VERORDENING TOT WIJZIGING VAN DE BOUWVERORDENING GEMEENTE DORDRECHT (EERSTE WIJZIGING)

Vergelijkbare documenten
Gelezen de ledenbrief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, kenmerk FEI/ d.d. 9 oktober 2003;

De raad der gemeente HeusdenGezien de ledenbrief van de Vereniging van Nederlandse

Gezien de ledenbrief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, kenmerk FEI/ , van 9 oktober 2003

Tijdelijke referendumwet in relatie tot vaststelling van de wijziging

GEWIJZIGD BESLUIT. Voorstel van Burgemeester en Wethouders van Geertruidenberg aan de Gemeenteraad van Geertruidenberg

Bouwverordening Gemeente Drimmelen 2016

Raadsvergadering : 28 februari 2011 Agendanr. 16

Gemeente n Eergen op Zoom

INHOUDSOPGAVE BOUWVERORDENING HELMOND 2006

Bouwverordening Lingewaard 2019

Hfdst. 1 Inleidende bepalingen 1 Art. 1.1 Begripsomschrijvingen 1 Art. 1.3 Indeling van het gebied van de gemeente 2

RAADSVOORSTEL

Hoofdstuk 2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen

12 bereikbaarheidseisen Artikel Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de

Raadsvoorsteltot het wijzigen van de Bouwverordening gemeente

gezien de ledenbrief 10/045 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, kenmerk ECGR/U , d.d. 22 april 2010; b e s l u i t :

Gezien de ledenbrief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, kenmerk FEI/ , van 15 december 2004

Bouwverordening Gemeente Opmeer 2018

Portefeuillehouder: J. Hoekzema Behandelend ambtenaar J. van der Weij, (t.a.v. J. van der Weij)

Artikel I Wijzigingen van de bouwverordening

gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders, kennis genomen hebbende van de punten uit de voorbereidende vergadering op 20 januari 2015

Tabel 2.27 gebruiksfunctie leden van toepassing grenswaarden. afmetingen trap

Aan de raad van de gemeente lingewaard

REGULIERE BOUWVERGUNNING EN VRIJSTELLING EX ARTIKEL WRO

Wijziging Bouwverordening Gemeente Terneuzen. De gewijzigde Bouwverordening van de gemeente Terneuzen vast te stellen.

Bijlage 1 bij de ledenbrief van 20 september 2011, ECGR/U

HOOFDSTUK 1 - ALGEMENE BEPALING

gelet op artikel 8 van de Woningwet, en het Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, 416) en het Veegbesluit (Stb. 2011, 676); B E S L U I T:

Bouwverordening Bladel Model Bouwverordening (incl. 14e serie wijzigingen)

Raadsvoorstel Vaststellen Bouwverordening 2010 (Ie wijziging)

De wijziging van de artikelen tot en met is om dezelfde reden doorgevoerd als de wijziging van artikel

LICHTE BOUWVERGUNNING

BOUWVERORDENING DOETINCHEM 2007, 14 e wijziging

Beschouwde afdelingen van het Bouwbesluit afdeling artikel; leden

Consultatieversie Besluit houdende wijziging van het Bouwbesluit 2012 inzake bijna energie-neutrale nieuwbouw

VOORBEELDNOTIFICATIE VOOR ARTIKEL BOUWVERORDENING VOLGENS DE MODELVERORDENING VNG 13 E SERIE NA WIJZIGINGEN

Toelichting op de Model-bouwverordening

ECGR/U Lbr. 11/059

Sector Concernbeleid, Ondersteuning en Advies. gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 21 september 2010, kenmerk ;

Beschouwde afdelingen van het Bouwbesluit afdeling artikel; leden

JURIDISCH KADER WONINGWET EN WET BIBOB

Hoofdstuk 1: Inleidende bepalingen Hoofdstuk 2: Omgevingsvergunning voor het bouwen (voorheen bouwverordening)

vast te stellen de volgende verordening tot wijziging van de Bouwverordening gemeente Stein;

AAN DE GEMEENTERAAD. Nummer : 2012/19 Datum : 17 februari 2012 Onderwerp : Vaststellen 15 e wijziging van de Bouwverordening gemeente Kapelle 1992

Toelichting. Bouwverordening 2007 Gemeente Geertruidenberg. (inclusief 11 e en 12 e serie wijzingen)

BRL 2880 " Systemen voor het brandwerend bekleden van lijnvormige stalen bouwconstructies " ( )

Raadsvoorstel. Status: Besluitvormend. Agendapunt: Datum: Decosnummer: 145. E. T. (0529)

Toelichting op de Bouwverordening Gemeente Drimmelen

BOUWVERORDENING KATWIJK, bijgewerkt t/m de 14 e wijziging. Inhoud. 1. Inleidende bepalingen 3

Beschouwde afdelingen van het Bouwbesluit afdeling artikel; leden

1. Inleidende bepalingen. Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Aanvraag huisnummer (nummeraanduiding)

Overzicht wetten en enkele specifieke wetsartikelen

Eerste Kamer der Staten-Generaal

VERORDENING PEUTERSPEELZALEN OEGSTGEEST gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 23 november 2004, nr.

Beschouwde afdelingen van het Bouwbesluit afdeling artikel; leden

Betreft achtste serie wijzigingen van de Bouwverordening gemeente Stein 1999

Postbus AA Dordrecht Crownpoint _..,,,. _.. _. Spuiboulevard 336 Rijksgebouwendienst Directie Projecten Ir. W.J.H. Kalkhoven.

Dordrecht. Pubiieksdiensten. Verstegen Accountants en Belastingadviseurs B.V. t.a.v. de heer J.M. Paans Noordendijk RN DORDRECHT

Beschouwde afdelingen van het Bouwbesluit afdeling artikel; leden

Betreft : RAADSVOORSTEL - wijzigingsverordening APV (WA- BO)

Wijzigingsverordening model-algemene Plaatselijke Verordening

Toelichting op de Bouwverordening Gemeente Drimmelen

DAKBEDEKKING, GESPOTEN of STRIJKBAAR (attest, productcertificaat) Beschouwde afdelingen van het Bouwbesluit afdeling artikel; leden

Artikelsgewijze toelichting op de Bouwverordening. Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen. Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Bouwverordening. Deel 3. Toelichting. Oktober 2007 Inclusief 11 e en 12 e serie wijzigingen V /MB

GEMEENTE BLADEL. TOELICHTING naar VNG model op de MODEL-BOUWVERORDENING na de 11 e serie wijzigingen

MONUMENTENVERORDENING GEMEENTE HAARLEMMERMEER 2004

Overzicht aangebrachte wijzigingen bouwverordening en toelichting bouwverordening

gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van 3 oktober 2006, Nr. SO/2006/5545;

ONTWERP OMGEVINGSVERGUNNING LET OP! Dit is nog geen omgevingsvergunning. Hiermee kunt u nog niet starten met de werkzaamheden.

Aan de Raad. VROM - Bouwen en Wonen / ET Besluitvormend

Omgevingsvergunning. De omgevingsvergunning wordt verleend onder de bepaling dat de gewaarmerkte stukken en bijlagen deel uitmaken van de vergunning.

Bijlage bij Lbr. 02/139. Definitieve versie achtste serie wijzigingen van de Modelbouwverordening 1992

RAADSVOORSTEL EN ONTWERPBESLUIT

Artikel A Wijzigingen in de bouwverordening

Parkeerverordening Valkenswaard 2016

Verordening op het parkeren 2007

GEMEENTE SCHERPENZEEL. Raadsvoorstel

BELEIDSREGEL NIET-ZELFSTANDIGE WOONRUIMTEN (KAMERVERHUUR)

WAND, BINNEN, NIET DRAGENDE, MONTAGEWAND, GIPSPLATEN (attest, productcertificaat)

Reclameverordening gemeente Utrecht 2017

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

VERORDENING op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren Wetstechnische informatie Gegevens van de regeling

Erfgoedverordening gemeente Houten

Toelichting op de Model-bouwverordening

HOUTWOLPLAAT, MINERAAL GEBONDEN (attest-met-productcertificaat) Beschouwde afdelingen van het Bouwbesluit afdeling artikel; leden

DAKPLAAT/GEVELPLAAT, VEZELCEMENTPLAAT, GEPROFILEERD, ASBESTVRIJ (attest, productcertificaat)

Verordening tot wijziging van de Verordening Speelautomatenhallen Leeuwarden 2014

3. De melding Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouwen bij ingebruikneming 46 van een bouwwerk

O M G E V I N G S V E R G U N N I N G

Financiële consequenties Naar wij verwachten zal uit de voorgestelde wijzigingen geen meer- of minderopbrengst voortvloeien.

Parkeerverordening 2013

Mevr. K. Zonneveld Schriftelijke vragen van rechtswege verleende bouwvergunning 2 e fase Kloet.

8 juli 2014 Mevrouw B. Bartelds mei 2013 Projectomgevingsvergunning

Onderwerp Nieuwe Bouwverordening gemeente Noordenveld, 13e serie van wijzigingen

Erfgoedbeleid Ridderkerk. Archeologieverordening Ridderkerk 2013

Erfgoedverordening Boxtel 2010

Verordening speelautomatenhallen

(ONTWERP) OMGEVINGSVERGUNNING

Transcriptie:

VERORDENING TOT WIJZIGING VAN DE BOUWVERORDENING GEMEENTE DORDRECHT (EERSTE WIJZIGING) Wijzigingen in de bouwverordening in verband met de 9" serie wijzigingen van de Modelbouwverordening 1992 van de VNG Hoofdstuk 2 De aanvraag bouwvergunning l. Motivering De wijziging in de toelichting houdt verband met de inwerkingtreding van de Wet BIBOB per 1 juni 2003. Vervang de eerste zin van de tweede alinea door: 'De wet Bevordering Integriteitsbeoordelingen Openbaar Bestuur (BIBOB), Stb. 2002, 347, en het daaraan gekoppelde Besluit BIBOB, Stb. 2003, 180 zijn per 1 juni 2003 in werking getreden (Stb. 2003, 216).' Vervang de vijfde zin van de tweede alinea door: 'Bijlage 1 bij het standaard formulier voor het aanvragen van een bouwvergunning bevat een checklist. In deze checklist is vermeld dat burgemeester en wethouders de aanvrager informeren of en zo ja, welke gegevens en bescheiden de aanvrager dient in te dienen in verband met de Wet BIBOB.' Aan het eind van deze alinea wordt een zin toegevoegd: 'De veegwet zal niet eerder dan 1 januari 2004 van kracht worden.' Artikel 2.1.5 Het onderzoek naar bodemverontreiniging In verband met de inwerkingtreding van het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning (Stb. 2002, 409) op 1 januari 2003 is bij de achtste serie wijzigingen van de Modelbouwverordening (MBV) een reeks artikelen vervallen, onder andere die over het bodemonderzoek. Onder meer uit vragen uit de uitvoeringspraktijk is gebleken dat de afstemming tussen de MBV en genoemd Besluit op dat punt nog niet optimaal was, met name wat betreft de regeling inzake de wijze van onderzoeken en de daarop van toepassing zijnde normen en protocollen. In feite ontbrak de materie die voorheen was geregeld in het tweede tot en met het vierde lid van het vervallen artikel 2.1.5. In een overleg met het ministerie van VROM is uitgesproken dat op termijn de hele materie van het bodemonderzoek in landelijke regelgeving wordt neergelegd, doch dat dit nog enige tijd zal duren voordat het zover is. Omdat het onverantwoord wordt geacht deze periode over een gebrekkige regelgeving te beschikken, is tevens in dit overleg besloten dat als een tijdelijke oplossing de MBV wordt aangevuld met een nieuw herschreven artikel 2.1.5. Het blijkt dat een wijziging van de bouwverordening sneller te realiseren is dan een wijziging van landelijke regelgeving. Het deels doen herleven van het oude artikel 2.1.5 maakt het tevens noodzakelijk de toelichting op artikel 2.4.1 te herzien. Met betrekking tot de voornemens voor rijksregelgeving verwijzen wij naar de MG circulaire van 1 5 juli 2003, nr MG 200318. Een nieuw artikel wordt ingevoegd: Artikel 2.1.5 Bodemonderzoek 1. Het onderzoek betreffende de bodemgesteldheid als bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Woningwet bestaat uit:

