Geelsterren in Twente en het Duitse grensgebied

Vergelijkbare documenten
hoofdjes, dat langer is dan deze (Rijksherbarium, Leiden) Bij het gereedmaken van het verspreidingskaartje van Filago pyramidata L.

HYPERICUM 8, maart 2009

te beschouwen? door H.P.M. Hillegers lutea in stinsemilieus van Friesland, Zuid- soorten die binnen hun natuurlijke areaalgrenzen

NIEUWSBRIEF FLORON-FWT, NR.2, APRIL 1990

1. Status. Groenknolorchis (Liparis loeselii) H Kenschets. 3. Ecologische vereisten. 4. Huidig voorkomen

Gagea minima (L.) Ker-Gawl. nieuw in Nederland een erfenis van Linnaeus?

HYPERICUM 11, maart 2013

mogelijk groeiplaatsen van G. oecologische bespiegelingen, overzicht gegeven van vermeldingen van G. lutea die vergeleken.

Emmer Erfscheidenveen Meetnet 2015

Monitoren van klein zeegras, Oosterschelde, september 2008

Kleine schorseneer aan het infuus voortgang herstelplan in Drenthe

Notitie. Inventarisatie Rapunzelklokje op locatie Platveld 4 te Meijel (gemeente Peel en Maas)

Broedvogels. NatuurBeleven bv. Oostermeerkade TV Amstelveen

Inventarisatie grote bosmuis Ruiten Aa, Groningen 2011

Monitoren van klein zeegras, Oosterschelde, 29 juni-3 juli 2009

Prachtanjer (Dianthus superbus L.) terug. in Nederland, maar... via natuurlijke weg? Inleiding

Wandelroute De Diepen, Sint-Jansberg

Planten uit de Habitatrichtlijn

ARION een Griekse mythologische figuur als fameuze springbron in de tuinen van het Huys Ootmarsum

Voorwoord Sneeuwklokjes

publicaties tevens kaarten, waarop de huidige verspreiding Gagea lutea (L.) Ker-Gawl. en Gagea spathacea (Hayne) Salisb. in Drente

Carex colchica J.Gay: kilometervreter

Rapport BLIK OVER DE GRENS. Peiling over grensverkeer met Duitsland vanuit de Nederlandse EUREGIO-gemeenten Mei

Het oude Wedbroeken bij Tynaarlo Wandelroute 6 km circa 2,5 uur

Spontane kolonisatie edelherten in Oost-Nederland

WERKBLAD mijn landschap

GRAS IS OM IN TE LIGGEN, deel 105

Vegetatie-ontwikkeling in bossen op rijke bodem. Patrick Hommel en Rein de Waal Alterra; Wageningen-UR

BIJLAGE BIJ BRIEF (MET ALS KENMERK: ) Opdrachtgever: Project: Gemeente Nijkerk Historisch onderzoek aan de Stoutenburgerlaan Amersfoort/

Joh. Jansen. gezamenlijke excursie gemaakt werd, en dat. speciaal onderwerp bezig hielden, weten, hulp

Van meizoentje tot liefkruid

Opgraving Hengelo Winkelskamp Grafveld

Evolutie van het Melkviooltje en verwanten door hybridisatie en polyploïdie

Winterwandeling Heimanshof

HYPERICUM 6, maart 2006

Fietsen in Overijssel BEKIJK DEZE ROUTE OOK IN ONZE GRATIS APP landschapoverijssel.nl/wandeleninoverijssel

Kleine tijm: achteruitgang in cascade. E.J. Weeda

OHP 1: OLDENZAAL - KENNISPARK

Foto s der natuur, biodiversiteit

Algemeen. Voorwoord

DR WILLEM VAK DER HELM. VAN LANSCHOT, 110

Excursieprogramma mei-juni-juli

Steenuilen Noordoost-Twente 2012

HYPERICUM 6, maart 2006

Korte mededeling. Geschubde mannetjesvaren in Nederland voor het eerst op een muur gevonden

Bijlage 4 Bepaling archeologische verwachtingswaarden

Quick scan archeologie, gemeente Loon op Zand, Kaatsheuvel Van Heeswijkstraat / Horst

Het soort weer dat een land tijdens een lange periode heeft. Gebied in de wereld waar het klimaat overal hetzelfde is.

