeterminatiemetFreude et al. (1971). C. G. substriatuswerd slechts tweemaal verzameld. Dryopidae A. 1. Dryops luridus Er. B. Determinatie met Steffan (1961). C. Dryopidaewerden enkele malen gevangen. Hydrophilidae A. 1. HydrobiusfuscipesL. 2. LaccobiusbipunctatusG. 3.Laccobius striatulusf. 4.Laccobius sinuatus Mots. 5. Anacaenaglobulus Payk. 6.Anacaena LimbataF. 7.Helochares lividus Forst. B. De determinatiewerdverricht metbalfour-browne (1958) en Freude et al. (1971)- C. Soortenbehorende tot deze ende volgende familiewordenbijde meestehydrobiologische inventarisatiesweiniggevonden, hetgeen

-34- vooreengroot deel aandegebruiktemonstermethode (bv. het nemenvanbodemmonstersmet een net) moetworden toegeschreven. Volgens deresultatenvanhet tot nu toeverrichte onderzoeken in de Achterhoek zoudendeze soorten hier slechts weinig voorkomen. ZovondTolkamp (1975a )op eentotaal van + 60monsterpunten slechts 18exemplarenvan Anacaena,eengeslacht dat tijdenshet onderhavige onderzoek op nagenoegelkmonsterpunt vaak in vrij groteaantallenwerd aangetroffen. Bijdeopgavenvan Laccobius minutusdoordestudiegroepwinterswijkse Beken (1972)enTolkamp (1975 a) moetenvraagtekenswordengeplaatst aangezien deze soort tijdens het onderzoek in het Woold niet gevondenwerd ondankshet uitprepareren vandegeslachtsdelen vanalle mannelijke exemplaren vanlaccobius. Welwerden daarentegen twee in Nederland zeer zeldzame soorten aangetroffen,namelijk L. striatulus enl. sinuatus. Vandelaatste isin Nederland tot nu toe slechtséén exemplaarbekenduit deomgeving van Winterswijk (Laeyendeckeren Nieser, 1971) In het onderzoekgebied werd dit dierliefstop negenplaatsen somsin vrij grote aantallenverzameld langsde oevers van zowelpermanent watervoerende als vanperiodiek droogvallende beekjes. Het vrijfrequente voorkomenvanl. sinuatusen L. striatulus,dieals subrheofiele soorten beschouwdmoetenworden (zie Balfour-Browne, 1958; Freude et al, 1971) bewijst eenste meerde hogehydrobiologischewaardenvanhet onderzochte gebied. De overige soortenkomenalle algemeen tot zeeralgemeenvoorlangs deoeversvan stilstaand enlangzaam stromend water. Hydraenidae A. 1. Helophorus aquaticus (L.) 2.Helophorus grandis (ill.) 3. Helophorus strigifrons Thms. 4. Helophorusflavipes-complex 5.Limnebius truncatellus Thunb. 6.OchthebiusminimusF. 7. Hydraenabritteni Joy B.De determinatie werdverrichtmetbalfour-browne (1958)enFreude et al. (1971) HetHelophorus flavipes-complex omvat de soorten Helophorus obscurus Muls. en Helophorusflavipes (F.), diealleen aandehandvan de mannelijke genitaliën van elkaarte scheiden zijn (zielaeyendecker en Nieser, 1971) C. H.grandis en0. minimuswerdenbeide slechts éénmaal gevonden in respectievelijk de Kottense Veen waterlossing ende Graskampwaterlossing (ziebesprekingvan deze beekjes). Inde voorjaarsmonsters werden zeer weinigexemplarenvan Helophorus aangetroffen.pas omstreekshalf juniwarenverschillende Helophorus soortenmetname H. aquaticus enh. flavipes-complex ineensuitermate talrijk aanwezigis pas drooggevallen loopjes (> 50 ex./m^). Dit stemt overeen met debevindingenvanfernando (1958)en Angus (1973) wat betrefth.grandisen H.flavipes enlandin (1976) watbetrefth. strigifrons,dievonden dat deze soortenomstreeks eind mei enbegin juni ingroteaantallen uitkomen, waarna zegeschikte habitats koloniseren.h. obscurus (nee.flavipes in Fernande 1958)schijnt pasomstreeks eind juli en beginaugustusuit te komen. Pas na vierzes maandenbeginnen H. grandis, H. aquaticus, H. flavipes, H. obscurus en H. strigifrons eieren teleggen (Angus 1973).