a. de resultaten van een recent verkennend onderzoek verricht volgens NEN 5740, bijlage B, uitgave 1999, waarbij voor een terrein dat als verdacht geldt het onderzoeksrapport daarnaast nog bestaat uit de resultaten van een onderzoek volgens het gecombineerde protocol Bodemonderzoek milieuvergunningen en BSB (SDU, uitgave oktober 1993); b. de resultaten van het nader onderzoek, verricht volgens het Protocol Nader Onderzoek deel 1 (SDU, uitgave 1994) of de Richtlijn Nader Onderzoek deel 1 (SDU, uitgave 1995), in het geval dat de resultaten van het verkennend onderzoek uitwijzen dat sprake is van bodemverontreiniging en voor de beoordeling van de ernst van deze verontreiniging een nader onderzoek, als bedoeld in het Protocol Nader Onderzoek deel 1 (SDU, uitgave 1994) of de Richtlijn Nader Onderzoek deel 1 (SDU, uitgave 1995), onontkoombaar is. 2. De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 1.2.6, onderdeel e, van de Bijlage bij het Besluit indieningsvereisten geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit bouwwerken. 3. Burgemeester en wethouders verlenen geheel of gedeeltelijk ontheffing van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 1.2.6, onderdeel e van de Bijlage bij het Besluit indieningsvereisten, indien voor de toepassing van artikel 2.4.1 bij de gemeente reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn. 4. Burgemeester en wethouders kunnen gedeeltelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 1.2.6, onderdeel e van de Bijlage van het Besluit indieningsvereisten voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn als bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de Woningwet, indien uit het in NVN 5725, uitgave 1999, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 1999 niet rechtvaardigen. 5. Indien het bouwen pas kan plaatsvinden nadat de aanwezige bouwwerken zijn gesloopt, dient het bodemonderzoek plaats te vinden nadat is gesloopt en voordat met de bouw wordt begonnen. Een nieuwe tekst wordt ingevoegd: Inleiding De artikelen over het bodemonderzoek in de Modelbouwverordening hebben tot doel te bevorderen dat niet wordt gebouwd op verontreinigde grond. Artikel 2.4.1 bevat het verbod tot bouwen op verontreinigde grond. Bij dit artikel is een uitvoerige toelichting geplaatst waarin de hele route van een bodemonderzoek wordt beschreven, de van toepassing zijnde normen en de relatie wordt aangeduid met de voorschriften uit de Woningwet en het Besluit indieningsvereisten. Artikel 2.1.5 is met de achtste serie wijzigingen per 1 januari 2003 vervallen. Om die reden is toen in de toelichting bij artikel 2.4.1 alles beschreven over het bodemonderzoek wat nodig is voor de uitvoering van de bouwverordening. In verband met de inwerkingtreding van het Besluit indieningsvereisten op 1 januari 2003 is bij de achtste serie wijzigingen van de MBV een reeks artikelen vervallen, onder andere die over het bodemonderzoek. Onder meer uit vragen uit de uitvoeringspraktijk is gebleken dat de afstemming tussen de MBV en genoemd Besluit op dat punt nog niet optimaal was, met name wat betreft de regeling inzake de wijze van onderzoeken en de daarop van toepassing zijnde normen en protocollen. In feite ontbrak de materie die voorheen was geregeld in het tweede tot en met het vierde lid van het vervallen artikel 2.1.5. In een overleg met het ministerie van VROM is uitgesproken dat op termijn de hele materie van het bodemonderzoek in landelijke regelgeving wordt neergelegd, doch dat dit nog enige tijd zal duren voordat het zover is. Omdat het onverantwoord wordt geacht deze periode over een gebrekkige regelgeving te beschikken, is tevens in dit overleg besloten dat als een tijdelijke oplossing de MBV wordt aangevuld met een nieuw herschreven artikel 2.1.5. Het blijkt dat een wijziging van de bouwverordening sneller te realiseren is dan een wijziging van landelijke

regelgeving. Het deels doen herleven van het oude artikel 2.1.5 maakt het tevens noodzakelijk de toelichting op artikel 2.4.1 te herzien. Met betrekking tot de voornemens voor rijksregelgeving verwijzen wij naar de MG circulaire van 15 juli 2003, nr. MG 200318. De hierna vermelde toelichting per artikellid is beknopt. Een uitvoeriger beschrijving van het hele proces staat vermeld in de toelichting bij artikel 2.4.1. Men gelieve beide toelichtingen in combinatie met elkaar te lezen. Lid 1 Uit de systematiek van NEN 5740 volgt dat voorafgaand aan het verkennend onderzoek eerst een vooronderzoek volgens NVN 5725 wordt uitgevoerd ook wel historisch onderzoek genoemd ten behoeve van het formuleren van de onderzoekshypothese en een eventuele onderverdeling van het terrein. Indien het vooronderzoek naar de historie en de bodemgesteldheid uitwijst dat de locatie onverdacht is, kunnen burgemeester en wethouders op basis van het derde lid besluiten ontheffing te verlenen voor het uitvoeren van het verkennend onderzoek. In volgorde kunnen dus drie onderzoeken worden onderscheiden: vooronderzoek, verkennend onderzoek en nader onderzoek. Niet langer is in dit artikel geregeld bij welke instantie de burger een beoordeling van de onderzoeksopzet van het bodemonderzoek kan vragen. Thans wordt dit beschouwd als een interne organisatorische kwestie van de gemeente. De mogelijkheid om een dergelijke beoordeling te vragen kan nog steeds als dienstverlening aan de burger worden aangeboden. De gemeente maakt bekend, bij voorbeeld bij de afgifte van het formulier voor het aanvragen van een reguliere bouwvergunning, dat en waar een dergelijke beoordeling kan plaatsvinden. Meestal is dit een afdeling of dienst milieu of een intergemeentelijke milieudienst dan wel een private organisatie/adviesbureau waaraan de gemeente bepaalde werkzaamheden heeft uitbesteed. Lid 2 Tot de wijziging van de wettelijke categorieindeling van bouwwerken, die op 1 januari 2003 in werking is getreden, gold de bodemonderzoeksverplichting niet voor het bouwen dat, hoewel bouwvergunningplichtig, naar aard en omvang gelijk te stellen was met meldingplichtig bouwen. In het tweede lid van artikel 2.1.5 is thans een soortgelijke regeling opgenomen ten aanzien van het bouwen dat, hoewel regulierbouwvergunningplichtig, naar aard en omvang gelijk te stellen is aan bouwvergunningsvrij c.q. lichtbouwvergunningplichtig bouwen als genoemd in het Besluit bouwwerken. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het plaatsen van een tuinschuurtje bij of een aanbouw aan een utiliteitsgebouw. Hoewel in deze gevallen dus geen bodemonderzoeksrapport hoeft te worden ingediend, kan de aanhoudingsregeling van artikel 52a van de Woningwet overigens wel van toepassing zijn op aanvragen om een reguliere of lichte bouwvergunning, namelijk in het geval dat bij burgemeester en wethouders uit anderen hoofde een redelijk vermoeden bestaat dat overeenkomstig de Wet bodembescherming sprake is van een geval van ernstige verontreiniging (zie de toelichting bij genoemd artikel 52a, eerste lid Woningwet). Lid 3 Het begrip 'bruikbare onderzoeksresultaten' houdt in dat in ieder geval een onderzoek heeft plaatsgevonden en dat dit recent is. Lid 4 Bouwwerken met een beperkte instandhoudingstermijn kunnen velerlei zijn, van klein tot groot en voor een zeer divers gebruik. Vermelding van deze categorie betekent geenszins dat in alle gevallen ontheffing wordt verleend. De gemeente kan hiervoor beleid ontwikkelen. Lid 5 De strekking van dit lid is het tegengaan dat een bodemonderzoek plaatsvindt voordat de bestaande bebouwing wordt gesloopt en eventueel ten gevolge van deze werkzaamheden een bodemverontreiniging optreedt die dan niet wordt gesignaleerd.

Dit betekent dat het resultaat van een bodemonderzoek niet altijd kan worden overgelegd bij de aanvraag om bouwvergunning. Daarom behoort dit onderzoek tot de bescheiden die ook later kunnen worden ingediend. Of zoals de toelichting bij de bijlage van het Besluit indieningsvereisten vermeldt "Dit tijdstip kan in een voorwaarde bij de bouwvergunning worden vastgelegd op basis van het bepaalde in artikel 56 van de Woningwet." Artikel 2.2.1 Ontvangst van de aanvraag l. Motivering Deze wijziging in de toelichting bij het per 1 januari 2003 vervallen artikel 2.2.1 is noodzakelijk, omdat het Besluit indieningsvereisten zoals dit per 1 januari 2003 van kracht is geworden geen regels zijn opgenomen over de aantekening van de ontvangstdatum en het zenden van een ontvangstbevestiging van een bouwaanvraag. Vervang de zin 'Thans is hetgeen in artikel 2.2.1 werd geregeld uitputtend opgenomen in het Besluit indieningsvereisten.' door: 'Tot 1 januari 2003 was in artikel 2.2.1 MBV opgenomen dat de aanvrager door of namens burgemeester en wethouders een bewijs van ontvangst wordt uitgereikt, waarin de datum van ontvangst is vermeld. Op 1 januari 2003 is het Besluit indieningsvereisten in werking getreden, waarin geen bepaling is opgenomen over de aantekening van de ontvangstdatum en het zenden van een ontvangstbevestiging van een bouwaanvraag door burgemeester en wethouders. Sinds de inwerkingtreding van het Besluit indieningsvereisten op 1 januari 2003 mogen burgemeester en wethouders geen aanvullende indieningsvereisten meer opnemen in hun bouwverordening. In verband met de fatale beslistermijn in de bouwvergunningprocedure zal het Besluit indieningsvereisten op dit onderdeel worden gewijzigd. Deze wijzigingsprocedure zal echter enige tijd in beslag nemen. Gelet op het belang van deze gegevens voor de bouwvergunningprocedure adviseren wij u te handelen overeenkomstig het vervallen artikel 2.2.1 MBV totdat een en ander in het Besluit indieningsvereisten is opgenomen.' Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde grond l. Motivering Deze wijziging wordt om dezelfde reden doorgevoerd als die van artikel 2.1.5. Aan de tweede alinea wordt toegevoegd: 'In artikel 2.1.5 staat vermeld aan welke eisen het onderzoek naar de gesteldheid van de bodem moet voldoen. Ook is aangegeven dat geen bodemonderzoeksrapport hoeft te worden ingediend bij regulierbouwvergunningplichtig bouwen dat naar aard en omvang gelijk is aan bouwvergunningsvrij of lichtbouwvergunningplichtig bouwen.voorts worden hieronder bij het vierde aandachtstreepje de omstandigheden omschreven waaronder burgemeester en wethouders geheel of gedeeltelijk ontheffing kunnen verlenen van de plicht tot het (doen) verrichten van bodemonderzoek.' Achter het derde aandachtstreepje wordt na 'bestaat' ingevoegd 'volgens het eerste lid van artikel 2.1.5'. Achter het derde aandachtstreepje wordt 'NEN 5740, bijlage A, uitgave 1999' vervangen door 'NEN 5740, bijlage B, uitgave 1999'. Achter het derde aandachtstreepje wordt de zin 'Indien het vooronderzoek naar...' na de komma vervangen door 'verlenen burgemeester en wethouders op grond van het derde lid van artikel 2.1.5 geheel of gedeeltelijk ontheffing van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 1.2.6 als hiervoor genoemd.'

Achter het derde aandachtstreepje wordt een alinea toegevoegd: 'Het beoordelingskader waarmee redelijkerwijs kan worden voorkomen dat aanwezigheid van asbest in de bodem op een bouwlocatie over het hoofd wordt gezien is onlangs aangevuld met een nieuwe onderzoeksnorm NEN 5707 (Bodem Inspectie, Monsterneming en analyse van asbest in bodem). Indien voorafgaand aan een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 een vooronderzoek volgens NVN 5725 wordt uitgevoerd, kan de aanwezigheid van asbest in de bodem worden onderzocht door daaraan een onderzoek volgens NEN 5707 te koppelen. De norm is van toepassing op asbest in bodem en grond met minder dan 20% puin. Voor de bepaling van asbest in bodem met meer dan 20% puin zal (ontwerp)nen 5897 (Monsterneming en analyse van asbest in bouw en sloopafval en puingranulaat) naar verwachting in september 2003 worden gepubliceerd. Voor meer informatie over de publicatie van laatstgenoemde onderzoeksnorm verwijzen wij u naar het Nederlands Normalisatieinstituut (01 5 2690 303 of milieu@nen.nl ).' Achter het vierde aandachtstreepje vervalt de eerste zin. De alinea bestaande uit de zin 'Met de tekst van het onderhavige.. t/m..woningwet' vervalt. De alinea bestaande uit de zin 'Het op centraal niveau... t/m... aan te brengen' vervalt. Artikel 2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundige bepalingen Deze wijziging is noodzakelijk omdat sinds de inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur de gemeenteraad niet meer de bevoegdheid heeft om op grond van artikel 148 Gemeentewet bij verordening beleidsregels vast te stellen, waarmee andere gemeentelijke bestuursorganen rekening dienen te houden bij de uitoefening van bij of krachtens de wet verleende bevoegdheden. De richtlijnen van dit artikel hebben sinds 7 maart 2002 geen wettelijke basis meer. In Lbr. 02/117 d.d. 16 augustus 2002 hebben wij oplossingen hiervoor aangedragen die ook hier toepasbaar zijn. Vervang de tekst van dit artikel door: 'Vervallen'. Vervang na de eerste zin de tekst van de toelichting bij dit artikel door: 'Tot en met de achtste serie wijzigingen MBV gaf artikel 2.5.1 een begrenzing van die ontheffingsbevoegdheden, ten einde het gevaar voor een onredelijke benadeling van belangen van de omwonenden tegen te gaan. Deze bepaling hield in dat a. een bouwwerk niet zodanige afmetingen of een zodanige ligging mocht krijgen dat tot een bestaand deel ervan of een ander bouwwerk niet meer voldoende licht en lucht zou kunnen toetreden, dan wel dat de goede werking van schoorstenen en ventilatiekanalen zou worden belemmerd. b. bij de beoordeling van een aanvraag om bouwvergunning moest worden aangenomen dat alle om het bouwterrein liggende terreinen zijn bebouwd tot de hoogte en de oppervlakte die ten hoogste zonder vrijstelling of ontheffing mogelijk zijn krachtens bestemmingsplan, de bouwverordening of enige andere verordening. c. Bij overschrijding van een of meer van de onder b bedoelde maxima door een bestaand bouwwerk in afwijking van het gestelde onder b moest worden uitgegaan van de werkelijke afmetingen van dat bouwwerk. Dit hoefde er evenwel niet altijd toe te leiden dat nieuwbouw die de hier bedoelde hinder voor een naburig bestaand gebouw zou veroorzaken, niet gerealiseerd kon worden. De opdrachtgever

