ECLI:NL:RBDHA:2015:5568

Vergelijkbare documenten

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:RBDHA:2014:5556

ECLI:NL:RBDHA:2016:5723

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 november 2014 in de zaak tussen [eiser], wonende te [X], eiser

ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

ECLI:NL:RBZWB:2013:5523

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:RBDHA:2014:14470

Rechtbank Den Haag AWB - 16 _ Belastingrecht

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

ECLI:NL:RBDHA:2015:9396

ECLI:NL:RBDHA:2015:14997

ECLI:NL:RBZWB:2015:4441

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

ECLI:NL:RBDHA:2014:241

ECLI:NL:RBDHA:2016:6102

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

ECLI:NL:RBDHA:2017:6306

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBDHA:2013:13019

ECLI:NL:RBGEL:2017:3683

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer. een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur.

ECLI:NL:RBGEL:2017:2361

ECLI:NL:GHDHA:2017:2098

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4751

ECLI:NL:RBROT:2016:9569

ECLI:NL:RBDHA:2017:7752

ECLI:NL:RBGEL:2015:4535

ECLI:NL:RBGEL:2017:11

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ6206

ECLI:NL:RBMNE:2015:8351

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00549

ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2010, nummer AWB 10/1037, in het geding tussen

ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0614

ECLI:NL:RBDHA:2015:3059

ECLI:NL:GHAMS:2016:2024 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/00637

ECLI:NL:GHAMS:2017:789 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00218

ECLI:NL:GHDHA:2016:30

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

ECLI:NL:RBZWB:2017:2696

ECLI:NL:RBARN:2009:BM5546

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4752 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00638

ECLI:NL:RBARN:2009:BI3591

ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3747

ECLI:NL:RBHAA:2007:BA6728

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

ECLI:NL:RBZWB:2015:7148

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

Aanslag, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

ECLI:NL:RBDHA:2016:16586

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

ECLI:NL:RBNHO:2017:3072

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

ECLI:NL:GHARL:2013:8624

Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK

ECLI:NL:GHSHE:2016:2733

ECLI:NL:RBDHA:2017:6302

ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2838

ECLI:NL:RBZWB:2013:4673

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6681

ECLI:NL:RBGEL:2017:4332

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690

ECLI:NL:RBDHA:2016:4393

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9268

ECLI:NL:RBROT:2006:AV6127

ECLI:NL:RBNHO:2015:1985

ECLI:NL:RBNNE:2017:3135

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBZWB:2015:5573

ECLI:NL:RBZWB:2017:1974

Rechtbank Oost-Nederland 14 maart 2013, nrs. AWB 12/1843 en AWB 12/3008

ECLI:NL:RBZWB:2015:2857

ECLI:NL:GHARL:2014:2681

ECLI:NL:RBZWB:2016:2064

ECLI:NL:RBDHA:2015:7938

ECLI:NL:GHARL:2017:4777

ECLI:NL:RBSGR:2011:BQ8181

LJ : BJ8782, Rechtbank Breda, 08/5579. Datum uitspraak: Datum publicatie:

LJN: BX7144, Gerechtshof 's-hertogenbosch, 11/00755

ECLI:NL:GHSHE:2017:1064

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBZWB:2014:8977

ECLI:NL:RBGEL:2017:666. Instantie. Rechtbank Gelderland. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende



tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2011, nummers AWB 10/2670 en 10/2672, in het geding tussen belanghebbende en

ECLI:NL:GHARL:2016:8884

ECLI:NL:RBLEE:2007:BC2679

Transcriptie:

