INHOUD VOORSCHRIFTEN Algemeen Afvalstoffen. 8

Vergelijkbare documenten
1.1.2 De inrichting moet schoon worden gehouden en in een goede staat van onderhoud verkeren.

Voorschriften baggerdepot Polsbroek Noord

1 ALGEMENE VOORSCHRIFTEN 2. 2 MILIEUASPECTEN Geluidhinder Bodembescherming Geur- en stofhinder 4

Acceptatie- en verwerkingbeleid

VOORSCHRIFTEN. behorende bij de veranderingsvergunning Wm

Selectief verwijderd en separaat aangeboden asbest; Binnen verpakking lucht en vezeldicht materiaal;

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het besluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting. DSM EP te Emmen

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het ontwerpbesluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting. Vos Zand en Grind BV te Ellertshaar

Algemene voorwaarden behorende bij de omgevingsvergunning voor de activiteit slopen.

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Inhoudsopgave. 1.1 Algemeen. Algemene voorschriften

VOORSCHRIFTEN BEHORENDE BIJ DE MILIEUVERGUNNING VAN:

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het ontwerpbesluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting. Sunny-Egg-Systems BV te Rogat

Algemeen acceptatiebeleid

Reglement en Voorwaarden Acceptatie afval

2003WEMxxxxxi. Bijlage 1: Voorschriften 3. 1 Milieuzorg 3. 2 Milieuaspecten en -componenten 5. 3 Specifieke bedrijfsonderdelen/activiteiten 12

BIJLAGE 6. Reglement Milieupark Roermond 2017

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave. 1 Algemene voorschriften

Afvalstoffenverordening 2017 gemeente Aalten

CHECKLIST PROJECT TRANSPORTBEDRIJVEN

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Gemeente Langedijk. gelezen het voorstel van burgemeester en wethouder van 29 december 2009, nummer 14;

1. In te trekken de Afvalstoffenverordening 2016 Dronten 2. Vast te stellen de volgende verordening: Afvalstoffenverordening 2019 Dronten

1 Algemeen. 2 Huishoudelijke afvalstoffen

bepalingen van de Wet milieubeheer (artikel 10.23, eerste lid), de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht

Reglement inzake het aanbieden van afvalstoffen op het milieupark te Roermond 2015

HOOFDSTUK 1: DE AFVALSTOFFENVERORDENING

Behoort bij raadsvoorstel , titel: Afvalstoffenverordening Utrechtse Heuvelrug 2016.

RAADSBESLUIT 16R şemeente WOERDEN. besluit:

MILIEUVOORSCHRIFTEN. 60 db(a) tussen en uur (nachtperiode);

Theo Beheer BV. Kenmerken project. Groenafval en uitbreiding veegvuil. Verwerkingslocatie Lelystad

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Steenbrekerij en Slopersbedrijf V.d. Kraats en Bouw B.V. pagina 1 van 5 Algemeen acceptatiereglement stationaire breker

1 ALGEMEEN Algemeen BODEMBESCHERMING Voorzieningen en beheermaatregelen Nulsituatiebodemonderzoek 17

... V O O R S C H R I F T E N I N H O U D BEGRIPPEN...2

Afvalstoffenverordening Eemnes 2017

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het ontwerpbesluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting. Avebe u.a. te Gasselternijveen

gezien het verslag van de inspraakprocedure; besluit vast te stellen de volgende verordening: Afvalstoffenverordening Krimpen aan den IJssel.

WET MILIEUBEHEER. Burgemeester en wethouders van W a g e n i n g e n ;

Wet milieubeheer. Besluit burgemeester en wethouders van Moerdijk. Datum 9 augustus 2004.

Schema voor het bepalen van de meldplicht aan het LMA: voor toezichthouders, d.d. 6 juni 2016

Voorschriften behorende bij de omgevingsvergunning m.b.t. art. 2.1 lid 1 onder e Wabo (milieu)

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het besluit. betreffende de Wet milieubeheer. voor de inrichting. G. Hindriks, Oosterwijk WZ 24 H te Nieuw-Dordrecht

Afvalstoffenverordening gemeente Beesel 2018

BESCHIKKING D.D. 23 APRIL NR. MPM7609 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

AFDELING 2. BODEM- WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING

De Afvalstoffenverordening Woudenberg 2017:

Afvalstoffenverordening Avri 2016

Afvalstoffenverordening gemeente Edam-Volendam

Cubri Pallet en Handelsmaatschappij B.V. t.a.v. de heer G.J. Brinks Kanaalweg PH SCHOONEBEEK. Datum verzending: 27 mei 2019

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het besluit. betreffende de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor de inrichting. DSM Advanced Polyesters Emmen BV

St. Annaparochie, 26 november No

Par. 1 Algemene bepalingen

GEDEPUTEERDE STATEN. Alphense Puin Recycling BV. Vondelingenplaat KL VONDELINGENPLAAT. UW KENMERK BlJLAGEN DATUM

CVDR. Nr. CVDR28712_1. Afvalstoffenverordening 2010 (7.21)

Acceptatie- en verwerkingsbeleid afvalstoffen (A&V-beleid) en de Administratieve organisatie en interne controle (AO/IC)

Het A&V-Beleid en de AO/IC

Acceptatie- en verwerkingsbeleid afvalstoffen (A&V-beleid) en de Administratieve organisatie en interne controle (AO/IC)

ODMH Omgevingsdienst Midden-Holland

Afvalstoffenverordening 2011 van de gemeente Beesel

Verordening Afvalstoffen 2010

VOORSCHRIFTEN. behorende bij het ontwerpbesluit. betreffende de Wet milieubeheer voor de inrichting

Beknopt overzicht maatregelen bij AIM sessie Au1fl0pooft

Afvalstoffenverordening van de gemeente Renkum 2016

GEMEENTEBLAD. Nr Afvalstoffenverordening Breda 2016

Pluimveehouderij Bouma

Afval is een Keus. Scheiding en nasortering Grof huishoudelijk (rest)afval. NVRD Regio Noord Nederland 20 juni Definities

PRODUCTBLADEN BEHORENDE BIJ DE BEOORDELINGSRICHTLIJN VEILIG EN MILIEUKUNDIG SLOPEN

1 Algemene voorschriften

*ZD8B66F6A78* Raadsbesluit Zaaknummer : De raad van de gemeente Giessenlanden; Gelezen het raadsvoorstel van 16 augustus 2011

In deze vergunningen en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Stroomdiagrammen melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen

Bijlage 1. Inhoudsopgave. 1 Algemene voorschriften. 1.1 Algemeen. 1.2 Toegang. 1.3 Gedragsvoorschriften/instructies

1 ALGEMEEN LUCHT 21 Emissie-eisen 21 Metingen en controles 21 Onderhoud, gebruik en controle van de filtersystemen 22

Afvalstoffenverordening Lelystad 2010

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders; B E S L U I T : AFVALSTOFFENVERORDENING 2008 VAN DE GEMEENTE MENTERWOLDE.