-35- Dit alles wijst erop dat de Helophorus-soorten, die voorkomen in de droogvallende beekjes hoge stroomsnelheden mijden (terrestrisch larvestadium in herfst, winter en vroege lente, gevolgd door een volwassen stadium aan het einde van de lente en de zomer, wanneer het water in de beekjes nagenoeg stagneert of verdwijnt). Dit voorbeeld leert dat ingrepen in het waterregiem van de droogvallende beekjes (b.v. uitdiepen van de beddingen) altijd de nu nog vrij stabiele periodiciteit van de meeste loopjes verstoren. L. truncatellus schijnt een subrheofiele soort te zijn die vooral in bronnen en bovenloopjes voorkomt (Freude et al., 1971). De vondst van een mannetje van H. britteni is voorlopig als een unicum te beschouwen, aangezien deze soort nieuw is voor Nederland. Waarschijnlijk is deze soort tot nu toe echter in enkele gevallen verward met de vrij zeldzame Hydraena riparia. Alleen mannetjes van deze soorten zijn betrouwbaar te determineren aan de hand van het laatste kaaktasterlid en de genitaliën (zie Freude et al. 1971). Helodidae A. 1. Helodes cf. minuta 2. Prionocyphon serricornis 3. Cyphon spec. B. De determinatie van Helodidae-larven werd verricht met Bertrand (1972)., v ' watervoerende C. Helodes-larven werden op enkele plaatsen in permanent/vrij schone beken gevonden. Larven van P. serricornis werden vrij frequent doch steeds in lage aantallen verzameld in droogvallende beekjes. Cyphon-larven werden eenmaal in zeer grote aantallen in een kwelgreppel met veel bladeren verzameld. De aangetroffen Helodidaelarven schijnen van bladeren te leven (Bertrand 1972). Triohoptera (kokerjuffers) k.9 1. Plectrocnemia consersa (Curtis) f2. Hydropsyche angustipennis (Curtis),<3. Ironoquia dubia (Stephens) ÀA» Limnephilus auricula Curtis j 5. Limnephilus bipunctatus Curtis JZ'6, Limnephilus extricatus MacLachlan ß t 7. Limnephilus lunatus Curtis A-8. Limnephilus rhombicus (Linnaeus) 49. LimnephilussparsusCurtis /LIO. Anabolia nervosa (Curtis) ^11. Potamophylax rotundipennis (Brauer) üj\2. Halesus radiatus interpunctatus (Zetterstedt) ƒ13. Enoicyla pusilla (Burmeister) /v14.micropterna sequax MacLachlan J? L 15. Stenophylax permistus MacLachlan I16. Ber^éodes minutus (Linnaeus)

-36- B. De determinatie van deverzamelde kokerjufferlarven werd verricht door Higler,afdelingHydrobiologie vanhet RIN C. Demeest opvallende aoortisi.dubia.zeheeft een palearctisch verspreidingsareaal, dat reiktvanjapan tot in Engeland.Binnen ditgroteverspreidingsgebied iszeoveral zeldzaam tot zeerzeldzaam. In Nederland zijn imago'sbekend uit Twello, Valkenisse en Best,terwijl delarvengevonden zijnin de Groote Aa, Sterkelsche Aa,de Beekloop en Wateringen (Geyskes 1976). Uit deomgevingvan Winterswijk isironoquia bekenduit deonninkbeek,de beekloop vanschreurs enenige onbenoemde waterloopjes in hetzelfde gebied (Higler,ongepubl.) ende Haartse Waterleiding endesnijdersveerbeek (Tolkamp 1975b ). In het totaalhebben dezeopgaven betrekkingopongeveer 14 vindplaatsen. Grootwas danook deverrassing toen deze zeldzame soort opliefst zevenplaatsenwerd aangetroffen.vooral in de korte tijd droogstaandebeekjeswerd ze herhaaldelijkverzameld. Allevindplaatsenhadden alsgemeenschappelijkefactoreen tijdelijke grote stroomsnelheid,vooral 's winters enin hetvroege voorjaar.daarnanam deze vrijsnelaf en viel in meeste gevallen geheel weg. De soorten H. angustipennis,a. nervosa,h. radiatus