de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergelijkbare documenten
Procedure massaal bezwaar voor bezwaarschriften erf- en schenkbelasting

1 Rechtbank Breda, 13 juli 2012

ECLI:NL:RBZWB:2015:5573

ECLI:NL:RBGEL:2015:4313

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag


SRA-Signalering. Collectieve procedure schenk- en erfbelasting. Versie: 31 januari SRA-Vaktechniek. Postbus AH NIEUWEGEIN

ECLI:NL:RBHAA:2008:BD9044

ECLI:NL:RBOBR:2015:1146

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049

Parket bij de Hoge Raad, , 13/ Inhoudsindicatie

Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA Den Haag

Hoge Raad vs. A-G IJzerman: Is de Bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956 in Strijd met het Gelijkheidsbeginsel?

Uitspraak RECHTBANK GELDERLAND Zittingsplaats Arnhem

Kluwer Online Research Buiten bezwaartermijn ingediende suppletieaangifte leidt niet tot teruggaaf

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.

Datum 2 november 2016 Betreft Beantwoording Kamervragen van het lid Omtzigt over het telefonisch intrekken van bezwaren

Datum 6 juni 2012 Betreft: Vragen van de leden Omtzigt en Van Bochove over de erfbelasting over een niet verkochte woning

ECLI:NL:RBNHO:2015:1985

WPNR. Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en Registratie. Nummer 6961 Jaargang februari Mr. F.M.H. Hoens

ECLI:NL:GHDHA:2014:3482

De Rechtbank te 's-gravenhage (nr. AWB 10/5062) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 10 juni 2011 Betreft: Vrijwilligersvergoedingen

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

Datum 10 september 2014 Betreft Beantwoording Kamervragen van de leden Bruins Slot en Omtzigt (beiden CDA) (2014Z13486)

Datum 9 september 2016 Betreft Beantwoording Kamervragen van het lid Bashir over de regeling van de belastingrente

MASTERTHESIS FISCAAL RECHT

ECLI:NL:RBZWB:2016:5823

ECLI:NL:RBDHA:2017:445

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ5017

ECLI:NL:CRVB:2017:172

Rapport. Datum: 21 juli 1999 Rapportnummer: 1999/320

1 Het geding in feitelijke instanties

ECLI:NL:GHSHE:2017:189. Permanente link:

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

Uitspraak. Afname (F)OR voor lijfrentepremie beïnvloedt vermogenstoets (F)OR niet ECLI:NL:RBZWB:2015:1978. Instantie. Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum 21 april 2017 Onderwerp Antwoorden Kamervragen over de kwaliteit van dienstverlening door rechtsbijstandsverzekeraars

Advocaatkosten tot behoud van toekomstige uitkeringen uit lijfrentepolis aftrekbaar

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

De toetsingskaders inzake het gelijkheidsbeginsel

Datum van inontvangstneming : 10/06/2014

Nu premies AOV zijn afgetrokken vormen uitkeringen belastbare periodieke uitkeringen uit inkomensvoorziening (art , lid 1, ond.

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. Nr. 208/86 10 april 1987

ECLI:NL:GHDHA:2014:3011

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RBZWB:2015:2857

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

ECLI:NL:GHSHE:2016:2188

Naar aanleiding van uw brief van 8 februari 2012 heb ik de eer het volgende op te merken.

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2011, nummers AWB 10/2670 en 10/2672, in het geding tussen belanghebbende en

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Rapport. Datum: 21 juli 1999 Rapportnummer: 1999/322

Rapport. Datum: 21 juli 1999 Rapportnummer: 1999/317

ECLI:NL:GHSHE:2017:190

ECLI:NL:HR:2010:BM1206

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

ECLI:NL:GHARL:2017:613

Uitspraak GERECHTSHOF s-hertogenbosch Uitspraak op het hoger beroep van de heer [belanghebbende], belanghebbende

Rapport. Oordeel: Gegrond. Datum: 27 september 2016 Rapportnummer:2016/087

Datum 5 november 2012 Onderwerp Antwoorden kamervragen over strafrechtelijke ontruiming van krakers

Aan het college van Burgemeester en Wethouders v/d gemeente

Directoraat-generaal Belastingdienst, Belastingdienst/Caribisch Nederland. Besluit van 19 december 2010, nr. DGB2010/8059M, Staatscourant 2010, 21197

Datum 24 april 2013 Betreft Beantwoording Kamervragen van het lid Dijkgraaf (SGP) over de column dat Deutsche Bank in strijd handelt met de zorgplicht

GERECHTSHOF DEN HAAG Team Belastingrecht meervoudige kamer nummer BK- 13/01190

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. De moeder van belanghebbende (hierna: erflaatster) is op [ ] 2010 overleden.

ECLI:NL:RBDHA:2016:4393

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

ECLI:NL:GHDHA:2013:3180

Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië)

BEANTWOORDING SCHRIFTELIJKE VRAGEN Ex. artikel 43 Reglement van orde van de raad 2011

Datum Betreft antwoorden naar aanleiding van vragen van de leden Knops en Omtzigt

Datum 22 september 2011 Betreft Kamervragen betreffende btw-verhoging podiumkunsten en tegenvallende kaartverkoop cultuursector

De bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956 en het gelijkheidsbeginsel

Omroepen **** ** **** Onderwerp Besluit op bezwaar inzake Filmotech. Geachte directie,

ECLI:NL:RBDHA:2015:9396

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA 'S-GRAVENHAGE

Schriftelijke vragen. Inleiding door vragenstelster.