Archeologie en cultuurhistorie Strijpsche Kampen

Geelsterren in Gelderland. Louis-Jan van den Berg Benno te Linde

De economische structuur van het Oldambt*

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 21 maart Beste natuurliefhebber/-ster,

Veldverslag zeegrasmitigatielocaties: begin augustus Wouter Suykerbuyk en Laura Govers

Herinrichting van Eilandje langs de Damweg naar Oudewater

Watermanagement in een veranderend klimaat

Veranderingen. Standaardlijst basis van de. in de Nederlandse flora. Calijn Plate René Liefaard en Lodewijk van Duuren (Centraal Bureau voor de

NATUURONTWIKKELINGSPROJECT STAPSTEEN T ZWANENBROEKJE. Nieuwsbrief nummer 13 juni 2011

Eindexamen aardrijkskunde havo 2005-I

Kees van Rijn / Voorzitter heemkundegroep Arfgood Buurse

Monitoren van klein zeegras, Oosterschelde, 31 augustus - 2 september 2009

De bodem biedt hulp bij inrichting & beheer

natuurboekje van lente 2019

tijdens een excursie in september {fig. 1) gaf de tweede auteur namelijk de z.i. gerechtvaardigde indruk, dat het Sonchus palustris door

FIETSEN LANGS DE DOORBRAAK

Monitoren van klein zeegras, Oosterschelde, augustus 2008

De grond waarop wij wonen

Sedum acre (muurpeper)

W O O R D E N B O E K V A N D E V L A A M S E D I A L E C T E N

PROVINCIAAL BLAD. Grensbeschrijving van de nieuw te vormen gemeente Groningen, provincie Groningen

Quick scan ecologie Werftweg 4 te Wekerom

Oudste landschap van Nederland Natuurparel De Vilt

Effecten revitalisatie oude meander Lunterse Beek op de aanwezige dassen

BERGVENNEN. ROUTE 2,3 km

BILAN. RAPPORT 2006 Nijmegen - (GLD) - Nijmegen, Winckelsteegh DEFINITIEF CONCEPT. Veldonderzoek naar rode eekhoorn

Bijen en Landschapsbeheer

Brabantse bijen behoeven betere bescherming (beknopte beschouwing betreffende beheer & beleid) Tim Faasen

Natuur in de IJsseldelta

1 De iep of olm (Ulmus sp.)

GROOT MALPIEVEN. Fotoreportage: een jaar na ven-herstelwerken. (ge VALKENSWAARD. Jacques van Kessel

Johanninksweg 78-5 Denekamp 27 augustus 2016 Vraagprijs: ,-- k.k.

Bureauonderzoek natuurwaarden wijzigingsplan Boekenrode

Jaargang: 32 Nummer: 7/8

Notitie Ontwikkeling TBT en aanwezigheid van de das

De Wiershoeck- Kinderwerktuin, dinsdag 3 en donderdag 5 maart 2015

Epifyt in Amsterdamse Iep

HYPERICUM 1, januari 2003

Vroeger, toen hier ijs lag...

Te veel, te rijk, te weinig. Waterpark Lankheet

Advies betreffende de verspreiding van het kruipend moerasscherm langs de Grote Geule (Beveren-Waas)

Wandelroute Zwarte Berg, vlak bij Drunen

De Staart in kaart. 4 jaar bosontwikkeling op voormalige akkers

Inleiding. Thuidium tamariscinum in Friesland. meldingen van Thuidium tamariscinum. Van. meldingen. Buxbaumiella 33 (

Lesbrief: bolbloem geschiedenis GESCHIEDENIS VAN DE BLOEMBOL. Bloembollenteelt in Nederland

Lesbrief. Dijken. Kijken naar dijken. Afdeling Communicatie waterschap Hollandse Delta

Beleef de natuur en cultuur van Elsloo

Krabbenscheer en Groene glazenmaker in de gemeente Borger-Odoorn;

De geomorfologie in het gebied wordt voor een belangrijk deel bepaald door de stuwwalvorming tijdens de Saale-ijstijd (afbeelding I.1).

