ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ5928

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

ECLI:NL:GHSGR:2003:AO0704

ECLI:NL:RBROT:2006:AV6127

ECLI:NL:GHDHA:2017:2098

ECLI:NL:GHARL:2015:3296

ECLI:NL:GHDHA:2013:3180

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4752 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00638

ECLI:NL:GHDHA:2017:826

ECLI:NL:GHAMS:2017:789 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00218

ECLI:NL:GHAMS:2007:BB4234 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 06/00058

ECLI:NL:GHDHA:2014:3701

ECLI:NL:GHAMS:2017:928 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00024

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00549

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

ECLI:NL:GHDHA:2016:30

ECLI:NL:GHDHA:2017:1563

ECLI:NL:GHARL:2016:8884

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

ECLI:NL:GHSGR:2011:BU9232

Gerechtshof Den Haag BK-15_ Belastingrecht. Hoger beroep. Rechtspraak.nl FutD

ECLI:NL:GHSHE:2017:1064

ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ7050

Nu premies AOV zijn afgetrokken vormen uitkeringen belastbare periodieke uitkeringen uit inkomensvoorziening (art , lid 1, ond.

ECLI:NL:GHAMS:2015:3001 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 14/00670

ECLI:NL:GHAMS:2004:AP0934 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 03/03944

ECLI:NL:GHSHE:2016:2733


ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer. een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur.

ECLI:NL:GHSGR:2004:AP1225

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 14 juni 2017, nr. SGR 16/2060.

ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157

ECLI:NL:GHARL:2015:20

ECLI:NL:GHARL:2014:2681

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712

Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK

ECLI:NL:GHARL:2017:634

ECLI:NL:GHARL:2017:4777

ECLI:NL:GHSGR:2011:BP5815

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ2891

Uitspraak GERECHTSHOF DEN HAAG Uitspraak van 26 maart 2014 [X] te [Z], belanghebbende, de directeur van de Belastingdienst/Rijnmond,

ECLI:NL:GHARL:2017:613

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amersfoort (hierna: de Inspecteur)

NTFR 2010/203 met annotatie van Castelijn FutD V-N 2009/65.1.1

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastinqdienat^ÉI^ van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

ECLI:NL:GHAMS:2000:AA8940 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00/2559

ECLI:NL:RBARN:2009:BM5546

ECLI:NL:GHSHE:2010:BM7477

ECLI:NL:GHAMS:2013:2035 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6681

/ Belastingrecht. Hoger beroep

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

ECLI:NL:GHSHE:2007:BB2231

ECLI:NL:RBZWB:2013:5523

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:RBZWB:2013:5107

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

Afkoopsom lijfrente belast in het jaar waarin de afkoopsom vorderbaar en inbaar is

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2010, nummer AWB 10/1037, in het geding tussen

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

Aanslag, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

ECLI:NL:GHAMS:2016:2024 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/00637

ECLI:NL:GHSHE:2016:2327

ECLI:NL:GHARL:2013:8624

ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229

ECLI:NL:GHARL:2016:1535

ECLI:NL:GHDHA:2014:3011

ECLI:NL:GHSGR:2010:BO5161

ECLI:NL:GHDHA:2013:3122

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

ECLI:NL:RBARN:2009:BI3591

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

ECLI:NL:GHDHA:2017:1555

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690

ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2838

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 april 2016, nummer Awb 15/2747, in het geding tussen belanghebbende en

LJN: BX7144, Gerechtshof 's-hertogenbosch, 11/00755

ECLI:NL:RBGEL:2015:7274

ECLI:NL:GHARN:2007:AZ6619

ECLI:NL:GHARN:2005:AT7887

ECLI:NL:RBZWB:2016:2064

ECLI:NL:GHDHA:2014:3508

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ6206

ECLI:NL:GHSHE:2017:493

ECLI:NL:RBZWB:2015:4441

ECLI:NL:GHSHE:2016:2731

Loonbelasting. Autokostenfictieregeling. Boeten terecht?