interpunctatus, M. sequax,p. rotundipennis en B.minutawarenbeperkt tot permanentwatervoerende beekjes. Eenaantal andere soorten metnamel. auricula,l.extricatus, L.bipunctatus enl. sparsuswerden alleen indroogvallende beekjes aangetroffen. VolgensHigler (mond.med.) zijndit soorten die vooral indroogvallende poeltjes engreppelsvoorkomen. Binnende beken,als watertype,lijken zedusin hogematekarakteristiek voor periodiek droogvallende beekjes. S.permistus iseen kokerjuffer waarvan delarvenbekend zijn uitpermanent watervoerende beken. Dankzij haar snelle levenscyclusblijkt deze soortook uitstekend instaat te zijnom periodiek droogvallende beekjes tijdelijk te bevolken. E. pusilla,een kokerjuffermet eenterrestrische levenswijze, bleek in hetgehele gebied voorte komenopdeoeversvanbeekjes die begrensdwerden door bosjes of houtwallen. L. lunatus,eeneurytope soort,die zowel inzuurstofrijk stilstaand als stromend water voorkomt, werd inde beektypen 4en 5» dielange tot zeerlange tijd droogstaan, niet aangetroffen.indeandere beektypenwashet een belangrijkebegeleidende soort,diesoms in vrijgrote aantallenvoorkwam. Heteroptera (wantsen) Heteroptera semiaquatica (oppervlaktewantsen) A. 1. VeliacapraiTam. 2.Hydrometra stagnorum (L.) 3. Gerris thoracdcus Schm. 4. Gerris gibbiferschm. B. Determinatiemet Nieser (1968)

-37- C. Gerridaeoverwinteren als imago's (Vepsäläinen 1974)«De eerste exemplarenvan G. thoracicus eng. gibbifer inhet Wooldwerdengevangen op19april. Beide soorten zijnin Nederland gewoontot zeer algemeen (Nieser 1968). V.caprai en H.stagnorum werden inallebeektypenaangetroffen. Velia-larvenenvolwassen exemplarenvan H. stagnorum werden in junivaak indroogstaande beekjes gevonden.dit isenigszinsverrassend,omdat deze soorten hetvliegvermogen verlorenhebben. Het zoudanook interessant zijnomte bestuderen ofdezepopulaties in beekjes dievroeg in hetvoorjaar droogvallen,goede overlevingskansenhebben. Heteroptera aquatica (waterwantsen) A. 1. Nepa rubra L. 2. Sigara striata (L.) B. Determinatie met Nieser (1968). C. Inde beekloopjes,dierelatief gezienhet snelste droogvallen (beektype 4en 5) ontbraken de waterwantsen. Indeandere beektypen werdenalleen N. rubraens. striata incidenteelaangetroffen. Megaloptera (slijkvliegen) A. 1. Sialisfuliginosa Piet. 2. Sialis lutaria (L.) B. Determinatie metelliott (1977) C. Volgens Higleret al. (1977) komt inde Nederlandse wateren alleen S.lutaria voor. Deze soort is bekend uit allerlei stilstaande enlangzaam stromendewateren.s.fuliginosa,waarvan delarven in Nederland reeds bekend waren uit de Roode Beek,Boschbeek (WerkgroepBeken 1976)en Hermansbeek (Cuppen en Moller Pillot, in voorbereiding)in Limburg,komtvolgensElliott (1977) alleen voor in vrij snel stromendebeken enrivieren. Het voorkomen van beide soorten in het Woold, waaronder de zeldzames.fuliginosa, isinoecologisch opzichtvangrotebetekenis. Eenvolwassen mannetje vandeze soortwerd op 24 mei langs deoeversvan 't Beekjegevangen. Neuroptera (netvleugeligen) A. 1. Osmylusfulvicephalus (Scop.) B. Determinatie metelliott (1977). C. Larven van0.fulvicephalus zijn bewoners van metmosbegroeide oeversvanoverschaduwde beekjes (Elliott, 1977). Twee volwassen exemplarenwerden in junigevonden ondereen brugvandelimbeek ter hoogtevandeoudebocholtsebaan. De larven kunnen zeer waarschijnlijk indeoverschaduwde trajectenvan ditbeekje gevonden worden.

