ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:RBARN:2009:BM5546

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:RBGEL:2017:11

ECLI:NL:RBARN:2009:BI3591

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

ECLI:NL:RBGEL:2017:3683

ECLI:NL:RBZWB:2013:5523

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ6206

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690

ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3747



ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:GHARL:2017:613

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4751

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9268

ECLI:NL:GHARL:2013:8624

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

ECLI:NL:RBHAA:2007:AZ7209

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de in rekening gebrachte aanmaningskosten;

ECLI:NL:RBDHA:2015:3059

ECLI:NL:GHARL:2016:8884

ECLI:NL:GHSHE:2017:1064

ECLI:NL:GHAMS:2000:AA8940 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00/2559

ECLI:NL:RBNHO:2017:3072

ECLI:NL:RBSGR:2008:BG5774

ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229

ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0614

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

ECLI:NL:RBGEL:2015:4535

ECLI:NL:RBZWB:2015:4441

ECLI:NL:RBDHA:2014:5556

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

ECLI:NL:GHARL:2017:4777

ECLI:NL:RBDHA:2017:6306

ECLI:NL:RBHAA:2008:BD9044

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 november 2014 in de zaak tussen [eiser], wonende te [X], eiser

ECLI:NL:GHAMS:2017:789 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00218

ECLI:NL:RBHAA:2007:BA6728

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

ECLI:NL:GHAMS:2017:928 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00024

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARL:2017:634

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

ECLI:NL:RBLEE:2007:BC2679

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4752 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00638

ECLI:NL:RBDHA:2015:5568

ECLI:NL:GHARL:2014:2681

ECLI:NL:GHDHA:2017:2098

ECLI:NL:RBROT:2016:9569

ECLI:NL:GHSHE:2010:BM7477

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastinqdienat^ÉI^ van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak in de zaak met kenmerk AWB 11/1084 van de rechtbank Haarlem in het geding tussen

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6681

ECLI:NL:GHARL:2017:4367

ECLI:NL:RBNHO:2015:1985

ECLI:NL:GHSHE:2016:2327

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00549

ECLI:NL:RBDHA:2015:14997

ECLI:NL:RBGEL:2015:7274

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

ECLI:NL:RBGEL:2017:666. Instantie. Rechtbank Gelderland. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBGEL:2016:6941

ECLI:NL:RBLEE:2009:BK6608

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBBRE:2010:BM6339

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

ECLI:NL:GHARL:2015:20

ECLI:NL:RBHAA:2011:BR6769

ECLI:NL:GHSHE:2016:2335

ECLI:NL:RBZWB:2013:4673

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ2891

ECLI:NL:RBGEL:2017:2361

Uitspraak als bedoeld in afdeling van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

ECLI:NL:RBARN:2012:BX0442

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer. een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur.

ECLI:NL:RBGEL:2017:4332

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2010, nummer AWB 10/1037, in het geding tussen

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

ECLI:NL:RBMNE:2015:8351

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 april 2016, nummer Awb 15/2747, in het geding tussen belanghebbende en

Rechtbank Gelderland AWB - 14 _ Belastingrecht

ECLI:NL:GHARN:2012:BW7826

ECLI:NL:RBZWB:2015:2161

Uitspraak als bedoeld in afdeling van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

Uitspraak GERECHTSHOF s-hertogenbosch Uitspraak op het hoger beroep van de heer [belanghebbende], belanghebbende

ECLI:NL:RBZWB:2017:2385

ECLI:NL:GHARN:2011:BP8393

Transcriptie:

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234 Instantie Rechtbank Haarlem Datum uitspraak 08-04-2010 Datum publicatie 15-04-2010 Zaaknummer 09/3509 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste aanleg - meervoudig Invorderingsrecht. De rechtbank betwijfeld dat de schriftelijke aanmaning op het adres van eiseres is aangeboden of ontvangen dan wel haar anderszins heeft bereikt. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit het gevolg is van aan eiseres toe te rekenen omstandigheden. Er had dan ook geen dwangbevel mogen worden uitgevaardigd. Vindplaatsen Rechtspraak.nl NTFR 2010, 982 FutD 2010-1008 Uitspraak RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Zaaknummer: AWB 09/3509 Uitspraakdatum: 8 april 2010 Uitspraak in het geding tussen X, wonende te Z, eiseres, gemachtigde: A en de ontvanger van de Belastingdienst P, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Verweerder heeft op 15 april 2009 tegen eiseres een dwangbevel met bevel tot betaling uitgevaardigd inzake de betaling van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2007 (hierna IB/PVV 2007), aanslagnummer 0000.00.000.H70. Daarbij is aan eiseres een bedrag van 4.248 aan kosten in rekening gebracht.