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

ALGEMENE VOORSCHRIFTEN

Wet belastingen op milieugrondslag

(ontwerp) MAATWERKBESLUIT. Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit)

stortontheffing artikel WET MILIEUBEHEER

Afvalstoffenverordening gemeente Woerden 2017

Ontwerp Afvalstoffenverordening september 2015

MAATMERKVOORSCHRIFT WET MILIEUBEHEER

Overzicht maatregelen bij AIM-sessie Atbkd25i9m7

Rapport. Afvalstoffenlijst en acceptatiebeleid. Datum: 11 februari RJ/AKo/DSm/FA RA. 1. Afvalstoffenlijst

Afvalstoffenverordening gemeente Heemskerk 2010

Afvalstoffenverordening

Bijlage 1: Voorschriften. Inhoudsopgave

Versie Bezoekersreglement Afvalbrengstation gemeente Nissewaard

Afvalstoffenverordening van de gemeente Goirle 2009

Bijlage 8. niveau I-plus. niveau III maximumscheiding afgewerkte olie brandstofrestanten

AANVRAAGFORMULIER SLOOPVERGUNNING

Procedures Recycling Kampen Versie: Productbladen Pagina 1 van 29 PRODUCTBLADEN

Bijlage 3 (Voorschriften en Voorwaarden)

Ontwerp-besluit. Nummer: 07-17

PARAGRAAF 2. INZAMELING VAN HUISHOUDELIJKE AFVALSTOFFEN

Besluit inzamelen afvalstoffen

Afvalstoffenverordening gemeente Heerlen 2008

Transcriptie:

BIJLAGE 1 Voorschriften behorende bij de Wet milieubeheervergunning van De Groot Transport- en Containerbedrijf B.V. te Eemnes d.d. 2 augustus 2005, nr. 2005WEM003068i INHOUD VOORSCHRIFTEN BLZ. 1. ALGEMENE VOORSCHRIFTEN 3 1.1. Algemeen.. 3 1.2. Terreinen en wegen.. 3 1.2.1. Algemeen. 3 1.2.2 Toegang 3 1.3. Gedragsvoorschriften/instructies. 4 2. MILIEUASPECTEN. 5 2.1. Externe veiligheid. 5 2.1.1 Brandpreventie en brandbestrijding. 5 2.1.2 Brandblusmiddelen.. 5 2.2. Geluidhinder. 5 2.2.1 Algemeen. 5 2.2.2 Controle en metingen. 5 2.2.3 Aandachtspunten.. 6 2.2.4 Transport, laden en lossen.. 6 2.3. Luchtverontreiniging en geurhinder. 6 2.3.1 Stof.. 6 2.3.2 Geurhinder.. 6 2.4. Bodembescherming.. 7 2.4.1 Bodembescherming en controle 7 2.4.2 Bodembeschermende voorzieningen.. 7 2.5. Energie. 8 2.6. Afvalwater 8 2.6.1 Algemeen 8 2.7. Afvalstoffen. 8 2.7.1 Algemeen 8 2.7.2 Hergebruik.. 9 2.7.3 Gevaarlijk afval.. 9 2.7.4 Gevaarlijk stoffen.. 9 2.8. Acceptatie van afvalstoffen.... 10 2.8.1 Acceptatie voorwaarden. 10 2.8.2 Aanleveringsvoorwaarden.. 11 2.9 Kwaliteit van afval en uitgesorteerde fracties. 11 2.9.1 Controle uit te sorteren afval.. 11 2.9.2 Scheiding in fracties 11 2.9.3 Steenachtige fractie (puin).. 12 2.9.4 Houtachtige fractie (hout) 12 2.9.5 (Non)ferro metalen.. 12 2.9.6 Restfracties brandbaar en niet-brandbaar.12 2.9.7 Controle uitgesorteerde fracties. 12 2.10. Registratie afvalstoffen.. 13 2.10.1 Registratievoorwaarden 13 2.10.2 Rapportages.. 13 sector V&H/ketenbeheer 1 Besluit 2 augustus 2005

3. SPECIFIEKE ACTIVITEITEN 13 3.1. De op- en overslag van afvalstoffen.. 13 3.2. De opslag van (onverhoopt aangetroffen) asbest en vuil dakgrind 13 4. NAZORG.. 14 4.1. Controle en metingen. 14 4.2. Registratie en rapportage 14 4.2.1. Algemeen.. 14 4.2.2. Milieulogboek... 15 4.3. Beëindiging van de inrichting 15 OVERIGE BIJLAGEN BIJLAGE 2 : BEGRIPSBEPALINGEN BIJLAGE 3 : LITERATUUR sector V&H/ketenbeheer 2 Besluit 2 augustus 2005

I. ALGEMENE VOORSCHRIFTEN 1.1 Algemeen 1.1.1. De inrichting moet in overeenstemming zijn met de bij deze vergunning behorende bescheiden tenzij de aan deze vergunning verbonden voorschriften anders bepalen. 1.1.2 Voor zover in deze voorschriften wordt verwezen naar normbladen of andere richtlijnen en daarbij niet anders is aangegeven, worden bedoeld de normbladen of richtlijnen die gelden ten tijde van de aanleg van de desbetreffende onderdelen. 1.1.3 De inrichting moet schoon worden gehouden en moet in goede staat van onderhoud verkeren. 1.1.4 Zo vaak de omstandigheden daartoe aanleiding geven moeten maatregelen worden genomen ter bestrijding van vliegen, ratten, muizen of ander ongedierte. 1.1.5 De inrichting mag alleen in werking zijn van maandag tot en met vrijdag van 08.00-18.00 uur. 1.1.6 De technische installaties binnen de inrichting dienen in goede staat van onderhoud te verkeren en te worden gehouden. 1.2. Terrein en wegen 1.2.1 Algemeen 1.2.1.1 Ten behoeve van hulpverlening bij brand en de bestrijding van brand, calamiteiten of bijzondere omstandigheden moeten het bedrijfsterrein, de wegen en eventuele aansluitpunten van blussystemen zodanig zijn ingericht, en de toegankelijkheid moet zodanig worden bewaakt, dat elk bedrijfsonderdeel te allen tijde bereikbaar is. 1.2.1.2 De voorschriften van deze vergunning zijn ook van toepassing op het laden en lossen van goederen. Wegtransportmiddelen maken, gedurende de tijd dat ze in de inrichting zijn, deel uit van de inrichting. 1.2.2 Toegang 1.2.2.1 Rondom het terrein van de inrichting moet, behoudens ter plaatse van bebouwing, water en de noodzakelijke toegang(en), een zodanig dichte en doelmatige afrastering van ten minste 1.80 meter hoogte aanwezig zijn, dat onbevoegden geen toegang tot het bedrijfsterrein kunnen verkrijgen. 1.2.2.2 De toegang tot het terrein dient een breedte te hebben van minimaal 4 meter. 1.2.2.3 De geopende toegang moet onder toezicht staan van een daartoe door de bedrijfsleiding aangewezen persoon. 1.2.2.4 Indien er geen toezicht is, moet het toegangshek met slot en sleutel zijn gesloten. sector V&H/ketenbeheer 3 Besluit 2 augustus 2005