van de nieuwbouw kan immers met de eigenaar van het bestaande gebouw overeenkomen dat op kosten van eerstgenoemde de nodige veranderingen aan het bestaande pand worden aangebracht (bijvoorbeeld grotere of andere ramen, mechanische gasafvoer e.d.). Als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur heeft de gemeenteraad sinds 7 maart 2002 niet meer de bevoegdheid om op grond van artikel 148 Gemeentewet bij verordening beleidsregels (i.c. richtlijnen) vast te stellen, waarmee andere bestuursorganen van de gemeente (i.c. B&W) rekening dienen te houden bij de uitoefening van bij of krachtens de wet verleende bevoegdheden. Het belang van begrenzing van ontheffingsbevoegdheden in de artikelenreeks 2.5.2 tot en met 2.5.29 MBV blijft echter ook na 7 maart 2002 onverkort aanwezig. Titel 4.3 Awb omvat een algemene bevoegdheid voor bestuursorganen om voor eigen bevoegdheden beleidsregels vast te stellen. De inhoud van het vervallen artikel 2.5.1 MBV kan aldus als beleidsregel bij besluit van burgemeester en wethouders opnieuw worden vastgesteld en bekendgemaakt. Een andere oplossing zou kunnen zijn dat de gemeenteraad bijvoorbeeld in een beleidsnota de kaders aangeeft, waarbinnen het college van b&w zijn bevoegdheid dient uit te oefenen. Zo'n beïnvloeding van het collegebeleid kan echter alleen in politieke zin gehandhaafd worden!' Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen De onderhavige wijziging is noodzakelijk gebleken, omdat de verbindingsweg tussen een ver van de openbare weg af gelegen bouwwerk en dat bouwwerk niet alleen een voldoende breedte moet hebben, maar ook een voldoende vrije hoogte. Vervang in artikel 2.5.3, tweede lid, de tekst van punt a door een nieuwe tekst, luidende: a. een breedte hebben van ten minste 4,5 m, over een breedte van ten minste 3,25 m zijn verhard en een vrije hoogte boven de kruin van de weg hebben van ten minste 4,2 m; Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg Deze wijziging is doorgevoerd vanwege een onjuiste verwijzing naar een geletterd onderdeel van artikel 3, eerste lid van het Besluit bouwvergunningsvrije en lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken. Vervang in artikel 2.5.9, sub a 'artikel 3, eerste lid, onder i' door 'artikel 3, eerste lid, onder h'. Artikel 2.5.29 Ontheffing voor overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid Deze wijziging in de bouwverordening beperkt de toepassing van artikel 2.5.29 MBV tot de reguliere bouwvergunning als gevolg van de invoering van een nieuwe afdeling 3.4 Awb (thans voorzien per 1 juli 2004). De nieuwe afdeling 3.4 Awb stelt een (minimale) termijn van 6 weken voor de ter inzagelegging en het naar voren brengen van zienswijzen, die niet kan worden bekort. In de gemeentelijke praktijk is inmiddels gebleken dat artikel 2.5.29 MBV nauwelijks wordt toegepast in samenhang met een lichte bouwvergunningsprocedure. Een tweede wijziging is dat het voornemen van burgemeester en wethouders om ontheffing van de bouwverordening verlenen niet meer impliciet meelift met de publicatie van de bouwaanvraag, maar ook expliciet kenbaar wordt voor derden. De wijzigingen in de toelichting betreffen een verduidelijking ten

opzichte van de oorspronkelijke tekst en een aanpassing als gevolg van voornoemde toepassingsbeperking tot de reguliere bouwvergunning. Het derde lid van artikel 2.5.29 MBV wordt als volgt gewijzigd: '3. Op de voorbereiding van het besluit omtrent een ontheffing, als bedoeld in het eerste lid, is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing, met dien verstande dat: a. gedurende de termijn van terinzagelegging eenieder schriftelijk zijn zienswijze omtrent de aanvraag kan inbrengen; b. indien er zienswijzen zijn ingebracht burgemeester en wethouders de beslissing over de aanvraag om reguliere bouwvergunning met ten hoogste zes weken kunnen verdagen.' In de toelichting op het derde lid komt de laatste zin onder het kopje 'Bekendmaking/openbare kennisgeving' te vervallen. Vervang de tweede zin onder het kopje 'Afdeling 3.4 Awb' door: 'Er geldt derhalve geen wettelijke verplichting om de procedure van afdeling 3.4 Awb te volgen bij de ontheffing ex artikel 2.5.29 MBV.' Vervang de laatste alinea onder het kopje 'Relatie met de lichte bouwverguningprocedure' door: 'Als gevolg van de inwerkingtreding van de nieuwe uniforme voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4) in de Awb (voorzien medio 2004) is het niet meer mogelijk om de minimale wettelijke termijn voor de ter inzagelegging en het naar voren brengen van zienswijzen van 6 weken te bekorten. Dit betekent dat het wettelijk gezien niet meer mogelijk is om een lichtebouwvergunningprocedure te doorlopen in combinatie met een procedure op grond van artikel 2.5.29 MBV. Indien een procedure op grond van artikel 2.5.29 MBV wordt doorlopen in combinatie met een aanvraag om een bouwvergunning eerste fase is het van belang dat in een vroegtijdig stadium wordt onderkend dat als gevolg van de nieuwe wettelijke termijn voor het indienen van zienswijzen een beslissing op de bouwaanvraag binnen de wettelijke beslistermijn niet mogelijk is. In een dergelijke situatie zullen burgemeester en wethouders tijdig een verdagingsbesluit moeten nemen om te voorkomen dat er een fictieve bouwvergunning eerste fase ontstaat.' Artikel 2.6.2 Aanwezigheid van brandmeldinstallaties Deze wijziging houdt verband met de aldaar genoemde wijzigingen in Bijlage 10 (Tabel 2.6.1) behorende bij dit artikel. Voeg boven het kopje 'Winkelfunctie' de onderstaande tekst in: 'Logiesfunctie De term logiesgebouw en de grenswaarde van 250 m 2 gebruiksoppervlakte zijn geïntroduceerd, omdat voor een zelfstandig zomerhuisje op een bungalowpark geen automatische brandmeldinstallatie noodzakelijk is.' Vervang de gehele tekst onder het kopje 'Overige gebruiksfunctie' door: 'De eisen in tabel 10 voor de overige besloten gebruiksfunctie voor het stallen van motorvoertuigen zijn in overeenstemming gebracht met de meest recente ontwikkelingen terzake. In besloten parkeergarages groter dan 1000 m 2 en kleiner dan 2500 m 2 is een brandmeldinstallatie zonder doormelding aanwezig om de brandweer te ondersteunen bij de repressieve inzet. Het gaat daarbij om een juiste plaatsbepaling van de brand en de daarbij behorende aanvalsroute. Dit geld met name voor parkeergarages met meerdere bouwlagen. Bij een oppervlakte groter dan 2500 m 2 is doormelding naar de brandweer vereist om tijdige inzet ten opzichte van de zich voortschrijdende brand te garanderen.'

Artikel 2.6.6 Aanwezigheid van ontruimingsalarminstallaties Deze wijziging houdt verband met de aldaar genoemde wijzigingen in Bijlage 11 (Tabel 2.6.5) behorende bij dit artikel. Voeg boven het kopje 'Doodlopende gangen' de onderstaande tekst in: 'Logiesfunctie De term logiesgebouw en de grenswaarde van 250 m 2 gebruiksoppervlakte zijn geïntroduceerd, omdat voor een zelfstandig zomerhuisje op een bungalowpark geen ontruimingsalarminstallatie noodzakelijk is.' Artikel 2.6.9 Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen l. Motivering Deze wijziging houdt verband met de verschijning van een herziene druk van de Nederlandse norm NEN 6088 met betrekking tot vluchtrouteaanduidingen. De wijziging in de bouwverordening is reeds aangepast. De wijziging in de toelichting is opgenomen als gevolg van de aldaar genoemde wijzigingen in Bijlage 12 (Tabel 2.6.8) behorende bij dit artikel. Voeg na de eerste alinea onderstaande tekst in: 'De aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen wordt in tabel 12 voorgeschreven voor een woongebouw, celgebouw en een logiesgebouw. Het gaat om vluchtrouteaanduiding in gemeenschappelijke verkeersroutes als de woning, de cel of het logiesverblijf al verlaten is. Dan is de term 'woonfunctie enz.' niet bruikbaar, want dat zou betekenen dat men signalering in de woning, de cel of het logiesverblijf moet aanbrengen. Dat is niet de bedoeling.' Logiesfunctie De term logiesgebouw en de grenswaarde van 250 m 2 gebruiksoppervlakte zijn geïntroduceerd, omdat voor een zelfstandig zomerhuisje op een bungalowpark geen vluchtrouteaanduiding noodzakelijk is.' Artikel 2.6.10 Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen l. Motivering Deze wijziging is om dezelfde reden doorgevoerd als die in artikel 2.6.9. Vervang de aanhef van de toelichting door: 'De norm NEN 6088 Brandveiligheid van gebouwen Vluchtwegaanduiding Eigenschappen en bepalingsmethoden, uitgave 2002, geeft aan dat...'. Voeg aan het einde van de eerste alinea een nieuwe tekst toe: 'Vluchtrouteaanduiding moet zijn uitgevoerd als verlichte transparanten, indien in een gebruiksfunctie noodverlichting is vereist op grond van de grenswaarde voor gebruiksoppervlakte in het Bouwbesluit. De eis tot noodverlichting in een lift of op grond van andere regelgeving in een schakelkast/meterkast is op zich geen aanleiding de vluchtrouteaanduiding als verlichte transparant uit te voeren.' Hoofdstuk 3 Lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken l. Motivering

De onderhavige wijzigingen dienen ter correctie van een redactionele omissie. De titels van de ingetrokken artikelen worden over het algemeen gehandhaafd, omdat het van belang is dat achteraf nagegaan kan worden waarop deze artikelen betrekking hadden. De tekst van de algemene toelichting met betrekking tot lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken kan komen te vervallen, omdat die ook wordt vermeld bij de artikelen 1.1 en 2.4.1 MBV. Vervang de titel van hoofdstuk 3 door: 'De melding'. Vervang de titel van hoofdstuk 3 door: 'De melding'. De tekst van de toelichting komt te vervallen. Artikel 3.1 Gereserveerd De onderhavige wijziging dient ter correctie van een redactionele omissie. De titels van de ingetrokken artikelen worden over het algemeen gehandhaafd, omdat het van belang is dat achteraf nagegaan kan worden waarop deze artikelen betrekking hadden. Vervang de titel van artikel 3.1 door: 'De wijze van melden'. Artikel 3.2 Gereserveerd De onderhavige wijziging heeft dezelfde reden als de wijzigingen in artikel 3.1. Vervang de titel van artikel 3.2 door: 'Welstandscriteria'. Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen De onderhavige wijziging wordt om dezelfde reden doorgevoerd als die in artikel 2.5.3. Vervang in artikel 5.1.2, tweede lid, de tekst van punt a door een nieuwe tekst, luidende: a. een breedte hebben van ten minste 4,5 m, over een breedte van ten minste 3,25 m zijn verhard en een vrije hoogte boven de kruin van de weg hebben van ten minste 4,2 m; Artikel 5.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten De onderhavige wijziging heeft betrekking op een redactionele omissie. Vervang in het tweede lid onder c van artikel 5.1.3 de zinsnede 'de artikelen 2.39, 2.40 en 2.41 van het Bouwbesluit.' door: 'de artikelen 2.39 en 2.40 van het Bouwbesluit.'.

Artikel 6.1.4 Termijn van beslissing Deze wijziging betreft het herstel van een kleine onvolkomenheid. II. Wijziging in de toelichting Vervang in de laatste zin van de tweede alinea 'dertien weken' door: 'twaalf weken'. Artikel 8.1.1 Sloopvergunning l. Motivering Beide wijzigingen hebben betrekking op een onjuiste verwijzing. Vervang onder het kopje 'Lid T in de tweede zin van de tweede alinea 'artikel 8.10' door: artikel 8.4.1. Vervang onder het kopje 'Lid 3' in de tweede zin 'a tot en met e' door: a tot en met d'. Artikel 8.1.4 Termijn van beslissing l. Motivering De wijziging in de toelichting is nodig om artikel 8.1.4 te doen aansluiten bij artikel 8.1.6 indien aan dit laatste artikel een weigeringsgrond voor een sloopvergunning is toegevoegd voor het niet aanwezig zijn van een vergunning op grond van de artikelen 30 of 33 van de Huisvestingswet, die als optioneel in de toelichting bij laatstgenoemd artikel is beschreven. Voeg na de laatste zin onder het kopje 'Lid 2' toe: 'Indien in artikel 8.1.6 een extra weigeringsgrond voor een sloopvergunning wordt opgenomen onder de letter f. voor het (nog) niet aanwezig zijn van een vergunning als bedoeld in artikel 30 of artikel 33 van de Huisvestingswet, dienen deze vergunningen ingevolge de Huisvestingswet ook in de opsomming van artikel 8.1.4, tweede lid te worden opgenomen als aanhoudingsgrondslag. Artikel 9.7 Afdoening bij mandaat l. Motivering Deze wijziging houdt verband met een verduidelijking van de toelichting. Vervang de tweede volzin door: 'Behalve de keuze tussen alle bouwaanvragen voorleggen aan de welstandscommissie (artikel 9.1, alternatief 1 en 3) en alleen reguliere bouwaanvragen voorleggen aan de welstandscommissie (artikel 9.1, alternatief 2 en 4), blijkt in de praktijk behoefte te bestaan aan een tussenvorm voor lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken, zoals bedoeld in alternatief 2 van artikel 9.7 MBV. Het is evident dat deze tussenvorm niet kan worden gecombineerd met een keuze voor artikel 9.1 MBV, alternatief 1 of 3, waarbij de advisering ten aanzien van lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken immers aan de welstandscommissie wordt opgedragen.' Artikel 11.1 Stilleggen van de bouw l. Motivering 10

