De Wet investeren in jongeren

Vergelijkbare documenten
Voorwoord. De uitgave is wederom samengesteld door mr. Kees-Willem Bruggeman (Brug Consult) en mr. Hans Nacinovic (De Legibus).

Vaststelling van een wet inzake ondersteuning bij arbeidsinschakeling en verlening van bijstand door gemeenten (Wet werk en bijstand) Voorstel van wet

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Artikel 31. Toelichting. Artikel 31, tweede lid, onderdeel u, van de Wet werk en bijstand komt te luiden:

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Artikel 31 Let op: Artikel 31 wijzigt ook door de Wet maatregelen WWB!!! Laatste bewerking op 10 maart

Artikel 31. Toelichting. De Participatiewet wordt als volgt gewijzigd: Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

2. Het college werkt bij de uitvoering van het eerste lid, onderdeel a, samen met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

RAADSBESLUIT. gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d ;

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Voorwoord. De uitgave is samengesteld door mr. Kees-Willem Bruggeman (Brug Consult) en mr. Hans Nacinovic (De Legibus).

Als de wet door de Eerste Kamer is aangenomen volgt een definitieve versie van de nieuwe wettekst.

Toeslagenverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Coevorden.

Burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum;

Voorwoord. De uitgave is samengesteld door mr. Kees-Willem Bruggeman (Brug Consult) en mr. Hans Nacinovic (De Legibus).

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Naar aanleiding van amendement ( nr. 188) zijn bij artikel 8c in blauw (vet) inhoudelijke opmerkingen geplaatst.

1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt na tenzij het betreft ingevoegd: een aanverwant in de eerste graad,.

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 26 maart 2002, nr. 55/02; b e s l u i t : VERORDENING ALGEMENE BIJSTANDWET 2002

Verordening verhoging en verlaging bijstandsnormen

Inhoudsopgave Inleiding Participatiewet Uitspraken 107. Gebruikte rechtspraak 201

Beleidsregels eigen bijdragen maatschappelijke opvang en vrouwenopvang gemeente Hilversum

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Wij houden een en ander voor u in de gaten en proberen een optimale neerlegging daarvan in deze halfjaarlijkse wetgevingsbundel te bewaken.

Participatiewet Geldend van t/m heden

Voorwoord. De uitgave is wederom samengesteld door mr. Kees-Willem Bruggeman (Brug Consult) en mr. Hans Nacinovic (De Legibus).

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Gelet op artikel 12, tweede lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers;

Gemeente Achtkarspelen. Verordening Langdurigheidstoeslag WWB. Dienst Werk en Inkomen De Wâlden

Invoering van de Wet werk en bijstand (Invoeringswet Wet werk en bijstand)

CVDR. Nr. CVDR126459_1. Verordening Langdurigheidstoeslag 2012

Scan nummer 1 van 1 - Scanpagina 1 van 2

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 12 april 2011;

Wet werk en bijstand 2012 tekst inclusief officiële toelichting uit de parlementaire geschiedenis

Wettelijke basis cliëntenparticipatie WWB, WIJ, WSW en WMO

Verordening Wwb, Ioaw en Ioaz: eigen verantwoordelijkheid, participatie en inkomen gemeente Tubbergen 2013

Participatiewet (Tekst geldend op: )

Wettekst Participatiewet per 1 januari 2015

Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2009

Afstemmingsverordening WWB, IOAW, IOAZ en Bbz gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 12 maart 2013;

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Opsterland van 30 oktober 2012

REÏNTEGRATIEVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND RIJSWIJK 2005

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Opsterland van 18 december 2012

Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2015 Gemeente Harlingen

Verordening toeslagen op en verlagingen van de bijstandsnorm Dronten

Verordening Individuele inkomenstoeslag gemeente Ameland 2018

Aanpassing van de Wet investeren in jongeren en enkele andere wetten ter verduidelijking en verbetering van enige punten

Inhoudsopgave. Verordening Re-integratie WWB, IOAW en IOAZ 2011 Gemeente Lemsterland. Opdracht aan het college. Aanspraak op ondersteuning.

B In artikel 5, onderdeel d, wordt langdurigheidstoeslag vervangen door: individuele inkomenstoeslag.

Raadsvergadering : 12 december 2011 Agendanr. 14

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Toelichting. Algemeen

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 26 augustus 2010;

Re-integratieverordening Participatiewet WIHW 2017 gemeente Oud-Beijerland. Artikel 2. Verplichtingen van de persoon uit de doelgroep

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudenberg BESLUIT

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

vast te stellen de: Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand.

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Deurne houdende regels omtrent afstemming Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Deurne 2018

Tijdelijke regels aanscherping Wet Werk en Bijstand

Re-integratieverordening Participatiewet Deurne 2015

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Beleidsregels alleenstaande-ouderkop 2016 IGSD Steenwijkerland/Westerveld.

Bijstandsverordening Wet werk en bijstand

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 10 november 2014;

Gezien het voorstel inzake Gewijzigde WWB-verordeningen na aanscherping WWB (Gem. blad Afd. A 2012, no. );

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 december 2011, nummer 151;

CVDR. Nr. CVDR94327_1. Verordening toeslagen- en kortingenbeleid VERORDENING TOESLAGEN- EN KORTINGENBELEID. Algemene bepalingen:

Tweede Kamer der Staten-Generaal

B In artikel 5, onderdeel d, wordt langdurigheidstoeslag vervangen door: individuele inkomenstoeslag.