-38- Odonata (libellen) A. 1. Platycnemispennipes Pall. 2.Pyrrhosoma nymphalasulz. 3. Aeshnacyanea Müll. 4.Libellula quadrimaculatal. B. Determinatie met Dutmeren Dijm (1974). C. Denymfen vanp. pennipes enp.nymphula kunnen zowel in stilstaand als stromend water worden aangetroffen.de "beide andere soorten bewonen bij voorkeur stilstaand water. Pisces (vissen) A. 1. Gasterosteus aculeatus (L.) 2.Pungitius pungitius (L.) B. Determinatiemet Muus en Dahlstr^m (1968). C. Van de in het onderzoekgebied aangetroffenvissoortenbleek alleenhet tiendoornig stekelbaarsje (P. pungitius)in droogvallendebeekjes voorte komen. Het droge jaargetijdewordt doorgebracht inréfugia dieniet geheel droog komen testaan. Diptera (tweevleugeligen) Brachycera (vliegen) Tabanidae (dazen) B. Determinatie mettolkamp (1976). C. Tabanidae-larven werden inalle onderzochte beektypenaangetroffen.inde beektypen 4en 5 werden slechts enkele larven verzameld. Stratiomyidae (wapenvliegen) A. 1. Beris spec. 2.Geosargus spec. B. Determinatie mettolkamp (1976). C. Stratiomyidae-larven werden slechts enkele malengevangen. Geosarguswerd ook indrooggevallenbeekjes gevonden. Nematocera (muggen) Tipulidae (langpootmuggen) A. 1. Nephrotomaspec. 2.Tipula paludosa Meigen 3. Tipulalateralis-groep 4.Tipula maxima Poda 5. Tipula fulvipennis Degeer 6.Tipulavariicornis Schommel 7.Tipula signata-groep 8.Tipula uncawiedemann B. Determinatie mettheowald (1957; 1967)

-39- C. Alleen delarven vant.paludosa endet. lateralis-groep werden inonbeschaduwde situaties aangetroffen.de larvenvan deresterende soorten, waarvanmetnamet. variicornis en T.unca karakteristiek zijn voordeoeversvanbosbeekjes (Theowald 1967),werden in beschaduwde situaties aangetroffen. De larve vant. uncawas totnu toe nogniet in Nederland gevonden (zietheowald 1957) In hetbeginvan juni werden indepas drooggevallen onbeschaduwde beekjesvaak grote aantallen larven van de Tipulalateralis-groep verzameld.determinatie vande grotere larvenleverde de soorten T.lateralis Meigenen T. couckeitonnoirop.ook delarvevant. couckei schijnt nogniet eerderin Nederland te zijngevonden (zietheowald 1957)- Limnobiidae A. 1. Dicranota spec. B. Determinatie mettolkamp (1976) C. Larven vanlimnobiidae werden langs deoeversvanallebeektypen verzameld.waarschijnlijk iseendeel vandelarven vrij milieuspecifiek.larven van Dicranotawerdenniet inde beektypen 4 en 5 aangetroffen. Ptychopteridae B. Determinatie mettolkamp (1976). C. Ptyschopteridae-larven werden slechts enkelekerenverzameld. Simuliidae (kriebelmugjes) B. Determinatie mettolkamp (1976). C. Simuliidae-larven ontbraken alleen inde zeerlange tijd droogstaandebeekjes. Waarschijnlijkbetreft het hier eenaantal verschillende soorten,die inoecologisch opzicht vrijgrote verschillen vertonen. Wegens tijdgebrek konhetmateriaal echter niet wordengecontroleerd dooreenspecialist. Psychodidae (motmugjes) B. Determinatie mettolkamp (1976). C. Psychodidae-larven werden steeds in kleine aantallen langsde oeversvanallebeektypen gevangen.ook in uitgedroogde loopjes werden zeenkele keren aangetroffen. Ceratopogonidae (knutten) B. Determinatiemet Tolkamp (1976) C. Ooklarvenvan Ceratopogonidae werden inalle onderzochte beektypen gevonden zolangdeze water voerden. Chironomidae (pluimmuggen) Tanypodinae A. 1. Macropelopia nebulosa 2.Procladius spec. 3. Psectrotanypus varius

-40-4.Conchapelopia melanops 5. Natarsia cf. nugax 6.Zavrelimyia nubila 7. Zavrelimyia barbatipes 8.Zavrelimyia melanura B. De determinatie vandelarven werdverricht door Repko, afdeling Hydrobiologie,R.I.N. De poppenwerden door MollerPillotgedetermineerd.Alsdeterminatiewerkfungeerde vooral Fittkau (1962). C. Procladius en P. variuslevenvooral instilstaand water. De resterende soortenleven voor zover bekend bij voorkeurin stromend water. Devangstvaneen popvan Natarsia cf. nugax inde KleineBeek iseen unicum te noemen. Van deze soortwastot nu toe in Nederland alleen eenimago uit ZeeuwsVlaanderenbekend (Krebs, ongepubl.). Z. melanura iseen bronbewoner,diein Nederland alleen bekend was uitdrenthe (WerkgroepBeken 1977) enzuid-limburg (Cuppenen Moller Pillot,in voorbereiding). Devangst ineen kwelzone indebenedenloop van de Damkotwaterlossing iseen duidelijke aanwijzingvoorde nogweinig gestoorde hydrologische toestand vande benedenloop van dit beekje. Z. nubila,een bewoner van bekenen bronnen, was nog nietbekend uit deomgeving van Winterswijk, terwijl Z.barbatipes sporadisch bekendwas uit groterebovenlopen (Moller Pillot, mond.med.). De eerstgenoemde soort werdop 11 juni samen metprocladius als larveverzameld inde KleineBeek ter hoogtevanmonsterpunt 36 van de macrofauna. Dezelarve werd door Moller Pillotuitgekweekt tot pop.op dezelfde dag werden inde bovenloop vande Kobus waterlossing vier poppen verzameld, samen met éénpop endrie larven vanp. varius. M.nebulosa enc. melanops waren inde beektypen 1en 3 vaak in groteaantallenaanwezig. Zelfsinde vrijsnel droogvallende beekjes (beektype 4) kwamm.nebulosa integenstelling totc. melanopsnog in vrijgroteaantallen voor. Een factor,die hier waarschijnlijk meespeelt is het feit,dat M.nebulosa eerder het popstadium bereikt danc. melanops. Chironominae Tanytarsinj A. 1. Micropsectra f.1. trivialis 2. Micropsectra f.1. curvicornis 3. Micropsectra gr. praecox 4. Tanytarsus 5. Cladotanytarsus 6. Paratanytarsus B. Deverzamelde Tanytarsini-larven werdengedetermineerd door RepkometbehulpvanTshernovskij (1949) C. Tanytarsus, Cladotanytarsus en Paratanytarsus zijnvoornamelijk bewoners van stilstaand water,terwijl degevonden Micropsectrataxa bij voorkeur instromendwatervoorkomen (Moller Pillot, mond.med.). Inhet onderzochte gebiedwezen grote aantallen M.gr. praecoxvaak op een matigverontreinigd milieu.