Deze wijziging betreft een herstel van een onvolkomenheid met betrekking tot het stilleggen van de bouw, indien wordt gebouwd in strijd met de bij een lichte bouwvergunningsprocedure niet preventief getoetste voorschriften van het Bouwbesluit. Vervang artikel 11.1, sub c door: 'op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 43 of 44, tweede lid van de Woningwet en er niettemin wordt geconstateerd dat er wordt gebouwd in afwijking van het Bouwbesluit;'. Artikel 12.1 Straf, overgangs en slotbepalingen Deze wijziging houdt verband met de doorwerking van het vervallen van enkele artikelen in de vorige serie wijzigingen. Vervang de tekst van artikel 12.1 door: 'Overtreding van de voorschriften genoemd in de artikelen 4.2, 4.5, 4.7, 4.8, 4.9, 4.10, eerste tot en met vierde lid, 4.11, 4.12, 4.13, 4.14, 5.2.1, 5.4.1, 6.1.1, eerste lid, 6.1.7, 6.2.1, eerste en tweede lid, 6.2.2, eerste lid, 6.2.3, 6.3.1, 6.3.2, 7.1.1, 7.1.2, 7.2.1, 7.2.2, 7.2.3, 7.3.2, 7.4.1, 7.5.1, 7.6.1, 8.1.1, eerste lid, 8.2.1, negende en tiende lid, 8.3.1, 8.3.2, 8.3.3, 8.3.4, 8.3.5, 8.4.1, geldt als strafbaar feit en wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van de derde categorie.'. Artikel 12.5 Overgangsbepaling sloopmelding Deze wijziging houdt verband met de tijd die sinds de invoering van Modelbouwverordening 1992 is verstreken. Ten tijde van de inwerkingtreding van de MBV 1992 was het noodzakelijk om een overgangsbepaling op te nemen om diegene die krachtens de MBV 1965 een sloopmelding had gedaan, maar in 1992 nog niet had gesloopt, te verplichten een sloopvergunning aan te vragen. Het is thans niet aannemelijk dat na 11 jaar nog ongebruikte sloopmeldingen op grond van de MBV 1965 bestaan, zodat deze overgangsbepaling kan vervallen. Vervang de tekst van dit artikel door: 'Vervallen'. De toelichting op dit artikel vervalt. Bijlage 3 Gebruikseisen voor bouwwerken De eerste wijziging is bedoeld om de afstemming te verbeteren op de artikelen 2.5.3, eerste en tweede lid, en 5.1.2, eerste en tweede lid, zoals deze artikelleden luiden sinds de verschijning van de achtste serie wijzigingen van de (Model)bouwverordening 1992 (d.d. oktober 2002). De overige wijzigingen houden verband met de herziening van NENnormen, een praktijkrichtlijn en het verschijnen van een actuele publicatie. II. Wijzigingen in de bijlage bij de bouwverordening Vervang de tekst van artikel 1, derde lid, door een nieuwe tekst, luidende: '3. De verbindingsweg, bedoeld in de artikelen 2.5.3, eerste en tweede lid, en 5.1.2, eerste en tweede lid, moet ten behoeve van het verkeer van de hulpverlenende diensten over de volle 11

breedte en hoogte worden vrijgehouden. Hekwerken die deze verbindingsweg afsluiten, moeten snel en gemakkelijk kunnen worden geopend.' Vervang in artikel 3, vierde lid, eerste aandachtsstreepje, de verwijzing 'NEN 3028, uitgave 1986' door: 'NEN 3028, uitgave 1986, en NEN 3028/C1, uitgave 1986'. Vervang in artikel 3, vierde lid, tweede en derde aandachtsstreepje, zowel de verwijzing 'NEN 1078, uitgave 1987, en NEN 1078/A (aanvulling op NEN 1078), uitgave 1991' als 'NEN 2930, uitgave 1997' door: 'NEN 1078, uitgave 1999'. Vervang in artikel 6, vierde lid de verwijzing 'hoofdstuk 9 van het boek 'Een brandveilig gebouw installeren' (Uitgave Nederlandse Brandweer Federatie)' door: 'de publicatie 'Brandbeveiligingsinstallaties', eerste druk (2002), verkrijgbaar bij NIBRA (zie voor adres de toelichting op artikel 2.6.10)'. Vervang in artikel 9, eerste lid de verwijzing 'hoofdstuk 2 van het boek 'Een brandveilig gebouw installeren' (Uitgave Nederlandse Brandweer Federatie)' door: 'de publicatie 'Brandbeveiligingsinstallaties', eerste druk (2002), verkrijgbaar bij NIBRA (zie voor adres de toelichting op artikel 2.6.10)'. Vervang in artikel 12, tweede lid de verwijzing 'hoofdstuk 10 van het boek 'Een brandveilig gebouw installeren' (Uitgave Nederlandse Brandweer Federatie)' door: 'de publicatie 'Brandbeveiligingsinstallaties', eerste druk (2002), verkrijgbaar bij NIBRA (zie voor adres de toelichting op artikel 2.6.10)'. Vervang in artikel 14, eerste lid, de verwijzing 'NEN 2920, uitgave 1997' door: 'NEN 1078, uitgave 1999'. Vervang in artikel 14, zesde lid, de verwijzing 'NPR 2921, uitgave 1997' door: 'NPR 33780, uitgave 1999'. Vervang in artikel 15, eerste lid de verwijzing 'hoofdstuk 16 van het boek 'Een brandveilig gebouw installeren' (Uitgave Nederlandse Brandweer Federatie)' door: 'de publicatie 'Brandbeveiligingsinstallaties', eerste druk (2002), verkrijgbaar bij NIBRA (zie voor adres de toelichting op artikel 2.6.10)'. Vervang in artikel 16, eerste lid de verwijzing 'hoofdstuk 14 van het boek 'Een brandveilig gebouw installeren' (Uitgave Nederlandse Brandweer Federatie)' door: 'de publicatie 'Brandbeveiligingsinstallaties', eerste druk (2002), verkrijgbaar bij NIBRA (zie voor adres de toelichting op artikel 2.6.10)'. Vervang in artikel 17, eerst lid de verwijzing 'hoofdstuk 13 van het boek 'Een brandveilig gebouw installeren' (Uitgave Nederlandse Brandweer Federatie)' door: 'de publicatie 'Brandbeveiligingsinstallaties', eerste druk (2002), verkrijgbaar bij NIBRA (zie voor adres de toelichting op artikel 2.6.10)'. Bijlage 4 Gebruikseisen voor bouwwerken, niet zijnde een en meergezinshuizen en woonwagens, behalve voor een en meergezinshuizen en woonwagens waarin sprake is van een verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanent toezicht op en begeleiding van bewoners l. Motivering De wijziging in artikel 3 houdt verband met de actualisering van de desbetreffende keurmerkregeling. De wijziging in artikel 5 is doorgevoerd naar aanleiding van de inwerkingtreding van het Vuurwerkbesluit in 2002 waarbij burgemeester en wethouders niet langer het bevoegde gezag 12

zijn voor het onderwerp 'het afsteken van vuurwerk in bouwwerken', dat in het derde lid van artikel 5 was. II. Wijziging in de bijlage van de bouwverordening Vervang in artikel 3, tweede lid, onder b, de term 'GIVEG' door: 'GASTEC'. Vervang de titel van artikel 5 door: Artikel 5 Verbod voor roken en open vuur. Het derde lid van artikel 5 komt te vervallen. Bijlage 9 Reglement van orde van de welstandscommissie Deze wijziging is doorgevoerd wegens een redactionele onvolkomenheid. II. Wijziging in de bijlage van de bouwverordening Voeg na de eerste zin en nieuwe alinea toe: 'In de praktijk blijken er grote verschillen in werkwijze tussen de (provinciale) welstandsorganisaties, waardoor het vrijwel onmogelijk is om een universeel toepasbare tekst voor een reglement van orde op te nemen in de modelbouwverordening. De verschillen hebben onder meer betrekking op het al dan niet werken met rayonarchitecten, het al niet gebruik van subcommissies en het al dan niet samenwerken met een monumentencommissie. Een reglement van orde, afgestemd op de eigen werkwijze, stellen gemeenten in het algemeen op in samenwerking met de provinciale welstandsorganisaties waarbij zij zijn aangesloten.' 'Bijlage 9 Reglement van orde van de welstandscommissie', alsmede de daaronder opgenomen tekst vervalt. Bijlage 10 Tabel 2.6.1 behorende bij artikel 2.6.1 (brandmeldinstallaties) l. Motivering Deze wijziging houdt verband met het verbeteren van enkele schoonheidsfoutjes uit de achtste serie wijzigingen en het overnemen van enkele inhoudelijke verbetersuggesties uit de bouwpraktijk. De wijzigingen hebben betrekking op de gebruiksfuncties woonfunctie, celfunctie, gezondheidszorgfunctie, logiesfunctie, overige gebruiksfunctie en bouwwerk geen gebouw zijnde. 13

II. Wijziging van de bouwverordening Vervang de gehele tabel door onderstaande tabel met onderschrift. Gebruiksfunctie Artikelen van toepassing Grenswaarden Omvang van de bewaking 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Artikel Lid Woonfunctie woonfunctie niet gelegen in een woongebouw en niet van een woonwagen woonfunctie gelegen in een woongebouw bestemd voor minder zelfredzame personen in combinatie met permanent toezicht woonfunctie gelegen in een woongebouw bestemd voor minder zelfredzame personen zonder permanent toezicht Bijeenkomstfunctie bijeenkomstfunctie niet zijnde de bijeenkomstfunctie voor het aanschouwen van sport Celfunctie Gezondheidszorgfunctie gezondheidszorgfunctie voor aan bed gebonden patiënten en een andere gezondheidszorgfunctie voor minder zelfredzame personen Industriefunctie industriefunctie niet zijnde een lichte industriefunctie Kantoorfunctie kantoorfunctie Logiesfunctie logiesgebouw Onderwijsfunctie onderwijsfunctie Sportfunctie sportfunctie Winkelfunctie winkelfunctie Aanwezigheid 2.6.2 11 Overige gebruiksfunctie overige besloten gebruiksfunctie voor het stallen 1000 van motorvoertuigen 2500 12 Bouwwerk geen gebouw zijnde F F Voor de betekenis van de symbolen in de tabel zie de toelichting op artikel 2.6.1. Voor een Omvang van de bewaking 2.6.3 Kwaliteit 2.6.4 Hoogte hoogste vloer (m) 2.6.2 la 5<13 13<50 50<70 F 20<50 50<70 5 20<50 5CK70 5<13 13<50 50<70 13<50 13<50 13<50 50<70 Gebruiksoppervlakte (m2) 2.6.2 Ib 500 1 1 1000 5000 1 1 F 250 5000 10000 1000 5000 10000 nadere verklaring van de desbetreffende voorschriften zie de toelichting op de artikelen 2.6. en met 2.6.4. Aantal verblijfsruimten bestemd voor bezoekers 2.6.2 Ie 1 1 Niet automatisch 2.6.3 la Gedeeltelijk 2.6.3 Ib UI H 1 2.6.3 Ie # (a 2 tot 14

Bijlage 11 Tabel 2.6.5 behorende bij artikel 2.6.5 (ontruimingsinstallaties) Deze wijziging is om dezelfde reden doorgevoerd als die in Bijlage 10. De wijziging heeft betrekking op de gebruiksfunctie logiesfunctie. II. Wijziging van de bouwverordening Vervang de gehele tabel door een nieuwe tabel met onderschrift. Gebruiksfunctie Artikelen van toepassing Grenswaarde Artikel Lid Aanwezigheid 2.6.6 Kwaliteit 2.6.7 Gebruiksoppervlakte (m 2 ) 2.6.6 Ib 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 Woonfunctie woonfunctie niet van een woonwagen bestemd voor minder zelfredzame personen Bijeen komstfunctie bijeenkomstfunctie niet zijnde de bijeenkomstfunctie voor het aanschouwen van sport Celfunctie Gezondheidszorgfunctie Industriefunctie industriefunctie niet zijnde een lichte industriefunctie Kantoorfunctie Logiesfunctie logiesgebouw Onderwijsfunctie Sportfunctie Winkelfunctie Overige gebruiksfunctie overige besloten gebruiksfunctie voor het stallen van motorvoertuigen overige gebruiksfunctie voor het personenvervoer andere overige gebruiksfunctie Bouwwerk geen gebouw zijnde 12 Voor de betekenis van de symbolen in de tabel zie de toelichting op artikel 2.6.5. Voor een nadere verklaring van de desbetreffende voorschriften zie de toelichting op de artikelen 2.6.6 en 2.6.7. 500 500 0 500 F 500 250 500 1000 1000 1000 1000 1000 Bijlage 12 Tabel 2.6.8 behorende bij artikel 2.6.8 (vluchtrouteaanduiding} Deze wijziging is om dezelfde reden doorgevoerd als die in Bijlage 10. De wijzigingen hebben betrekking op de gebruiksfuncties woonfunctie, celfunctie en logiesfunctie. II. Wijziging van de bouwverordening Vervang de gehele tabel door onderstaande tabel met onderschrift. 15