De Raad van de gemeente Ede,

GEMEENTEBLAD 2004 nr. 150

gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en de artikel 8 van de Wet werk en bijstand;

Maatregelverordening Wet werk en bijstand gemeente Gennep 2013

VERORDENING toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2011

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

BURGEMEESTER E WETHOUDERS VA ROERMO D, Overwegende dat;

Verordening Individuele Inkomenstoeslag 2015

Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Smallingerland gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 12 november 2014;

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Lemsterland. gezien het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d.

MAATREGELENVERORDENING inkomensvoorzieningen Lelystad 2012

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 oktober, nr. ;

Wettekst Participatiewet per 1 juli 2016 en later

TOESLAGENVERORDENING WWB GEMEENTE PUTTEN

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 28 oktober 2014

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Beleidsregels terug- en invordering in het kader van WWB, IOAW, IOAZ en WIJ Hoofdstuk I Algemeen Artikel 1 Begripsbepalingen

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

BIJLAGE 1 Overzicht nieuw-oud artikelen 10b en 10d van de Participatiewet

Gemeenteblad Officiële uitgave van de gemeente Huizen Week: 51 Datum: nr. 30

Wijziging Participatieverordening Rotterdam 2015

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Transcriptie:

De Wet investeren in jongeren Bepaling in de WWB Bepaling in de Wij Opmerking m.b.t. geconstateerde wijziging Artikel 1. Organen In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; college: het college van burgemeester en wethouders, bedoeld in artikel 40, eerste lid; Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; Sociale verzekeringsbank: de Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; Inlichtingenbureau: het Inlichtingenbureau, bedoeld in artikel 63 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; inrichting: 1. een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van verpleging of verzorging aan aldaar verblijvende hulpbehoevenden; 2. een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van slaapgelegenheid, waarbij de mogelijkheid van hulpverlening of begeleiding gedurende meer dan de helft van ieder etmaal aanwezig is. Artikel 1 Organen In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; college: het college van burgemeester en wethouders; Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; Sociale verzekeringsbank: de Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; Inlichtingenbureau: het Inlichtingenbureau, bedoeld in artikel 63 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; inrichting: 1. een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van verpleging of verzorging aan aldaar verblijvende hulpbehoevenden; 2. een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van slaapgelegenheid, waarbij de mogelijkheid van hulpverlening of begeleiding gedurende meer dan de helft van ieder etmaal aanwezig is; 1

Richtlijn 2004/38/EG: Richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PbEU L 158); Algemene bijstandswet: Algemene bijstandswet zoals deze luidde op 31 december 2003; Wet inschakeling werkzoekenden: Wet inschakeling werkzoekenden zoals deze luidde op 31 december 2003; Besluit in- en doorstroombanen: Besluit in- en doorstroombanen zoals dit luidde op 31 december 2003; Invoeringswet Wet werk en bijstand: Invoeringswet Wet werk en bijstand zoals deze luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet van 29 december 2008 tot intrekking van de Invoeringswet Wet werk en bijstand (Stb. 586). Artikel 11. Rechthebbenden 1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege. 2. Met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, wordt gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, met Artikel 2 Jongere 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder jongere: een hier te lande woonachtige Nederlander van 16 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. 2. Met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, wordt gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, met uitzondering van de De invulling van het begrip Richtlijn 2004/38/EG is in de WIJ niet noodzakelijk, nu de betiteling van de richtlijn volledig is overgenomen in artikel 2 WIJ. Deze begrippen zijn specifiek bijstandsrechtelijk en daarom niet in de WIJ overgenomen. Via een wijziging in artikel 13 WWB wordt de jongere als bedoeld in artikel 2 uitgesloten van het recht op algemene bijstand. Artikel 2 formuleert de doelgroep van de WIJ. 2

uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG. 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere hier te lande woonachtige vreemdelingen dan de in het tweede lid bedoelde voor de toepassing van deze wet met een Nederlander gelijk worden gesteld: ter uitvoering van een verdrag dan wel van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, of indien zij, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, rechtmatig in Nederland verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onderdeel g of h, van die wet en zij aan de in die algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden voldoen. 4. Het recht op bijstand komt de echtgenoten gezamenlijk toe, tenzij een van de echtgenoten geen recht op bijstand heeft. Artikel 3. Gezamenlijke huishouding en woning 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met: a. echtgenoot: geregistreerde partner; b. echtgenoten: geregistreerde partners; c. huwelijk: geregistreerd partnerschap; d. gehuwd: als partner geregistreerd; gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) 1612/68 en tot intrekking van Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PbEU L 158). 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere hier te lande woonachtige vreemdelingen dan de in het tweede lid bedoelde voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, worden gelijkgesteld: ter uitvoering van een verdrag, dan wel van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, of indien zij, na rechtmatig verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, rechtmatig in Nederland verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onderdeel g of h, van die wet en zij aan de in die algemene maatregel van bestuur gestelde voorwaarden voldoen. Artikel 3 Gelijkstelling niet-gehuwden met gehuwden 1. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met: a. echtgenoot: geregistreerde partner; b. gehuwd: als partner geregistreerd. Het recht op een werkleeraanbod is een individueel recht, waaraan eventueel een inkomensvoorziening is gekoppeld. Het recht op een werkleeraanbod komt de gehuwden ieder afzonderlijk toe. Nu termen als gehuwde/gehuwden en echtgenote/echtgenoten een afgeleide vormen van 3