1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 juli 2009 het bedrag van de in rekening gebrachte kosten gehandhaafd. 1.3. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. 1.4. Verweerder heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan eiseres. 1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2010. Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Namens verweerder is verschenen B. De gemachtigde van eiseres heeft een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de gemachtigde van verweerder. 2. Tussen partijen vaststaande feiten 2.1. Met dagtekening 11 december 2008 is aan eiseres een aanslag IB/PVV 2007 opgelegd. Eiseres heeft deze aanslag ontvangen, maar niet binnen de gestelde termijn betaald. 2.2. Op 15 april 2009 is wegens het uitblijven van betaling het hiervoor onder 1.1 genoemde dwangbevel met bevel tot betaling door de terpostbezorging van een afschrift daarvan aan eiseres betekend. 3. Geschil 3.1. In geschil is of verweerder terecht kosten voor het betekenen van het dwangbevel met bevel tot betaling in rekening heeft gebracht aan eiseres. 3.2. Eiseres is van mening dat die kosten niet aan haar in rekening hadden mogen worden gebracht, omdat de aanmaning tot betaling haar nooit heeft bereikt. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van het dwangbevel met bevel tot betaling en de daarbij aan eiseres in rekening gebrachte kosten. 3.3. Verweerder is een tegenovergestelde mening toegedaan, omdat hij het niet aannemelijk acht dat de aanmaning eiseres niet heeft bereikt, en, voorzover die aanmaning haar niet heeft bereikt, dit het gevolg is van aan eiseres toe te rekenen omstandigheden. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. 4. Beoordeling van het geschil 4.1.1. Artikel 11, eerste volzin, van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990) luidt als volgt: Indien de belastingplichtige een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaald, maant de ontvanger hem schriftelijk aan om alsnog binnen tien dagen na de dagtekening van de aanmaning te betalen, onder kennisgeving dat de belastingschuldige anders door de middelen bij de wet bepaald tot betaling zal worden gedwongen.