-41- Chironomini A. 1.Camptochironomustentans 2.Chironomus gr. plumosus 3.Chironomusgr. thummi 4. cf. Endochironomus 5. cf.einfeldia 6.Lenzia 7.Cryptochironomus 8. Paracladopelmalaminata 9.Stictochironomus 10.Paratendipes 11.Paratendipesgr. albimanus 12.Polypedilumbreviantennatum 13«Polypedilumgr. convictum B. AlleChironomini-larven, behalvep.laminata (Moller Pillot) werdengedetermineerddoor Repko. Alsbelangrijkstedeterminatiewerken hierbijfungeerdentshernovskij (1949)»Lenz (1954-1962) en Moller Pillot (ongepubl.). C. DegevondenChironomini-taxazijnindrie ecologischegroepen teverdelen.opdeeersteplaatstaxa,dievoornamelijkinstilstaandwatervoorkomen. VoorbeeldenhiervanzijnCamptochironomus tentans, cf. Einfeldiaen cf. Endochironomus. Opdetweedeplaatstaxa,diezowelinstilstaandalsstromend watervoorkomenzoals Paratendipes, Stictochironomus, Lenzia, Cryptochironomus, P.gr.convictum,Ch.gr.thummien Ch.gr.plumosus. Opdederdeplaatstaxa,die bijvoorkeurinstromendwater leven zoalsp.breviantennatumen P.laminata. St^ictochironomusen P.laminatazijnin Nederlanduitbeekmilieus alleenbekendvande VeluweendeAchterhoek (Moller Pillot, mond.med.).deresterendetaxazijnveelalgemenerin Nederland. Inde beektypen 4en 5 werdengeenchironominiaangetroffen. Corynoneurinae A. 1.Corynoneuracf. minuta B. Dedeterminatiewerdverrichtdoor Repko. C. Volgens Moller Pillot (mond.med. )is Cef.minutarheofiel. Dezesoortisalleenbekendvanenkelebeekjesmetzuiver water. Diamesinae A. 1. Prodiamesaolivacea B. Dedeterminatiewerdverrichtdoor Repko. C. P.olivaceawerdvooralindepermanentwatervoerendebeekjes zeerregelmatiginlageaantallenaangetroffen.desoortschijnt vooralte wijzenopeencombinatievaneenverontreinigdebodem enzuiver water ( Moller Pillot 1971). Devangstenin het Wooldlijkenditte bevestigen.

-42- Orthocladiinae A. 1.Cricotopus gr. sylvestris 2. Cricotopus cf.algarum 3. cf. Cricotopus bicinctus 4. Rheocricotopus 5. Psectrocladius gr. dilatatus 6.Diplodadius cultriger 7. Brillia modesta 8.Limnophyesspec. 9. Limnophyes cf. pusillus 10. Chaetocladius spec. 11. Chaetocladius gr. piger 12.Eukiefferiella gr. hospita 13.Euphaeno c1adiu s B. Denummers 3» 10en11 werden gedetermineerd door Moller Pillot. De overige taxa werdengedetermineerd door Repko.Als determinatiewerkenfungeerdenhierbij Tshernovskij (1949) en Bryce en Hobart (1972) C. Demeeste Limnophyes-soortenen Euphaenocladius (synoniem Smittia) leven in vochtig mos en vochtige aarde langs of nabij bekenen anderewateren (zie o.a.reiss 1968). De resterende Orthocladiinae, behalve Cricotopus gr. sylvestris, Cricotopus cf.algarum (?) en Psectrocladius gr.dilatatus, leven bij voorkeur in stromend water. AlleenD. cultriger werd regelmatig in droogvallende beekjes gevonden.chaetocladius gr. piger werd éénmaal massaal gevonden ineen metbladeren gevuldekwelgreppel. Verder werden Orthocladiinae slechts incidenteel aangetroffen indeperiodiek droogvallende beekjes. Waarschijnlijk zijnde indezebeekjes genomenbodemmonsters te kleingeweest om eengoede indruk te krijgen van hun Orthocladiinae-bevolking.