ECLI:NL:RBDHA:2015:5568 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 17-04-2015 Datum publicatie 08-07-2015 Zaaknummer AWB - 14 _ 8571 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste aanleg - meervoudig Naar aanleiding van de bevindingen uit een boekenonderzoek zijn naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd aan eiser (naheffingsaanslag 1) en aan S. Ltd (naheffingsaanslag 2). De rechtbank is van oordeel dat naheffingsaanslag 1 aan de juiste (rechts)persoon is opgelegd en dat die aanslag en de boete terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Met betrekking tot naheffingsaanslag 2 is de rechtbank van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiser ten onrechte niet mede gericht heeft geacht tegen het opleggen van naheffingsaanslag 2. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en wijst de zaak terug naar verweerder en draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog te beslissen op het bezwaar voor zover dat is gericht tegen naheffingsaanslag 2. Vindplaatsen Rechtspraak.nl FutD 2015-1726 V-N Vandaag 2015/1499 V-N 2015/38.15.33 Uitspraak Rechtbank DEN HAAG Team belastingrecht zaaknummer: SGR 14/8571 uitspraak van de meervoudige kamer van 17 april 2015 in de zaak tussen [eiser], wonende te [woonplaats], eiser (gemachtigde: mr. E.C. Ramdihal), en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [vestigingsplaats], verweerder. Procesverloop Verweerder heeft aan eiser over het tijdvak 1 november 2008 tot en met 31 mei 2010 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [aanslagnummer]) omzetbelasting opgelegd van 62.000, alsmede bij beschikking een boete van 4.537. Verweerder heeft voorts bij beschikking 5.361 heffingsrente in rekening gebracht. Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot 36.610, de boete verminderd tot 3.661 en de heffingsrente verminderd tot 3.234. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2015 te Den Haag. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A], [persoon B] en [persoon C]. Overwegingen Feiten 1. Blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is eiser van 14 april 2010 tot en met 5 juli 2011 bestuurder geweest van [X Ltd] (hierna ook: [X Ltd]) en heeft hij van 8 september 2008 tot en met 14 april 2010 een eenmanszaak geëxploiteerd met de naam [eenmanszaak X]. (hierna: [eenmanszaak X]). 2. Tot de gedingstukken behoort een op 18 februari 2013 gedagtekend rapport (het controlerapport) ter zake van een bij [X Ltd] en [eenmanszaak X] ingesteld boekenonderzoek. Onderzocht is in eerste instantie (met ingang van 23 november 2011) de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting van [X Ltd] over de periode 14 april 2010 tot en met 5 juli 2011. Op 14 februari 2012 is het onderzoek uitgebreid en is tevens de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting van [eenmanszaak X] over de periode 1 januari 2008 tot en met 14 oktober 2010 onderzocht. In het controlerapport staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

4 Bevindingen 4.1 Algemeen Bij mijn diverse telefonische contacten en bedrijfscontrole op 23 november 2011 heb ik altijd contact gehad met de heer (...). Pas bij mijn controle op 27 juni 2012 heb ik met [eiser] gesproken. [Eiser] gaf het volgende aan: Hij was net geslaagd voor de opleiding lct. De bedoeling is geweest dat hij een webshop voor de verkoop van horeca artikelen zou maken De administratie e.d. is verzorgd door de heer (...). De heer (...) is zijn stiefvader. Hierbij is hij uitgegaan van goed vertrouwen. Hij heeft geen idee wat de omzetbelasting inhoudt en cijfers zeggen hem ook niets. De webshop was uiteindelijk geen succes en de meeste omzet werd gerealiseerd via de contacten van de heer (...). De zakelijke rekening werd beheerd door de heer (...). Door het persoonlijk faillissement kon de heer (...) geen bedrijf op naam hebben. (...) 3. Voorafgaand aan het opstellen van het controlerapport heeft verweerder op 28 januari 2013 een kennisgeving boete aan [X Ltd] [eiser] toegezonden, waarin voor zover hier van belang het volgende staat vermeld: Hierbij deel ik u mee dat ik, naar aanleiding van het ingestelde boekenonderzoek, het voornemen heb om een naheffingsaanslag omzetbelasting op te leggen van 38.535 over de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 ten name van [X Ltd] (...). Voorts ben ik van plan om naast de aanslag een vergrijpboete (...) op te leggen. (...) Sanctie De boete bedraagt daarom 50% van de naheffingsaanslag. Bedrag van de belasting 38.535 Bedrag van de boeten 19.267++ Totaal van de aanslag excl. heffingsrente 57.802 (...) 4. Bij brief van 4 februari 2013 heeft eiser gereageerd op de kennisgeving boete. In de brief staat onder meer het volgende: Met de inhoud ben ik het absoluut niet eens omdat ik niet heb gehandeld in deze ondernemingen. 5. Op 19 februari 2013 heeft verweerder aan [X Ltd] [eiser] een Mededeling boete toegezonden, met vermelding van de onder 3 genoemde bedragen. 6. Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek zijn met dagtekening 25 maart 2013 twee naheffingsaanslagen (hierna ook: de naheffingsaanslagen) opgelegd. Dit zijn de onder het kopje procesverloop vermelde naheffingsaanslag opgelegd aan eiser/[eenmanszaak X]. met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: naheffingsaanslag 1) en een naheffingsaanslag opgelegd aan [X Ltd] met aanslagnummer 8224.35.305.F.01.1502 (hierna: naheffingsaanslag 2) naar een bedrag van 38.353. Bij die laatste aanslag is een boete ten bedrage van 19.176 opgelegd en is een bedrag van 1.975 aan heffingsrente in rekening gebracht. 7. Op 5 april 2013 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslag 1. In het bezwaar geeft eiser aan dat hij een advocaat in de arm zal nemen waarna hij nadere gronden zal indienen. 8. Op 12 juli 2013 heeft mr. E.C. Ramdihal, advocaat te Amsterdam (hierna: de gemachtigde), namens eiser een gemotiveerd bezwaarschrift ingediend. Op de eerste bladzijde staat bij Uw