Gebruiksfunctie Artikelen van toepassing Aanwezigheid Kwaliteit 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 Artikel Lid Woonfunctie Woongebouw Bijeenkomstfunctie bijeenkomstfimctie niet zijnde de bijeenkomstfunctie voor het aanschouwen van sport Celfunctie cellengebouw Gezondheidszorgfunctie Industriefunctie industriefunctie niet zijnde een lichte industriefunctie Kantoorfunctie Logiesfunctie logiesgebouw Onderwijsfunctie Sportfunctie Winkelfunctie Overige gebruiksfunctie Bouwwerk geen gebouw zijnde tunnel of tunnelvormig bouwwerk voor verkeer ander bouwwerk geen gebouw zijnde 2.6.9 F Voor de betekenis van de symbolen in de tabel zie de toelichting op artikel 2.6.8. Voor een nadere verklaring van de desbetreffende voorschriften zie de toelichting op de artikelen 2.6.9 en 2.6.10. 2.6.10 16

Wijzigingen in de bouwverordening in verband met de 10 e serie wijzigingen van de Modelbouwverordening 1992 van de VNG Hoofdstuk 2 De aanvraag bouwvergunning l. Motivering De Aanpassingswet Bibob (Wet bevordering integriteitsbeoordelingen openbaar bestuur) is op 15 september 2004 van kracht geworden. Zie Stb. 2004, 320 en Stb. 2004, 452. Deze wet bevat een wijziging van de artikelen 44a en 59 van de Woningwet. De toelichting bij hoofdstuk 2 van de MBV dient te worden aangepast. Onder 'Algemeen' van hoofdstuk 2 worden van de tweede alinea de twee laatste zinnen vervangen door de navolgende tekst: Op 15 september 2004 is de Aanpassingswet Bibob van 10 juni 2004 van kracht geworden, waarbij de artikelen 44a en 59 van de Woningwet zijn gewijzigd. Zie Stb. 2004, 320 en Stb. 2004, 452. Het bureau Bibob van het ministerie van Justitie verstrekt informatie over de uitvoering van de Wet Bibob in relatie tot de Woningwet (0703704600 of www.justitie.nl/bibob). Artikel 2.1.5 Bodemonderzoek In toenemende mate wordt op vele plaatsen in het land in de bodem asbest aangetroffen. Het bodemonderzoek volgens NEN 5740 is niet toereikend om asbest in grond te onderzoeken. Daartoe is de NEN 5707, uitgave 2003 ontwikkeld en gepubliceerd. Voor situaties met in de grond meer dan 20% asbest wordt de NEN 5897 ontwikkeld. Deze norm is nog niet gepubliceerd. De eerstgenoemde norm is thans voldoende operationeel om in de bouwverordening te worden aangewezen. De huidige redactie van het tweede lid wordt aangevuld, omdat onder omvang de oppervlakte en niet de hoogte dient te worden verstaan.. In artikel 2.1.5 wordt aan het eerste lid een geletterd onderdeel toegevoegd, luidende: c. Indien op basis van het vooronderzoek aanleiding bestaat te veronderstellen dat asbest, daaronder mede begrepen asbestvezels, deeltjes of stof, in de bodem aanwezig is, vindt het onderzoek mede plaats op de wijze als voorzien in NEN 5707, uitgave 2003. Aan artikel 2.1.5, tweede lid wordt een zin toegevoegd: Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit bouwwerken. De toelichting bij artikel 2.1.5 wordt als volgt gewijzigd: Onder het kopje Lid 1 wordt na de eerste alinea een nieuwe tekst ingevoegd, die luidt: Letter c richt zich specifiek op het onderzoek naar asbest in de grond. Het bodemonderzoek volgens NEN 5740 is niet toereikend om asbest in grond te onderzoeken. Daartoe is de NEN 5707, uitgave 2003 ontwikkeld. Onder het kopje Lid 2 wordt na de bestaande tekst een zin toegevoegd, luidende: De hoogte van een bouwwerk behoort bij de beoordeling of een bodemonderzoek is vereist geen rol te spelen. 17

Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem l. Motivering In verband met de nieuwe norm NEN 5707 die in artikel 2.1.5 van toepassing is verklaard, dient de toelichting van artikel 2.4.1 te worden aangepast. III. Wijziging van de toelichting De toelichting bij artikel 2.4.1 wordt als volgt gewijzigd: Onder de kop Algemeen wordt achter het derde aandachtstreepje aan de eerste volzin toegevoegd: en NEN 5707, uitgave 2003. De tekst achter het derde aandachtstreepje wordt vanaf 'Het beoordelingskader...' tot en met '...20% puin.' vervangen door: Het beoordelingskader waarmee kan worden voorkomen dat de aanwezigheid van asbest in de bodem op een bouwlocatie over het hoofd wordt gezien is aangevuld met de onderzoeksnorm NEN 5707 (Bodem Inspectie, Monsterneming en analyse van asbest in bodem). Indien voorafgaand aan een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 een vooronderzoek volgens NVN 5725 wordt uitgevoerd, kan de aanwezigheid van asbest in de bodem worden onderzocht door daaraan een onderzoek volgens NEN 5707 te koppelen. De norm is van toepassing op asbest in bodem en grond met minder dan 20% puin. In de daarop volgende zin wordt 'september 2003' vervangen door: december 2004. De alinea die volgt na de zes aandachtstreepjes vervalt. Paragraaf 2.5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard De titel van deze paragraaf is gewijzigd, omdat er ook voorschriften met betrekking tot de bereikbaarheid worden opgenomen. De titel van paragraaf 5 komt te luiden: Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen Artikel 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen Deze wijziging is opgenomen om de duidelijkheid over de grenswaarde op landelijke schaal te bevorderen. In artikel 2.5.3, eerste lid wordt 'meer dan... meter' vervangen door: meer dan 10 meter. In de toelichting bij artikel 2.5.3, zesde lid, wordt 'vrijstelling' vervangen door: ontheffing. Artikel 2.5.3A Brandweeringang l. Motivering Deze wijziging is doorgevoerd, omdat de aanwezigheid van een brandweeringang als eis in de bouwverordening zelf opgenomen dient te worden en niet in bijlage 3. Er wordt een toelichting bij dit artikel opgenomen. 18

Na artikel 2.5.3 wordt een nieuw artikel ingevoegd: Artikel 2.5.3A Brandweeringang 1. Indien een automatische doormelding van brand naar de alarmcentrale van de brandweer plaatsvindt, wordt, indien het gebouw over meerdere toegangen beschikt, in overleg met de brandweer ten minste één van de toegangen als brandweeringang aangewezen. 2. Een brandweeringang moet automatisch opengaan bij een brandmelding of te openen zijn met behulp van een systeem dat in overleg met de brandweer is bepaald. Na de toelichting op artikel 2.5.3 wordt een toelichting ingevoegd, die komt te luiden: Artikel 2.5.3A Brandweeringangen Om een snelle inzet met een zo beperkt mogelijke schade te waarborgen, moet de brandweer een gebouw op een eenvoudige wijze kunnen betreden. Dit is vooral van belang als het gebouw is voorzien van een brandbeveiligingsinstallatie die is voorzien van automatische doormelding naar de alarmcentrale van de regionale brandweer. Wanneer een gebouw meerdere toegangen heeft, dient in overleg met de brandweer de brandweeringang aangewezen te worden. Naast de primaire toegankelijkheid van het gebouw, is het noodzakelijk dat de brandweer kan beschikken over sleutels van ruimten in het gebouw die normaal zijn afgesloten. De werking van de brandweeringang dient te allen tijde gegarandeerd te zijn. Hiervoor dient de brandweeringang te voldoen aan het gestelde in de publicatie 'Brandbeveiligingsinstallaties'van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR), Postbus 7010, 6801 HA Arnhem, telefoon (026) 355 24 55, www.nvbr.nl. Artikel 2.5.8 Ontheffing voor overschrijdingen van de voorgevelrooilijn Deze wijziging betreft het herstel van een kleine onvolkomenheid. In artikel 2.5.8, tweede lid wordt 'vrijstelling' vervangen door: ontheffing. Artikel 2.5.29 Ontheffing voor overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid De wijziging in de toelichting dient ter correctie van een redactionele omissie. Onder het kopje Relatie met de lichte bouwvergunningprocedure wordt de derde volzin vervangen door: Gesteld moet worden dat het bij lichtbouwvergunningplichtige bouwwerken om geringe afwijkingen moet gaan van de rooilijnen en van de maximum bouwhoogte en zij daarom kunnen worden afgedaan met behulp van een ontheffing als bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28. Artikel 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad en losmogelijkheden bij of in gebouwen 19

De wijziging in de toelichting hangt samen met het verschijnen van de Nota Mobiliteit en de Nota Ruimte. De tekst onder het kopje Algemeen komt te luiden: Ging het Tweede structuurschema verkeer en vervoer (SVV II) nog uit van het A, B, C locatiebeleid; de Nota Mobiliteit heeft dit beleid volledig losgelaten. De Nota Mobiliteit gaat uit van het adagium 'centraal wat moet, decentraal wat kan'. Daarmee zijn de decentrale overheden verantwoordelijk voor een voldoende en gevarieerd op de vraag afgestemd aanbod van locaties voor bedrijven en voorzieningen en volgen hierbij de principes van het integrale locatiebeleid zoals vastgelegd in de Nota Ruimte. Parkeerbeleid is daarmee (nog meer dan in het verleden) een zaak van de decentrale overheden. De tekst onder het kopje Alternatief 1, lid 1 wordt vervangen door: Het eerste lid kan de gemeenteraad vaststellen voor die delen van de bebouwde kom die kunnen worden aangeduid als zogenaamde best ontsloten locatie(s). Voorschriften over de aanwezigheid en de minimumgrootte van de fietsenstallingen die bij de nieuwbouw of verbouwing van utilitaire gebouwen moeten worden aangebracht, zijn achterwege gelaten, omdat artikel 4.62 van het Bouwbesluit 2003 daarin voorziet. De eerste volzin onder het kopje Lid 2 komt te luiden: Het onderhavige voorschrift behelst het zogenaamde ingroeimodel. In de laatste volzin van de eerste alinea onder het kopje Lid 3 wordt 'een verkeerscirculatieplan (VCP) of daarmee vergelijkbaar plan' vervangen door: het lokale verkeer en vervoerplan. De tweede alinea onder het kopje Lid 3 komt te luiden: Voor kencijfers betreffende in het algemeen aanbevelenswaardige minimum aantallen parkeerplaatsen, uitgesplitst naar het soort voertuig en de bestemming van het gebouw, zie de uitgave Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom (ASVV 2004), paragraaf 6.3, verkrijgbaar bij de Stichting Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond, Water en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (Stichting CROW) te Ede (tel. 031869 53 00 of www.crow.nl ). Overigens kan een verantwoorde parkeernorm alleen per te verlenen bouwvergunning worden bepaald. Onder het kopje Alternatief 2 komt het tekstblokje met het opschrift 'Algemeen' te vervallen. In de laatste volzin van de eerste alinea onder het kopje Lid 1 wordt 'een verkeerscirculatieplan (VCP) of daarmee vergelijkbaar plan' vervangen door: het lokale verkeer en vervoerplan. De tweede alinea onder het kopje 'Lid T komt te luiden: Voor kencijfers betreffende in het algemeen aanbevelenswaardige minimum aantallen parkeerplaatsen, uitgesplitst naar het soort voertuig en de bestemming van het gebouw, zie de uitgave Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom (ASVV 2004), paragraaf 6.3, verkrijgbaar bij de Stichting Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond, Water en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (Stichting CROW) te Ede (tel. 031869 53 00 of www.crow.nl ). Overigens kan een verantwoorde parkeernorm alleen per te verlenen bouwvergunning worden bepaald. Artikel 2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties De onderhavige wijziging omvat de toevoeging van een ontheffingsmogelijkheid. De wijzigingen in de toelichting vloeien voort uit de integrale actualisering en herziening van paragraaf 6. Aan artikel 2.6.1 wordt na het tweede lid een nieuw lid toegevoegd: 20