Transcriptie:

Geelsterren in Twente en het Duitse grensgebied J. W. D. LOODE en E. J. WEEDA De zuid-westhelling van den Austiberg bevat nog een klein plekje ongestoord natuurschoon. Daar is de grond blauw geplekt van Maagdepalm en rose van de Anemonen. Het glimmend groene blad der eerste en 't fraai ingesneden loof der laatste, maakt den bodem onzichtbaar. Daar groeien ook de zeer zeldzame Geelsterretjes (Gagea lutea en G. spathacea), een lelieachtig bloempje met 6 keurig gevormde bloemdekblaadjes. Het witte bolletje, net als dat van de tulp, maar veel kleiner, zit diep in den lossen, muilen boschbodem. De Gagea spathacea is een van de weinige planten, die als een relict uit den Ijstijd te beschouwen zijn. Denekamp is de eerste plaats geweest, waar dit bloempje voor Nederland ontdekt is. Later hebben wij het ook gezien bij Enschede, Losser en Ootmarsum. Van andere plaatsen is het nog niet vermeld". Aldus Bernink in 1916 (2). Het is in de eerste plaats Bernink, wie de eer toekomt Twente te hebben ontdekt als een gebied met grote biologische rijkdommen. Hij was een bescheiden mens en alleen goede vrienden en trouwe lezers van De Levende Natuur" weten dat hij het zelf was die in 1899 de Schedegeelster (Gagea spathacea) voor Nederland ontdekt heeft in de Achterhof, een deel van het landgoed Singraven bij Denekamp aan de Dinkel (4; 5). Deze eerste vindplaats bestaat nog steeds, evenals die op de Austiberg. Na Bernink is er in de litteratuur niet veel aandacht meer besteed aan de geelsterren van Twente. Waterbolk (21) maakte melding van een vindplaats van de Schedegeelster in een bos op de Molthover-es bij De Lutte, met enkele opmerkingen over de oecologie van de soort. Luiken (16; 17) deed hetzelfde voor de Schedegeelster en de Bosgeelster (Gagea lutea) met betrekking tot hun voorkomen op de Austiberg en gaf een opsomming van de hem bekende vindplaatsen in Twente en het Duitse grensgebied. Een min of meer compleet beeld van voorkomen en standplaatsen van de Gagea's in Twente was hiermee echter allerminst ontstaan. Wel werd intussen door Honer (10) een litteratuurstudie geschreven over de verspreiding en oecologie van de Bosgeelster, de Schedegeelster en de Weidegeelster (Gagea pratensis). De Bosgeelster zou in Nederland voorkomen in voorposten van het areaal en ook als ingevoerde stinsenplant in het noorden". De Schedegeelster is volgens Honer waarschijnlijk endemisch in de laagvlakte van Noord-Centraal-Duitsland; in Nederland komt ook deze soort aan de rand van haar areaal voor, op enkele plekken tezamen met de Bosgeelster. De soort is blijkbaar toegenomen sinds 1899, wat zou kunnen wijzen op een areaaluitbreiding". Hillegers (8) onderzocht de oecologie van de Bosgeelster en de Schedegeelster in stinsemilieus in Groningen en Noord-Drente. Voor Twente veronderstelde hij, louter op grond van een (foutieve) interpretatie van namen, dat een aantal der door Luiken (17) genoemde vindplaatsen van de Schedegeelster bosjes bij oude boerderijen, en daarmee stinsemilieus, zouden zijn. Hij eindigt zijn samenvatting met de woorden: Onderzoek naar de oecologie van beide Gagea-soorten, vooral in antropogene milieus uit Twente, Drente en de Achterhoek is zeer gewenst". Als late adept van Meester" Bernink en als Twentenaar vatte de eerste van ons in 222