4.1.2. Artikel 12, eerste volzin, IW 1990 houdt in: Indien de belastingplichtige na aanmaning in gebreke blijft, kan invordering van de belastingaanslag geschieden bij een door de ontvanger uit te vaardigen dwangbevel. 4.2. Tussen partijen is niet meer in geschil dat gelet op het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2009, nr. 08/01578, LJN BG4156, verweerder in een procedure als de onderhavige niet aan eiseres kan tegenwerpen dat zij zich op grond van artikel 7, tweede lid, van de Kostenwet niet kan beroepen op de stelling dat zij de aanmaning niet heeft ontvangen. 4.3.1. In dat arrest van 10 juli 2009 heeft de Hoge Raad voorts overwogen dat van een schriftelijke aanmaning als bedoeld in artikel 11 IW 1990 geen sprake is indien het desbetreffende geschrift niet op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, en hem ook anderszins niet heeft bereikt. Dit is slechts anders indien zulks het gevolg is van aan de belastingplichtige toe te rekenen omstandigheden. In dat verband heeft de Hoge Raad verwezen naar zijn arrest van 15 december 2006, nr. 41882, LJN AZ4416 waarin de volgende uitgangspunten ten aanzien van de bewijslastverdeling ter zake de ontvangst van de aanmaning zijn geformuleerd: 3.2.2. In beginsel is het aan de inspecteur om aannemelijk te maken dat de aanmaning op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, dan wel dat de aanmaning de belastingplichtige anderszins heeft bereikt. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd of aangeboden, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst of aanbieding van de aanmaning op dat adres. Dit brengt mee dat de inspecteur in eerste instantie kan volstaan met het bewijs van verzending naar het juiste adres. Het ligt vervolgens op de weg van de belastingplichtige voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de aanmaning niet op zijn adres is ontvangen of aangeboden; voldoende is dat op grond van hetgeen de belastingplichtige aanvoert ontvangst of aanbieding rederlijkerwijs moet worden betwijfeld (vgl. HR 25 oktober 2002, nr 36 898, BNB 2003/14, onderdeel 3.2.4). Het staat de feitenrechter vrij om zodanige twijfel gerechtvaardigd te achten op grond van naar zijn oordeel geloofwaardige ontkenning door de belastingplichtige dat de aanmaning op zijn adres is ontvangen of aangeboden. Slaagt de belastingplichtige erin eerdergenoemd vermoeden te ontzenuwen, dan zal de ontvangst of aanbieding van de aanmaning slechts aannemelijk geoordeeld kunnen worden indien de inspecteur daarvan nader bewijs levert. 3.2.3. Indien niet aannemelijk is dat de aanmaning op het adres van de belastingplichtige is ontvangen of aangeboden, en evenmin dat de aanmaning hem anderszins heeft bereikt, dan ligt het op de weg van de inspecteur - in voorkomend geval aannemelijk te maken dat zulks het gevolg is van aan de belastingplichtige toe te rekenen omstandigheden. 4.3.2. De rechtbank zal die uitgangspunten ook in deze zaak toepassen. Dat het arrest van de Hoge Raad van 15 december 2006 waarin die uitgangspunten zijn geformuleerd geen betrekking heeft op een aanmaning als bedoeld in artikel 11 IW 1990 doet aan de toepasselijkheid van dit arrest niet af, temeer nu de Hoge Raad in zijn arrest van 10 juli 2009, dat wel betrekking heeft op de aanmaning als bedoeld in artikel 11 IW 1990, uitdrukkelijk naar deze uitgangspunten verwijst. 4.4. Tussen partijen is niet langer in geschil dat verweerder de aanmaning heeft verzonden naar het adres van eiseres. 4.5. Eiseres betwist evenwel dat zij de aanmaning heeft ontvangen. Zij heeft aangevoerd dat zij regelmatig post voor buurtbewoners ontving, met name voor bewoners welke in dezelfde straat op nummer 1a wonen, terwijl eiseres op nummer 1 woont. Die post deed ze dan alsnog bij de geadresseerde in de bus. Ze is er altijd vanuit gegaan dat anderen dat ook deden als haar post foutief bezorgd was. Tot het moment dat zij het dwangbevel ontving had ze geen aanleiding om te

veronderstellen dat ze post die voor haar bestemd was niet had ontvangen. De rechtbank acht deze verklaring geloofwaardig en is daarom van oordeel dat redelijkerwijs moet worden betwijfeld dat de aan eiseres verzonden aanmaning door eiseres is ontvangen of haar is aangeboden dan wel dat de aanmaning haar anderszins heeft bereikt. 4.6. Met zijn enkele stelling dat eiseres ondanks het feit dat zij op de hoogte was van de foutieve postbezorging geen contact heeft opgenomen met TNT Post, heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat een en ander het gevolg is van aan eiseres toe te rekenen omstandigheden. Tot het moment van betekening van het dwangbevel had eiseres immers geen reden om contact met TNT Post op te nemen, omdat ze geen indicatie had dat voor haar bestemde post haar al dan niet via een omweg niet bereikte. 4.7. Nu redelijkerwijs moet worden betwijfeld dat de schriftelijke aanmaning op het adres van eiseres is aangeboden of ontvangen dan wel haar anderszins heeft bereikt, terwijl niet aannemelijk is dat dit het gevolg is van aan eiseres toe te rekenen omstandigheden, is geen sprake van een schriftelijke aanmaning in de zin van artikel 11 IW 1990 zodat op grond van artikel 12, eerste volzin, IW 1990 geen dwangbevel had mogen worden uitgevaardigd. Ook de kosten voor betekening van het dwangbevel met bevel tot betaling zijn dus ten onrechte aan eiseres in rekening gebracht. 4.8. Uit het voorgaande volgt dat het beroep gegrond is. 5. Proceskosten De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van 322,- en een wegingsfactor 1). 6. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak op bezwaar; - vernietigt het dwangbevel met bevel tot betaling en de daarbij aan eiseres in rekening gebrachte kosten; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van 644; - gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van 41 vergoedt. Deze uitspraak is gedaan op 8 april 2010 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. M.H.L.C. Bijvoet, voorzitter, mr. M. Koole en mr. A.E. Keulemans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W. Kuik, griffier. Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.