kenmerk het nummer [kenmerk] vermeld en onderaan die bladzijde staat het volgende: HET BEZWAAR IS GERICHT TEGEN: De aanslag omzetbelasting en de geheven boete 2008-2010 van de Belastingdienst kantoor [vestigingsplaats] met als aanslagnummer [aanslagnummer]. Op de tweede bladzijde staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld: De Belastingdienst, hierna te noemen verweerder, heeft bij brief van 20 juni 2013 de termijn voor het voeren van de gronden van het bezwaar verlengd tot 15 juli 2013 (...). Naar aanleiding hiervan zijn deze gronden daarom tijdig aangevoerd. In de beschikking van verweerder is aan belanghebbende voor betreffende periode een aanslag omzetbelasting opgelegd van 38.535,- en een boete van 50%= 19.267,-, zijnde in totaal 57.802,- en later niet voldoende gemotiveerd verhoogd tot 71.898,-. Belanghebbende kan zich met voormelde aanslag en boete alsook de verhoging niet verenigen om redenen die hierna zullen worden aangegeven en toegelicht. 9. Bij brief van 22 april 2014 heeft verweerder hierop gereageerd en heeft hij aangegeven voornemens te zijn om het bezwaar af te wijzen. In de brief staat, voor zover hier van belang, het volgende: Tot slot stelt u in het bezwaarschrift dat in de eerdere stukken de aanslag omzetbelasting voor de periode 2008-2010 was vastgesteld op 38.535 en de boete op 19.267 (50%) en dat om onduidelijke redenen de bedragen zijn verhoogd. Volgens belanghebbende is deze verhoging niet voldoende uiteengezet c.q. gemotiveerd. Het rapport betreffende het boekenonderzoek vermeldt twee naheffingen, te weten bij punt 8 Naheffing [eenmanszaak X] en bij punt 9 Naheffing [X Ltd]. Uw bezwaarschrift richt zich tegen de naheffingsaanslag betreffende [eenmanszaak X]. [X Ltd]. was zelfstandig als ondernemer voor de omzetbelasting geregistreerd en heeft dus ook op haar eigen nummer een naheffingsaanslag opgelegd gekregen met dagtekening 25 maart 2013, aanslagnummer 8224.35.305.F.01.1502. Deze aanslag bedraagt 38.353 enkelvoudige belasting, 1.975 heffingsrente en 19.176 boete, totaal 59.504. Hiertegen is overigens geen bezwaarschrift ingediend. Deze aanslag staat dus onherroepelijk vast. Uit het vorenstaande blijkt dat de onderhavige naheffingsaanslag voldoende is gemotiveerd. Uw bezwaar op dit punt volg ik daarom niet. Beslissing op uw bezwaar Ik ben voornemens uw bezwaar af te wijzen. (...) 10. Bij brief van 25 juni 2014 heeft de gemachtigde gereageerd op de onder 9 vermelde brief. In die brief staat, voor zover hier van belang, het volgende: VERHOGING VAN HET TERUG TE BETALEN BEDRAG 4. Er is door de Belastingdienst geen uitleg of toelichting gegeven over de verhoging van het bedrag van 59.504,- naar 71.898,-. Naar de mening van belanghebbende is er ook geen steekhoudend juridische grondslag voor deze verhoging. De Belastingdienst heeft geen rekening gehouden met het feit dat de aanslag reeds was verhoogd wegens het feit dat deze ambtshalve was vastgesteld. Ook is er geen rekening gehouden met het feit dat op voormelde aanslag een zeer hoge boete van 50% was