Fig. 1. Bosgeelster (links) en Schedegeelster (rechts). 1971 het plan op, alle vindplaatsen van de geelsterren (fig. 1) in Twente op te sporen en via het maken van vegetatie-opnamen de oecologie van de twee soorten nader te onderzoeken. Tijdgebrek en het niet meer in Twente wonen maakten dat dit plan slechts traag tot uitvoering kwam. Intussen was, onafhankelijk van de eerste, de tweede van ons ook begonnen de Twentse geelsterren te inventariseren. Via de heer Luiken, die ons beiden met zijn terreinkennis terzijde stond, kwamen we van eikaars onderzoekingen op de hoogte. In het voorjaar van 1976 maakten we samen een tocht langs een aantal vindplaatsen van de Schedegeelster om ons beider inzichten aan elkaar te toetsen. Na de afronding van onze nasporingen ontvingen we nog een opgave van het voorkomen van Schedegeelster bij Brecklenkamp. Deze vindplaats hebben we niet meer kunnen bezoeken; vermoedelijk is de soort er nog wel aanwezig. Op de overige vindplaatsen van deze soort in Twente, welke hieronder genoemd worden, hebben we haar in 1976 nog gezien, op een tweetal na waarvan kan worden aangenomen dat zij er niet meer voorkomt. Hieronder geven we eerst een overzicht van de ons bekende vindplaatsen van de Bosgeelster en de Schedegeelster in Twente. We hebben getracht in de litteratuur en in documentatie aanwezig op het Rijksherbarium te Leiden (etiketten bij herbariummateriaal, IVON-archief), de eerste vermelding van elke vindplaats op te sporen. Voor de Schedegeelster geven we per groeiplaats de ons bekende gegevens met betrekking tot het in bloei komen van de plant; we hopen daarmee anderen te inspireren op dit punt systematisch waarnemingen te doen en vast te leggen. Tenslotte willen we proberen, aan de hand van een tabel met opnamen van de eerste van ons en door vergelijking van de groeiplaatsen, enig licht te werpen op de oecologie van deze soort. Voor de Bosgeelster bleek dit, gezien het geringe aantal vindplaatsen in Twente, minder zinvol. Over enige tijd hoopt de tweede van ons in een artikel uitgebreider in te gaan op oecologie en verspreiding van deze soort en een tabel met opnamen uit verschillende delen van ons land te publiceren. De Bosgeelster in Twente De Twentse vindplaatsen van de Bosgeelster liggen in het Subcentreurope district. De soort is in dit district tamelijk zeldzaam; in Oost-Gelderland liggen nog enkele vindplaatsen, evenals in het Duitse grensgebied. In sommige delen van het Drentse district is de soort algemener (8; 11); bij veel bosplanten die gemeenschappelijk zijn aan beide districten, zien we juist dat ze in het Drentse district zeldzamer zijn dan in het Subcentreurope, o.a. Bosereprijs (Veronica montana), Boszegge (Carex sylvatica) en Heelkruid (Sanicula europaea). Buiten deze 223