1.2.2.5 Nabij het toegangshek dient (op het hek of op het hekwerk) een bord te worden aangebracht waarop duidelijk leesbaar ten minste het volgende is vermeld: - naam van de inrichting; - telefoonnummer van de inrichting; - openingstijden; - verbod om het terrein buiten de openingstijden te betreden; - (globale) acceptatievoorwaarden; - telefoonnummer(s) van bedrijfsleiding (waar deze bereikbaar is buiten de openingstijden, in geval van brand en calamiteiten); 1.3 Gedragsvoorschriften / instructies 1.3.1 De vergunninghoudster moet aan alle binnen de in de inrichting werkzame personen een (indien nodig) schriftelijke instructie verstrekken. Deze instructie moet erop gericht zijn gedragingen van voornoemde personen, die tot gevolg kunnen hebben dat een voorschrift en/of een daaruit voortvloeiend plan uit deze vergunning wordt overtreden, uit te sluiten. Alle uitvoerende personen dienen in ieder geval een schriftelijke werkinstructie te ontvangen waarin vermeld staat welke werkzaamheden op welke plaatsen verricht dienen te worden en welke veiligheidsmaatregelen daarbij in acht genomen of getroffen dienen te worden. 1.3.2 Personen die betrokken zijn bij de opslag, het verladen of de verwerking van binnen de inrichting aanwezige (gevaarlijke) stoffen dienen schriftelijk te zijn geïnstrueerd zodat zij op de hoogte zijn van: - het gevaar, de schade of hinder welke deze stoffen buiten de inrichting kunnen veroorzaken; - de werkwijze die in acht genomen moet worden teneinde gevaar, schade of hinder in de omgeving te voorkomen; - de maatregelen die bij ongewone voorvallen genomen dienen te worden teneinde gevaar, schade of hinder in de omgeving te beperken. 1.3.3 In de inrichting mogen geen vluchtige vloeistoffen waarvan het ontvlammingspunt lager dan 21 C is gelegen, worden gebruikt voor reinigingsdoeleinden. 1.3.4 Het is in de inrichting verboden voor het milieu gevaarlijke stoffen, vluchtige stoffen, oliën of vetten op of in de bodem te brengen of op het open terrein te laten uitvloeien. 1.3.5 Zwerfvuil op het terrein van de inrichting moet opgeruimd worden. Zwerfvuil afkomstig uit de inrichting dat buiten de inrichting is geraakt moet terstond worden opgeruimd. 1.3.6 Op een centrale plaats (bij de receptie) moet een telefoon zijn aangebracht met op een duidelijk zichtbare plaats een recente lijst met telefoonnummers en diensten die bij brand of gevaarlijke situaties moeten worden gealarmeerd, zoals brandweer, politie, het bevoegd gezag, e.d. sector V&H/ketenbeheer 4 Besluit 2 augustus 2005

2 MILIEUASPECTEN 2.1 Externe veiligheid 2.1.1 Brandpreventie en brandbestrijding 2.1.1.1 Ten einde een begin van brand effectief te kunnen bestrijden moeten voldoende brandblusmiddelen of brandbestrijdingsinstallaties aanwezig zijn. 2.1.2 Brandblusmiddelen 2.1.2.1 Draagbare blustoestellen en slanghaspels moeten jaarlijks worden geïnspecteerd en onderhouden volgens de voorschriften vermeld in de NEN 2559 en de NEN 3211. Bedrijven die de blusmiddelen onderhouden en inspecteren moeten beschikken over een REOB-erkenning (Regeling voor de Erkenning van Onderhoudsbedrijven kleine Blusmiddelen). Na inspectie moeten blustoestellen en slanghaspels worden voorzien van een van een label of sticker met de inspectiedatum. Draagbare blustoestellen moeten bovendien worden voorzien van een zegel. De bewijzen van de keuringen en het onderhoud moeten worden bewaard in het in hoofdstuk 4.2.2 genoemde milieulogboek. 2.1.2.2 Draagbare blustoestellen moeten zijn voorzien van een rijkskeurmerk met rangnummer. 2.1.2.3 De onder 2.1.2.1 genoemde blusmiddelen moeten te allen tijden onbelemmerd bereikbaar en tot onmiddellijk gebruik gereed zijn. 2.2 Geluidhinder 2.2.1. Algemeen 2.2.1.1 Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau L Ar,LT veroorzaakt door de inrichting mag niet meer bedragen dan de waarden opgenomen in onderstaande tabel: Beoordelingspunt Dagperiode (07.00 19.00 uur) H = 1.5 m Beoordelingshoogte 1: op 50 m. van de inrichting 46 db(a) 2: op 350 m. van de inrichting 25 db(a) 2.2.1.2 Het maximale geluidniveau L Amax veroorzaakt door de inrichting mag niet meer bedragen dan de waarden opgenomen in onderstaande tabel. Beoordelingspunt Dagperiode (07.00 19.00 uur) H = 1.5 m Beoordelingshoogte 1: op 50 m. van de inrichting 75 db(a) 2: op 350 m. van de inrichting 54 db(a) 2.2.1.3 Meten, berekenen en beoordelen van geluidniveaus dient te geschieden conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (uitgave 1999). De waarden genoemd in voorschriften 2.2.1.1 en 2.2.1.2 hebben betrekking op het invallende geluid. 2.2.2 Controle en metingen 2.2.2.1 Meting, berekening en beoordeling van geluidsniveaus vinden plaats op basis van de "Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening, oktober 1998". sector V&H/ketenbeheer 5 Besluit 2 augustus 2005

2.2.2.2 Binnen 6 maanden na volledige ingebruikname van de inrichting moet door of namens vergunninghoudster eenmalig worden onderzocht of aan het gestelde in de voorschriften 2.2.1.1 en 2.2.1.2 wordt voldaan. De resultaten van deze meting, berekeningen en onderzoek moeten aan het bevoegd gezag worden overgelegd. 2.2.3 Aandachtspunten 2.2.3.1 In de inrichting mogen uitsluitend verbrandingsmotoren in gebruik zijn, die zijn voorzien van een doelmatige en in een goede staat verkerende geluiddemper. 2.2.4 Transport, laden en lossen 2.2.4.1 Tijdens het laden en/of lossen dienen autoradio's en motoren van motorvoertuigen te zijn uitgeschakeld, tenzij de motor voor het laden en/of lossen van belang is. 2.3. Luchtverontreiniging en geurhinder 2.3.1 Stof 2.3.1.1 Handelingen met afvalstoffen en producten moeten zodanig plaatsvinden dat geen stofhinder naar de omgeving optreedt. 2.3.1.3 Bij werkzaamheden in de open lucht moet, indien weersomstandigheden en de aard en de kwaliteit van het materiaal dat nodig maken, het lossen, laden en bewerken worden gestaakt om stofoverlast te voorkomen. Tevens moeten maatregelen worden genomen, zoals bijvoorbeeld het afdekken van het materiaal of het sproeien met water. 2.3.2 Geurhinder 2.3.2.1 Teneinde geurhinder te voorkomen dient het buiten opgeslagen tuin- en snoeiafval binnen drie dagen na aanvoer afgevoerd te worden naar een erkende verwerker. 2.3.2.2. Teneinde geurhinder te voorkomen mag het buiten opgeslagen tuin- en snoeiafval niet in staat van ontbinding verkeren (dat wil zeggen indien het organische deel in een anaërobe toestand verkeert). 2.3.2.3 Indien het bevoegd gezag, op basis van een gevalideerd klachtenpatroon tot de conclusie komt dat de inrichting geuroverlast veroorzaakt, kan het bevoegd gezag de vergunninghoud(st)er verplichten een nader onderzoek te doen naar: a relatie activiteiten inrichting versus geurklachten; b c emissiemetingen eventueel resulterend in geurcontourlijnen; (mogelijke) maatregelen ter voorkoming van geuroverlast zoals bv. afdekken of meteen afvoeren. 2.3.2.4 De in voorschrift 2.3.2.3 genoemde klachtenregistratie dient te worden bewaard in het in voorschrift 4.2.2.1 genoemde milieulogboek. sector V&H/ketenbeheer 6 Besluit 2 augustus 2005

