ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ4804

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:CRVB:2016:218

ECLI:NL:RBALM:2008:BG1652

ECLI:NL:RBROE:2009:BK8295

ECLI:NL:RBHAA:2012:5272

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

ECLI:NL:CRVB:2017:2672

ECLI:NL:CRVB:2016:484

ECLI:NL:RBALK:2010:BN7079

ECLI:NL:CRVB:2015:4258

ECLI:NL:RBHAA:2010:BN7652

ECLI:NL:CRVB:2014:2274

ECLI:NL:CRVB:2017:221

ECLI:NL:CRVB:2010:BM6743

ECLI:NL:CRVB:2010:BM4397

ECLI:NL:RBGEL:2015:1902

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

ECLI:NL:CRVB:2017:1054

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:CRVB:2016:3191

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:CRVB:2014:2994

ECLI:NL:CRVB:2017:1850

ECLI:NL:CRVB:2015:501

ECLI:NL:CRVB:2017:1041

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

ECLI:NL:CRVB:2015:196

ECLI:NL:CRVB:2014:3069

ECLI:NL:RBAMS:2012:BY6930

ECLI:NL:CRVB:2017:2414

ECLI:NL:CRVB:2017:2739

ECLI:NL:CRVB:2017:1883

ECLI:NL:RBAMS:2010:BO6908

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

ECLI:NL:RBROT:2001:AD4035

ECLI:NL:RBAMS:2012:BX3339

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

ECLI:NL:CRVB:2015:926

ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

ECLI:NL:CRVB:2014:3289

ECLI:NL:RBGRO:2009:BL7193

ECLI:NL:CRVB:2014:39. Uitspraak. Centrale Raad van Beroep. Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:RBOBR:2016:6372

ECLI:NL:CRVB:2016:766

ECLI:NL:CRVB:2015:872

ECLI:NL:RBNHO:2013:BZ8952

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

ECLI:NL:RBALK:2012:BV7977

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

ECLI:NL:CRVB:2003:AF3863

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN4493

ECLI:NL:CRVB:2017:1859

ECLI:NL:RBOVE:2016:4119

ECLI:NL:RVS:2017:1997

ECLI:NL:CRVB:2006:AY8235

ECLI:NL:CRVB:2007:BA2284

ECLI:NL:RBOBR:2017:1708

ECLI:NL:RBROT:2017:2476

ECLI:NL:CRVB:2016:862

ECLI:NL:CRVB:2016:4517

ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3477

ECLI:NL:RBGEL:2013:4384

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBAMS:2013:8696

Uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:

ECLI:NL:CRVB:2014:430

ECLI:NL:RBSHE:2004:AO8345

ECLI:NL:CRVB:2010:BM7336

ECLI:NL:CRVB:2015:3533

ECLI:NL:CRVB:2015:2164

ECLI:NL:RBBRE:2011:5319

ECLI:NL:RBOBR:2017:1221

ECLI:NL:CRVB:2013:2714

ECLI:NL:CRVB:2017:554

ECLI:NL:RBUTR:2002:AE2633

ECLI:NL:CRVB:2015:1096

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

ECLI:NL:CRVB:2014:1620

ECLI:NL:CRVB:2015:1003

ECLI:NL:CRVB:2017:2531

ECLI:NL:CRVB:2013:2678

ECLI:NL:RBROT:2000:AA7327

ECLI:NL:RBOVE:2016:4491

ECLI:NL:RBZWB:2013:5523

LJN: BK3773, Rechtbank Breda, 09/981. Datum uitspraak: Datum publicatie: Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig

ECLI:NL:CRVB:2014:1613

ECLI:NL:RBAMS:2008:BH4545

ECLI:NL:CRVB:2010:BO7264

ECLI:NL:CRVB:2017:1769

ECLI:NL:CRVB:2007:BB0694

ECLI:NL:RBGEL:2014:6996

ECLI:NL:CRVB:2017:1436

ECLI:NL:CRVB:2007:BA2010

ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8147

ECLI:NL:RBOBR:2016:4015

ECLI:NL:RBGEL:2014:3129

ECLI:NL:CRVB:2013:2805

ECLI:NL:RBMNE:2015:8351

ECLI:NL:RBZWB:2016:7164

Transcriptie:

ECLI:NL:RBUTR:2009:BJ4804 Instantie Rechtbank Utrecht Datum uitspraak 21-07-2009 Datum publicatie 07-08-2009 Zaaknummer SBR 08-1816 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Hoger beroep: ECLI:NL:CRVB:2010:BO9344 Bestuursrecht Eerste aanleg - enkelvoudig Bodemprocedure. Verlenging loondoorbetalingsverplichting. Werkgever mag in beginsel afgaan op oordeel arbo-arts. Geen volledige risico-aansprakelijkheid voor de werkgever bij onjuist oordeel arbo-arts. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak RECHTBANK UTRECHT Sector bestuursrecht zaaknummer: SBR 08/1816 uitspraak van de enkelvoudige kamer d.d. 21 juli 2009 inzake Brecheisen Makelaars B.V., gevestigd te Utrecht, eiseres, tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder. Inleiding 1.1 Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 27 mei 2008, waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 22 november 2007 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder de loondoorbetalingsplicht van eiseres jegens

haar werkneemster [werkneemster] (hierna: de werkneemster) met 52 weken verlengd. 1.2 Als derde-partij heeft de werkneemster aan het geding deelgenomen. 1.3 Het beroep is behandeld ter zitting van 26 maart 2009. Eiseres is verschenen bij gemachtigden mr. L.J.P. Duijs, advocaat te Utrecht, en R.A.T. Botman, werkzaam bij eiseres, vergezeld van B.G. Huijzendveld, arbo-arts werkzaam bij Maetis. Namens verweerder is verschenen F. Snatager, werkzaam bij het Uwv. Overwegingen 2.1 De werkneemster is op 20 december 2005 wegens psychische en knieklachten arbeidsongeschikt geworden voor haar werkzaamheden als makelaar onroerend goed. 2.2 In de op basis van de Wet Verbetering Poortwachter van de arbodienst verlangde rapportages aan eiseres, zoals de probleemanalyse van 1 februari 2006 en het actueel oordeel van 19 september 2007, neemt de arbo-arts het standpunt in dat de werkneemster geen benutbare mogelijkheden heeft en dat deze eerst aanwezig zullen zijn na adequate behandeling. 2.3 Blijkens het door eiseres en werkneemster ondertekende plan van aanpak van 21 februari 2006 en de eerstejaarsevaluatie van 22 december 2006 volgen eiseres en werkneemster de hiervoor weergegeven analyse van de arbo-arts. 2.4 In september 2007 heeft de werkneemster zich tot verweerder gewend met het verzoek haar in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). 2.5 In het rapport van 9 oktober 2007, aangevuld op 12 november 2007, heeft de arbeidsdeskundige C.D. de Hoop, na kennis te hebben genomen van de medische onderzoeksverslagen van 22 oktober 2007 en 9 november 2007 van de verzekeringsarts J.W.A. Verheijde, geconcludeerd dat de werkneemster voltijds belastbaar is en dat de probleemanalyse die uitgaat van een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden niet adequaat is. Er zijn niet tijdig de juiste acties ondernomen waardoor re-integratiekansen zijn gemist. De werkneemster had gestimuleerd moeten worden om deel te nemen aan een tweede spoortraject omdat terugkeer bij de eigen werkgever niet meer tot de mogelijkheden behoort. Hierdoor is er aanleiding een loondoorbetalingsverplichting tot maximaal 52 weken op te leggen, aldus de arbeidsdeskundige. 2.6 Op grond van die rapportages heeft verweerder het besluit van 22 november 2007 genomen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Na medische en arbeidskundige heroverweging is het bezwaar van eiseres bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. 2.7 In beroep stelt eiseres zich op het standpunt dat de (bezwaar)verzekeringsartsen ten onrechte hebben aangenomen dat de werkneemster over duurzaam benutbare mogelijkheden beschikte. Ten onrechte is gesteld dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Eiseres mag immers uitgaan van de juistheid van de advisering door de arbo-arts of arbodienst. Er zijn geen concrete aanwijzingen of redenen om te twijfelen aan de juistheid van het advies. Verder betwist eiseres dat het tweede spoor ten onrechte niet is ingezet. De werkneemster was in juli 2008 niet in staat via het tweede spoor te re-integreren. Ten slotte voert eiseres aan dat, voor zover er al sprake zou zijn van onvoldoende re-integratieinspanningen, dit verzuim is hersteld. Re-integratie in het tweede spoor is pas mogelijk na verdere behandeling en eiseres heeft zich maximaal ingespannen om de noodzakelijke psychologische begeleiding op zo kort mogelijke termijn te realiseren.