3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste en het tweede lid, indien de aard en de geringe omvang van de gebruiksfunctie daartoe aanleiding geeft. In de toelichting bij artikel 2.6.1 worden de eerste, tweede en derde volzin van de eerste alinea onder het kopje Opbouw van de voorschriften vervangen door: Vanaf het Bouwbesluit 1992 wordt het stellen van voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties overgelaten aan de gemeentelijke wetgever. Dergelijke voorschriften zijn dan ook sinds 1992 in paragraaf 6 van hoofdstuk 2 van de Modelbouwverordening opgenomen en sinds het Bouwbesluit 2003 kennen de desbetreffende voorschriften een vergelijkbare opbouw als het Bouwbesluit. Het opschrift van de alinea Geen ontheffing mogelijk bij verbouwing wordt vervangen door: Ontheffing. De laatste twee volzinnen van de tekst onder het opschrift Ontheffing worden vervangen door: Burgemeester en wethouders zijn bevoegd zijn om van een voorschrift van de bouwverordening ontheffing te verlenen, indien dat expliciet bij dat voorschrift is vermeld. In de onderhavige paragraaf zijn burgemeester en wethouders daartoe bevoegd op grond van artikel 2.6.1, derde lid (brandmeldinstallaties) en artikel 2.6.5, derde lid (ontruimingsalarminstallaties). Zie verder de toelichting op laatstgenoemd voorschrift. De alinea met het opschrift Tabel 2.6.1 (bijlage 10 bij de verordening) vervalt. Artikel 2.6.2 Aanwezigheid van brandmeldinstallaties 1. Motivering Deze wijziging bevat een verruiming van de reikwijdte van dit artikel, een aanpassing aan de terminologie van het Bouwbesluit en het opnemen van grenswaarden. De wijziging in de toelichting heeft betrekking op de uitbreiding van de bijeenkomstfunctie met een subgebruiksfunctie 'Bijeenkomstfunctie voor opvang van kinderen jonger dan vier jaar'. In artikel 2.6.2, eerste lid wordt onderdeel d vervangen door: 1d. die is gelegen in een bouwwerk dat bestaat uit meer bouwlagen dan de in tabel 2.6.1 van bijlage 10 zijn aangegeven; Het tweede lid van artikel 2.6.2 komt te luiden: 2. In een gebruiksfunctie niet zijnde een woonfunctie of een woongebouw waar vanaf de toegang van een verblijfsruimte slechts in één richting kan worden gevlucht, dient de ruimte waardoor dient te worden gevlucht alsmede de ruimten van waaruit de betreffende vluchtroute bij brand zou kunnen worden geblokkeerd, voorzien te zijn van een brandmeldinstallatie met ruimtebewaking, indien er sprake is van één of meer van de volgende situaties: a. De loopafstand tussen de toegang van een verblijfsruimte en een punt vanwaar in meerdere richtingen kan worden gevlucht, bedraagt meer dan 10 meter; b. Het totale oppervlak van het gedeelte van de ruimte waardoor slechts in één richting kan worden gevlucht alsmede de op dit gedeelte aangewezen verblijfsruimten is groter dan 200 m 2 ; c. Het aantal verblijfsruimten dat is aangewezen op de betreffende ruimte bedraagt meer dan 2. In de toelichting bij artikel 2.6.2 wordt een opschrift boven de eerste alinea toegevoegd: Lid 1. 21

Aan de eerste alinea wordt een tekst toegevoegd: Het in lid 1d genoemde aantal bouwlagen is bepalend voor de noodzaak van een brandmeldinstallatie. Deze installatie, waarvan de omvang in artikel 2.6.3, lid 1a wordt aangegeven, is met name noodzakelijk om een ontruimingsalarminstallatie in werking te stellen, in overeenstemming met het gestelde in artikel 2.6.6 lid 1. Gezien het gegeven van meerdere bouwlagen wordt geacht dat het ontruimingsgebied niet door middel van het aanroepen van personen gewaarschuwd kan worden. In de tweede alinea wordt in de eerste volzin 'drie' vervangen door: vier en na '(zalen)' wordt de eerste volzin aangevuld met: en het aantal bouwlagen. Aan het eind van de tweede alinea wordt een tekst toegevoegd: Indien in de tabel grenswaarden of prestatieeisen in verschillende regels worden gegeven, moet een installatie worden aangebracht, dien slechts aan één van de criteria is voldaan. Indien in de tabel grenswaarden of prestatieeisen in dezelfde regel worden gegeven, moet een installatie worden aangebracht, indien aan al deze criteria is voldaan. Aan de alinea met het opschrift Bijeenkomstfunctie wordt na derde volzin een tekst toegevoegd: In een bijeenkomstfunctie voor de opvang van kinderen jonger dan 4 jaar is een automatische brandmeldinstallatie noodzakelijk vanwege de verminderde zelfredzaamheid van kinderen. Hierbij kan een vergelijk met bijvoorbeeld gezondheidszorgfuncties worden gemaakt. Er wordt een grenswaarde aan het gebruiksoppervlak gesteld van 200 m 2. Ook wanneer de gebruiksoppervlakte kleiner is dan 200 m 2, maar de vloer van de bijeenkomstfunctie voor de opvang van kinderen jonger dan 4 jaar is gelegen op een hoogte van meer dan 2,4 meter boven meetniveau, dan is een automatische brandmeldinstallatie noodzakelijk. Wanneer de bijeenkomstfunctie in overeenstemming met het Bouwbesluit voldoende brandwerend is gescheiden van de overige functies in het gebouw, kunnen de installatietechnische voorzieningen beperkt blijven tot de bijeenkomstfunctie. Wanneer dit niet mogelijk is, dient de voorziening voor het totale brandcompartiment waarin de bijeenkomstfunctie gelegen is, te worden doorgevoerd. In de alinea met het opschrift Gezondheidszorgfunctie wordt 'voor minder zelfredzame personen' vervangen door: niet aan bed gebonden patiënten. De tekst onder het opschrift Industriefunctie wordt vervangen door: Tot en met de 9 e serie wijzigingen waren in tabel 2.6.1 geen grenswaarden gegeven met betrekking tot de brandmeldinstallatie voor de industriefunctie. In de praktijk is gebleken dat dergelijke grenswaarden noodzakelijk zijn. Ter bevordering van duidelijkheid op landelijke schaal zijn nu de grenswaarden in de tabel vermeld. Tabel 10 is sinds de invoering van de 10 e serie wijzigingen (december 2004) uitgebreid met een handbrandmeldinstallatie zonder doormelding. Deze was voorheen bekend als ontruimingsalarminstallatie type C. Met de nieuwe NEN 2575, uitgave 2004 is de type C installatie vervallen. Naar analogie van de grenswaarden van vergelijkbare gebruiksfuncties is gesteld dat wanneer er een vloer van een verblijfsruimte is gelegen op een hoogte van meer dan 20 meter, een nietautomatische brandmeldinstallatie met doormelding noodzakelijk is. Na de tekst onder het opschrift Winkelfunctie wordt een nieuwe tekst opgenomen, die luidt: Tabel 10 is sinds de invoering van de 10 e serie wijzigingen (december 2004) uitgebreid met een handbrandmeldinstallatie zonder doormelding. Deze was voorheen bekend als ontruimingsalarminstallatie type C. Met de nieuwe NEN 2575,uitgave 2004 is de type C installatie vervallen. Boven het opschrift van de laatste alinea van de toelichting bij artikel 2.6.1 wordt toegevoegd: Lid 2. De laatste twee volzinnen van de laatste alinea worden vervangen door: 22

Om te voorkomen dat in een kort doodlopend eind of in een doodlopend eind waarop weinig of kleine ruimten uitkomen een brandmeldinstallatie met ruimtebewaking noodzakelijk zou zijn, zijn er beperkende grenswaarden beschreven. Doordat in het onderhavige artikel de aanwezigheid van een brandmeldinstallatie verplicht is gesteld, volgt uit de werking van artikel 2.6.6 dat tevens wordt voorzien in de alarmering van de gebruikers van de verblijfsruimten die op de bedoelde doodlopende gang zijn aangewezen. Het artikel is eveneens van toepassing indien een verblijfsruimte via een andere verblijfsruimte moet worden verlaten. Artikel 2.6.3 Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties De wijziging in de verordening hangt samen met de wijziging in artikel 2.6.2. De toelichting wordt geactualiseerd. In het tweede lid van artikel 2.6.3 vervalt ', a, b en c'. In de toelichting bij artikel 2.6.3 wordt de tekst onder het kopje Omvang van de bewaking vervangen door: In de regel gaat het bij nietautomatische bewaking om handbrandmelders; bij gedeeltelijke bewaking om automatische brandmelders alleen in verkeersruimten en risicoruimten; bij volledige bewaking om automatische brandmelders in alle ruimten, met uitzondering van ruimten waarin geen brand kan ontstaan zoals toiletruimten en badruimten; bij ruimtebewaking gaat het om automatische brandmelders in specifieke ruimten in een gebouw zoals in geval van doodlopende einden. Het kopje Woonfunctie wordt vervangen door: Woonfunctie in een woongebouw bestemd voor minder zelfredzame personen. In de tweede volzin van de tekst onder het gewijzigde kopje wordt 'Dit is echter een gevolg van het feit dat het gaat' vervangen door: In het laatstgenoemde geval gaat het. Aan het eind van deze alinea wordt een tekst toegevoegd: Het doormelden van een brandmelding rechtstreeks naar de alarmcentrale van de brandweer is noodzakelijk omdat vanuit deze organisatie op ieder moment de noodzakelijke brandbestrijdings en beveiligingsmaatregelen in gang kunnen worden gezet. Een tussenkomst van een particuliere alarmcentrale is hierbij ongewenst. Artikel 2.6.4 Kwaliteit van brandmeldinstallaties De wijziging in de verordening houdt verband met de wijziging van artikel 2.6.2 MBV. De toelichting wordt geactualiseerd. In het derde lid van artikel 2.6.4 wordt na 'brandmeldinstallatie' ingevoegd: welke op grond van artikel 2.6.3, lid 2 rechtstreeks is doorgemeld naar de alarmcentrale van de brandweer,. In het derde lid van artikel 2.6.4 wordt 'Nationaal Centrum voor Preventie (NCP) te Houten' vervangen door: Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) in Den Haag. In de toelichting wordt de eerste alinea voorzien van het kopje Lid 2. In de tweede alinea onder het kopje Lid 2 wordt 'partijen, waaronder' vervangen door: gezaghebbende partijen, zoals. 23

In de laatste volzin van de tweede alinea onder het kopje Lid 2 wordt 'Nationaal Centrum voor Preventie (NCP) te Houten' vervangen door: Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) in Den Haag. Artikel 2.6.5 Beginsel inzake ontruimingsinstallaties De onderhavige wijziging omvat de toevoeging van een ontheffingsmogelijkheid. De wijzigingen in de toelichting vloeien voort uit de integrale actualisering en herziening van paragraaf 6. Aan artikel 2.6.5 wordt na het tweede lid een nieuw lid toegevoegd: 3. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste en het tweede lid, indien de aard en de geringe omvang van de gebruiksfunctie daartoe aanleiding geeft. In de toelichting bij artikel 2.6.5 vervalt 'en het ontbreken van de bevoegdheid voor burgemeester en wethouders tot het verlenen van ontheffing bij verbouwing,'. Voeg aansluitend een nieuwe tekst toe: Indien een gebruiksfunctie weinig bouwlagen bevat en de personen in het ontruimingsgebied dus gemakkelijk door middel van aanroepen kunnen worden gewaarschuwd, kan ontheffing worden verleend van de eis tot het aanbrengen van een ontruimingsalarminstallatie en gezien de samenhang dan tevens van de eis tot het aanbrengen van een brandmeldinstallatie. De alinea met het opschrift Tabel 2.6.5 (bijlage 11 bij de verordening) vervalt. Artikel 2.6.6 Aanwezigheid van ontruimingsinstallaties Deze wijziging wordt ingegeven door herziening van de NEN 2575. Artikel 2.6.6 komt te luiden: 1. Een gebruiksfunctie die op grond van artikel 2.6.2 is voorzien van een brandmeldinstallatie, is voorzien van een ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in NEN 2575, uitgave 2004. 2. In een gebruiksfunctie, waarop het gestelde in artikel 2.6.2, tweede lid, van toepassing is, dienen de betreffende verblijfsruimten te zijn voorzien van een automatische ontruimingsalarminstallatie als bedoeld in NEN 2575, uitgave 2004. De toelichting bij artikel 2.6.6 komt te luiden: Lid 1 Aanwezigheid Wanneer de aanwezigheid van een brandmeldinstallatie op grond van artikel 2.6.2 vereist is, is altijd een ontruimingsalarminstallatie voorgeschreven. NEN 2575 is verbeterd ten aanzien van het volgende: Bij ontruimingsalarminstallaties kennen we tot voor kort 3 typen, namelijk: A installatie Een speciaal voor dit doel ontwikkeld systeem, waarbij sprake is van een eigen centrale waarop luidsprekers zijn aangesloten. Hierdoor is het mogelijk een ontruiming plaats te laten vinden met behulp van een gesproken mededeling. De installatie wordt hierbij 24

aangestuurd door een brandmeldcentrale. De Ainstallatie beschikt dus over een eigen centrale met eigen energievoorziening. B installatie Bij dit type zijn er ontruimingssignaalgevers (slow whoop) direct aangesloten op de brandmeldcentrale en beschikt dus niet zoals bij een Ainstallatie over een eigen centrale. De energievoorziening voor de ontruimingsignaalgevers wordt dus ook door de brandmeldcentrale verzorgd. C installatie Tot voor kort was het een eis om een brandmeldinstallatie door te melden naar de alarmcentrale van de brandweer. Voor kleinere objecten was deze eis te zwaar. In die gevallen waarbij het object niet "beroepbaar" was, bleek toch een vorm van een installatie noodzakelijk. Omdat doormelding naar de brandweer niet noodzakelijk was, werd deze installatie geen brandmeldinstallatie genoemd maar een C ontruimingsalarminstallatie. De verschillen tussen een B en een Cinstallatie waren: a. Geen doormelding naar de brandweer b. Blauwe i.p.v. rode handbrandmelders c. Minder eisen aan de uitvoering van de centrale Met de komst van NEN 2575 zijn de verschillen genoemd bij b en c verdwenen. Bleef dus alleen over de doormelding. Intussen zijn er ook andere vormen van brandmeldinstallaties ontstaan waarbij er geen eis met betrekking tot doormelding naar de brandweer werd gesteld. Deze zijn: Automatische brandmeldinstallaties in parkeergarages tot 2500 m2. Handbandmeldinstallaties bij opslag vuurwerk tot 10 000 kg Automatische brandmeldinstallaties in geval van samenvallende vluchtroutes. Een automatische ontruimingsinstallatie houdt in dat directe aansturing van de signaalgevers plaatsvindt als gevolg van de activering van een automatische brandmelder. Het niet doormelden van brand kan geen criterium zijn om de installatie wel of geen brandmeldinstallatie te noemen. Daarom is besloten de oude "Contruimingsalarminstallatie" een "handbrandmeldinstallatie" zonder doormelding te noemen. Dit heeft diverse voordelen, te weten: Het schept voor een ieder een grotere duidelijkheid De betreffende normen kunnen worden vereenvoudigd Het betreffende deel van de bouwverordening wordt duidelijker De toekomstige certificeringregeling voor ontruimingsalarminstallaties wordt overzichtelijker. Logiesfunctie De term logiesgebouw en de grenswaarde van 250 m 2 gebruiksoppervlakte zijn geïntroduceerd, omdat voor een zelfstandig zomerhuisje op een bungalowpark geen ontruimingsalarminstallatie noodzakelijk is. Lid 2 Doodlopende gangen In artikel 2.6.2, tweede lid, is geregeld wanneer bij doodlopende gangen een brandmeldinstallatie met ruimtebewaking aanwezig moet zijn. Doordat in het onderhavige artikel de aanwezigheid van een brandmeldinstallatie verplicht is gesteld, volgt uit de werking van artikel 2.6.6 dat tevens wordt voorzien in de alarmering van de gebruikers van de verblijfsruimten die op de bedoelde doodlopende gang zijn aangewezen. Een automatische ontruimingsinstallatie houdt in dat directe aansluiting van de signaalgevers plaatsvindt als gevolg van de activering van een automatische brandmelder. 25