2.4. Bodembescherming 2.4.1 Bodembescherming en controle 2.4.1.1 Indien door wat voor oorzaak dan ook verontreinigende stoffen op of in de bodem en/of het grondwater dreigen te geraken of zijn geraakt, zowel binnen als direct buiten de inrichting, anders dan ten gevolge van een ongewoon voorval in de zin van de Wet bodembescherming, moet onverlet het bepaalde in hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheer het bevoegd gezag hiervan onverwijld op de hoogte worden gesteld. Voorts moet(en) met instemming van het bevoegd gezag of conform hun aanwijzingen en binnen door hen te stellen termijnen: a al het nodige worden ondernomen om verdere verontreiniging te voorkomen of een reeds ontstane verontreiniging te beperken; b de aard, omvang en situering van een reeds ontstane verontreiniging worden vastgesteld; c d een reeds ontstane verontreiniging worden verwijderd danwel behandeld; eventuele objecten (zoals bijvoorbeeld tanks, leidingen, buizen en kabels), die met de verontreinigende stoffen in aanraking zijn geweest, worden gecontroleerd op aantasting en zonodig worden beproefd, hersteld of vervangen. 2.4.2 Bodembeschermende voorzieningen (opslag en activiteiten) 2.4.2.1 Op plaatsen waar opslag of activiteiten plaatsvinden met stoffen die de bodem en/of het grondwater kunnen verontreinigen, moeten zodanige bodembeschermende voorzieningen aanwezig zijn dat geen verontreiniging van de bodem kan optreden. 2.4.2.2 Vloeibare chemicaliën, oliën, afgewerkte olie en andere vloeibare bodembedreigende (afval)stoffen moeten worden bewaard in goed gesloten verpakkingen. De verpakkingen moeten staan opgesteld boven/in een lekbakconstructie met een opvangcapaciteit van ten minste de inhoud van de grootste boven de lekbakconstructie opgeslagen emballage vermeerderd met 10% van de overige boven de lekbakconstructie opgeslagen vloeistoffen. 2.4.2.3 Lege emballage die niet gereinigd is moet worden bewaard en behandeld als gevulde emballage. 2.4.2.4 Gemorste en/of gelekte bodembedreigende vloeistoffen zoals oliën, vetten en chemicaliën moeten terstond worden opgeruimd. Daartoe moeten op plaatsen waar met die vloeistoffen wordt gewerkt en waar die vloeistoffen worden opgeslagen voldoende absorptiemiddelen aanwezig zijn. 2.4.2.5 Vloeistofdichte vloeren, lekbakconstructies en andere bodembeschermende voorzieningen moeten jaarlijks worden geïnspecteerd op vloeistofdichtheid door vergunninghoudster (voor het eerst een jaar na het van kracht worden van deze vergunning). Hierbij kan volstaan worden met een visuele controle. De resultaten van deze inspectie dienen binnen 2 weken na voornoemde controle overgelegd te worden aan het bevoegd gezag. Indien de uitkomsten van deze controle hiertoe aanleiding geven moet de vloeistofdichte verharding zo spoedig mogelijk worden hersteld door een bedrijf dat hiertoe erkend is door het KIWA. 2.4.2.6 De resultaten van de visuele inspecties moeten worden bewaard in het in voorschrift 4.2.2.1 genoemde milieulogboek. Als bij een inspectie gebreken worden geconstateerd moeten deze zo spoedig mogelijk worden hersteld. Van de uitvoering van herstelwerkzaamheden aan de bodembeschermende voorzieningen moet een aantekening worden gemaakt in het voornoemde milieulogboek. sector V&H/ketenbeheer 7 Besluit 2 augustus 2005

2.5. Energie 2.5.1 Over een periode van 3 jaar moeten door of namens vergunninghouder de volgende gegevens worden geregistreerd: Het jaarlijkse gas-, elektriciteit- en oliegebruik uitgedrukt in MJ (* zie voor berekening toelichting). Deze gegevens moeten door de vergunninghouder gedurende drie jaar ter inzage van het bevoegd gezag in het in voorschrift 4.2.2.1. genoemde milieulogboek worden bewaard. 2.6 Afvalwater 2.6.1 Algemeen 2.6.1.1 Bedrijfsafvalwater (daaronder verontreinigd hemelwater inbegrepen) dient een zand/slibvangput plus controleput te passeren voordat het wordt geloosd. 2.6.1.2 Afvalwater mag uitsluitend worden geloosd op een vloeistofdichte en tegen de te lozen stoffen bestendige riolering. 2.6.1.3 Indien een nieuwe zand/slibvangput wordt geplaatst waardoor bedrijfsafvalwater wordt geleid moet deze: a doelmatig werken; b worden gedimensioneerd, geplaatst, gebruikt en onderhouden overeenkomstig NEN 7087 / en de daarbij behorende bijlage, en c te allen tijde voor controle bereikbaar zijn. Van het ledigen en reinigen van een zand/slibvangput wordt een logboek bijgehouden. 2.6.1.4 Het te lozen niet-verontreinigde hemelwater moet te allen tijde bemonsterd kunnen worden. Het hemelwater wordt daartoe door een controleput geleid. 2.6.1.5 De in voorschrift 2.6.1.4 genoemde controleput dient te allen tijden goed bereikbaar te zijn. 2.7 Afvalstoffen 2.7.1 Algemeen 2.7.1.1 In de inrichting mogen uitsluitend de in de aanvraag genoemde afvalstoffen worden opgeslagen, overgeslagen en gesorteerd. 2.7.1.2 Het sorteren van afvalstoffen moet geschieden in de daarvoor bestemde overdekte sorteerhal zoals is aangegeven op de tekening behorende bij de aanvraag om vergunning. 2.7.1.3 Het is verboden afvalstoffen op het terrein van de inrichting te verbranden, te begraven of op enigerlei andere wijze in of op de bodem te brengen, dan wel te storten anders dan ten behoeve van het bewerken van afvalstoffen. 2.7.1.4 Afvalstoffen of met afvalstoffen verontreinigd water mogen niet in de bodem worden gebracht of terecht kunnen komen. Het bewaren of bezigen van afvalstoffen op de bodem moet zodanig geschieden dat geen verontreiniging van de bodem kan optreden. Van afvalstoffen afkomstige geur mag zich niet buiten de inrichting kunnen verspreiden. 2.7.1.5 Afvalstoffen, zoals huishoudelijk- en kantoorafval, emballage (en niet verontreinigd filtermateriaal), moeten worden bewaard in een doelmatig afgesloten container. Het afvoeren moet zodanig geschieden dat zich geen afval buiten de inrichting kan verspreiden. sector V&H/ketenbeheer 8 Besluit 2 augustus 2005