opgelegd. De Belastingdienst is dus gewoon in gebreke gebleven de verhoging van 59.504,- naar 71.898,- toe te lichten of te motiveren. Bovendien is het de vraag wat voor zin deze verhoging in casu heeft. Deze bedragen kunnen toch nimmer door [eiser] betaald worden die een zeer gering inkomen uit arbeid heeft. (...) 11. In de (toelichting) uitspraak op bezwaar van 7 juli 2014 wordt naheffingsaanslag 1 alsmede de boete verminderd tot de onder het kopje procesverloop vermelde bedragen en is door verweerder herhaald dat naheffingsaanslag 2 onherroepelijk vast staat omdat daartegen geen bezwaar is gemaakt. 12. Bij brief van 19 februari 2015 heeft verweerder aan de rechtbank bericht, onder verwijzing naar een aan eiser gerichte en op 2 februari 2015 gedagtekende brief, dat aan eiser alsnog een proceskostenvergoeding van 243 voor de bezwaarfase is toegekend. Geschil 13. In geschil is of naheffingsaanslag 1 aan de juiste (rechts)persoon is opgelegd, en zo ja of naheffingsaanslag 1 en de boete terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Voorts is in geschil of het door eiser ingediende bezwaar zich mede richt tegen naheffingsaanslag 2. 14. Eiser stelt dat de naheffingsaanslagen opgelegd hadden moeten worden aan zijn stiefvader, die de feitelijke bestuurder is van zowel [X Ltd] als [eenmanszaak X]. Voorts stelt eiser dat, gelet op het motiveringsbeginsel en de plicht tot zorgvuldige voorbereiding, de naheffings-aanslagen en de boetes ten onrechte zijn opgelegd. Tot slot is eiser van mening dat het door hem gemaakte bezwaar zich niet alleen richt tegen naheffingsaanslag 1, maar ook tegen naheffingsaanslag 2. 15. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen. 16. Verweerder stelt dat naheffingsaanslag 1 aan de juiste (rechts)persoon en naar het juiste bedrag is opgelegd, dat het bezwaar zich alleen richt tegen naheffingsaanslag 1 en dat de bij die aanslag opgelegde boete terecht is opgelegd. 17. Verweerder concludeert tot gegrondverklaring van het beroep omdat in de uitspraak op bezwaar ten onrechte geen proceskostenvergoeding is toegekend. 18. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken. Beoordeling van het geschil 19. Het door eiser zelf ingediende bezwaarschrift vermeldt alleen aanslagnummer [aanslagnummer], naheffingsaanslag 1. Naheffingsaanslagen 1 en 2 zijn beide het gevolg van het door verweerder uitgevoerde boekenonderzoek en zijn beide gedagtekend op 25 maart 2013. Uit de onder 8 en 10 vermelde citaten uit de gronden van het bezwaar en de reactie op het voornemen blijkt dat het bezwaar van eiser zich mede, en zelfs inhoudelijk met name, richt tegen naheffingsaanslag 2. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden verweerder het bezwaar ten onrechte niet mede gericht heeft geacht tegen het opleggen van naheffingsaanslag 2. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank de onder 4 vermelde reactie van eiser op de kennisgeving boete aan [X Ltd]. Het vorenstaande brengt mee dat de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren en verweerder zal opdragen alsnog een uitspraak op het bezwaar tegen naheffingsaanslag 2 te doen.