twee districten komt de Bosgeelster sporadisch voor (fig. 2). De verantwoording van de verspreidingskaartjes fig. 2 en 3 Verschijnt in Mennema, Atlas van de Nederlandse Flora (18). In Twente werd de Bosgeelster voor het eerst gevonden in 1900 door Bernink op de Austiberg. Vroeger kwam zij hier meer voor dan thans. Bernink (2) beschreef het brondal ( Riet") bij Epman, aan de voet van de Austiberg, waar de soort voorkwam in gezelschap van Schedegeelster en Verspreidblad : g goudveii (Chrysosplenium alternifolium). Dit herinnert aan groeiplaatsen van de Bosgeelster langs de Geul in België en te Ubbergen waar zij eveneens in de nabijheid van bronvegetaties voorkomt. Helaas behoort het Riet bij Epman tot het verleden. De Bosgeelster is thans voornamelijk nog te vinden in het weiland onder enige Zomereiken hoog op de Austiberg, verder onder enige knotessen in het nog resterende deel van de wal bij Epman (zie voor deze wal Luiken, 16). In een IVON-streeplijst van M. J. Blijdenstein uit 1903 wordt de soort vermeld voor een vindplaats aan de noordzijde van Denekamp, langs een heg bij 't dorp". Deze vindplaats is ook te vinden op het kaartje in Ons Dinkelland" van Bernink (2). Verdere gegevens zijn niet bekend. Het is niet waarschijnlijk dat deze groeiplaats nog bestaat daar er ter plaatse nu een nieuwbouwwijk van Denekamp ligt. In 1973 ontdekte de heer A. Temmink te Haaksbergen de Bosgeelster op een plek op de oeverwal langs de Schipbeek bij Buurse. Zij groeit hier geheel onbeschaduwd, in een grasmat hoofdzakelijk bestaand uit Frans raaigras (Arrhenatherum elatius). Op deze overwal komen diverse bosplanten voor, o.a. Muskuskruid (Adoxa moschatellina), Lookzonder-look (Alliaria petiolata), Bos-klimopereprijs (Veronica hederifolia subsp. lucorum) en uiterst sporadisch ook nog Slanke sleutelbloem (Primula elatior). Vermoedelijk lag hier vóór de kanalisatie van de Schipbeek een oeverwalbos, vergelijkbaar met het type bos dat thans nog o.m. langs de Dinkel en de Slingerbeek voorkomt. In het Dinkelgebied werd de Bosgeelster voor het eerst aangetroffen in 1976 door Rudi Zielman te Enschede. Zij groeit onder een groepje bomen aan de Dinkel ten zuiden van Losser. In het Duitse grensgebied komt de soort voor op verscheidene plaatsen op en bij de Ochtruperberg (15), voorts in het Samerrott bij Schüttorf. In het Teutoburger Woud is zij tamelijk algemeen (12; 20). Het voorkomen van de Schedegeelster De Schedegeelster is in ons land beperkt tot het Drentse en het Subcentreurope district (fig. 3). Vergeleken met de meeste andere hier te lande voorkomende plantesoorten is zij pas laat als in ons land inheemse plant ontdekt. Dit komt wel doordat de streken waar zij voorkomt tot het eind van de vorige eeuw niet veel aandacht van de Nederlandse floristen hebben gekregen. Er is dan ook weinig reden te veronderstellen, dat de soort zich in de loop van de 20e eeuw in ons land sterk heeft uitgebreid (zo Honer, 10). Eerder zullen het vaak weinig opvallende uiterlijk en de kortstondige bovengrondse aanwezigheid van de Schedegeelster hebben bijgedragen tot het langdurig verborgen" blijven van dit plantje. Door soortgelijke oorzaken is ook o.m. van de Zevenster (Trientalis europaea) de verspreiding in ons land pas in de loop van deze eeuw goed bekend geworden. De in ons land voorkomende soorten welke na de Schedegeelster ontdekt zijn, zijn vrijwel alle vertegenwoordigers van lastige" groepen (zoals een aantal zeggesoorten) of planten waarvan vaststaat dat ze zich pas in de 20e eeuw in Nederland geves- 224

7/7 dft uurhok alleen vóór 7950 aangetroffen in dit uurhok sinds rgso aangetroffen Fig. 2. Verspreiding van de Bosgeelster (Gagealutea Ker Gawl) in Nederland. Uit: J. Mennema, Atlas van de Nederlandse Flora (in voorber.). tigd hebben (zg. neofyten). In de Nederlandse flora's (Heimans, Heinsius & Thijsse, 6; Heukels-Van Ooststroom, 7) geldt de Schedegeelster tot op heden als een zeer zeldzame soort. In Twente zijn er volgens Kop (13) enkele, slechts bij fijnproevers bekende plaatsen, waar bos- en schedegeelster (Gagea sylvatica en G. spathacea) hun weinige bloemen ontvouwen". Men moet blijkbaar erg fijn proeven om de geelsterretjes te ontdekken! Tot 1950 was Gagea spathacea uit slechts 10 uurhokken met zekerheid bekend (de boven geciteerde opgaven van Bernink voor Ootmarsum en 223