2.7.1.6 Afvalcontainers mogen uitsluitend vaste afvalstoffen bevatten en moeten gesloten zijn en binnen de inrichting worden ondergebracht. 2.7.1.7 Afgewerkt verontreinigd filtermateriaal dat schadelijke en/of gevaarlijke afvalstoffen bevat, moet in een doelmatige gesloten verpakking overeenkomstig het gestelde in voorschrift 2.7.1.5 worden afgevoerd. 2.7.2 Hergebruik 2.7.2.1 Herbruikbare afvalstoffen dienen indien mogelijk naar een milieuhygiënische verantwoorde en doelmatige hergebruiktoepassing te worden afgevoerd. 2.7.2.2 Niet herbruikbare of nuttig toepasbare, niet verbrandbare afvalstoffen dienen naar een daarvoor bestemde stortinrichting te worden afgevoerd. 2.7.2.3 Niet herbruikbare of nuttig toepasbare, verbrandbare afvalstoffen, dienen naar een daarvoor bestemde afvalverbrandinginrichting te worden afgevoerd. 2.7.3 Gevaarlijk afval 2.7.3.1 De in de inrichting vrijkomende gevaarlijke afvalstoffen dienen naar categorieën gescheiden te worden verzameld en bewaard in afzonderlijke daartoe geschikte opslagmiddelen, zoals tanks, vaten, containers en dergelijke. De opslagmiddelen moeten bestand zijn tegen de gevaarlijke afvalstoffen, vloeistofdicht zijn en voorzien zijn van een goed sluitend deksel. De opslag dient conform de hoofdstukken 6 en 8 van de richtlijn CPR 15-1 te geschieden. 2.7.3.2 In de inrichting ontstane gevaarlijke afvalstoffen, als bedoeld in de Eural, mogen niet met andere categorieën chemische afvalstoffen of met andere stoffen worden vermengd of gemengd. 2.7.4 Gevaarlijke stoffen 2.7.4.1 Binnen de inrichting mag maximaal 25 liter of kg aan gevaarlijke (vloei)stoffen aanwezig zijn indien dit voor de goede gang van de directe werkzaamheden noodzakelijk is. sector V&H/ketenbeheer 9 Besluit 2 augustus 2005

2.8. Acceptatie van afvalstoffen 2.8.1 Acceptatie voorwaarden 2.8.1.1 In de inrichting mogen de volgende afvalstoffen worden geaccepteerd: 1 ongesorteerd (onbewerkt) bouw- en sloopafval; Voorts mogen de volgende homogene afvalstromen (welke afkomstig zijn van scheiding aan de bron) worden geaccepteerd ten behoeve van opbulking alvorens transport naar een verwerker plaatsvindt: a steenachtige fracties; b houtachtige fracties; c (non) ferro metalen; d grond/zand; e kunststoffen; f brandbare restfractie; g niet brandbare restfractie; 2 bedrijfsafvalstoffen (waaronder papier en karton) 3 tuin- en snoeiafval 4 asbesthoudend afval (verpakt aangeleverd) 2.8.1.2 Het aangeboden ongesorteerde (onbewerkte) bouw- en sloopafval, grof voorgesorteerde bouw- en sloopafval, bedrijfsafval en tuin- en snoeiafval mag niet worden geaccepteerd indien dit: a (zelf)ontplofbaar is, zelfontbrandbaar is; b met water, lucht of andere afvalstoffen exotherme reacties kan aangaan; c brandbare of giftige gassen kan ontwikkelen; d vlees- of visafval bevat; e radioactief is of ioniserende straling uitzendt; f (restanten van) bestrijdingsmiddelen bevat; g explosieve stoffen (bijvoorbeeld gasflessen) bevat. 2.8.1.3 Het aangeboden ongesorteerde (onbewerkte) bouw- en sloopafval en bedrijfsafval mag voorts niet worden geaccepteerd indien zich hierin duidelijk herkenbare asbesthoudende bestanddelen, lood en verontreinigd verpakkingsmateriaal van verf, van houtverduurzamingsmiddelen, van zuren, van lijmen of van kitten bevinden. In geen geval mag het worden geaccepteerd indien het afval gevaarlijk afval is als gedefinieerd in de Eural. De meest voorkomende gevaarlijke afvalstoffen zijn in bijlage 4 bij deze vergunning opgesomd. 2.8.1.4 Indien niet toegestane (gevaarlijke) afvalstoffen incidenteel in een geaccepteerde vracht onverwacht toch worden aangetroffen, moeten deze onmiddellijk uit de vracht worden verwijderd en (naar soort) in een daartoe geschikte opslagfaciliteit gescheiden worden opgeslagen en regelmatig naar daartoe bestemde be- of verwerkingsinrichtingen worden afgevoerd. 2.8.1.5 Onverhoopt aangetroffen gevaarlijk afval anders dan dakgrind, dakleer en asbest dat tussen het bouw- en sloopafval wordt aangetroffen, dient conform de hoofdstukken 6 en 6 van de CPR 15-1 opgeslagen te worden. 2.8.1.6 Indien tuin- en snoeiafval in staat van ontbinding verkeert ( dat wil zeggen indien het organische deel in een anaërobe toestand verkeert) dan mag dit niet geaccepteerd worden. sector V&H/ketenbeheer 10 Besluit 2 augustus 2005

2.8.1.7 Als monostroom ontvangen dakgrind moet worden afgevoerd naar een verwerker met een toereikende Wm-vergunning die beschikt over een wasinstallatie voor dakgrind. Dakgrind dat volgens de verwerker niet kan worden gereinigd, hiervan moet op verzoek van het bevoegd gezag een schriftelijke verklaring van de verwerker kunnen worden overlegd, moet worden afgevoerd naar een stortplaats. 2.8.1.8 Met dakgrind verontreinigd bouw- en sloopafval moet apart worden gehouden en mag niet tegelijkertijd met niet met dakgrind verontreinigd bouw- en sloopafval in de sorteerinstallatie worden bewerkt. Met dakgrind verontreinigd bouw- en sloopafval dient separaat in de sorteerinstallatie te worden gescheiden. Afgescheiden met dakgrind verontreinigd puin moet worden afgevoerd naar een verwerker met een toereikende Wm-vergunning die beschikt over een wasinstallatie voor deze dakgrind-/puinfractie. Indien deze dakgrind-/puinfractie volgens de verwerker niet kan worden gereinigd, hiervan moet op verzoek van het bevoegd gezag een schriftelijke verklaring van de verwerker kunnen worden overlegd, moet het worden afgevoerd naar een stortplaats. 2.8.2 Aanleveringsvoorwaarden 2.8.2.1 Vergunninghouder dient aan natuurlijke personen en rechtspersonen die afval genoemd in voorschrift 2.8.1.1 aanbieden aan de inrichting schriftelijk mede te delen welke afvalstoffen door de inrichting overeenkomstig deze vergunning geaccepteerd mogen worden. In deze schriftelijke mededeling, ook wel Aanleveringsvoorwaarden te noemen, dient naast de te accepteren afvalstoffen tevens de openingstijden en de voorwaarden aan de wijze van aanlevering te zijn opgenomen. 2.8.2.2 De aanleveringsvoorwaarden dienen binnen 3 maanden na het van kracht worden van de vergunning aan het hoofd van de sector V&H/ketenbeheer van de provincie Utrecht te worden voorgelegd voor instemming. 2.9 Kwaliteit van afval en uitgesorteerde fracties 2.9.1 Controle uit te sorteren afval 2.9.1.1 De controle op de kwaliteit alsmede de herkomst van het materiaal van het ter acceptatie aangeboden afval dient zowel visueel als administratief te geschieden. De administratieve gegevens dienen in overeenstemming te zijn met het daartoe bepaalde in de door de gemeente van herkomst verstrekte sloopvergunning (voor zover sprake is van sloopafval als gevolg van een sloop met sloopvergunning) of een ander controleerbaar bewijs. 2.9.2 Scheiding in fracties 2.9.2.1 Vergunninghoud(st)er is verplicht om het ongesorteerde (onbewerkte) bouw- en sloopafval en het bedrijfsafval te scheiden in minimaal zeven fracties (voor zover deze fracties aanwezig zijn in de partij), te weten: a steenachtige fractie; b houtfractie; c (non)ferro metalen; d grond/zand (= sorteerzeefzand); e kunststoffen; f brandbare restfractie; g niet-brandbare restfractie. sector V&H/ketenbeheer 11 Besluit 2 augustus 2005