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

Gemeenten in de fout: woningen op eigen grond niet vergelijkbaar met woningen op erfpachtgrond

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

ECLI:NL:GHSHE:2015:300

Transcriptie:

ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ5928 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 20-03-2013 Datum publicatie 29-03-2013 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie BK-12-00049 Belastingrecht Hoger beroep Parkeerbelasting. De keuze van belanghebbende om niet met pasmunt te betalen komen voor zijn rekening. De omstandigheid dat belanghebbende dat niet wenste is een aangelegenheid die in zijn risicosfeer ligt en de verplichting om de verschuldigde parkeerbelasting te betalen niet kan afweren. Vindplaatsen Rechtspraak.nl FutD 2013-0958 Belastingblad 2013/204 V-N Vandaag 2013/873 Uitspraak GERECHTSHOF DEN HAAG Team belastingrecht meervoudige kamer nummer BK-12/00049 Uitspraak d.d. 20 maart 2013 in het geding tussen: [X] te [Z], belanghebbende, en de Directeur der Gemeentebelastingen Den Haag, de Inspecteur, op het hoger beroep van belanghebbende tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank s- Gravenhage van 29 november 2011, nr. AWB 11/4665, betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag. Aanslag, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. De Inspecteur heeft belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd (aanslagnummer: [xxxxx]). 1.2. Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen. 1.3. Op het beroep van belanghebbende heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Loop van het geding in hoger beroep 2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. Door de griffier is een griffierecht geheven van 112. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 6 februari 2013. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt. Vaststaande feiten Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan: 3.1. Op 9 februari 2011 om 16:53 uur stond de auto van belanghebbende, met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) geparkeerd op een parkeerplaats aan de Theresiastraat te Den Haag, ter hoogte van het perceel met het huisnummer 41. Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag aangewezen als een parkeerplaats voor betaald parkeren. 3.2. Bij een controle op voormelde datum, tijdstip en plaats heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat er in de auto van belanghebbende geen geldig parkeerkaartje of geldige vergunning aanwezig was. Naar aanleiding daarvan is aan belanghebbende een naheffingsaanslag ten bedrage van 53,70 opgelegd, bestaande uit 1,70 aan parkeerbelasting en 52 aan kosten van de naheffingsaanslag. Omschrijving geschil en standpunten van partijen 4.1. Partijen houdt verdeeld de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, zoals belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt. 4.2.1. Belanghebbende heeft ter ondersteuning van zijn standpunt zakelijk weergegeven aangevoerd dat hij om 16.50 uur zijn auto op voornoemde plaats heeft geparkeerd en daarna op zoek is gegaan naar een parkeerautomaat. Hij is daarvoor in de richting van de Prins Clauslaan gelopen alwaar geen parkeerautomaat was te vinden. Vervolgens is hij aan de zijde van het ministerie van ELI teruggelopen alwaar een parkeerautomaat is geplaatst en waar hij vervolgens heeft getracht een parkeerkaartje te kopen met behulp van een chipkaart. Dit is hem niet gelukt omdat de chipkaart of de parkeerautomaat niet werkte. Ook bij de parkeerautomaat voorbij de Adelheidstraat lukte het hem niet om een parkeerkaartje te kopen, waarna hij besloot om met muntgeld te betalen. Er was inmiddels enige tijd verstreken en het was 17:00 uur geweest, waardoor het in het geheel niet meer

mogelijk was om een parkeerkaartje te kopen omdat na dat tijdstip de parkeerautomaat blokkeert. Bij terugkomst bij de auto bleek, dat er een naheffingsaanslag was opgelegd. Wanneer aan de zijde van de straat waar hij zijn auto geparkeerd had een parkeerautomaat was geplaatst, hetgeen voorheen het geval is geweest, was hij de betreffende parkeercontroleurs tegengekomen en had hen kunnen meedelen dat hij bezig was een geldig parkeerkaartje te kopen. De plaatsing van de parkeerautomaten is verwarrend en onduidelijk. Belanghebbende heeft alle moeite gedaan om een kaartje te kopen. 4.2.2. Voorts is er sprake geweest van een probleem met de ING-betaalpas van belanghebbende. Deze is inmiddels kosteloos vervangen. Er is sprake van meerdere klachten over haperende passen. Belanghebbende kan mitsdien geen verwijt worden gemaakt. Hij verzoekt om die redenen om vernietiging van de naheffingsaanslag. 4.3. De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden. 4.4. Voor een nadere uiteenzetting van de standpunten van partijen en de gronden waarop zij deze doen steunen verwijst het Hof naar de gedingstukken. Conclusies van partijen 5.1. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, van de uitspraak op bezwaar en van de naheffingsaanslag. 5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. Oordeel van de rechtbank De rechtbank heeft voor zover in hoger beroep nog van belang het volgende overwogen, waarbij de rechtbank belanghebbende als eiser en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid: 6. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Verordening parkeerbelastingen 2008 is de parkeerbelasting verschuldigd bij de aanvang van het parkeren. 7. Wanneer belasting die op aangifte behoort te worden voldaan geheel of gedeeltelijk niet is betaald, kan deze op de voet van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen worden nageheven. Vaststaat dat eiser de voor het parkeren op 9 februari 2011 verschuldigde parkeerbelasting niet bij de aanvang van het parkeren heeft betaald. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij de verschuldigde belasting niet heeft kunnen betalen vanwege een onduidelijke situatie ter plaatse en vanwege een defecte parkeerautomaat. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder aan de hand van kopieën van fotomateriaal aannemelijk heeft gemaakt dat, ook al zou de parkeerautomaat defect zijn geweest, er voldoende mogelijkheid in de omgeving is geweest om binnen korte tijd de verschuldigde belasting te voldoen, dat verweerder verder door middel van staten heeft laten zien dat de parkeerautomaten op 9 februari 2011 normaal functioneerden, dat hij heeft verklaard dat er vier dagen voor en vier dagen na die datum geen klachten over de automaten zijn ontvangen en dat eiser niet heeft gereageerd op verweerders stelling dat eiser reeds bij de eerste parkeerautomaat met muntgeld had kunnen betalen. 8. Wat eiser overigens heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor een andere conclusie.