e. gehuwde: als partner geregistreerde; f. gehuwden: als partners geregistreerden; g. echtscheiding: beëindiging van een geregistreerd partnerschap anders dan door de dood of vermissing. 2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt: a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte; b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. 3. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. 4. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en: a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag van bijstand voor de verlening van bijstand als gehuwden zijn aangemerkt; b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander; c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend 2. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt: a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte; b. als ongehuwd mede aangemerkt de persoon die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. 3. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding, dan wel anderszins. 4. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en: a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of in de periode van twee jaar voorafgaande aan de aanvraag, bedoeld in artikel 14, in het kader van de uitvoering van deze wet als gehuwden zijn aangemerkt; b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander; echtgenoot/gehuwd is uit oogpunt van deregulering er voor gekozen deze termen niet uit de WWB over te nemen. De term echtscheiding komt in de WIJ verder niet voor. 4

samenlevingscontract; of d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het derde lid. 5. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel d. 6. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder een woning mede verstaan een woonwagen of een woonschip. Artikel 4. Alleenstaande, alleenstaande ouder en gezin In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. alleenstaande: de ongehuwde die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte; b. alleenstaande ouder: de ongehuwde die de c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het derde lid. 5. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het vierde lid, onderdeel d. Artikel 4 Alleenstaande, alleenstaande ouder, gezin, kind en zelfstandige In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. alleenstaande: de ongehuwde die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte; De WIJ richt zich in de kern op het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening is daarom in vergelijking met de WWB naar een lager plan geschoven. Een aantal (zeer) specifieke regelingen die juist op het inkomens/vermogens deel zien en wel in de WWB hun regeling vinden zijn daarom niet in de WIJ overgenomen. Een afwijkende regeling ten opzichte van de WWB is echter niet beoogd. Ook vermogen gebonden in een woonwagen of woonboot kent daarom de specifieke vermogensvrijlating voor woningen als bedoeld in artikel 34 WWB. 5

volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte; c. gezin: 1. de gehuwden tezamen; 2. de gehuwden met de tot hun last komende kinderen; 3. de alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kinderen; d. kind: het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind of, voor de toepassing van de artikel 9 en 9a, het in Nederland woonachtige pleegkind; e. ten laste komend kind: het kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken. b. alleenstaande ouder: de ongehuwde die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte; c. gezin: 1. de gehuwden tezamen; 2. de gehuwden met de tot hun last komende kinderen; 3. de alleenstaande ouder met de tot zijn last komende kinderen; d. kind: het in Nederland woonachtige eigen kind of stiefkind; e. ten laste komend kind: het kind voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken. f. Zelfstandige: de persoon die voor de voorziening in het bestaan is aangewezen op arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep hier te lande en die: 1. voldoet aan de wettelijke vereisten voor de uitoefening daarvan; 2. voldoet aan het urencriterium, bedoeld in artikel 3.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001, en 3. alleen of samen met degenen met wie hij het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent de volledige zeggenschap in dat bedrijf of zelfstandig beroep heeft en de financiële risico s daarvan draagt. Artikel 5 Inkomensvoorziening en werkleeraanbod 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: De wijziging per 1 januari 2009 van artikel 4 WWB (pleegkind valt ook onder kind begrip bij toepassing artikel 9/9a WWB) is in de WIJ niet overgenomen. Opgenomen definitie komt overeen met de definitie in het Bbz (artikel 1, onder b Bbz) Betreft specifieke begrippen voor de WIJ. Het begrip werkleeraanbod moet daarbij ruim worden uitgelegd. Het kan bestaan uit het aanbieden van 6

Artikel 6. Niet-uitkeringsgerechtigde, arbeidsinschakeling, sociale activering en startkwalificatie 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. niet-uitkeringsgerechtigde: de persoon, jonger dan 65 jaar, die als werkloze werkzoekende staat geregistreerd bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en die geen recht heeft op een uitkering op grond van deze wet of de Werkloosheidswet, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Toeslagenwet, de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria, de Algemene nabestaandenwet dan wel op grond van een regeling, die met deze wetten naar aard en strekking overeenstemt; inkomensvoorziening: de inkomensvoorziening, bedoeld in artikel 24; werkleeraanbod: het aanbieden van algemeen geaccepteerde arbeid, een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder begrepen scholing, opleiding of sociale activering alsmede ondersteuning bij arbeidsinschakeling. 2. Onder scholing of opleiding als bedoeld in het eerste lid wordt niet verstaan uit s Rijks kas bekostigd onderwijs. Artikel 6 Arbeidsinschakeling en sociale activering 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: algemeen geaccepteerde arbeid, het aanbieden van een voorziening gericht op het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid (arbeidsinschakeling) of het aanbieden van ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Onder een voorziening gericht op arbeidsinschakeling kan in ieder geval scholing, een opleiding en/of sociale activering worden begrepen. In artikel 6 wordt geregeld wat wordt verstaan onder algemeen geaccepteerde arbeid, arbeidsinschakeling en sociale activering. Let op: een werkleeraanbod kan echter niet bestaan uit een participatieplaats als bedoeld in artikel 10a van de WWB. Het begrip niet-uitkeringsgerechtigde (nugger) is niet nader gedefinieerd. Het recht op een werkleeraanbod komt iedere jongere toe die aan de voorwaarden genoemd in artikel 13 WIJ voldoet. Daaronder valt ook de nugger binnen deze leeftijdscategorie. Afzonderlijke definiëring is daarom niet noodzakelijk. 7

b. arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a; c. sociale activering: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie; d. startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs. 2. Voor de toepassing van deze wet wordt niet als algemeen geaccepteerde arbeid beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening. Voor de toepassing van de artikelen 7, 8 en 10 wordt voor personen die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoren van de Wet sociale werkvoorziening onder een voorziening gericht op arbeidsinschakeling mede verstaan een voorziening gericht op het verkrijgen van arbeid in een dienstbetrekking als bedoeld in de artikelen 2 en 7 van die wet. Artikel 32. Inkomen 1. Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voor zover deze: a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in a. arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en bijstand; b. sociale activering: het verrichten van onbeloonde maatschappelijk zinvolle activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie. 2. Voor de toepassing van deze wet wordt niet als algemeen geaccepteerde arbeid beschouwd arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 Wet sociale werkvoorziening. Voor personen die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoren van de Wet sociale werkvoorziening wordt onder een voorziening gericht op arbeidsinschakeling mede verstaan een voorziening gericht op het verkrijgen van arbeid in een dienstbetrekking als bedoeld in de artikelen 2 en 7 van die wet. Artikel 7 Inkomen, middelen en vermogen In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste en tweede lid, van de Wet werk en bijstand; Het begrip startkwalificatie wordt binnen de wettekst zelf niet gebruikt. Daar waar in de Memorie van Toelichting wel over startkwalificatie wordt gesproken is geen andere invulling beoogd dan in de WWB. De specifieke bepalingen rond bijzonder inkomen (artikel 33 WWB) zijn niet allemaal in het wetsvoorstel 8

artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet., dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan. 2. Middelen die het karakter hebben van uitgesteld inkomen worden in aanmerking genomen naar de periode waarin deze zijn verworven. Middelen die het karakter hebben van doorbetaling van inkomen over een periode worden in aanmerking genomen naar de periode waarin deze te gelde kunnen worden gemaakt. 3. Indien een van de gehuwden geen recht op algemene bijstand heeft, wordt zijn inkomen slechts in aanmerking genomen voor zover het inkomen van de gehuwden tezamen, met inbegrip van de bijstand die zou worden verleend indien zijn inkomen niet in aanmerking wordt genomen, meer zou bedragen dan de bijstandsnorm voor gehuwden. Voor de vaststelling van het inkomen van de niet-rechthebbende echtgenoot is deze paragraaf van overeenkomstige toepassing. 4. In afwijking van het derde lid wordt, indien de gehuwden gescheiden leven, doch niet duurzaam gescheiden, het inkomen van de niet-rechthebbende echtgenoot slechts in aanmerking genomen voorzover overgenomen. Een bepaling zoals artikel 33, vijfde lid (particuliere pensioen vrijlating) ziet enkel op 65- plussers en mist in de WIJ in beginsel toepassing, terwijl de bepaling over inkomen in natura (artikel 33, eerste lid WWB) verderop in de WIJ is geplaatst (artikel 36, zevende lid, WIJ). Andere bepalingen zijn niet overgenomen. Nader beschouwd, kan dit problemen opleveren, bijvoorbeeld bij de vaststelling van de hoogte van het inkomen van een partner met inkomen uit WSF. In een veegwet zal daarom alsnog een gelijkluidende regeling in de WIJ worden opgenomen. Aan deze wetswijziging zal wat dit onderdeel betreft terugwerkende kracht worden verleend. Gemeenten worden daarom aangeraden reeds vanaf datum inwerkingtreding conform artikel 33 WWB bij een eventueel specifiek inkomen tot korting over te gaan. Bepalingen van gelijke aard zijn opgenomen in artikel 36, vijfde en zesde lid van de WIJ. 9