-43-8. Samenvatting enconclusiesmacrofauna-onderzoek In hetgebiedvan het Woold,Brinkheurne en Kotten (Gemeente Winterswijk) werd een hydrobiologisch onderzoek verricht naar de macrofauna vandeinditgebied aanwezigewatergangen. Op grondvan zowelkwalitatieve-,alskwantitatieve macrofaunagegevens ende matevanperiodiciteit van deonderzochte watergangen kon een indeling wordengemaakt in vijf hoofdtypen. Dezewerdenopgrondvande matevanvervuiling en heschaduwing weeronderverdeeld insubtypenen varianten (ziehoofdstuk 3en4)» Alscriterium voorde mate vanvervuiling fungeerden zowel chemischeparameters (hoofdstuk 4»1)a-ls macrofaunagegevens. Be beekjes,die jaarlijks droogvallen (type 3-5) -als categorie beperkt tot denoordwestduitse laagvlakte enelders opde wereld in dezevorm onbekend - warenvroeger nog in vrijgrote aantallenaan tetreffen in bepaalde delen van Brabant,Overijssel (Twente) en Gelderland (Achterhoek). Door steedsgrootschaliger ingrepen inde hydrologische toestand ('verbeteringen') vangrote delen vande genoemde gebieden zijndeze beektypen,die tochal vrijschaars waren in Nederland, zeer zeldzaam geworden. Globaal gezienkunnen de soorten,diealskarakteristiek voordezebeektypen beschouwd mogen worden,onderverdeeld worden indrie ecologischegroepen: A.Rheofiele soortenmet een voorkeur voorperiodiek droogvallende beekjes. Voorbeelden:Agabus guttatus enironoquiadubia. b. Subrheofiele enrheofiele soorten,dieook elders in bovenloopjes van bekenkunnen voorkomen. Voorbeelden:Agabus paludosus,agabus chalconotus, Agabus didymus, Hydroporus discretus, Hydroporusnigrita(?) enlimnebius truncatellus. C.Soortenvan stilstaand water,die bij voorkeur in droogvallende poeltjes,greppels en slotenleven. Voorbeelden:Galbatruncatula,Stagnicola glabra, Aplexahypnorum,Anisusleucostoma, Limnephilusauricula, Limnephilusbipunctatus,Limnephilus extricatus (?) enlimnephilus sparsus. Daarnaast zijner nog enkele soorten,dieomtendele onbekende redenenkarakteristiek zijn voordezecategorie beekjes. Voorbeelden zijn Dugesia lugubris, PhagocatavittaenHydroporus memnonius. Ook de permanentwatervoerende beken in het gebied zijnin hydrobiologisch opzichtvan zeergrotebetekenis. Dithangtmede samen methetfeit dathun bedding nog niet genormaliseerd is.ze herbergen danook eengroot aantal soorten,die elders in Nederland weinigofniet meer in bekenvoorkomen zoalsamphinemura sulcicollis, Centroptilum luteolum, Habrophlebia fusca,laccobiussinuatus, Laccobius striatulus (beide Laccobius-soorten ook inperiodiek droogvallende beekjes),bereodes minutus, Micropterna sequax, Sialisfuliginosa, Platambus maculatus, Paracladopelma laminata, Zavrelimyiabarbatipes, Zavrelimyia melanura,corynoneuracf.minuta en Natarsia cf. nugax. Deréfugia (type 2) nemen een positie intussende permanent watervoerendebeken ende periodiek droogvallende beekjes.ze omvatten de meestentijdswaterbevattendeplekkenbinnenperiodiek droogvallendebeekjes. Dezeplekken zijn voor vele organismen in ecologisch opzichtvan zeergrootbelang (hoofdstuk 5«3).

