Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/319

Vergelijkbare documenten
Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/318

Rapport. Datum: 9 november 2007 Rapportnummer: 2007/251

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

Rapport. Datum: 19 juni 2007 Rapportnummer: 2007/122

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 21 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/320

Rapport. Datum: 6 november 2007 Rapportnummer: 2007/240

Rapport. Datum: 12 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/445

Rapport. Datum: 28 december 2010 Rapportnummer: 2010/370

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

RAPPORT 2005/320, NATIONALE OMBUDSMAN, 21 OKTOBER 2005

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Datum: 15 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/247

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Rapport. Datum: 23 juni 2005 Rapportnummer: 2005/179

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/085

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling Bevindingen

Beoordeling Bevindingen

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport over een klacht over het regionale politiekorps Utrecht. Datum: 16 april Rapportnummer: 2012/062

V. stelde verzoeker van deze overdracht bij brief van dezelfde datum op de hoogte.

Rapport. Rapport over een klacht over de Kamer van Koophandel Midden-Nederland uit Utrecht. Datum: 11 oktober Rapportnummer: 2011/298

Rapport. Rapport over een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen te Rotterdam. Datum: 12 april Rapportnummer: 2012/061

Rapport. Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/391

Beoordeling. Bevindingen. h2>klacht

Rapport. Datum: 6 juni Rapportnummer: 2013/064

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Rapport. Datum: 3 juni 1998 Rapportnummer: 1998/207

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Rapport. Datum: 14 september 2006 Rapportnummer: 2006/314

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

Rapport. Oordeel. Op basis van het onderzoek vindt de Nationale ombudsman de klacht over het Openbaar Ministerie gegrond.

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/242

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Verzoeker klaagt erover dat de officier van justitie van de CVOM stelselmatig niet op zijn correspondentie reageert.

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Administratie Kantoor uit Den Haag. Datum: 04 augustus Rapportnummer: 2011/229

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Een onderzoek naar (het gebruik van geluidsopnamen in) de klachtbehandeling door de regionale eenheid van politie Oost-Nederland.

Rapport. Datum: 7 december 2004 Rapportnummer: 2004/470

Rapport. Rapport over een klacht over het College bescherming persoonsgegevens. Datum: 29 december Rapportnummer: 2011/368

De politie stuurde deze registratieset toe aan de Stichting Processen-Verbaal.

5. Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van W. en wendde zich bij brief van 26 januari 2009 tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Rapport over een klacht over het Openbaar Ministerie te Den Haag. Datum: Rapportnummer: 2013/044

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 23 april 2004 Rapportnummer: 2004/135

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/297

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/221

Beoordeling. h2>klacht. Verzoekster klaagt erover dat:

Rapport. Datum: 23 april 2007 Rapportnummer: 2007/069

Rapport. Datum: 22 mei 2003 Rapportnummer: 2003/144

Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) zond verzoeker hiervoor op 4 november 2006 een beschikking met een sanctiebedrag van 40.

Rapport. Datum: 29 december 1998 Rapportnummer: 1998/585

Bij beschikking van 7 juli 2005 heeft het gerechtshof te Den Haag het beklag gegrond verklaard en een gerechtelijk vooronderzoek gelast.

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/021

Rapport. Datum: 3 december 1998 Rapportnummer: 1998/535

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

I. Ten aanzien van het afwijzen van verzoekster voor een vaste functie

Rapport. Datum: 19 oktober 2007 Rapportnummer: 2007/229

Rapport. Datum: 10 december 2007 Rapportnummer: 2007/301

Rapport. Datum: 1 mei 2007 Rapportnummer: 2007/083

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

Rapport. Datum: 4 december 1998 Rapportnummer: 1998/540

Rapport. Datum: 25 januari 2007 Rapportnummer: 2007/012

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/245

Rapport. Datum: 5 april 2006 Rapportnummer: 2006/128

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/083

Rapport. Rapport inzake een klacht over een gedraging van de Huurcommissie uit Den Haag. Datum: 29 maart Rapportnummer: 2011/103

Een onderzoek naar een onduidelijke intrekkingsbrief van het Openbaar Ministerie.