2.9.3 Steenachtige fractie (puin) 2.9.3.1 De steenachtige fractie mag na scheiding/sortering in hoofdzaak enkel bestaan uit betonpuin, metselwerkpuin, gemengd puin en/of opgebroken verhardingsmateriaal, waarin maximaal 5% (m/m) asfalt, 1% (m/m en v/v) niet-steenachtig materiaal (gips, plastic, rubber, polystyreen, enz.) en 0,1% (m/m) danwel 2% (v/v) verteerbaar organisch materiaal, zoals hout en plantenresten aanwezig mag zijn. 2.9.4 Houtachtige fractie (hout) 2.9.4.1 Hout moet ten behoeve van hergebruik respectievelijk thermische benutting worden gescheiden in een hoog- respectievelijk een laagwaardige fractie. 2.9.4.2 De afgescheiden hoogwaardige houtfractie bestaat uit alle hout, niet zijnde: vers hout (snoeihout e.d.) hardboard, zachtboard, geplastificeerde houtproducten, geïmpregneerd hout (verduurzaamd), spaanplaat, vezelplaat, hout dat langere tijd in het water heeft gestaan, geschilderd hout, deuren en kozijnen voorzien van hang- en sluitwerk en glas. 2.9.4.3 De hoogwaardige houtfractie mag niet zijn vermengd met andere (afval-)stoffen zoals kunststoffen, textiel, zand, puin, grond, dakbedekking of papier. Afzet van de hoogwaardige houtfractie dient te geschieden naar inrichtingen waar het hout hergebruikt wordt (hierbij kan gedacht worden aan houtrecyclingbedrijven, toepassing als biomassa etc.) 2.9.4.4 De afgescheiden laagwaardige houtfractie bestaat uit alle hout, niet zijnde de in het voorschrift 2.9.4.3. bedoelde hoogwaardige houtfractie. De laagwaardige houtfractie mag ook niet zijn vermengd met andere (afval-)stoffen zoals kunststoffen, textiel, zand, puin, grond, dakbedekking of papier. Afzet van de laagwaardige houtfractie dient te geschieden naar een afvalverbrandingsinstallatie dan wel naar een houtbreekinstallatie welke het hout breekt alvorens het zal worden verbrand. 2.9.4.5 Indien de voorgeschreven scheiding in hoog- en laagwaardige houtfracties niet leidt tot op de markt van secundaire grondstoffen afzetbare producten kan vergunninghoud(st)er een gemotiveerd schriftelijk verzoek indienen ten behoeve van een aanpassing van de hier voorgeschreven scheiding. Doorslaggevend bij de beoordeling van het verzoek is de aan- of afwezigheid van bewerkings- of eindverwerkingscapaciteit van de gescheiden fracties. 2.9.5 (Non)ferro metalen 2.9.5.1 De uitgesorteerde metalen moeten op een doelmatige wijze worden opgeslagen alvorens te worden afgevoerd. Ferro- en non-ferrometalen dienen gescheiden te worden opgeslagen 2.9.6 Restfracties brandbaar en niet-brandbaar 2.9.6.1 De restfractie is het onbewerkte bouw- en sloopafval ontdaan van de overige genoemde fracties. De restfractie moet zijn gescheiden in een brandbare en een niet-brandbare fractie. De afzet van de brandbare restfractie dient te geschieden naar een afvalverbrandingsinstallatie. De niet-brandbare fractie dient naar een stortplaats in de provincie Utrecht te worden afgevoerd. 2.9.7 Controle uitgesorteerde fracties 2.9.7.1 Controle op de kwaliteit van de uitgesorteerde fracties dient visueel te geschieden door ter zake kundige functionarissen. sector V&H/ketenbeheer 12 Besluit 2 augustus 2005

2.10. Registratie afvalstoffen 2.10.1 Registratievoorwaarden 2.10.1.1 Van alle geaccepteerde, geweigerde en af te voeren (delen van) partijen afvalstoffen c.q. vrijkomende fracties moet in een register op een overzichtelijke wijze ten minste worden geregistreerd: a de naam, het adres en de woonplaats van de ontdoener, de vervoerder, de transporteur, de inzamelaar en de be-/verwerker; b de locatie van herkomst c.q. het afleveradres; c de datum van ontvangst c.q. afvoer; d het vervoermiddel; e het kenteken van het vervoermiddel; f de wijze van inzameling (route-inzameling ja/nee); g de afvalstoffencode en -categorie volgens de Eural-lijst (zie bijlage 5); h het afvalstroomnummer (indien van toepassing); i een omschrijving van de aard en samenstelling; j de verwijderingsmethode; k l de hoeveelheid in gewichtseenheid (in kg/tonnen); de reden van weigering en de be-/verwerker waarnaar is doorverwezen (indien van toepassing). 2.10.1.2 Van de afvalstoffen die overeenkomstig de voorschriften in deze vergunning niet geaccepteerd mogen worden, maar niettemin tussen het aangeboden afval worden aangetroffen dienen de gegevens op overeenkomstige wijze te worden geregistreerd als in voorschrift 2.10.1.1 is aangegeven. 2. 10.2 Rapportages 2.10.2.1 De volgens voorschrift 2.10.1.1 geregistreerde gegevens dienen dagelijks te worden bijgehouden en in een door het bevoegd gezag goed te keuren overzichtelijke vorm te worden vastgelegd, waarbij de geregistreerde hoeveelheden op kwartaalbasis moeten zijn getotaliseerd. De geregistreerde gegevens moeten gedurende ten minste drie jaar worden bewaard. 3. SPECIFIEKE ACTIVITEITEN 3.1. De op- en overslag van afvalstoffen 3.1.1 De valhoogte bij het laden/lossen of verplaatsen van het afval moet zo gering mogelijk zijn in verband met stofhinder. 3.1.2 De opslag van dakleer dient in met dekzeil afgedekt containers plaats te vinden. 3.1.3 De sorteerplaats dient aan het eind van elke werkdag te worden ontdaan van afvalstoffen en te worden gereinigd. 3.2 De opslag van (onverhoopt aangetroffen) asbest 3.2.1 Asbest en/of asbesthoudend materiaal mag alleen geaccepteerd worden indien het is verpakt in een goed gesloten niet-luchtdoorlatend kunststof verpakking. Direct na acceptatie moeten de asbest en asbesthoudende materialen in de speciaal voor de opslag van asbest ingerichte opslagruimte worden opgeslagen. sector V&H/ketenbeheer 13 Besluit 2 augustus 2005