Beoordeling van het hoger beroep 7.1. Het Hof komt in hoger beroep niet tot andere overwegingen en oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De voormelde overwegingen en oordelen en de gegeven eindbeslissing maakt het Hof tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het Hof nog het volgende. 7.2. Desgevraagd heeft de Inspecteur medegedeeld dat bij het defect zijn van de parkeerapparatuur in het display een melding daarvan verschijnt. Hij heeft voorts onweersproken gesteld dat op die dag geen meldingen zijn gedaan dat een of meer parkeermeters in de Theresiastraat niet functioneerden. Noch hebben de controlerende ambtenaren tijdens hun werkzaamheden defecte parkeerapparatuur aangetroffen. Het Hof hecht geloof aan de verklaringen van de Inspecteur. 7.3. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de niet tijdige betaling dan wel de onmogelijkheid om met de chipfunctie van zijn ING-betaalpas te betalen zulks ten gevolge van een slechte kwaliteit van die pas - een omstandigheid is die buiten zijn schuld is gelegen, althans hem niet kan worden verweten. Het Hof is anders dan belanghebbende van oordeel dat deze feiten en omstandigheden in zijn risicosfeer liggen. Voorts biedt de ter plaatse aanwezige parkeerapparatuur de gelegenheid om op andere wijze, namelijk door middel van muntgeld, de verschuldigde parkeerbelasting te betalen. 7.4. Op vragen van het Hof heeft belanghebbende geantwoord dat hij over voldoende pasmunt beschikte, maar er bewust voor heeft gekozen de verschuldigde belasting niet op die wijze te voldoen maar eerst de andere parkeermeters op te zoeken en wederom met behulp van de chipknip heeft gepoogd zonder succes - zijn belastingschuld te voldoen. Het Hof is van oordeel dat de gevolgen van de keuze van belanghebbende om niet met pasmunt te betalen voor zijn rekening komen. De omstandigheid dat belanghebbende dat niet wenste is een aangelegenheid die in zijn risicosfeer ligt en de verplichting om de verschuldigde parkeerbelasting te betalen niet kan afweren. Van een nietverwijtbaar niet voldoen van de verschuldigde belasting kan naar het oordeel van het Hof onder deze omstandigheden niet worden gesproken. 7.5. Voorts merkt het Hof op dat indien en voor zover het onder 7.3 en 7.4 weergegeven betoog moet worden verstaan als een beroep op afwezigheid van alle schuld, dat niet tot een andersluidend oordeel leidt. Een dergelijk verweer kan indien juist bevonden slechts strekken tot het afweren van een boete of straf. Het bij wege van een naheffingsaanslag alsnog voldoen van de verschuldigde belasting respectievelijk het in rekening brengen van een vergoeding voor gemaakte kosten vormt niet het opleggen van een straf of boete in de zin van artikel 6 EVRM. Daarbij verwijst het Hof naar de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat het in rekening brengen van kosten bij het naheffen van parkeerbelasting niet als zodanig kwalificeert. Ook in zoverre faalt het hoger beroep. 7.6. Gelet op het vorenoverwogene dient te worden beslist als hierna is vermeld. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling van een der partijen in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Beslissing Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. B. van Walderveen, Chr.Th.P.M. Zandhuis en T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 20 maart 2013 in het openbaar uitgesproken. aangetekend aan partijen verzonden: Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd. 2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.