De drie vrienden van Job. Waar in de Bijbel is te lezen dat Job daadwerkelijk bestaan heeft en geen fictie is? Ezechiël 14:20 20 en al zouden Noach, Daniël en Job in het midden ervan zijn, zo waar Ik leef, spreekt de Heere HEERE, geen zoon, geen dochter zouden zij kunnen redden, zíj zouden door hun gerechtigheid alleen hun eigen leven redden.
Wie richtte zich het eerst tot Job en wat zei hij? Job 4:1-2; Job 5:8-9, 17-19 1 Toen antwoordde Elifaz, de Temaniet, en zei: 2 Als wij een woord tot jou trachten te richten, bezwijk je dan? Echter, wie zou nu zijn woorden kunnen inhouden? 8 Maar ik zou zelf God zoeken, en mijn woord tot God richten. 9 Hij doet grote dingen, die niemand kan doorgronden; wonderen, die niet te tellen zijn. 17 Zie, welzalig is de sterveling die door God gestraft wordt; verwerp daarom de bestraffing van de Almachtige niet. 18 Want Hij doet smart aan én Hij verbindt; Hij verwondt én Zijn handen genezen. 19 In zes benauwdheden zal Hij je redden, en in zeven zal het kwaad je niet treffen.
Wat was o.a. het antwoord van Job? Job 6:25-30 25 Wat zijn oprechte woorden krachtig! Maar wat betekent het straffen dat bij jullie vandaan komt? 26 Willen jullie woorden bedenken om te straffen? Zijn de woorden van een wanhopige dan wind? 27 Jullie zouden zelfs over een wees het lot werpen, jullie zouden jullie vriend verkopen. 28 Maar nu, wees zo goed om jullie tot mij te wenden; zou ik midden in jullie gezicht liegen? 29 Kom toch tot inkeer, laat er geen onrecht zijn, ja, kom tot inkeer; mijn gerechtigheid is er nog. 30 Is er onrecht op mijn tong? Zou mijn gehemelte grote ellende niet onderscheiden?
Wat stelde Bildad? Job 8:1-6 1 Toen antwoordde Bildad, de Suhiet, en zei: 2 Hoelang zul je deze dingen blijven zeggen, en zullen de woorden van je mond een geweldige stormwind zijn? 3 Zou God het recht verdraaien? Zou de Almachtige de gerechtigheid verdraaien? 4 Als je kinderen tegen Hem gezondigd hebben, heeft Hij hen laten gaan in de macht van hun eigen overtreding. 5 Maar als je ernstig God zoekt, en de Almachtige om genade smeekt, 6 als je zuiver en oprecht bent, dan zal Hij nu voorzeker ter wille van jou ontwaken, en de woning van je gerechtigheid herstellen.
Wat was het antwoord van Job aan Bildad? Job 9:1-7 1 Maar Job antwoordde en zei: 2 Het is waar, ik weet dat het zo is; want hoe zou een sterveling rechtvaardig kunnen zijn voor God? 3 Als Hij ertoe genegen is hem ter verantwoording te roepen, niet één op de duizend keer zal hij Hem antwoord kunnen geven. 4 Hij is wijs van hart en sterk van kracht; wie heeft zich tegen Hem verhard en vrede gehad? 5 Hij verplaatst bergen, zonder dat men het merkt, Hij keert ze om in Zijn toorn. 6 Hij schudt de aarde van haar plaats, zodat haar pilaren wankelen. 7 Hij spreekt tegen de zon, en zij gaat niet op; Hij verzegelt de sterren.
Wat zei Job nog verder tegen Bildad? Job 9:29-34 29 Ik zal toch schuldig verklaard worden; waarom zou ik mij tevergeefs afmatten? 30 Als ik mij was met sneeuwwater, en mijn handen zuiver met loog, 31 dan dompelt U mij in de put, en mijn kleren hebben een afschuw van mij. 32 Want Hij is niet een man zoals ik, aan Wie ik antwoord zou kunnen geven, als wij samen voor het gerecht komen. 33 Er is geen scheidsrechter tussen ons, die zijn hand op ons beiden kan leggen. 34 Laat Hij Zijn roede bij mij weghalen, laat Zijn bedreiging mij geen angst meer aanjagen.
Waar legde Job de nadruk op? Job 10:1-6 1 Mijn ziel walgt van mijn leven; ik laat mijn klacht de vrije loop; ik spreek in de bitterheid van mijn ziel. 2 Ik zal tegen God zeggen: Verklaar mij niet schuldig; laat mij weten waarover U mij ter verantwoording roept. 3 Doet het U goed dat U onderdrukt, dat U de inspanning van Uw handen verwerpt, terwijl U over het voornemen van de goddelozen licht laat schijnen? 4 Hebt U ogen van een schepsel? Ziet U zoals een sterveling ziet? 5 Zijn Uw dagen als de dagen van een sterveling? Zijn Uw jaren als de dagen van een man, 6 dat U mijn ongerechtigheid zo onderzoekt, en naar mijn zonde speurt?