2.8 Artikel 25 van de WIA luidt, voor zover hier van belang: 1. De werkgever jegens wie de verzekerde, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, recht heeft op loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak heeft op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet houdt aantekening van het verloop van de ziekte en de re-integratie van de verzekerde. 2. De werkgever, bedoeld in het eerste lid, stelt binnen een bij ministeriële regeling nader te bepalen termijn, in overeenstemming met de verzekerde een plan van aanpak op. De afspraken die in het plan van aanpak zijn gemaakt worden door werkgever en verzekerde nageleefd. Het plan van aanpak wordt periodiek geëvalueerd. 3. Uiterlijk vijftien weken voor het verstrijken van de wachttijd stelt de werkgever, bedoeld in het eerste lid, in overleg met de verzekerde een re-integratieverslag op en verstrekt hiervan een afschrift aan de verzekerde. 5. Bij de uitvoering van het eerste tot en met het vierde lid laat de werkgever zich bijstaan door een persoon als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet die belast is met de bijstand, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b, van die wet of door een arbodienst. 7. Bij ministeriële regeling kunnen regels met betrekking tot het eerste tot en met zesde lid worden gesteld. 9. Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid dan wel de krachtens het zevende lid gestelde regels niet of niet volledig nakomt of onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het Uwv het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken. 14. Het tijdvak, bedoeld in het negende lid, eindigt zes weken nadat het Uwv heeft vastgesteld dat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de in het negende lid bedoelde verplichtingen of reintegratie-inspanningen heeft hersteld, maar niet later dan na 52 weken. Indien het Uwv de beschikking omtrent de toepassing van het negende lid of de beschikking waarin wordt vastgesteld dat een tekortkoming is hersteld te laat geeft, eindigt het tijdvak zoveel eerder als de beschikking later is afgegeven. 16. Bij ministeriële regeling kunnen voor de toepassing van het negende tot en met het vijftiende lid nadere regels worden gesteld. In de ministeriële Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar is aangegeven welke procesmatige stappen werkgever en werknemer tijdens het eerste en tweede ziektejaar moeten ondernemen. Artikel 65 van de Wet WIA bepaalt, kort gezegd, dat het Uwv beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. De uitgangspunten voor de beoordeling door verweerder van de re-integratie-inspanningen die van de werknemer en werkgever worden verwacht zijn neergelegd in het Kader voor inzet en beoordeling

van re-integratie-inspanningen, de bijlage bij de regeling Beleidsregels beoordelingskader poortwachter, hierna de Beleidsregels. 2.9 Volgens de Beleidsregels wordt allereerst beoordeeld of een bevredigend resultaat is bereikt. Hiervan is onder meer sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) structurele werkhervatting die min of meer aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden. Als er volgens het Uwv geen bevredigend resultaat is bereikt, worden de re-integratie-inspanningen beoordeeld. 2.10 De rechtbank stelt vast dat geen bevredigend resultaat is bereikt in vorenbedoelde zin. Daarom diende verweerder te beoordelen of eiseres met haar re-integratie-inspanningen in gebreke is gebleven en of dit zonder deugdelijke grond was. 2.11 Het standpunt van verweerder, zoals toegelicht ter zitting, dat eiseres onvoldoende re-integratieinspanningen heeft verricht, is in het bijzonder gebaseerd op het standpunt dat eiseres de conclusies van haar arbo-arts, inhoudende dat de werkneemster sedert medio 2007 geen benutbare mogelijkheden had, ten onrechte heeft gevolgd. Verweerder acht eiseres volledig aansprakelijk voor het zijns inziens onjuiste oordeel van de arbodienst. 2.12 De rechtbank is met verweerder en de (bezwaar)verzekeringsartsen van oordeel dat de werkneemster medio 2007 beschikte over benutbare mogelijkheden voor werkhervatting. De rechtbank heeft daartoe in aanmerking genomen, zoals volgt uit de Beleidsregels, dat de arbo-arts en de verzekeringsartsen bij het in kaart brengen van de belastbaarheid dienen uit te gaan van dezelfde criteria en standaarden. Voorts dient te worden aangesloten bij de systematiek van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). Voor de beoordeling of er sprake is van geen duurzaam benutbare mogelijkheden, dient als uitgangspunt te worden genomen hetgeen hierover in het mede op artikel 6 van de WIA gebaseerde Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb) is bepaald. Ingevolge artikel 2, vijfde lid, van het Sb zijn benutbare mogelijkheden alleen dan niet aanwezig indien de betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of instelling; de betrokkene bedlegerig is; de betrokkene voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is; of de betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is. 2.13 De arbo-arts heeft de verzekeringsarts op 7 november 2007 het volgende bericht: Dat ik in het actueel oordeel GDBM aankruiste komt voort uit mijn inschatting dat mevrouw [werkneemster] bij welke vorm van werkhervatting bij welke werkgever dan ook al weer snel tegen allerlei problemen zou oplopen door de nog bestaande want onbehandelde psychische problemen, en dus na kritiek op het functioneren al weer snel haar werk zou verliezen (de proeftijd niet door zou komen of een tijdelijk contract niet verlengd zou zien worden). In die zin dus niet duurzaam. 2.14 Aan deze reactie, noch aan de overige gedingstukken of aan hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd, kan worden ontleend dat er ten aanzien van de werkneemster ten tijde hier in geding sprake was van een van de hiervoor aangegeven in het Sb bedoelde situaties waarin er sprake is van geen duurzaam benutbare mogelijkheden. Verweerder heeft dan ook in het spoor van zijn verzekeringsartsen, terecht kunnen aannemen dat de werkneemster beschikte over benutbare mogelijk heden. 2.15 Nu er sprake is van benutbare mogelijkheden bij de werkneemster, dienden haar mogelijkheden tot functioneren volgens de Beleidsregels door de arbo-arts te worden omschreven binnen de kaders van de zes verschillende belastingvelden die de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) kent. De