3.2.2 Het niet-luchtdoorlatend verpakkingsmateriaal moet van zodanige dikte en sterkte zijn dat het niet kan scheuren en dat geen asbestvezels in het milieu terecht kunnen komen. 3.2.3 Op of bij de opslagruimte moet op duidelijke wijze zijn aangegeven dat het gaat om de opslag van bedoelde stoffen. 3.2.4 De opslagruimte moet, behalve tijdens het inbrengen van asbest en/of asbesthoudend materiaal, zijn afgesloten. 3.2.5 Asbest en/of asbesthoudend materiaal moet regelmatig en op zorgvuldige wijze uit de inrichting worden afgevoerd. 3.2.6 Asbest en/of asbesthoudend materiaal mag niet worden gebroken, gezaagd en/of anderszins worden be- of verwerkt. 4. NAZORG 4.1. Controle en metingen 4.1.1 Het bevoegde gezag kan in overleg met de vergunninghoudster en/of indien daartoe een gemotiveerde aanleiding bestaat zelf of na een gericht verzoek daartoe van de vergunninghoudster de frequentie wijzigen van inspecties, rapportages en metingen welke bij deze vergunning zijn verlangd. 4.2. Registratie en rapportage 4.2.1. Algemeen 4.2.1.1 Er moet een centraal registratiesysteem aanwezig zijn waarin informatie omtrent onderhoud, metingen, keuringen, controles en storingen van installaties of installatieonderdelen binnen de inrichting wordt geregistreerd. Het registratiesysteem als voornoemd behoeft de goedkeuring van het hoofd van bureau handhaving van de provincie Utrecht. 4.2.1.2 Van alle onderzoeken, inspecties, metingen en controles welke krachtens of bij deze vergunning zijn vereist, moeten de resultaten, tenzij in de voorschriften van deze vergunning anders is vermeld, binnen 3 maanden na het van kracht worden van deze vergunning aan het bevoegd gezag worden toegezonden. De rapportages moeten ten minste bevatten: a het tijdstip van de metingen; b de gevolgde bemonstering-, meet- en analysemethoden; c de bedrijfssituatie en de productieomstandigheden tijdens de meting; d de meet- en berekeningsresultaten; e eventuele bijzonderheden. 4.2.1.3 Registers, rapporten en analyseresultaten welke ingevolge deze vergunning dienen te worden bijgehouden, dienen ten minste 5 jaar binnen de inrichting te worden bewaard. De registers en rapporten als voornoemd moeten te allen tijde ter inzage liggen voor het bevoegd gezag. sector V&H/ketenbeheer 14 Besluit 2 augustus 2005

4.2.2 Milieulogboek 4.2.2.1 Er moet een milieulogboek worden bijgehouden, waarin vanaf het van kracht worden van deze vergunning ten minste de volgende zaken worden opgenomen; a deze beschikking, alsmede overige relevante (milieu)vergunningen; b de veiligheidsinformatiebladen die behoren bij de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen; c de bewijzen, resultaten en/of bevindingen van de in deze vergunning voorgeschreven inspecties, onderzoeken, keuringen, onderhoud en/of metingen, overeenkomstig voorschriften 2.1.2.1 (brandblusmiddelen), 2.3.2.4 (klachten registratie geurhinder); d de registratie van afvalstoffen overeenkomstig voorschrift 2.10.1.1; e de registratie van het energieverbruik overeenkomstig voorschrift 2.5.1; f datum, tijdstip en alle van belang zijnde gegevens (zoals tijdstip, tijdsduur, aard, hoeveelheid, oorzaak, plaats en windrichting) van voorgevallen incidenten die van invloed zijn op het milieu, met vermelding van de genomen maatregelen. 4.3. Beëindiging van de inrichting 4.3.1 Uiterlijk 3 maanden voordat de activiteiten van de inrichting worden beëindigd moet hiervan door of namens vergunninghouder schriftelijk melding worden gedaan aan het bevoegd gezag. Bij deze melding moeten tevens de volgende gegevens worden overgelegd; - de wijze waarop de in de inrichting aanwezige grond-, hulp- en afvalstoffen en overige milieuschadelijke stoffen zullen worden verwijderd; - de toekomstige bestemming en gebruik van de gebouwen en het terrein van de inrichting; Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het buiten werking stellen van de inrichting. 4.3.2. Alvorens het gebruik van de inrichting te beëindigen alsmede voordat de geldigheidsduur van de vergunning verstrijkt, moet door of namens vergunninghoud(st)er de bodem inclusief het grondwater ter plaatse van die locaties binnen de inrichting waarvan redelijkerwijs niet kan worden uitgesloten dat ten gevolge van de bedrijfsvoering milieubedreigende stoffen in de bodem zijn geraakt worden onderzocht. Dit onderzoek moet ten doel hebben om vast te stellen of verontreiniging is toegevoegd na het van kracht worden van de vergunning. Het onderzoek moet worden uitgevoerd door of onder toezicht van een onafhankelijke deskundige. 4.3.3. De resultaten van het onderzoek als bedoeld in voorschrift 4.3.2 moeten uiterlijk 4 weken na uitvoering van het onderzoek worden overgelegd aan het bevoegd gezag. sector V&H/ketenbeheer 15 Besluit 2 augustus 2005

BIJLAGE 2 : BEGRIPSBEPALINGEN In de bij deze vergunning behorende voorschriften wordt verstaan onder: Afvalstoffen Afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1. van de Wet milieubeheer. Afval- en emissiepreventie Het voorkomen of beperken van het ontstaan van afval en emissies en/of milieuschadelijkheid door reductie aan de bron en/of door intern hergebruik. Afvalwater (bedrijfs-) Bedrijfsriolering alle water waarvan de houder zich, met het oog op de verwijdering daarvan, ontdoet, voornemens is zich te ontdoen, of zich moet ontdoen; (niet-verontreinigd hemelwater is geen bedrijfsafvalwater). voorziening voor de afvoer van bedrijfsafvalwater vanuit een inrichting naar een openbaar riool of een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater. Bevoegd gezag Het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht, Postbus 80300, 3508 TH Utrecht, telefax 030-2 52 25 64 of het milieuklachtennummer: 06-022 55 10. Bewerken Bouw- en sloopafval CPR db(a) DIN Draagbaar blustoestel Emballage Handelingen met afvalstoffen, waarbij de samenstelling dan wel hoedanigheid verandert, zoals sorteren en steekvast maken. Afvalstoffen die vrijkomen bij respectievelijk het (ver-)bouwen, renoveren en slopen van gebouwen en andere bouwwerken waaronder kunstwerken en wegen, zoals steen- en betonpuin, hout, glas en kunststoffen. Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke Stoffen, uitgaven van het Directoraat Generaal van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. DeciBell met toepassing van de A-weging. Tienmaal de logaritme met basis tien van de verhouding van twee vermogens (geluidsniveau versus een referentiewaarde). Een door het Deutsches Institut für Normung e. V. (DIN) uitgegeven publikatie. Toestellen die voldoen aan het "besluit draagbare blustoestellen 1986", staatsblad 1986, 553. Alle verpakkingsmateriaal zoals big-bags, cans, dozen, (monster) flessen, transportcontainers en transporttanks, vaten, zakken, en dergelijke waarin zich vloeibare of vaste stoffen bevinden of zich hebben bevonden. Equivalent geluidsniveau (LAeq) Het gemiddelde van de afwisselende niveaus van ter plaatse in de loop van een bepaalde periode optredende geluidsniveaus. Extern gebruik Geluidbelasting Geluidniveau Het inzetten van de afvalstof elders in Nederland als grondstof voor een ander productieproces. De etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau. De geluidsniveaus zijn uitgedrukt in db(a). Ter plaatse van beoordelingspunten worden geluidsniveaus bedoeld van het invallende geluid. Ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen zijn de sector V&H/ketenbeheer 16 Besluit 2 augustus 2005