het de bijstandsnorm te boven gaat. Niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend: de jonggehandicaptenkorting alsmede, voor alleenstaande ouders van wie het jongste kind jonger dan vijf jaar is, de aanvullende alleenstaande ouderkorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001; een een- of tweemalige premie van ten hoogste 2.196,00 per kalenderjaar, voor zover dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling; een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk van ten hoogste een bij ministeriële regeling vast te stellen bedrag; een uitkering tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek die de belanghebbende jonger dan 21 jaar van zijn ouder of ouders ontvangt, voorzover deze uitkering op grond van artikel 12 reeds in aanmerking is genomen bij de vaststelling van het recht op bijzondere bijstand. Artikel 34. Vermogen 1. Onder vermogen wordt verstaan: a. de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden. De waarde van de bezittingen wordt vastgesteld op de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering; b. middelen die worden ontvangen in de periode waarover algemene bijstand is toegekend, voor middelen: middelen als bedoeld in artikel 31 van de Wet werk en bijstand, met dien verstande dat de onderdelen c, j, k en n, van het tweede lid van dat artikel niet van toepassing zijn. vermogen: vermogen als bedoeld in artikel 34, eerste tot en met derde lid, van de Wet werk en bijstand. De jonggehandicaptenkorting, de bijdrage van de ouders in het levensonderhoud van de jong meerderjarige en de kosten vergoeding vrijwilligerswerk alsmede een eventuele (deeltijd)premie worden binnen de WIJ wel als inkomen aangemerkt. N.B. er kunnen dus wel kostenvergoedingen en premies worden verstrekt. Indien de jongere echter recht heeft op een inkomensvoorziening, moeten deze vergoedingen en premies echter in aanmerking worden genomen bij de inkomensvoorziening. Het vierde lid van artikel 34 WWB is niet meegenomen binnen het vermogensbegrip. In dit artikel lag de grondslag voor de staffelmethode. Uit oogpunt van deregulering is dit onderdeel buiten de WIJ gehouden. Een en ander houdt in dat wel zal moeten worden vastgesteld of sprake is van vermogen onder de vermogensgrens, maar dat de resterende vermogensruimte niet meer bij brief/beschikking hoeft te worden vastgesteld. 10

zover deze geen inkomen betreffen als bedoeld in de artikelen 32 en 33. 2. Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen:. bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, noodzakelijk zijn; a. het bij de aanvang van de bijstand aanwezige vermogen voorzover dit minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens, genoemd in het derde lid; b. spaargelden opgebouwd tijdens de periode waarin bijstand wordt ontvangen; c. het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf, bedoeld in artikel 50, eerste lid, voor zover dit minder bedraagt dan 46.100,00; d. vergoedingen voor immateriële schade als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdelen l en m; e. de voorziening, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel q. 3. De in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde vermogensgrens is: a. voor een alleenstaande: 5.455,00; b. voor een alleenstaande ouder: 10.910,00; c. voor gehuwden tezamen: 10.910,00. 4. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op bezittingen die worden verworven in de periode waarover algemene bijstand is toegekend en op middelen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, met dien verstande dat de van toepassing zijnde vermogensgrens, bedoeld in het derde lid, daarbij wordt verminderd met het vermogen dat: a. bij aanvang van de bijstandsverlening niet in 11

aanmerking is genomen op grond van het tweede lid, onderdeel b; b. tijdens de bijstandsverlening niet in aanmerking is genomen op grond van dit lid. Artikel 2. Premies en kinderbijslag In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: - premies volksverzekeringen: de premies op grond van de Algemene Ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, behoudens de nominale premie op grond van die wet; - premies werknemersverzekeringen: de premie op grond van de Werkloosheidswet; - kinderbijslag: kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet. Artikel 37. Netto minimumloon en consumentenprijsindex 1. In deze paragraaf wordt onder netto minimumloon verstaan het minimumloon per maand, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, verhoogd met de aanspraak op vakantiebijslag waarop een werknemer op grond van artikel 15 van die wet over dat minimumloon ten minste aanspraak kan maken, na aftrek van de daarvan in te houden loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet, en vermeerderd met de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet. Artikel 8 Kinderbijslag en premies In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: premies volksverzekeringen: premies volksverzekeringen als bedoeld in de Wet financiering sociale verzekeringen; premie werknemersverzekeringen: werknemersaandeel in de premie, bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen; kinderbijslag: kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet. Artikel 9 Netto minimumloon 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder netto minimumloon: het minimumloon per maand, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, verhoogd met de aanspraak op vakantiebijslag waarop een werknemer op grond van artikel 15 van die wet over dat minimumloon ten minste aanspraak kan maken, na aftrek van de daarvan in te houden loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet, en vermeerderd met de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet. Door middel van artikel 58, onder A WIJ worden de gehanteerde begrippen in de WWB met de begripsbepalingen in de WIJ gelijk getrokken. 12

