ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:GHARN:2007:AZ6619

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY3847

ECLI:NL:RBGRO:2006:AZ9227

ECLI:NL:RBGRO:2006:AY6444

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4751

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ6206

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:RBGEL:2017:11

ECLI:NL:RBAMS:2016:8488

ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157

ECLI:NL:RBARN:2012:BX0442

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARN:2012:BW7826

ECLI:NL:RBARN:2012:BY4188

ECLI:NL:RBZWB:2014:7077

ECLI:NL:RBAMS:2016:8771

ECLI:NL:GHARL:2016:1535

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9268

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:GHARN:2011:BT6229

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4752 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00638

GERECHTSHOF AMSTERDAM

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 april 2016, nummer Awb 15/2747, in het geding tussen belanghebbende en

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3747

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBMNE:2015:8351

ECLI:NL:RBOBR:2017:1690

ECLI:NL:GHARL:2015:3979

ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0614

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

ECLI:NL:RBZWB:2015:2161

ECLI:NL:RBZWB:2013:5523

ECLI:NL:GHARL:2015:3296

ECLI:NL:GHSHE:2016:4373

ECLI:NL:GHSHE:2017:1064

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

ECLI:NL:RBZWB:2015:4441

ECLI:NL:RBOBR:2016:392

/ Belastingrecht. Hoger beroep

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388


Uitspraak. NTFR 2012, 148 V-N Vandaag 2012/147 V-N 2012/

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

ECLI:NL:GHARL:2017:4777

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6681

ECLI:NL:RBGEL:2015:7274

ECLI:NL:RBZWB:2013:4673

ECLI:NL:RBDHA:2014:5556

ECLI:NL:RBARN:2009:BI3591

ECLI:NL:GHARL:2015:2216

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

ECLI:NL:RBHAA:2007:AZ7209

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

Uitspraak. Viditax (FutD), FutD GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN. locatie Arnhem nummer: 16/00615 uitspraakdatum: 8 augustus 2017

ECLI:NL:GHAMS:2017:789 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00218

ECLI:NL:RBLEE:2007:BC2679

ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2838

ECLI:NL:GHARL:2016:8884

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

ECLI:NL:RBROT:2001:AD4035

ECLI:NL:GHSHE:2015:1938

ECLI:NL:RBZWB:2013:5107

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712

de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastinqdienat^ÉI^ van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

ECLI:NL:RBDHA:2017:6306

ECLI:NL:GHAMS:2017:928 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00024

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen

ECLI:NL:GHSHE:2016:2335

ECLI:NL:GHAMS:2015:3001 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/00670

ECLI:NL:RBROT:2016:9569

ECLI:NL:GHARL:2013:8624

ECLI:NL:RBARN:2009:BM5546

ECLI:NL:RBROT:2006:AV6127

ECLI:NL:RBNHO:2015:1985

Uitspraak. FutD V-N Vandaag 2016/368 V-N 2016/ GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN. Afdeling belastingrecht Locatie Arnhem

ECLI:NL:GHARN:1999:AA1367

ECLI:NL:GHARL:2017:613

ECLI:NL:RBSGR:2008:BG5774

ECLI:NL:GHARL:2017:634

ECLI:NL:GHDHA:2017:2098

ECLI:NL:RBZWB:2017:2696

ECLI:NL:GHARL:2014:2681

ECLI:NL:GHAMS:2011:BU1574 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 10/00336

ECLI:NL:GHSHE:2010:BM7477

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682

Transcriptie:

ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229 Instantie Datum uitspraak 11-12-2007 Datum publicatie 07-01-2008 Rechtbank 's-hertogenbosch Zaaknummer AWB 06/2511, AWB 06/2530 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste aanleg - enkelvoudig Door de heffingsambtenaar gevoerde beleid inzake objectafbakening woning en garage in strijd met artikel 16, onder d, van de Wet WOZ.. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Belastingblad 2008/130 Uitspraak RECHTBANK S-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 06/2511 AWB 06/2530 Uitspraakdatum: 11 december 2007 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Verweerder heeft bij beschikkingen krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [straat] 91 (hierna: de woning) en [straat] 0 te Eindhoven (hierna: de garage/berging), per waardepeildatum 1 januari 2003, vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2005 tot 1 januari 2007 op respectievelijk 241.000 en 13.000. In het desbetreffende geschrift zijn ook de aanslagen onroerende-zaakbelastingen 2005 bekend gemaakt. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 10 april 2006 de waarde van de woning [straat] 91 verminderd tot 228.000 en de aanslagen dienovereenkomstig verminderd. De waarde en de aanslagen van de garage/berging [straat] 0 te Eindhoven zijn bij de bestreden uitspraak

gehandhaafd. Eiser heeft daartegen bij brief van 10 mei 2006, ontvangen bij de rechtbank op 12 mei 2006, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2007 te 's-hertogenbosch. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder zijn verschenen mr. [...] en ing. [taxateur]. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: Eiser is gebruiker en genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning en de garage/berging. De woning is een huis in een rij, met een inhoud van 465 m³ en een perceelsoppervlakte van 138 m². De garage/berging heeft een inhoud van 72 m³ en een oppervlakte van 30 m². 3. Geschil In geschil is de waarde van de woning en de garage/berging op de waardepeildatum. Eiser bepleit een waarde van 202.245. Eiser heeft - zakelijk weergegeven - aangevoerd:? dat verweerder ten onrechte aan de garage/berging afzonderlijk een waarde heeft toegekend, nu de garage behoort bij de woning en in de waarde van de woning behoort begrepen te zijn;? dat een visuele inspectie van de woning niet heeft plaatsgevonden;? dat verweerder bij de waardebepaling onvoldoende rekening heeft gehouden met de verkeersoverlast van het tegenover de woning gelegen kinderdagverblijf van de basisschool;? dat het beste vergelijkingsobject [adres] is, dat op 7 maart 2003 is verkocht voor 203.000;? dat verweerder de waarde van de garage/berging niet heeft onderbouwd. Verweerder heeft onder meer verwezen naar een door hem overgelegd taxatierapport, opgemaakt op 22 september 2006 door [taxateur], WOZ-taxateur te [plaats]. In dit taxatierapport is de waarde van de woning getaxeerd op 229.000 en de waarde van de garage/berging getaxeerd op 13.000. Naast gegevens van de woning bevat dit taxatierapport gegevens van een aantal vergelijkingsobjecten. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. 4. Beoordeling van het geschil Ingevolge artikel 16 van de Wet WOZ wordt voor de toepassing van de wet als één onroerende zaak