7/7 dft uurhok alleen vóór 7950 aangetroffen 777 dit uurhok sinds 7950 aangetroffen Fig. 3. Verspreiding van de Schedegeelster (Gagea spathacea Salisb.) in Nederland. Uit: J. Mennema, Atlas van de Nederlandse Flora (in voorber.). Losser konden we niet met zekerheid lokaliseren; in beide gevallen kunnen er verschillende vindplaatsen mee bedoeld zijn). Sinds 1950 is de soort in 22 uurhokken gevonden; in 3 van de genoemde 10 hokken werd zij niet teruggevonden. Buiten Twente was de Schedegeelster tot 1959 slechts bekend van enige vindplaatsen in de omgeving van Roden en De Leek. Vanaf 1959 zijn vindplaatsen ontdekt in de omstreken van Rolde en Gieten, recent een vrij groot aantal door Ten Klooster & Lanjouw (11). In 1962 werd de soort bij Steenwijkerwold gevonden, in 1971 bij Havelte. 226

Uit Twente zijn tot dusver de volgende vindplaatsen van Gagea spathacea bekend: 1. Austiberg bij Beuningen. Bekend sinds 1900. De soort komt voor in de wal bij Epman en in de randzone van bosjes hoog op de zuid- en oostflank van de Austiberg (16). Zij bloeit hier meestal niet of schaars. 2. Loabult op de Molthover- es bij De Lutte. Beschreven door Waterbolk (21). De soort groeit in de bosrand en langs een karrespoor en bloeit gewoonlijk in enkele exemplaren. 3. Hanhof bij De Lutte. Vermeld door Luiken (17). Loofbos, vergelijkbaar met de vorige twee vindplaatsen; opvallend is echter het voorkomen van het in Twente vrij zeldzame Bosgierstgras (Milium effusum). De Schedegeelster groeit er voornamelijk op rabatten. In 1976 vonden we verscheidene bloeiende planten. 4. Erve Tijman in De Lutte. Vermeld door Luiken (17). De soort groeit tussen een meidoornhaag en een kerkepad; zij bloeit geregeld. 5. Bosje aan de Dinkel bij Kraesgenberg bij Losser. Hier vonden we de Schedegeelster sinds 1969 op enige plaatsen langs een rug die afbelt naar lagere bosgedeelten, welke 's winters overstroomd worden. Zij bloeit hier niet of sporadisch. 6. Houtwallen ten oosten en noordoosten van het Teusinkbos, ten zuidoosten van De Lutte. Hier vonden we in 1975-'76 de Schedegeelster op verscheidene plaatsen, hier en daar op door kappen e.d. sterk verruigde plekken, verder ook plaatselijk in de ruigtkruiden-rijke vegetatie langs de Luttermolenbeek. In 1976 werd slechts één bloeiend exemplaar gevonden. 7. Hassinkhof bij Beuningen. Genoemd door Bernink (2). De soort groeit hier florissant in een laaggelegen stuk bos, dat helaas soms beweid wordt; voorts in een iets hoger gelegen bosgedeelte en op een enkele plek aan een dijk in het bos. Zij bloeit hier in vrij groot aantal. 8. De Riet bij Beuningen. Vermeld door Luiken (17). Aan de rand van loofbos op een vrij hoge, zandige oeverwal van de Dinkel. In 1976 vonden we geen bloeiende planten. 9. De Achterhof van Singraven. De oudst bekende vindplaats (1899). 10. Houtwal ten zuidwesten van de Harsseveldbrug bij Denekkamp. In 1968 bleek aan de rand van deze wal een kleine vindplaats van de Schedegeelster aanwezig met enkele bloeiende exemplaren. Enkele jaren later werd dit deel van de wal in weiland omgezet, waardoor de soort ter plaatse wel verdwenen is. 11. Brecklenkamp, op enige plekken bij de jeugdherberg. Door de heer G. H. J. Brillemans te Goor hier nog in 1972 gezien. De i 1 HORDHOfW m # f/ * Hemeto <f ï * d.\ evscmoe / 'jj \ / BKO/I/AU * «,_-> ( f \ y' ^ Fig. 4. Voorkomen van Schedegeelster en Bosgeelster in Twente en aangrenzend Duitsland. x=: vindplaats van Schedegeelster, + = vindplaats van Bosgeelster, omcirkeld = verdwenen vindplaatsen, * = vindplaats van beide Geelster-soorten. 227