20. Op grond van de onder 1 vermelde gegevens uit het handelsregister komt de rechtbank tot het oordeel dat naheffingsaanslag 1 aan de juiste (rechts)persoon is opgelegd. De stelling van eiser dat zijn stiefvader de feitelijke bestuurder was van [eenmanszaak X], doet daaraan niet af. 21. Bij het boekenonderzoek zoals vermeld in het controlerapport, is van [eenmanszaak X] geen administratie aangetroffen en deze is ook niet is overhandigd aan de controlemedewerker. De controle van de aangifte heeft voor wat betreft de door [eenmanszaak X] verschuldigde omzetbelasting opgeleverd dat voor 2008 een bedrag van 1.606 is verschuldigd, voor 2009 een bedrag van 21.708 en voor 2010 een bedrag van 2.941. Voorts is vastgesteld dat op naam van [eenmanszaak X] in 2008 teruggave tot een bedrag van 4.986 is verleend, in 2009 tot een bedrag van 3.624 en in 2010 tot een bedrag van 865. Eiser heeft deze bedragen niet gemotiveerd betwist. Dit heeft geresulteerd in een naheffing omzetbelasting over de periode 2008-2010 van 62.000. Bij de uitspraak op bezwaar is het nageheven bedrag beperkt tot de bedragen die in de aangiften omzetbelasting op naam van [eenmanszaak X] zijn teruggevraagd en ook daadwerkelijk zijn teruggegeven. De rechtbank is van oordeel dat naheffingsaanslag 1 terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Met betrekking tot de stelling van eiser dat, gelet op het motiveringsbeginsel en de plicht tot zorgvuldige voorbereiding, de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd overweegt de rechtbank dat eiser deze stelling niet concreet heeft onderbouwd en geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd aan de hand waarvan kan worden geconcludeerd dat in strijd is gehandeld met die beginselen. 22. Verweerder heeft met toepassing van artikel 67c, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) een boete opgelegd wegens het niet betalen van de verschuldigde belasting (binnen de daarvoor in de belastingwet gestelde termijn). De hoogte van deze boete is op grond van het bepaalde in 24 onder 2 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) 10% van de nageheven belasting. Aangezien het maximum van deze verzuimboete in artikel 67c, eerste lid, AWR (tekst 2008), is bepaald op 4537, is de boete beperkt tot dit maximum. Bij de uitspraak op bezwaar is het boete bedrag verder aangepast in verband met de beperking van de naheffing tot de teruggevraagde en daadwerkelijk teruggeven omzetbelasting. Van een situatie van afwezigheid van alle schuld als bedoeld in 4 onder 1 van het BBBB is geen sprake en evenmin kan worden geoordeeld dat eiser in bezwaar een pleitbaar standpunt heeft ingenomen. Eiser heeft onvoldoende gesteld over zijn (financiële) omstandigheden om tot het oordeel te komen dat de boete behoort te worden gematigd op grond van het bepaalde in 7 van het BBBB. 23. Gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverwegingen 12 en 19 is overwogen, dient het beroep gegrond te worden verklaard. Proceskosten 24. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op 980 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van 490 en een wegingsfactor 1). Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - wijst de zaak terug naar verweerder en draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog te beslissen op het bezwaar voor zover dat is gericht tegen naheffingsaanslag 2;

- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van 980, te betalen aan eiser; - draagt verweerder op het betaalde griffierecht van 165 aan eiser te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, voorzitter, en mr. dr. N. Djebali en mr. J.W. van den Berge, leden, in aanwezigheid van F.J. Crabbendam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2015. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.