2. De in het eerste lid bedoelde loonbelasting en premies volksverzekeringen worden berekend voor een werknemer, jonger dan 65 jaar, rekening houdend met uitsluitend tweemaal de algemene heffingskorting, bedoeld in artikel 22 van de Wet op de loonbelasting 1964, over het minimumloon en de aanspraak op vakantiebijslag daarover, vermeerderd met de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, en verminderd met de premies werknemersverzekeringen. 3. Indien ingevolge een van de socialeverzekeringswetten een premie wordt ingehouden waarvan het percentage per bedrijfstak verschilt, wordt met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels bij ministeriële regeling voor de toepassing van het eerste lid een gemiddeld percentage vastgesteld. 4. Onder consumentenprijsindex, wordt in deze afdeling verstaan hetgeen daaronder in artikel 13, zesde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet wordt verstaan. Artikel 8b. Gemeenschappelijke regelingen Indien bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen de uitvoering van deze wet volledig is overgedragen aan het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van die wet, treedt dat bestuur voor de toepassing van deze wet, met uitzondering van paragrafen 7.1 en 7.3, in de plaats van de betrokken colleges. Artikel 7 Opdracht college 1. Het college is verantwoordelijk voor: a. het ondersteunen van personen die algemene bijstand ontvangen, personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, personen met een nabestaanden- of 2. De in het eerste lid bedoelde loonbelasting en premies volksverzekeringen worden berekend voor een werknemer, jonger dan 65 jaar, rekening houdend met uitsluitend tweemaal de algemene heffingskorting, bedoeld in artikel 22 van de Wet op de loonbelasting 1964, over het minimumloon en de aanspraak op vakantiebijslag daarover, vermeerderd met de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, en verminderd met de premies werknemersverzekeringen. 3. Indien op grond van de Wet financiering sociale verzekeringen een premie wordt ingehouden waarvan het percentage per bedrijfstak verschilt, wordt met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels bij ministeriële regeling voor de toepassing van het eerste lid een gemiddeld percentage vastgesteld. Artikel 10 Gemeenschappelijke regelingen Indien bij een gemeenschappelijke regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen de uitvoering van deze wet volledig is overgedragen aan het bestuur van een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8 van die wet, treedt dat bestuur voor de toepassing van deze wet in de plaats van de betrokken colleges. Artikel 11 Opdracht college 1. Het college is verantwoordelijk voor het doen van een werkleeraanbod. 2. Het college is verantwoordelijk voor het verstrekken van een inkomensvoorziening. Het begrip consumentenprijsindex komt in de WIJ niet voor. In de WIJ is het voorbehoud met betrekking tot de financiering (paragraaf 7.1 en 7.3 WWB) niet overgenomen. Dit is ook niet noodzakelijk nu deze aspecten niet in de WIJ hun regeling vinden maar in de WWB respectievelijk in de Wet participatiebudget. De overdracht als bedoeld in dit artikel ziet enkel op de toepassing van de artikelen van de WIJ zelf. Het recht op een werkleeraanbod komt iedere jongere toe die aan de voorwaarden genoemd in artikel 13 WIJ voldoet. Dit is ook de jongere nugger, de jongere met een gedeeltelijke WW of de jongere met een Wsw indicatie. De specifieke doelgroepbepalingen uit de 13

halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden bij arbeidsinschakeling en, indien het college daarbij het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling noodzakelijk acht, voor het bepalen en aanbieden van deze voorziening, en; b. het verlenen van bijstand aan personen hier te lande die in zodanige omstandigheden verkeren of dreigen te geraken dat zij niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien. 2. Het college werkt bij de uitvoering van het eerste lid, onderdeel a, samen met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. 3. Het eerste lid, aanhef en onderdeel a, is niet van toepassing op personen aan wie het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt. Het college en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen overeenkomen dat het eerste lid, aanhef en onderdeel a, van toepassing is op voornoemde personen. Daarnaast kunnen het college en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen overeenkomen dat het college aan voornoemde personen een voorziening aanbiedt als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a. 4. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, wordt voor personen die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep behoren van de Wet sociale werkvoorziening onder een voorziening gericht op arbeidsinschakeling mede verstaan een voorziening gericht op het verkrijgen van arbeid in een dienstbetrekking of arbeidsovereenkomst als bedoeld in de artikelen 2 en 7 van die wet. 3. Het college werkt bij de uitvoering van het eerste lid samen met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. WWB zijn daarom in de WIJ niet overgenomen. 14

5. Het college kan de uitvoering van deze wet, behoudens de vaststelling van de rechten en plichten van de belanghebbende en de daarvoor noodzakelijke beoordeling van zijn omstandigheden, door derden laten verrichten. Het college kan de in de eerste volzin bedoelde vaststelling en beoordeling mandateren aan bestuursorganen. 6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het tweede tot en met vierde lid. Artikel 8 Opdracht gemeenteraad 1. De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot: a. het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a; b. het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 18, tweede lid; c. het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in artikel 30; d. het verlenen van een langdurigheidstoeslag als bedoeld in artikel 36; e. de scholing of opleiding, bedoeld in artikel 10a, vijfde lid; f. de premie, bedoeld in artikel 10a, zesde lid. 2. De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben: a. voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel a, in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor verschillende doelgroepen daarbinnen, en op de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken; 4. Het college kan de uitvoering van deze wet, behoudens de vaststelling van de rechten en plichten van de jongere en de daarvoor noodzakelijke beoordeling van zijn omstandigheden, door derden laten verrichten. Het college kan de in de eerste zin bedoelde vaststelling en beoordeling mandateren aan bestuursorganen. 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het vierde lid. Artikel 12 Opdracht gemeenteraad 1. De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot: a. de inhoud van een werkleeraanbod; b. het verlagen van het bedrag van de inkomensvoorziening, bedoeld in artikel 40, eerste lid; c. het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik van deze wet; d. de wijze waarop jongeren, of hun vertegenwoordigers worden betrokken bij de uitvoering van deze wet; e. het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in artikel 34. 2. De regels bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, hebben in ieder geval betrekking op de wijze waarop: a. periodiek overleg wordt gevoerd met de jongeren of hun vertegenwoordigers; b. de jongeren of vertegenwoordigers onderwerpen voor de agenda van dit overleg kunnen aanmelden; c. de jongeren of vertegenwoordigers worden voorzien van de voor een adequate deelname aan In tegenstelling tot de WWB waar sprake is van een aanspraak op een voorziening vanuit de gemeentelijke verantwoordelijkheid tot ondersteuning (artikel 7, eerste lid, onder a jo. artikel 10, eerste lid WWB) verleent de WIJ de jongere een recht op een werkleeraanbod. De opdracht aan de gemeenteraad is daarom ook een andere. Bijzondere bijstand en dus ook de langdurigheidstoeslag blijft zijn regeling vinden in de WWB. Of de jongere in aanmerking komt voor bijzondere bijstand of een langdurigheidstoeslag is afhankelijk van de in de WWB verankerde voorwaarden. Verder kan een werkleeraanbod niet bestaan als onbeloonde additionele arbeid als bedoeld in artikel 10a WWB. De verdere opdracht tot regelgeving op dit vlak is daarom niet in de WIJ opgenomen. 15

b. voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel e, in ieder geval betrekking op de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval. het overleg benodigde informatie. Artikel 8a. Regels bestrijding misbruik De gemeenteraad stelt in het kader van het financiële beheer bij verordening regels voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet. Artikel 47 Verordening cliëntenparticipatie De gemeenteraad stelt bij verordening regels over de wijze waarop de personen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, of hun vertegenwoordigers worden betrokken bij de uitvoering van deze wet, waarbij in ieder geval wordt geregeld de wijze waarop: a. periodiek overleg wordt gevoerd met deze personen of hun vertegenwoordigers; b. deze personen of vertegenwoordigers onderwerpen voor de agenda van dit overleg kunnen aanmelden; c. zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie. Artikel 10 Aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling 1. Personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en nietuitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling. 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die vanwege een voorziening gericht op Artikel 13 Recht op werkleeraanbod 1. Recht op een werkleeraanbod heeft desgevraagd: a. de jongere die zich in de leeftijdscategorie van 16 tot en met 17 jaar bevindt, geen scholing of opleiding volgt, minder dan 16 uur per week arbeid verricht en die heeft voldaan aan de kwalificatieplicht, bedoeld in paragraaf 2a van de Leerplichtwet 1969, dan wel aan wie een vrijstelling van die kwalificatieplicht is verleend; b. de jongere die zich in de leeftijdscategorie van 18 tot en met 26 jaar bevindt en wiens in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de op hem van Reeds eerder is aangegeven dat het recht op een werkleeraanbod in vergelijking met de WWB minder beperkingen kent qua doelgroepbepalingen en in wezen aan elke jongere van 18 jaar of ouder toekomt voor zover zijn eigen inkomen (het inkomen van de eventuele partner speelt op dit vlak geen rol) minder bedraagt dan de norm. Daarbij komt ook aan de jongere van 16 of 17 jaar een recht toe voor zover hij niet meer kwalificatieplichtig is en hij minder dan 16 uur per week arbeid verricht. 16

arbeidsinschakeling niet tot een van de groepen, bedoeld in het eerste lid, behoren. 3. Artikel 40, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 40 Woonplaats en adresgegevens 1. Het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat bijstand aan een belanghebbende zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt verleend door het college van een bij die maatregel aan te wijzen gemeente. 2. Het college verbindt aan de verlening van bijstand aan een belanghebbende zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens de verplichting dat hij aangifte doet van een door hen ter beschikking gesteld briefadres als bedoeld in artikel 1 van die wet. Artikel 43 Vaststelling op aanvraag 1. Het college stelt het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag of, indien een schriftelijke aanvraag niet mogelijk is, ambtshalve vast. toepassing zijnde norm, bedoeld in de artikelen 26 tot en met 29, waarbij voor het in aanmerking te nemen inkomen het inkomen van de echtgenoot buiten beschouwing wordt gelaten. 2. Het recht, bedoeld in het eerste lid, bestaat jegens het college van de gemeente waar de jongere woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. 3. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het recht op een werkleeraanbod van een jongere zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens bestaat jegens het college van een bij die maatregel aan te wijzen gemeente. 4. Het college, bedoeld in het derde lid, verbindt aan het werkleeraanbod aan een jongere zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens de verplichting dat hij aangifte doet van een door het college ter beschikking gesteld briefadres als bedoeld in artikel 1 van die wet. Artikel 14 Vaststellen recht op werkleeraanbod 1. Het college stelt het recht op een werkleeraanbod op aanvraag vast. 2. Het college legt in een rapportage de wensen van de jongere ten aanzien van het werkleeraanbod vast alsmede de wijze waarop deze wensen bij de vaststelling van aard, omvang en plaats van het werkleeraanbod zijn betrokken. Let op: ook het feit dat de jongere eventueel kan beschikken over vermogen doet voor het recht op een werkleeraanbod dus niet terzake. p.s. in de wet wordt gesproken over een inkomen lager dan de op hem van toepassing zijnde norm, bedoeld in de artikelen 26 tot en met 29. Dit is in wezen de basisnorm. Deze norm kan echter ex. artikel 30 worden verhoogd met een toeslag. Van die (met toeslag verhoogde) norm wordt uitgegaan bij het in aanmerking te nemen inkomen. In die zin is geen wijziging ten opzichte van de WWB beoogd. De mogelijkheid om ambtshalve een aanbod te verlenen is in beperktere vorm opgenomen in artikel 19 WIJ. In artikel 17 is opgenomen dat de jongere de mogelijkheid heeft om zijn wensen met betrekking tot het werkleeraanbod kenbaar te maken. De motivatie van een jongere is immers hoger indien hijzelf mee kan werken aan de vormgeving van zijn eigen traject. Het tweede lid van dit artikel legt daarom vast dat het college in de rapportage de wensen van de jongere ook vastlegt en kenbaar maakt hoe deze wensen de 17