geluidsniveaus (inclusief/ exclusief) gevelreflectie. Het maximale geluidsniveau (Lmax) dient te worden gemeten in de meterstand 'Fast'. Gevaarlijke afvalstof Gevaarlijke stoffen Hergebruik Interventiewaarden Keuringsdienst Lekbakconstructie Gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer Stoffen en voorwerpen die de in Wet milieugevaarlijke stoffen als gevaarlijke stof zijn aangewezen. Het toepassen van afvalstoffen of daaruit afgescheiden componenten voor hetzelfde of een soortgelijk doel als waarvoor ze oorspronkelijk bestemd waren. Het concentratieniveau voor verontreinigingen in grond en grondwater waarboven ernstige vermindering of dreigende vermindering optreedt van de functionele eigenschappen die de bodem heeft voor mens, plant en dier. Een door het bedrijf gekozen externe keuringsinstantie of eigen bedrijfskeuringsdienst die de installatieonderdelen keurt en na goedkeuring een zogenaamde eigen verklaring af kan geven. Een vloeistofdichte vloer die tezamen met aanwezige drempels en muren een vloeistofdichte bak vormt dan wel een apart gecreëerde vloeistofdichte bak van steen, beton, staal of kunststofmateriaal. De lekbakconstructie moet bestand zijn tegen de als gevolg van lekkage optredende plotselinge vloeistofdruk en bestand zijn tegen de inwerking van de opgeslagen vloeistoffen. De lekbakconstructie moet inpandig zijn, dan wel in de open lucht voorzien van een afdak voor de wering van hemelwater. Maximale geluidsniveau (Lmax) Het piekniveau, een kortstondige verhoging van het geluiddrukniveau gemeten in de meterstand "Fast". Ministerie van VROM Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. NEN NEN-EN NEN-ISO NPR Een door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) uitgegeven norm. Een door het Comité Européen de Normalisation opgestelde en door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) als Nederlandse norm aanvaarde en uitgegeven norm. Een door de International Organization for Standardization opgestelde en door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) als Nederlandse norm aanvaarde en uitgegeven norm. Nederlandse Praktijk Richtlijn Onbrandbaar Het onbrandbaar zijn overeenkomstig het bepaalde in NEN 6064. Ongesorteerd (onbewerkt) bouw- en sloopafval - afvalstoffen, die vrijkomen bij het bouwen, renoveren en slopen van woningen, gebouwen en andere bouwwerken zoals kunstwerken en wegen, in hoofdzaak bestaande uit metselwerkpuin; - betonpuin, asfalt, hout, kunststoffen, metalen, glas, gips, isolatiemateriaal, aanhangende grond, lege emballagematerialen, restanten bouwmaterialen, onbruikbaar geworden hulpmaterialen of een combinatie hiervan. sector V&H/ketenbeheer 17 Besluit 2 augustus 2005

Openbaar riool Opslagplaats Preventie Protocol Referentieniveau Reststoffen Riolering Storten Voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, als bedoeld in artikel 10.15, eerste lid, van de Wet. Een losse kast, een bouwkundige kast, een kluis, een opslaggebouw of een vatenpark, bestemd voor de bewaring van gevaarlijke stoffen. Het geheel van maatregelen gericht op het in zo vroeg mogelijk stadium voorkomen danwel beperken van het ontstaan van afvalstoffen, alsmede het verbeteren van de kwaliteit van afvalstoffen. Document voor het vastleggen van gegevens ter verantwoording van verrichte handelingen. Een vanuit een oogpunt van handhaving representatief geluidmeetpunt, waar vanwege een of meerder geluidbronnen een bepaald immissieniveau (geluiddrukniveau is te meten. De als afvalstoffen aan te merken stoffen die vrijkomen bij de verwijdering van afvalstoffen. Bedrijfsriolering of openbaar riool voor de inzameling en het transport van afvalwater. Het al dan niet in verpakking op of in de bodem brengen van (gevaarlijke) afvalstoffen. Stuifgevoelig De mate waarin een product gevoelig is voor verwaaiing. In de NeR worden in hoofdstuk 3, bijzondere regelingen vijf klasse van stuifgevoelige stoffen onderscheiden: Klasse Stuifgevoeligheid bevochtigbaar voorbeeld* S1 sterk niet cement S2 sterk wel vliegas S3 licht niet zilverzand, fijn zand S4 licht wel grof zand, voegzand, stopzand S5 nauwelijks nauwelijks grind, granulaat * Voor een uitgebreid overzicht van stoffen en hun klasseindeling zie bijlage 7, klasseindeling stuifgevoelige stoffen in de voornoemde NeR. Toezichthouder Vergunning Vuil dakgrind Een door gedeputeerde staten van de provincie Utrecht aangewezen persoon, belast met het toezicht op de naleving van de milieuwetgeving. Een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer. Dakgrind waaraan (visueel te herkennen) teerhoudend afval zit. Wet milieubeheer De Wet milieubeheer (stb. 1992, 551). Woning Een gebouw of deel van een gebouw dat voor bewoning gebruikt wordt of daartoe is bestemd. Wvo De Wet verontreiniging oppervlaktewateren (stb. 1969, 536). sector V&H/ketenbeheer 18 Besluit 2 augustus 2005

BIJLAGE 3: Afvalstoffencodelijst LITERATUUR Lijst zoals opgenomen in de Handleiding afvalstofcode. BRL 5252 Nationale beoordelingsrichtlijn voor het KOMO-attest-met-produktcertificaat voor betonnen vetafscheiders en slibvangputten. CPR 15-1 Opslag gevaarlijke stoffen in emballage; Opslag van vloeistoffen en vaste stoffen (0 tot 10 ton). EEG-kaderrichtlijn 76/767/EEG Richtlijn van de EEG 76/767 (27 juli 1976), alsmede de daarop berustende bijzondere richtlijnen 84/525-, 84/526- en 84/527/EEG. NEN 2559 Draagbare blustoestellen, controle en onderhoud. NEN 7087 NEN 7089 Vetafscheiders en slibvangputten; type-indeling, eisen en beproevinsmethoden. Olie-afscheiders en slibvangputten; type-indeling, eisen en beproevingsmethoden. N.B. Voor zover een DIN-, NEN-, NEN-EN-, of NEN-ISO-norm, of een NVN, CP-bladen waarnaar in een voorschrift verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de voor de datum, waarop deze vergunning van kracht is geworden, laatst uitgegeven norm met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dan wel - voor zover het op voornoemde datum reeds bestaande constructies, toestellen en apparaten betreft - de norm die bij de aanleg en/of installatie van die constructies, toestellen en apparaten is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald. sector V&H/ketenbeheer 19 Besluit 2 augustus 2005