soort gaat ter plaatse achteruit t.g.v. betreding. Vroeger werden geregeld enige bloeiende planten gevonden. 12. Achter de Voort ten zuiden van Ootmarsum. Hoewel dit bos sinds lang bij botanici beroemd is, wordt het in oudere litteratuur nergens als groeiplaats van de Schedegeelster genoemd. Zij komt slechts in een klein deel van het bos voor, doch is daar faciesvormend. Er bloeien telkenjare tientallen planten. 13. Hazelbekke bij Vasse. Vermeld door Luiken (17); mogelijk is dit de vindplaats bij Ootmarsum, bedoeld door Bernink (2). De soort groeit op halfbeschaduwde plekken langs de beek, plaatselijk op de grens met strooiselruigten. Ieder jaar bloeien hier een aantal planten. 14. Bos aan de Boekelerbeek bij Hengelo. Vermeld door Hogeslag (9) in een P.S. bij een artikel over een bos ergens in Lonneker", waarmee blijkens de verder genoemde bosplanten alleen dit bos bedoeld kan zijn (de vroegere gemeente Lonneker omvatte het gebied rondom de stad Enschede, waaronder ook Boekelo en omgeving). De Schedegeelster heeft in dit bos twee kleine, dicht bij elkaar gelegen groeiplaatsen nabij de beek. Zij bloeit hier in relatief groot aantal. 15. Smalenbroek bij Broekheurne ten zuiden van Enschede. Blijkens het IVON-archief ontdekt door M. J. Blijdenstein in 1903 en vóór 1928 verdwenen. Luiken (17) noemt nog als vindplaats Saasveld, doch de precieze lokaliteit (Gravenbos?) hebben wij niet kunnen achterhalen, evenmin als vinder en datum. Uit het Winterswijkse vermeldt dezelfde auteur het voorkomen van de Schedegeelster, tezamen met de Bosgeelster, in het bos bij Stemerdink; deze opgave berust waarschijnlijk op verwarring van jonge, niet-bloeiende exemplaren van de laatstgenoemde met de eerstgenoemde. Beide opgaven zijn niet op het verspreidingskaartje (fig. 3) opgenomen. Het zwaartepunt van de verspreiding der soort in Twente ligt duidelijk in het gebied van de stuwwal van De Lutte en het Dinkeldal (fig. 4). Dit gebied vormt met de omstreken van Bentheim een van de kleine deelarealen aan de westrand van het verspreidingsgebied van de Schedegeelster (vergelijk Runge, 20). Ook in Drente vinden we enkele van dergelijke deelareaaltjes, welke door een hiaat van ruim 50 kilometer van de dichtstbijzijnde vindplaatsen in Twente en Duitsland gescheiden worden. Intussen moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat de soort in tussenliggende gebieden over het hoofd is gezien. Het is wel opvallend dat Koch (12) uit de omgeving van Bentheim geen enkele vindplaats van Gagea spathacea vermeldt en dat Runge (20) voor dit gebied uitsluitend de opgaven van Luiken (17) citeert. Wij sluiten ons dan ook gaarne aan bij de aansporing van Koch: Auf diese pflanzengeographisch wichtige Art ist besonders zu achten!" Dit laatste geldt ook met betrekking tot streken als Salland en Zuidoost-Groningen, welke in floristisch opzicht voor een aanzienlijk deel nog min of meer terra incognita" zijn. (wordt vervolgd) 228