rechtbank stelt vast dat dit niet is gebeurd en is van oordeel dat als gevolg hiervan door de arbodienst dan wel door eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht. 2.16 Gelet op het vorenstaande en de opgelegde loondoorbetalingsplicht moet vervolgens de vraag worden beantwoord of een werkgever die afgaat op het oordeel van de arts van de door hem ingeschakelde arbodienst, in redelijkheid een gebrek aan re-integratie-inspanningen kan worden verweten indien het gevolgde advies van die arbo-arts op een, zoals in het onderhavige geval, ondeugdelijke (medische) grondslag berust. 2.17 Volgens de Beleidsregels is de medische beoordeling door de arbo-arts het startpunt in het kader van de verzuimbegeleiding. In dit verband kan de rechtbank eiseres volgen in haar standpunt dat zij als werkgever in beginsel af mag gaan op het medisch oordeel van haar arbo-arts over de arbeidsmogelijkheden van een werknemer, tenzij er omstandigheden zijn om te twijfelen aan de juistheid en/of consistentie van dat advies. De rechtbank sluit zich in zoverre aan bij haar eerdere uitspraak van 11 april 2006, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN: AW2863, en de uitspraak van 2 januari 2008 van de rechtbank Assen, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, LJN: BC1753. Mede gelet op het gegeven dat eiseres zelf niet beschikt over de benodigde medische expertise, doen er zich naar het oordeel van de rechtbank, gezien de consistente advisering van de arbo-arts, geen omstandigheden voor die eiseres aanleiding hadden kunnen geven om te twijfelen aan de conclusie van haar arbo-arts dat de werkneemster geen benutbare mogelijkheden had. 2.18 Het vorenstaande brengt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht door het onjuiste medische oordeel van de arbodienst te volgen. Een volledige risico-aansprakelijkheid in deze, vloeit naar het oordeel van de rechtbank niet voort uit de wet- en regelgeving of uit de gevormde rechtspraak. Het besluit berust in zoverre dan ook niet op een toereikende motivering en dient te worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). 2.19 De rechtbank acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten worden begroot op 644,- voor verleende rechtsbijstand. De in bezwaar gemaakte proceskosten komen niet voor vergoeding in aanmerking nu er geen sprake is van herroeping van het primair besluit. Beslissing De rechtbank Utrecht, 3.1 verklaart het beroep gegrond; 3.2 vernietigt het bestreden besluit; 3.3 draagt verweerder op om binnen zes weken na het in rechte onaantastbaar worden van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 27 mei 2008, 3.4 bepaalt dat het Uwv aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van 288,- vergoedt; 3.5 veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding ten bedrage van 644,-, te betalen door het Uwv aan eiseres. Aldus vastgesteld door mr. G.J. van Binsbergen en in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2009.

De behandelend griffier De rechter: mr. G.M.T.M. Sips is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen. mr. G.J. van Binsbergen Afschrift verzonden op: Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Let wel: De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.