Artikel 41 Aanvraag bij UWV 3. De aanvraag is gericht tot het college en wordt overeenkomstig artikel 30c van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Na de overdracht van de aanvraag door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan het college ingevolge artikel 30c, vierde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen wordt de aanvraag verder behandeld door het college. 2. Indien het een aanvraag betreft van andere dan algemene bijstand dan wel van algemene bijstand aan een persoon die in een inrichting verblijft, een persoon van 65 jaar of ouder, of een persoon zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt, in afwijking van het eerste lid, de aanvraag ingediend bij het college. 3. De gemeenteraad kan, in overeenstemming met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, bij verordening categorieën van aanvragen vaststellen die, in afwijking van het tweede lid, bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen worden ingediend. Artikel 15 Aanvraag bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen 1. De aanvraag voor een werkleeraanbod is gericht tot het college jegens wie het recht op een werkleeraanbod bestaat en wordt overeenkomstig artikel 30c van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Na de overdracht van de aanvraag door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan het college op grond van artikel 30c, vijfde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen wordt de aanvraag verder behandeld door het college. 2. Indien het een aanvraag betreft van een jongere die in een inrichting verblijft, dan wel van een jongere zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt, in afwijking van het eerste lid, de aanvraag ingediend bij het college. 3. De gemeenteraad kan, in overeenstemming met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, bij verordening categorieën van aanvragen vaststellen die, in afwijking van het tweede lid, bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen worden ingediend. vormgeving van het traject hebben beïnvloed. Artikel 42 Doorzending 1. Indien doorzending van de aanvraag naar het college van een andere gemeente heeft plaatsgevonden en dit van oordeel is dat het evenmin de aanvraag dient te behandelen, terwijl geen zekerheid kan worden Artikel 16 Doorzending van aanvraag 1. Indien doorzending van de aanvraag naar het college van een andere gemeente heeft plaatsgevonden en dat college van oordeel is dat het evenmin de aanvraag dient te behandelen, terwijl geen zekerheid 18

verkregen over de in artikel 40 bedoelde woonplaats, draagt het college dat de doorgezonden aanvraag heeft ontvangen er zorg voor dat het geschil aanhangig wordt gemaakt. 2. In afwachting van een beslissing inzake een geschil over toepassing van het eerste lid bestaat het recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende werkelijk verblijft. 3. Kosten van bijstand verleend ingevolge het tweede lid worden vergoed door het college van de gemeente waarvan de taak is waargenomen. Artikel 18 Afstemming 1. Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Artikel 9 Plicht tot arbeidsinschakeling 2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid. Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt, voorzover hiermee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a. kan worden verkregen over het college van de gemeente jegens wie het recht op een werkleeraanbod bestaat, draagt het college dat de doorgezonden aanvraag heeft ontvangen er zorg voor dat het geschil aanhangig wordt gemaakt. 2. In afwachting van een beslissing inzake een geschil over toepassing van het eerste lid bestaat het recht op een werkleeraanbod, of het recht op een inkomensvoorziening jegens het college van de gemeente waar de jongere werkelijk verblijft. 3. Kosten verbonden aan het werkleeraanbod, of de inkomensvoorziening, gemaakt door het college van de gemeente, bedoeld in het tweede lid, worden vergoed door het college van de gemeente waarvan de taak is waargenomen. Artikel 17 Afstemmen werkleeraanbod 1. Het college stemt het werkleeraanbod af op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de jongere, wiens recht op een werkleeraanbod is vastgesteld en stelt hierbij de jongere in de gelegenheid om schriftelijk of mondeling zijn wensen omtrent het werkleeraanbod kenbaar te maken. 2. Indien het college van oordeel is dat om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard van een jongere niet kan worden gevergd dat hij uitvoering geeft aan een werkleeraanbod, doet het college aan die jongere geen werkleeraanbod. Wanneer het college vaststelt dat de redenen, bedoeld in de eerste zin, niet langer aanwezig zijn, wordt aan de jongere alsnog een werkleeraanbod gedaan. 3. Zorgtaken, voor zover daarmee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, kunnen worden aangemerkt als een reden van sociale aard als Kern van de WIJ is gelegen in het werkleeraanbod. Het is daarom dat de individualiseringsplicht zoals we deze kennen uit de WWB, hier specifiek juist voor het werkleeraanbod is vastgelegd. Zoals reeds eerder aangegeven is het daarbij zaak de wensen van de jongere ook mee te nemen in de besluitvorming. Op basis van redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard kan het college afzien van het doen van een aanbod. Hiermee wordt een andere terminologie geïntroduceerd dan in de WWB (ontheffing op basis van dringende redenen). Een en ander is gelegen in het feit dat binnen de WWB de re-integratieplicht een plicht is die verbonden is aan het verkrijgen van bijstand. De WIJ gaat niet uit van een re-integratieplicht, maar juist van een re-integratieverzoek (aanvraag werkleeraanbod). De in de WWB gehanteerde terminologie past niet binnen dit concept. In de WWB kan daarbij ook enkel 19