Rapport. Datum: 21 juni 2000 Rapportnummer: 2000/224

Rapport. Datum: 23 maart 2006 Rapportnummer: 2006/114

Rapport. Datum: 10 juni 2005 Rapportnummer: 2005/171

Rapport. Datum: 17 mei 2006 Rapportnummer: 2006/182

Rapport. Datum: 21 juni 2001 Rapportnummer: 2001/173

hem niet heeft gehoord, ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek daartoe;

Rapport. Datum: 27 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/329

Rapport. Datum: 8 mei 2007 Rapportnummer: 2007/087

Rapport. Datum: 19 januari 2001 Rapportnummer: 2001/014

Rapport. Datum: 20 april 2006 Rapportnummer: 2006/152

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/178

Rapport. Datum: 27 maart 2007 Rapportnummer: 2007/055

Rapport. Datum: 26 april 2000 Rapportnummer: 2000/163

Rapport. Datum: 16 juli Rapportnummer: 2010/207

Rapport. Datum: 27 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/181

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Drenthe. Datum: 28 juni Rapportnummer: 2011/194

Transcriptie:

Rapport Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/319

2 Klacht Verzoeker, slachtoffer van een misdrijf, klaagt erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland in het oordeel van 1 november 2005 over zijn klacht onduidelijkheid heeft laten bestaan over de vraag: - of en op welke wijze de op de computer van de verdachte aangetroffen digitale gegevens, die mogelijk konden dienen als bewijsmateriaal, opgeslagen zijn geweest; - om welke reden die gegevens zijn vernietigd. Beoordeling Algemeen 1. In mei 2001 deed verzoeker aangifte bij het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland van belaging via het internet, omdat zijn zakelijk emailaccount werd misbruikt waardoor hij dagelijks ongewenste porno-informatie kreeg toegestuurd. Naar aanleiding van deze aangifte nam de politie op 31 juli 2001 twee van de computers van verdachte H. in voor nader onderzoek. 2. Op 5 november 2001 legde politieambtenaar S. van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland bij proces-verbaal vast dat hij de data op de harde schijf van deze computers had vastgelegd en deze data inzichtelijk had gemaakt. In dit proces-verbaal is onder meer opgenomen dat S., met behulp van het programma EnCase, disk-images van de aangetroffen gegevensdragers naar de harde schijf had geschreven. Vervolgens zijn deze disk-images met het programma EnCase geanalyseerd. Zowel de disk-images als de analyses daarvan waren vervolgens op CD-ROM's geplaatst. De gemaakte CD-ROM's met de analyses werden bij dit proces-verbaal gevoegd met als opschrift: Onderzoek W. (verzoeker; N.o.), aldus S. in dit proces-verbaal. 3. De officier van justitie te Haarlem seponeerde de strafzaak tegen verdachte H., waarna verzoeker zijn beklag hierover deed bij het gerechtshof in Amsterdam. Dit hof gaf de officier van justitie te Haarlem de opdracht om de zaak verder te vervolgen. De officier verzocht het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland hierop om nadere informatie over de zaak. Dit korps vroeg vervolgens aan politieambtenaar K. van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord om aan te geven of verder onderzoek meer resultaat zou opleveren dan op dat moment voorhanden was. 4. Politieambtenaar K. legde bij proces-verbaal van 1 april 2005 vast dat hij van collega Wi. van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland had vernomen dat de veiliggestelde data van de computers van verdachte H. waren gewist door de digitale recherche van dit