Degrotewaarde van het onderzochte gebiedligt indegrote verscheidenheid aan beektypen die veelal geleidelijk inelkaar overgaan, wat weersamenhangtmet een weinigverstoorde hydrologische toestand.het lijdtgeen twijfel dat ingrepen inde stroomgebiedenvandit soort beekjes totonherstelbare verliezen vande karakteristieke levensgemeenschappen zullenleiden (zieook Tolkamp 1975b). -44-

-45- SUMMARY MACROFAÏÏNISTIC INVESTIGATION From 1 April till 1July 1978 a hydrobiological investigation was carried outof the macrofauna ofthe "brooksandbrooklets inthe region "Het Woold, Brinkheurne en Kotten" (Municipality of Winterswijk,The Netherlands).Mostbrooklets proved to run dry every year. The composition ofthemacrofauna-community inthistypeof brooklets, which is very rare in TheNetherlands, wasfundamentally different from thatofthepermanent brooks inthe investigatedarea. The more characteristic speciesofthefirst typeofbrooklets can be divided into fourecologicalgroups: 1. Running water species, preferringbrooklets,that rundry yearly. Examples: Agabus guttatus and Ironoquiadubia. 2. Species, preferring runningwaters suchas uppercoursesofbrooks or brooklets. Examples:Agabus paludosus, A. chalconotus, A. didymus,hydroporus discretus, H.nigrita (?) andlimnebius truncatellus. 3.Stagnant water species preferring temporary pools and drains. Examples: Galba truncatula,stagnicola glabra,apl'exa hypnorum, Anisus leucostoma,limnephilus auricula,l.bipunctatus,l. extricatus (?) andl.sparsus. 4.Species, whichbecause ofpartly unknown reasonsproved tobe characteristic. Examples: Dugesia lugubris, Phagocata vittaandhydroporusmemnonius. Ironoquia dubia, Hydroporus discretus andagabus guttatus arerarein The Netherlands. Thelatter speciesalsooccurs intrickling springbrooklets inthe southernpart ofthe country.phagocatavitta, a tricladwith a subterraneanway of living (Taxand Neve 1975)» is recordedhere forthe second time in TheNetherlands.It wasfound at three localities. Hydraenabritteni is new forthe Netherlands. Thelittle polluted,permanent brooks intheregionproved alsoto beofgreathydrobiological value, which isclosely connectedwith thefact that theirbed is not regulated.atpresentmost brooks inthenetherlands arenormalized, duetoland development projects inorderto improve theoutput ofagriculture and cattle-breeding. Rare species, found inthese brooks,areamphinemura sulcicollis, Centroptilumluteolum,Habrophlebia fusca,laccobius sinuatus,l. striatulus (bothlaccobius-species also occurred inthe brooklets, that rundry yearly),bereodesminutus, Micropterna sequax,sialis fuliginosa, Platambusmaculatus, Paracladopelmalaminata, Zavrelimyia barbatipes,z. melanura,corynoneura cf. minutaandnatarsia cf. nugax.theonlyrecordoflaccobius sinuatus till nowwasfrom Laeyendecker and Nieser (1971) The discovery of a nymphofnatarsia cf. nugax is new forthe Netherlands. Chemical analyses showed, that inlotsofbrooks andbrooklets liquid manurehadbeen drained off incidentally (highcontents ofammonium inthe water). In somecasesmacrofauna samples showed, that thebottom of a brook washeavily polluted,while theanalyses indicated afairly goodwaterquality. In suchcases these analyses alone canleadto serious misinterpretations ofthereal situation.thevalue ofthe areaconsists ofthegreat differences in brook-types,in atransidual gradient, which isconnectedwith asomewhat disturbed hydrological situation. Undoubtedly land development projects inthe stream areas of the brookswill lead to aseriousloss of these characteristic communities.