Wat zei zijn vriend Zofar tegen Job? Job 11:1-7 1 Toen antwoordde Zofar, de Naämathiet, en zei: 2 Moet de veelheid van woorden niet beantwoord worden, en heeft een man die veel praat, daarmee ook gelijk? 3 Zou je holle praat mensen tot zwijgen kunnen brengen, en zou jij spotten zonder dat iemand je beschaamd maakt? 4 Want je hebt gezegd: Mijn inzicht is zuiver, en ik ben rein in Uw ogen. 5 Maar och, sprak God Zelf maar en opende Hij Zijn lippen maar tegen je. 6 Maakte Hij jou de verborgenheden van de wijsheid maar bekend, want de wijsheid is nog dubbel zo groot! Weet dat God ter wille van jou veel van je ongerechtigheid vergeet. 7 Het is U bekend dat ik niet schuldig ben; maar er is niemand die redt uit Uw hand.
Wat zei zijn vriend Zofar tegen Job nog meer? Job 11:14-18 14 Als er onrecht in je hand is, doe dat ver weg; en laat er geen onrecht in je tenten wonen. 15 Ja, dan kun je je gezicht opheffen uit alle ellende, dan zul je vast staan en niet bevreesd zijn. 16 Voorzeker, jíj zult de moeite vergeten, je zult er net zo min aan denken als aan water dat langs gestroomd is. 17 Helderder dan de middagzon zal je leven opgaan; wat donker is, zal als de morgen zijn. 18 Je zult vertrouwen, omdat er hoop is; maar er is niemand die redt uit Uw hand.
Welk antwoord gaf Job aan Zofar? Job 12:1-4 1 Job antwoordde echter en zei: 2 Werkelijk waar, jullie zijn het volk met wie de wijsheid zal sterven! 3 Ik heb ook een hart net als jullie, ik zwicht niet voor jullie; wie weet zulke dingen niet? 4 Ik ben iemand, belachelijk voor zijn vriend, maar roepend tot God, Die hem verhoren zal; de rechtvaardige en oprechte wordt belachelijk gemaakt.
Wat gaf Job ook aan? Job 12:22-25 22 Hij openbaart het diepste van de duisternis, en de schaduw van de dood brengt Hij in het licht. 23 Hij maakt volken groot, en doet ze ondergaan; Hij spreidt volken uit, en leidt ze. 24 Hij neemt het hart van de hoofden van een volk op aarde weg, en doet hen ronddwalen in een woestenij, waar geen weg is. 25 Zij tasten rond in de duisternis, waar geen licht is; Hij doet hen ronddwalen als een dronkaard.
Waar was Job heel duidelijk in? Job 13:1-5 1 Zie, mijn oog heeft alles gezien, mijn oor heeft het gehoord en begrepen. 2 Zoals jullie het weten, weet ík het ook; ik zwicht niet voor jullie. 3 Maar ík zal tot de Almachtige spreken, en vind er behagen in mij voor God te verdedigen. 4 Maar werkelijk, jullie dekken alles toe met leugens; jullie zijn allemaal heelmeesters van niets. 5 Och, zwegen jullie maar helemaal! Dat zou jullie tot wijsheid zijn. 6 Luister toch naar mijn verdediging en sla acht op het verweer van mijn lippen.
Hoe verwoordde Job zijn oprechtheid? Job 27:2-6 2 Zo waar God leeft, Die mijn recht heeft weggenomen, en de Almachtige, Die mijn ziel bitterheid heeft aangedaan: 3 Voorzeker, zolang mijn adem nog in mij is, en het blazen van God in mijn neus, 4 zullen mijn lippen geen onrecht spreken, en zal mijn tong geen bedrog uiten! 5 Er is geen sprake van dat ik jullie gelijk zou geven; tot ik de geest geef, zal ik mijn oprechtheid niet van mij wegdoen. 6 Ik zal aan mijn gerechtigheid vasthouden, en zal haar niet loslaten; mijn hart zal die in mijn dagen niet minachten.
Hoe eindigde Job zijn verweer? Job 31:35-40 35 Och, had ik maar iemand die naar mij wilde luisteren! Zie, mijn ondertekening! Laat de Almachtige mij antwoorden, en laat mijn Tegenstander een aanklacht op schrift stellen. 36 Zou ik die dan niet op mijn schouder dragen? Ik zou die op mij binden als een kroon. 37 Het getal van mijn voetstappen zou ik Hem bekendmaken; als een vorst zou ik tot Hem naderen. 38 Als mijn land ooit tegen mij geroepen heeft, en zijn voren gezamenlijk hebben geweend; 39 als ik zijn volle opbrengst gegeten heb zonder geld uit te keren, en de ziel van de pachters ervan heb laten zuchten, 40 laat dan in plaats van tarwe distels opkomen, en in plaats van gerst giftig onkruid! Hier eindigen de woorden van Job.