3 korps vanwege gebrek aan opslagcapaciteit. Aangezien deze data waren gewist, kon nader onderzoek niet plaatsvinden, aldus het proces-verbaal. De verdachte werd vervolgens door de rechter vrijgesproken van het strafbare feit. 5. Bij brief van 30 mei 2005 diende verzoeker een klacht in bij het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland over het feit dat de digitale data die bij de verdachte waren gevonden, waren vernietigd. Daarbij stelde verzoeker meerdere vragen over de vernietiging van de data en de reden waarom de data niet op andere wijze waren vastgelegd. Hij drong er sterk op aan om een intern onderzoek te starten en hem over de schriftelijke resultaten ervan te informeren. 6. De klachtbemiddelaar van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland liet verzoeker bij brief van 29 juni 2005 weten dat bij het onderzoek was gebruik gemaakt van het programma Encase. Het onderzoek werd vastgelegd bij proces-verbaal en bij het dossier gevoegd. Uit onderzoek was gebleken dat het bedoelde bronmateriaal, wat geen relevante gegevens bevatte, was vernietigd wegens gebrek aan opslagcapaciteit. Dit was gebeurd door S., nadat hij had gehoord dat de zaak door de officier van justitie was geseponeerd. De exacte datum van het wissen van de data was niet bekend. Indien verzoeker niet tevreden was met dit antwoord, kon hij zijn klacht indienen bij de secretaris van de Commissie voor Politieklachten, aldus de klachtenbemiddelaar. 7. Bij brief van 8 juli 2005 diende verzoeker zijn klacht in bij de secretaris van de Commissie voor Politieklachten van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland. In deze brief liet verzoeker weten dat op een groot aantal van zijn vragen nog geen antwoord was gegeven en stelde nogmaals nadrukkelijk de vraag waarom het bronmateriaal niet op een andere wijze was veiliggesteld. Het programma EnCase bood daar klaarblijkelijk de mogelijkheid toe, aldus verzoeker. 8. Op 7 september 2005 vond een hoorzitting plaats bij de Commissie voor Politieklachten Zaanstreek-Waterland. In het door de klachtencommissie opgemaakte verslag van deze zitting is onder meer opgenomen dat navraag zou worden gedaan of er, overeenkomstig het volgens verzoeker door de heer S. in zijn proces-verbaal beweerde, wél veiligheidskopieën waren gemaakt. 9. De beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland oordeelde bij brief van 1 november 2005 op de klacht van verzoeker, en achtte deze gegrond. Verder deelde hij onder meer het volgende mee: "In uw brief en in de hoorzitting heeft u een aantal vragen gesteld, die ik hierbij beantwoord.

4 Het bronmateriaal werd niet veiliggesteld omdat, na onderzoek door de politie, bleek dat het geen voor de zaak relevant of informatief materiaal bevatte. Dat de juistheid van dit onderzoeksresultaat, zeker in het licht van de opdracht tot hervatting van het onderzoek door het hof van Amsterdam discutabel is, is mij duidelijk. Dat laat onverlet dat de twijfel over het wel of niet aanwezig zijn van bewijsmateriaal niet bekend was op het moment van vernietiging. Het heeft hierdoor dus ook geen rol kunnen spelen in een overweging om het bronmateriaal langer te bewaren. Het sepot door Justitie Haarlem heeft de politie, gezien hun eerdere onderzoeksresultaat verder gesterkt in de overtuiging dat het bronmateriaal niet relevant was. Uiteraard staan deze verklaringen los van de al eerder gedane constatering dat bewijsmateriaal lopende de beroepstermijn niet vernietigd dient te worden. Het feit dat de regio Noord-Holland bij de zaak betrokken werd, werd veroorzaakt door de toen aanwezige, grotere expertise bij dit korps. Binnen de regio Zaanstreek Waterland was in eerste instantie onderzoek gedaan, maar er werd hulp gevraagd bij de experts van de regio Noord-Holland Noord, die meer ervaring had met dit soort specialistische zaken. U vraagt wanneer het bronmateriaal werd vernietigd. Hiervan is geen precieze datum bekend, maar zeker is dat dit is gebeurd na het seponeren van de zaak door Justitie in Haarlem. De data werden gewist door de vakspecialist digitale recherche, de heer S., na overleg met het unithoofd regionale recherche. De reden hiervoor was, zoals eerder vermeld, dat geen relevante informatie was aangetroffen. Er is overleg geweest met de Officier van Justitie, dat leidde tot een sepot van de zaak, nadat ook de experts van de regio Noord-Holland Noord geen relevante informatie in het bronnenmateriaal hadden kunnen vinden. Technisch gezien was het mogelijk geweest de informatie op te slaan. Hiervoor is niet gekozen omdat de relevantie van het materiaal niet was aangetoond. Schrijfruimte of capaciteit mag nooit een rol spelen bij het opslaan van materiaal. Wanneer daarvan sprake zou zijn geweest, is dit een onterechte beslissing. In dit geval is echter uitgegaan van het niet relevant zijn van het materiaal, waardoor vernietigen te rechtvaardigen leek." Bevindingen 10. Verzoeker klaagt erover dat de korpsbeheerder in zijn oordeel van 1 november 2005 op verzoekers klacht onduidelijkheid heeft laten bestaan over de vraag of en op welke wijze de op de computer van de verdachte aangetroffen digitale gegevens, die mogelijk konden dienen als bewijsmateriaal, opgeslagen zijn geweest en over de vraag om welke reden deze gegevens zijn vernietigd.