Artikel 2.6.7 Kwaliteit van ontruimingsalarminstallaties Deze wijziging heeft betrekking op het verschijnen van een herziene uitgave van het normblad. In artikel 2.6.7 eerste en tweede lid wordt 'uitgave 2000' vervangen door: uitgave 2004. In de toelichting bij artikel 2.6.7 wordt het eerste tekstblok voorzien van een opschrift: Lid 2. De laatste alinea van de toelichting bij dit artikel vervalt. Artikel 2.6.8 Beginsel inzake vluchtrouteaanduidingen Deze wijziging betreft een redactionele aanpassing. In artikel 2.6.8 eerste lid wordt 'voorzieningen voor de herkenning' vervangen door: aanduiding. In de toelichting bij artikel 2.6.8 vervalt 'het ontbreken van' en 'bij verbouwing'. De alinea met het opschrift Tabel 2.6.8 (bijlage 12 bij de verordening) vervalt. Artikel 2.6.9 Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen De wijziging van de verordening is doorgevoerd, omdat de zichtbaarheidseisen uit het tweede lid zijn overgeheveld naar artikel 2.6.10. De wijziging van de toelichting betreft het herstel van een redactionele omissie. De tekst van artikel 2.6.9, eerste lid wordt opgenomen als enig lid. Artikel 2.6.9, tweede lid, vervalt. In de toelichting bij artikel 2.6.9 vervalt in de eerste volzin de tekst 'het eerste lid van'. Onder het kopje Logiesfunctie wordt de tekst 'en de grenswaarde van 250 m 2 gebruiksoppervlakte zijn' vervangen door: is. Artikel 2.6.10 Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen Deze wijziging omvat een aanpassing aan de aangestuurde normen. De toelichting wordt geactualiseerd. Na het tweede lid van artikel 2.6.10 worden twee nieuw leden toegevoegd: 3. De in artikel 2.6.9 vermelde vluchtrouteaanduiding dient voor wat betreft de zichtbaarheidsaspecten te voldoen aan artikel 5.2 tot en met 5.6 van NENEN 1838, uitgave 1999. 4. Indien in een gebruiksfunctie of een deel van een gebruiksfunctie geen noodverlichting aanwezig is, is in geval van netspanningonderbreking het gestelde in lid 3 niet van toeoassina. toepassing. 26

Vóór de eerste alinea wordt een opschrift toegevoegd: Lid 1. In de toelichting vervalt de tekst na de eerste volzin. Na de eerste volzin wordt een nieuwe tekst opgenomen: Lid 2 De vluchtrouteaanduiding moet herkenbaar zijn en goed zichtbaar zijn aangebracht. Dit betekent dat de vluchtrouteaanduiding zodanig moet zijn opgehangen dat je het goed ziet. Vluchtrouteaanduiding mag dus niet achter een gordijn hangen of in een hoge ruimte nabij het plafond aangebracht zijn. Lid 3 De als Nederlandse norm aanvaarde Europese norm NENEN 1838 'Toegepaste verlichtingskunde Noodverlichting' is opgesteld met als doel internationaal eenheid binnen gebouwen te creëren ten aanzien van vluchtrouteaanduiding. In de richtlijn wordt een voorkeur uitgesproken over de te hanteren pictogrammen. De getoonde pictogrammen zijn voorbeelden. In de tekst wordt niet expliciet gesteld dat uitsluitend de getoonde pictogrammen toegestaan zijn. Er is dus enige vrijheid. Het belangrijkste is dat er sprake is van eenduidigheid en duidelijkheid binnen gebouwen. Voor de kleuren, luminantie, de luminantieverhoudingen en de maximale kijkafstand gelden de eisen uit NENEN 1838. De luminantie van elk deel van de veiligheidskleur van de vluchtrouteaanduiding moet minimaal 2 cd/m 2 bedragen in alle relevante kijkrichtingen. Dit dient te geschieden door in of externe verlichting en / of noodverlichting. Dit kan dus gevolgen hebben voor de locatie van normale en / of noodverlichtingsarmaturen indien er geen intern verlichte vluchtrouteaanduiding wordt toegepast. In geval van een energiestoring is het acceptabel dat niet meer aan de luminantieeis wordt voldaan, indien er geen eisen ten aanzien van noodverlichting zijn gesteld. Er wordt op deze wijze uitgegaan van een prestatieeis in de vorm van een luminantieeis in NEN EN 1838. Op welke wijze wordt voldaan kan men zelf invullen en zal leiden tot verschillende oplossingen, bijvoorbeeld: Bouwkundige aanduidingen die door de normale en / of noodverlichting worden aangelicht. Inwendig verlichte vluchtrouteaanduidingen, die op de normale en / of noodverlichting zijn aangesloten. Fotoluminiserende vluchtrouteaanduiding. Lid 4 In delen van een gebouw waar op grond van het Bouwbesluit geen noodverlichting vereist is, is het gestelde in lid 3 niet van toepassing. Artikel 2.6.12 Communicatiesysteem voor publieke hulpverleningsdiensten In overleg met het ministerie van BZK en VROM wordt een nieuw artikel in de MBV opgenomen dat de mogelijkheid biedt om voorzieningen te eisen ten behoeve van binnenhuisdekking van het communicatiesysteem voor de publieke hulpverleningsdiensten. Dit ten behoeve van het goed kunnen functioneren van de hulpverleningsdiensten bij een calamiteit in een voor publiek toegankelijke bouwwerk. Voeg na de tekst van artikel 2.6.11 een nieuw artikel in: Artikel 2.6.12 Communicatiesysteem voor publieke hulpverleningsdiensten 27

Indien het naar het oordeel van burgemeester en wethouders voor het goed kunnen functioneren van publieke hulpverleningsdiensten bij een calamiteit in dat bouwwerk noodzakelijk is, moet een voor het publiek toegankelijk bouwwerk zijn voorzien van een installatie die mobiele radiocommunicatie tussen hulpverleners binnen en buiten dat bouwwerk mogelijk maakt. Voeg na de toelichting bij artikel 2.6.11 in: Artikel 2.6.12 Communicatiesysteem voor publieke hulpverleningsdiensten C2000 is het landelijk dekkend digitale radionetwerk ten behoeve van de mobiele communicatie voor de Nederlandse hulpverleningsdiensten. Adequate communicatie tussen hulpverleners is essentieel voor het goed kunnen functioneren van hen bij een calamiteit in een bouwwerk. C2000 garandeert buitenshuis een dekking van 95%, naar tijd en plaats gemeten vanaf een op de heup gedragen portofoon. In de praktijk betekent dit dat de hulpverlener in Nederland altijd en overal buitenshuis een verbinding tot stand kan brengen met collega's of met de meldkamer of alarmcentrale. Door de wijze waarop het C2000radionetwerk is ontworpen en gebouwd, zal in veel gevallen ook sprake zijn van binnenhuisdekking. Dit is echter sterk afhankelijk van de aard en ligging van het bouwwerk en de situatie ter plaatse. In overleg met het ministerie van BZK en VROM wordt een nieuw artikel in de MBV opgenomen dat de mogelijkheid biedt om voorzieningen te eisen ten behoeve van binnenhuisdekking van het C2000communicatiesysteem. Dit ten behoeve van het goed kunnen functioneren van de hulpverleningsdiensten bij een calamiteit in een voor publiek toegankelijke bouwwerk. In de dagelijkse praktijk kan het ontbreken van binnenhuisdekking soms tot vanuit openbare orde en veiligheid bezwaarlijke situaties leiden in voor het grote publiek toegankelijke bouwwerken, zoals voetbalstadions, grote overdekte winkelcentra, luchthavengebouwen, stations en ondergrondse bouwwerken zoals auto, trein of metrotunnels. Dit soort locaties wordt in C2000 jargon aangeduid als Special Coverage Locations (SCL's). In dat geval kan soms vanuit de operationele werkwijze van de diensten volstaan worden met plaatselijke en tijdelijke dekkingsmaatregelen zoals Direct Mode of Operation (DMO) of met een zogenoemde DMOTMOgateway. Mochten deze maatregelen voor de betreffende locatie niet voldoen, moet worden gezocht naar een meer structurele oplossing voor adequate binnenhuisdekking. Uitgangspunt daarbij is dat de eigenaar van de SCL voor die structurele oplossing zorgdraagt en dat de kosten van aanschaf en bouw van de technische installatie en van het testen, aansluiten en beheer ervan voor zijn rekening komen. Artikel 2.6.12 verplicht de SCLeigenaar tot het aanbrengen van de betreffende technische voorziening indien dat naar het oordeel van burgemeester en wethouders voor het goed kunnen functioneren van hulpverleningsdiensten bij een calamiteit in dat bouwwerk noodzakelijk is. Of die voorziening in een concreet geval noodzakelijk is, is van meerdere factoren afhankelijk. In de eerste plaats dient de vraag beantwoord te worden of er binnenhuisdekking moet zijn. Dit zal het geval zijn indien het bouwwerk voor het grote publiek toegankelijk is en binnenhuisdekking vanuit het oogpunt van openbare orde en veiligheid noodzakelijk is voor het goed kunnen functioneren van de hulpverleningsdiensten bij een calamiteit in dat bouwwerk. Vervolgens dient vastgesteld te worden of er automatisch al binnenhuisdekking is. Is die dekking er niet (of niet in het gehele bouwwerk), dient te worden bepaald of DMO of DMOTMO een voldoende oplossing biedt. Pas wanneer dat laatste niet het geval is, kan toepassing van artikel 2.6.12 aan de orde zijn. Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein De wijziging in de toelichting dient ter correctie van een redactionele omissie. De tweede alinea onder het kopje Lid 1 wordt vervangen door: Tot de achtste serie wijzigingen waren de indieningsvereisten behorende bij een aanvraag om bouwvergunning, waaronder een bouwveiligheidsplan, opgenomen in artikel 2.1.6, eerste lid, MBV. Sinds 1 januari 2003 bevat artikel 1.2.5 van de bijlage bij het Besluit indieningsvereisten regels over het indienen van een 28

bouwveiligheidsplan. Of er bij een bouwvergunning een bouwveiligheidsplan moet zijn en aan welke eisen dat plan moet voldoen, is geregeld in het onderhavige artikel van de MBV. Voorzover de te nemen maatregelen in het bouwveiligheidsplan afwijken van de voorschriften in dit artikel, gaan de bepalingen van het bouwveiligheidsplan voor. Artikel 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer. Brandblusvoorzieningen De wijziging in de verordening dient ter correctie van een redactionele omissie. In het derde lid van artikel 5.1.2 vervallen de woorden 'bedoelde gebouwen'. Artikel 5.2.1 Voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen De wijziging in de verordening dient ter correctie van een redactionele omissie. In artikel 5.2.1 wordt de aanduiding '2.6.10' vervangen door: 2.6.12. Artikel 6.1.2 Aanvraag gebruiksvergunning Deze wijziging omvat het herstel van een redactionele omissie. In de tweede volzin van het tweede lid van artikel 6.1.2 wordt 'tweede' vervangen door: eerste. Artikel 6.2.1 Gebruikseisen voor bouwwerken Deze wijziging hangt samen met de wijziging van de titel van Bijlage 4 van deze verordening. In het tweede lid van artikel 6.2.1 wordt 'niet zijnde een woonwagen, woning of woongebouw, uitgezonderd een woonwagen, woning of woongebouw waarin sprake is van verminderde zelfredzaamheid van bewoners, in combinatie met permanente aanwezigheid van personeel en begeleiding van bewoners,' vervangen door: met uitzondering van de nietgemeenschappelijke ruimten in woonfuncties. Artikel 6.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen Deze wijziging is doorgevoerd, omdat dit artikel eisen stelt aan het onderhoud van een bluswaterwinplaats op eigen terrein, welke bepalingen in zijn algemeenheid zijn opgenomen in bijlage 3 bij deze verordening. De inhoud van artikel 6.3.1 is overgeheveld naar een nieuw artikel 25 van bijlage 3. De tekst van artikel 6.3.1 wordt vervangen door: Vervallen. 29