aangemerkt: a. een gebouwd eigendom; b. een ongebouwd eigendom; c. een gedeelte van een in onderdeel a of onderdeel b bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als een afzonderlijk geheel te worden gebruikt; d. een samenstel van twee of meer van de in onderdeel a of onderdeel b bedoelde eigendommen of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren. Blijkens de door eiser overgelegde kadastrale tekening is de garage/berging recht achter de woning gelegen. Deze garage/berging maakt deel uit van een rij soortgelijke garages/berging en garages. Tussen de woning en de garage/berging bevindt zich een doodlopende weg, welke in gezamenlijke eigendom is bij de eigenaren van de daaraan gelegen achtertuinen van de woningen met de nummers 81 t/m 103 en de garages/berging en de garages. De weg dient tot toegangsweg naar de achtertuinen van die woningen, de garages/berging en de garages. De hier aan de orde zijnde garage/berging en de woning zijn beide in eigendom en gebruik bij eiser. Verweerder heeft de woning en de garage/berging afzonderlijk afgebakend en aldus aan ieder van de beide onroerende zaken een afzonderlijke waarde toegekend. Verweerder heeft zich daarbij beroepen op het door hem - in afwijking van voorheen - voor het onderhavige tijdvak gevoerde beleid, wat inhoudt dat losse garageboxen waarvan het perceel niet direct grenst aan het perceel van de woning afzonderlijk worden geregistreerd en aldus afzonderlijk worden afgebakend. Reeds uit de omstandigheid dat eisers garage/berging van de woning wordt gescheiden door een weg, volgt - aldus verweerder - uit voornoemd beleid dat sprake is van twee afzonderlijke onroerende zaken. De rechtbank overweegt dat zowel de woning als de garage/berging een gebouwd eigendom is als bedoeld in artikel 16, onder a, van de Wet WOZ, welke beide bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn. De rechtbank is van oordeel dat de woning en de garage/berging voorts naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren als bedoeld in artikel 16, onder d, van de Wet WOZ. De rechtbank overweegt in dit verband dat de garage/berging achter de woning is gelegen en daaraan dienstbaar is. Daaraan doet niet af dat de garage/berging niet direct grenst aan het perceel waarop de woning is gelegen, nu de weg die de garage/berging scheidt van het perceel waarop de woning is gelegen in mede-eigendom is bij eiser en door hem vrijelijk kan worden betreden. Aldus is de bereikbaarheid van de garage/berging vanaf het perceel waarop de woning is gelegen gewaarborgd. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem van 29 januari 2004, gepubliceerd in BB 2004/522, waarin naar het oordeel van het Hof de omstandigheid dat een kavel met daarop de garage en de moestuin niet direct grenst aan de kavel met de woning er niet aan afdeed dat de percelen naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar behoren, nu de bereikbaarheid vanaf de woning naar de garage en de moestuin was gewaarborgd door een recht van overpad. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het door verweerder gevoerde beleid in het onderhavige geval in strijd is met het bepaalde in artikel 16, onder d, van de Wet WOZ. Eiser maakt terecht aanspraak op toepassing van de wettelijke regeling van artikel 16 van de Wet WOZ. Indien, zoals in het onderhavige geval, sprake is van een samenstel van twee of meer eigendommen en twee of meer van die eigendommen ten onrechte als afzonderlijke onroerende zaken zijn aangemerkt, kan de beschikking waarbij de, afzonderlijke, waarden zijn vastgesteld niet in stand blijven en dient een nieuwe beschikking, met een juiste aanduiding van de onroerende zaak, te worden vastgesteld. De overige grieven van eiser behoeven gelet op het voorgaande geen bespreking meer.

Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en de bestreden uitspraak en de beschikkingen te worden vernietigd. 5. Proceskosten De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank stelt deze kosten, gelet op het bepaalde in artikel 1, lid 1, aanhef en onder c, d en e, in verbinding met artikel 2, aanhef en onder c, d en e van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) op de reis- en verletkosten voor het bijwonen van de zitting alsmede op de kosten van het verkrijgen van een uittreksel uit een openbaar register. De vergoeding voor reiskosten is ingevolge artikel 11, eerste lid, onderdeel c van het Besluit tarieven in strafzaken gelijk aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse en bedraagt in het onderhavige geval 9,80. De rechtbank stelt eisers verletkosten op een bedrag van 89,82, te weten 3 uren maal 29,94. De kosten van uittreksel uit openbare registers komen ingevolge het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder e, van het Besluit in verbinding met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit voor hun werkelijke bedrag voor vergoeding in aanmerking. Blijkens de door eiser overgelegde stukken bedragen deze kosten 11,44. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen stelt de rechtbank de vergoeding van eisers proceskosten op een bedrag van in totaal 111,06. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoed, ten bedrage van 38,00. 6. Beslissing De rechtbank: - verklaart de beroepen gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar; - vernietigt de beschikkingen; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van 111,06 en wijst de gemeente Eindhoven aan dit bedrag aan eiser te voldoen; - gelast dat de gemeente Eindhoven het door eiser betaalde griffierecht van 38,00 vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. M.T. van Vliet als rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. van Wendel de Joode als griffier, en op 11 december 2007 in het openbaar uitgesproken. De griffier is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen. Afschrift aangetekend

verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te s-hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201CZ te s- Hertogenbosch. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. Partijen kunnen ook beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Dit is echter alleen mogelijk indien de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.