5 11. De korpsbeheerder deelde hierop mee dat hij in zijn brief van 1 november 2005 alle klachten van verzoeker gegrond had verklaard en dat hij zich nog steeds op dit standpunt stelde. Voorts liet hij weten dat hem niet bekend was dat politieambtenaar S. wél disk-images had gemaakt, en dat deze gegevens op CD-ROM's waren opgeslagen en bij het proces-verbaal waren gevoegd. 12. Verzoeker deelde hierop mee dat hij uit de beantwoording van de korpsbeheerder nog steeds niet eenduidig kon opmaken wat nu officieel de reden was voor de vernietiging van de data, die waren veiliggesteld op het opslagsysteem van de ict infrastructuur van de politie. De reactie van de korpsbeheerder kwam ook niet overeen met de brief van de klachtbemiddelaar van 29 juni 2005. Voorts begreep hij niet dat niet relevante gegevens dan toch waren opgeslagen op CD-ROM's en later weer waren vernietigd wegens capaciteitsproblemen. Ten slotte vroeg verzoeker zich af of zijn klacht wel serieus was genomen, omdat de korpsbeheerder pas nu heeft vernomen dat de gegevens op CD-ROM's waren opgeslagen en bij het proces-verbaal waren gevoegd. Verzoeker had hierover echter meerdere keren vragen gesteld en in zijn brief van 30 mei 2005 zelf om intern onderzoek verzocht. 13. Politieambtenaar S. deelde tijdens het onderzoek mee dat hij tijdens onderzoek naar de data op de door de verdachte vrijwillig afgestane computers geen relevante gegevens had gevonden, omdat de naam en/of het emailaccount van verzoeker niet in de data voorkwamen. De wel gevonden data sloeg hij via het programma EnCase gecomprimeerd op op de harde schijf van de politiecomputer. Omdat op enig moment ruimte op deze harde schijf nodig was vanwege een groot onderzoek, wiste hij na overleg met zijn chef meerdere data, waaronder ook de data uit het onderzoek met betrekking tot de aangifte van verzoeker. Deze gegevens hadden namelijk niets opgeleverd voor eventueel strafrechtelijk onderzoek en de zaak was inmiddels door de officier van justitie geseponeerd. Hierover vond geen overleg plaats met de officier van justitie. Pas kort geleden was hem opgevallen dat hij in een proces-verbaal van 5 november 2001 had opgenomen dat de data op CD-ROM waren opgeslagen. Deze mededeling was echter niet juist. De zin over het opslaan op CD-ROM's in het proces-verbaal is een standaardzin, die hij had moeten verwijderen. Het bureau digitale recherche startte in 2000 op, en had de eerste tijd last van aanloopproblemen. De schrijfruimtes op de politiecomputer waren snel vol, waardoor zij waren genoodzaakt om gegevens, die naar hun mening niet relevant waren, te verwijderen om ruimte te maken voor ander onderzoek. Tegenwoordig zijn deze computers sterk verbeterd, waardoor geen gegevens meer om die reden worden gewist. Voorts was, mede naar aanleiding van de klacht van verzoeker, besloten om ook eerst overleg met de officier