Artikel 6.4.1 Hinder in verband met de brandveiligheid Het bestaande artikel 7.3.2 is niet opgenomen in hoofdstuk 6, maar betreft als kapstokartikel mede de brandveiligheid, hoewel het is geplaatst in hoofdstuk 7 Overige gebruiksbepalingen. Ten einde verwarring te voorkomen worden thans de brandveiligheidsaspecten van artikel 7.3.2 overgeheveld naar een nieuw artikel, dat wordt toegevoegd aan hoofdstuk 6 Brandveilig gebruik. Aan hoofdstuk 6 wordt een nieuwe paragraaf toegevoegd, luidende: Paragraaf 4 Hinder in verband met de brandveiligheid Artikel 6.4.1 Hinder in verband met de brandveiligheid Onverminderd het bepaalde in of krachtens de artikelen 6.1.1 tot en met 6.3.2 is het verboden in, op, of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor: a. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze rook, roet, walm of stof wordt verspreid; b. brandgevaar wordt veroorzaakt; c. het gebruik van vluchtmogelijkheden wordt belemmerd. Niet van toepassing is het vorenstaande, indien en voor zover het betreft hinder, terzake waarvan de Wet milieubeheer of enige in deze wet genoemde wet van toepassing is. Aan de toelichting van hoofdstuk 6 wordt een nieuwe paragraaf toegevoegd, luidende: Paragraaf 4 Hinder in verband met de brandveiligheid Artikel 6.4.1 Hinder in verband met de brandveiligheid Artikel 6.4.1 geeft aan dat de volgende situaties verboden zijn: Het plaatsen van voorwerpen of voertuigen in de gemeenschappelijke trappenhuizen van tot bewoning bestemde gebouwen; Veroorzaken van brandgevaar door het opslaan van brandbaar materiaal; Veroorzaken van brandgevaar door het toepassen van bekleding, stoffering en versiering. In de toelichting bij artikel 2 van bijlage 4 wordt een handvat gegeven ten aanzien van brandveilig gebruik van bekleding, stoffering en versiering. Deze moet ten minste voldoen aan de eisen ten aanzien van de brand en rookklassen zoals gesteld in het Bouwbesluit 2003 die op die locatie gelden voor constructieonderdelen. Afhankelijk van de aard en de situatie kunnen aan de bekleding, stoffering en versiering hogere eisen worden gesteld door burgemeester en wethouders. Het op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze verspreiden van vonken en roet ten gevolge van zogenaamde allesbranders, open haarden en barbecues; Het zodanig verrichten of doen verrichten van onderhouds, herstellings, wijzigings of sloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling bouwbesluit 2003, of gereedschappen worden gebruikt, dat het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand. Het belemmeren van het gebruik van vluchtmogelijkheden. Dit betekent dat de volgende voorzieningen noodzakelijk zijn: 0 wanneer gordijnen in of voor een ingang, doorgang, uitgang en nooduitgang e.d. zodanig zijn aangebracht, moeten deze met de deuren meedraaien en nooit het openen van de deuren belemmeren en/of verhinderen; 0 kabels en snoeren die over de vloer lopen, worden met goede plakstrips vastgeplakt en wel zodanig dat struikelen en/of vallen wordt voorkomen; 30

indien er sprake is van rookvorming, veroorzaakt door bijvoorbeeld een rookapparaat of koudijs of op andere wijze gemaakt, verhindert dit nooit een snelle ontruiming; vloer en trapbedekkingen worden zodanig aangebracht dat zij niet kunnen verschuiven, omkrullen of oprollen. Vloer en trapbedekkingen veroorzaken nooit gevaar voor uitglijden, struikelen of vallen; obstakels in een vluchtroute zijn niet toegestaan; vluchtroutes moeten voldoende stroef zijn. Dit wil zeggen dat er geen kans bestaat dat mensen uitglijden. Gladheid als gevolg van regenval moet voorkomen worden en de vluchtroute moet vrijgehouden worden van sneeuw en ijs. Daarnaast moet de volgende maatregelen genomen worden om brandgevaar te voorkomen: In het bouwwerk mogen geen verwarmingstoestellen met afvoergelegenheid voor rookgassen aanwezig zijn zonder dat deze op een rookkanaal zijn aangesloten; Tijdelijke gasinstallaties mogen maximaal 10 meter vanaf een niet vast opgesteld verbruikstoestel worden geplaatst. Indien de verbinding door middel van een slang plaatsvindt, dan moet dit een GASTEC goedgekeurde slang zijn. De slang moet met deugdelijke slangklemmen op de slangpilaren bevestigd zijn; De opstelling van een kooktoestel moet brandveilig zijn; Kaarsen moeten op stabiele en degelijke, niet gemakkelijk ontvlambare, standaards zijn vastgezet; Afval moet dagelijks worden verzameld in veilig opgestelde goed af te sluiten containers van moeilijk brandbaar materiaal, voorzover de containers binnen het bouwwerk zijn opgesteld; Asbakken moeten regelmatig, maar ten minste dagelijks, worden geleegd in afsluitbare asverzamelaars van onbrandbaar materiaal. De inhoud van deze asverzamelaars mag slechts in onbrandbare vaten, die van een deksel zijn voorzien, worden gedeponeerd. De lijst met genoemde voorbeelden is niet limitatief. Er zijn meerdere voorbeelden te bedenken. Artikel 7.3.2 Hinder Het bestaande artikel 7.3.2 betreft mede de brandveiligheid, hoewel het niet is geplaatst in hoofdstuk 6 Brandveilig gebruik. Ten einde verwarring te voorkomen worden thans de brandveiligheidsaspecten in artikel 7.3.2 geschrapt en ondergebracht in een nieuw artikel 6.4.1, dat wordt toegevoegd aan hoofdstuk 6. De tekst van artikel 7.3.2 wordt vervangen door: Het is verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor: a. overlast wordt of kan worden veroorzaakt voor de gebruikers van het bouwwerk, het open erf of terrein; b. op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein; c. instortings, omval of ander gevaar wordt veroorzaakt. Niet van toepassing is het vorenstaande, indien en voor zover het betreft nadelige gevolgen voor het milieu waarop de Wet milieubeheer of enige in deze wet genoemde wet van toepassing is. In de toelichting bij artikel 7.3.2 wordt de vierde alinea, die begint met "Artikel 7.3.2 kan onder meer worden toegepast in de volgende gevallen...", vervangen door: 31

Voor zover het hinder in verband met de brandveiligheid betreft, ware in plaats van artikel 7.3.2 toe te passen artikel 6.4.1. Artikel 7.3.2 kan onder meer worden toegepast in de volgende gevallen: het plaatsen van voorwerpen of voertuigen in gemeenschappelijke trappenhuizen van tot bewoning bestemde gebouwen, lawaaihinder (bij voorbeeld door radio en televisietoestellen), het veroorzaken van radio en televisiestoringen, voor zover niet geregeld in andere wettelijke voorschriften, het opslaan van stankverwekkende stoffen, het op gevaarlijke wijze stapelen van materiaal (bij voorbeeld voor kinderen bereikbare vaten die kunnen gaan rollen), het verwijderen van asbest bevattende materialen of restanten hiervan die zich in een zodanige staat bevinden dat het risico van verspreiding van asbestvezels of stof te vrezen valt. In de negende alinea van de toelichting bij artikel 7.3.2 wordt 'd' vervangen door: c. Hoofdstuk 8 Slopen De wijziging in de toelichting dient ter correctie van een redactionele omissie. De toelichting bij Hoofdstuk 8 wordt als volgt gewijzigd: Onder de kop Algemeen vervalt de laatste alinea c.q. zin. Artikel 8.1.1 Sloopvergunning l. Motivering Door het op 1 maart 2004 van kracht geworden Besluit mobiel breken bouw en sloopafval (Stb. 2004, 25 van 15 januari 2004) dient de toelichting te worden herzien. Voor zover in gemeentelijke bouwverordeningen nog bepalingen staan over mobiele brekers dienen deze te vervallen. De toelichting bij artikel 8.1.1 wordt als volgt gewijzigd: Onder 'Paragraaf 1 Sloopvergunning' wordt het kopje 'Lid 4' en de volledige alinea daaronder verplaatst naar het einde van de toelichting op artikel 8.1.1. en wordt na de beschouwing over de mobiele puinbreker de tekst vervangen door: Het 'Besluit mobiel breken bouw en sloopafval' van 15 januari 2004, Stb. 2004, 25 bevat alle voorschriften ten aanzien van mobiele brekers en is in werking getreden op 1 maart 2004. Vanaf deze datum zijn de in enkele gemeentelijke bouwverordeningen nog bestaande voorschriften over mobiele brekers van rechtswege vervallen. De hogere regeling treedt in de plaats van de lagere regeling. Onder bepaalde condities zoals voorgeschreven in genoemd besluit is het toelaatbaar op de bouw of slooplocatie dan wel in de directe nabijheid daarvan een mobiele puinbreker op te stellen waar het steenachtige bouw en sloopafval wordt bewerkt, gedurende een aaneengesloten periode van ten hoogste drie maanden. Het is verboden om met een mobiele puinbreker bouw en sloopafval te bewerken dat afkomstig is van andere bouw of slooplocaties dan die waarbij de breker is opgesteld. Interessant is de uitspraak ABRS 24 maart 2004, Gst. 7208, 90 m.nt. Nijmeijer en Teunissen. Een (mobiele) puinbreekinstallatie is een bouwvergunningplichtig bouwwerk. De binnenplanse vrijstelling afvalverwerking is hierop van toepassing. Artikel 8.1.2 Aanvraag sloopvergunning l. Motivering Voor agrarische bedrijfsgebouwen zijn in het verleden op grote schaal asbesthoudende bouwmaterialen toegepast, onder meer asbestcementgolfplaten als dakbedekking. Tegenwoordig ontstaan er in de agrarische sector in verscheidene streken van Nederland initiatieven tot 32

projectmatige asbestverwijdering vanaf een reeks agrarische bedrijfsgebouwen in de gemeente. Voorgesteld is dan ook om in plaats van sloopvergunningen te verlenen voor de verwijderingswerkzaamheden aan ieder agrarisch bedrijfsgebouw afzonderlijk één enkele zogenaamde paraplusloopvergunning te verlenen voor het gehele desbetreffende asbestverwijdingsproject. Dit voorstel behoeft niet op juridische bezwaren te stuiten, indien een nauwkeurige plaatsaanduiding van alle agrarische bedrijfsgebouwen die in het kader van dat asbestverwijderingsproject zullen worden aangepakt, wordt opgenomen in de vergunningaanvraag. Aldus komen ook voor paraplusloopvergunningen tijdig en volledig de gegevens beschikbaar die noodzakelijk zijn, omdat vergunningen ingevolge de Algemene wet bestuursrecht vatbaar zijn voor bezwaar en beroep. De onderhavige wijziging van de bouwverordening is voorbereid in overleg met de VROMInspectie. De wijzigingen in de toelichting betreffen zowel kleine onvolkomenheden als een aanvulling van de toelichting in verband met de hierboven voorgestelde wijziging van de bouwverordening. II. Wijziging van de bouwverordening In het tweede lid van artikel 8.1.2 wordt aan het geletterde onderdeel d aansluitend een nieuwe tekst toegevoegd, luidende: Indien de sloopwerkzaamheden bestaan uit asbestverwijdering van meer dan één bouwwerk in het kader van hetzelfde project, wordt een lijst met bedoelde kadastrale aanduidingen en huisnummers van de desbetreffende bouwwerken bijgevoegd, welke lijst ingevolge het negende lid is gewaarmerkt; Aan het achtste lid van artikel 8.1.2 wordt een nieuwe slot toegevoegd, luidende:... dan wel indien zij betrekking heeft op asbestverwijdering van meer dan één bouwwerk in het kader van hetzelfde project. III. Wijziging van de toelichting In de laatste zin van de eerste alinea wordt 'zevende' vervangen door: negende. De derde alinea van het tweede tekstblok onder het kopje Leden 1 en 2 vervalt. Onder het kopje Leden l en 2 wordt na de tweede alinea van het tweede tekstblok een nieuwe tekst ingevoegd, luidende: Voor agrarische bedrijfsgebouwen zijn in het verleden op grote schaal asbesthoudende bouwmaterialen toegepast, onder meer asbestcementgolfplaten als dakbedekking. Tegenwoordig ontstaan er in de agrarische sector in verscheidene streken van Nederland initiatieven tot projectmatige asbestverwijdering vanaf een reeks agrarische bedrijfsgebouwen in de gemeente. Het verlenen van één enkele zogenaamde paraplusloopvergunning voor het gehele asbestverwijderingsproject is in dat geval minder omslachtig dan het verlenen van individuele sloopvergunningen voor de verwijderingswerkzaamheden aan ieder agrarisch bedrijfsgebouw afzonderlijk. Een dergelijke paraplusloopvergunning behoeft niet op juridische bezwaren te stuiten, indien een nauwkeurige plaatsaanduiding van alle agrarische bedrijfsgebouwen die in het kader van dat asbestverwijderingsproject zullen worden aangepakt, wordt opgenomen in de vergunningaanvraag. Aldus komen ook voor paraplusloopvergunningen tijdig en volledig de gegevens beschikbaar die noodzakelijk zijn, omdat vergunningen ingevolge de Algemene wet bestuursrecht vatbaar zijn voor bezwaar en beroep. Zie voor een verdere toelichting op de consequenties van laatstgenoemde wet voor sloopvergunningen de aanhef van de toelichting op het onderhavige artikel. In de eerste alinea van het laatste tekstblok onder het kopje Leden 1 en 2 wordt 'm' vervangen door: i. In de eerste alinea van het laatste tekstblok onder het kopje Leden 1 en 2 wordt 'als bedoeld in artikel 2.1.6' vervangen door: als bedoeld in artikel 1.2.5 onder a van de bijlage bij het Besluit indieningsvereisten. Voeg onder het kopje Lid 3, Onder f, na de vierde alinea een nieuwe tekst toe, luidende: 33