6 van justitie te hebben voordat data worden gewist, waardoor bovengenoemde problemen niet meer plaatsvinden, aldus S. Beoordeling 14. Het vereiste van actieve en adequate informatieverstrekking houdt in dat bestuursorganen burgers met het oog op de behartiging van hun belangen actief en desgevraagd van adequate informatie voorzien. Dit vereiste houdt onder meer in dat het bestuursorgaan de plicht heeft om in te gaan op verzoeken van burgers om informatie. 15. Tijdens het onderzoek is komen vast te staan dat de data enige tijd zijn opgeslagen geweest op de harde schijf van een politiecomputer en verder niet zijn veiliggesteld op CD-ROM's. Dit, omdat deze data geen relevante gegevens hadden opgeleverd voor een strafzaak. Vanwege gebrek aan opslagcapaciteit op de computer heeft S. de data van de harde schijf gewist. Dit heeft plaatsgevonden nadat bekend was geworden dat de strafzaak was geseponeerd. In zijn oordeel van 1 november 2005 heeft ook de korpsbeheerder aangegeven dat de data enige tijd zijn opgeslagen geweest, maar op welke wijze dit is geschied valt uit de brief niet op te maken. Wel heeft de korpsbeheerder aangegeven dat de data niet waren veiliggesteld, omdat was gebleken dat het materiaal geen voor de zaak relevant of informatief materiaal bevatte. Maar over het wel of niet bestaan van de door S. genoemde CD-ROM's werd niet gerept. Schrijfruimte of capaciteit mocht volgens de korpsbeheerder in ieder geval nooit een rol spelen bij het wel of niet opslaan van materiaal. Wanneer daarvan sprake zou zijn geweest, was dit volgens hem een onterechte beslissing. 16. De Nationale ombudsman heeft met instemming kennisgenomen van de beslissing van de korpsbeheerder om verzoekers klachten over de vernietiging van de data gegrond te achten, en daarbij toe te zeggen om binnen het korps maatregelen te treffen om dit soort problemen in de toekomst te voorkomen. Hij is niettemin met verzoeker van oordeel dat de korpsbeheerder hierbij onduidelijkheid heeft laten bestaan over de vraag of en op welke wijze de data zijn opgeslagen geweest. Verzoeker had immers meerdere keren vragen gesteld over de precieze gang van zaken en de klachtencommissie had hem zelfs toegezegd om nader uit te zoeken of de in het door S. opgemaakte proces-verbaal genoemde CD-ROM's bestonden. De korpsbeheerder is hierop in zijn oordeel echter niet teruggekomen. Ook is de Nationale ombudsman met verzoeker van mening dat de korpsbeheerder in zijn oordeel onduidelijkheid heeft laten bestaan over de reden van vernietiging van de gegevens, zeker nu de politie al eerder aan verzoeker had laten weten dat de data waren

7 vernietigd vanwege gebrek aan opslagcapaciteit. Het is begrijpelijk dat dit voor verzoeker verwarrend is geweest. De korpsbeheerder heeft daarom gehandeld in strijd met het vereiste van actieve en adequate informatieverstrekking. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk. 17. Voorts wordt nog het volgende overwogen. Hoewel de klachtencommissie verzoeker had toegezegd om na te gaan of er CD-ROM's bestonden, liet de korpsbeheerder tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman weten dat hij pas op dat moment op de hoogte was van het eventueel bestaan van de CD-ROM's. Uit de verklaring van S. bleek vervolgens echter dat deze CD-ROM's helemaal niet bestonden en er sprake was van een misverstand. Ook stelt de korpsbeheerder in zijn oordeel dat vóór het sepot, maar ná navraag bij het politiekorps Noord-Holland Noord, overleg is geweest met de officier van justitie, terwijl dit gezien de chronologische volgorde van deze handelingen niet juist kan zijn en ook wordt ontkend door politieambtenaar S. De Nationale ombudsman twijfelt hierdoor zeer aan de zorgvuldigheid van het klachtonderzoek en acht het begrijpelijk dat verzoeker zich door de korpsbeheerder niet serieus genomen voelt in zijn klacht. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland, is gegrond, wegens schending van het vereiste van actieve en adequate informatieverstrekking. Onderzoek Op 23 augustus 2006 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer W. te Haarlem, met een klacht over een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zaanstreek-Waterland (de burgemeester van Zaanstad). Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd een ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Deze ambtenaar maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het

8 onderzoek werd hij alsnog gehoord. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie. Informatieoverzicht De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie: Het verzoekschrift van verzoeker van 9 augustus 2006, met bijlagen. Het klachtdossier van de politie naar aanleiding van de klacht van verzoeker. Het standpunt van de korpsbeheerder van 9 augustus 2007. De reactie van verzoeker van 10 september 2007. De verklaring van politieambtenaar S. van 10 oktober 2007. Bevindingen Zie onder Beoordeling. Achtergrond