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

ECLI:NL:GHARN:2011:BP8393

's-gravenhage (hierna: het Hof) van 1 mei 2009, onder nummer BK 07/ heeft afgewezen.

Directoraat-Generaal Belastingdienst Ons kenmerk Uw brief (kenmerk) Bijlagen

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6681

Datum 3 juni 2016 Betreft Wob-verzoeken over opgelegde vergrijpboeten zoals genoemd in art. 67d Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR)

Uitspraak GERECHTSHOF DEN HAAG Uitspraak van 26 maart 2014 [X] te [Z], belanghebbende, de directeur van de Belastingdienst/Rijnmond,

ECLI:NL:RBSGR:2011:BT6286


Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 19 december 2017 Kamervragen Erfpacht

de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/Kantoor Groningen (hierna: de Inspecteur)

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal Postbus EA Den Haag

ECLI:NL:CRVB:2017:492

betreft: [klager] datum: 2 februari 2015

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2010, nummer AWB 10/1037, in het geding tussen

ECLI:NL:GHAMS:2000:AA8940 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00/2559

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Hoge Raad der Nederlanden

ECLI:NL:PHR:1997:AA2210 Parket bij de Hoge Raad Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 31731

Transcriptie:

> Retouradres Postbus 20201 2500 EE Den Haag de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Korte Voorhout 7 2511 CW Den Haag Postbus 20201 2500 EE Den Haag www.rijksoverheid.nl Datum 22 augustus 2012 Betreft Kamervragen van het lid Omtzigt aan de Staatssecretaris van Financiën over de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956. Uw brief (kenmerk) 2012Z14916 Bijlagen Geachte voorzitter, Hierbij zend ik u de antwoorden op bovengenoemde vragen. De Staatssecretaris van Financiën mr. drs. F.H.H. Weekers Pagina 1 van 5

Vragen van het lid Omtzigt (CDA) aan de staatssecretaris van Financiën over de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956 (ingezonden 7 augustus 2012) 1 Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank Breda van 13 juli 2012 waarin de rechtbank geoordeeld heeft dat de vrijstelling voor ondernemingsvermogen in de Successiewet 1956 in strijd is met het gelijkheidsbeginsel? 1 Antwoord op 1 Ja. 2 Kunt u aangeven wat de reikwijdte van deze uitspraak is? Is de uitspraak volgens u beperkt tot het privévermogen van de overledene (dat tot een tijdens het leven gestaakte onderneming behoorde) en dat gebruikt wordt in de onderneming van de verkrijger of geldt de uitspraak ook voor privévermogen dat geen ondernemingsvermogen is geweest of zal worden? 3 Hoe beoordeelt u deze uitspraak? Wat betekent deze uitspraak voor belastingplichtigen? Antwoord op 2 en 3 De is het niet eens met de onderhavige uitspraak van Rechtbank Breda. Tegen de uitspraak zal dan ook hoger beroep worden ingesteld. Het instellen van sprongcassatie zou mijn voorkeur hebben. Die mogelijkheid bestaat echter alleen indien de wederpartij daarmee instemt. In dit kader is ook van belang dat de Hoge Raad reeds op 9 december 2011, nr. 11/02099 (LJN: BU6998) arrest heeft gewezen waarbij dezelfde rechtsvraag in het voordeel van de is beantwoord. De Hoge Raad heeft in die zaak impliciet beslist (namelijk door bevestiging van de oordelen van rechtbank en hof) dat de faciliteit van de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956 niet in strijd is met het discriminatieverbod zoals neergelegd in de artikelen 14 EVRM 2 en 26 IVBPR 3. De Hoge Raad heeft dit beslist onder verwijzing naar artikel 81 RO 4, hetgeen betekent dat de Hoge Raad een nadere motivering niet nodig achtte. De aan het arrest voorafgaande uitspraken van Rechtbank Arnhem van 25 maart 2010, nr. 09/1750 (LJN: BX0548) en Gerechtshof Arnhem van 22 maart 2011, nr. 10/00194 (LJN: BQ0618) waren expliciet op dit punt. Ik ben derhalve van mening dat reeds voldoende duidelijkheid is gecreëerd, namelijk dat er geen sprake is van strijd met het discriminatieverbod. Het valt binnen de ruime beoordelingsvrijheid ( wide margin of appreciation ) die de wetgever nu eenmaal heeft. De intentie van de wetgever is geweest bedrijfsopvolgingen zo min mogelijk te laten belemmeren door een heffing van schenk- en erfbelasting. Het arrest van de Hoge Raad en de uitspraak van Rechtbank Breda betreffen het belastingjaar 2007. Ook met betrekking tot latere jaren dus ook na de herziening van de Successiewet 1956 per 1 januari 2010 en de aanpassing van de 1 Rechtbank Breda 13 juli 2012, AWB 11/5509 LJN: BX3386 2 Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. 3 Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. 4 Wet op de rechterlijke organisatie. Pagina 2 van 5

bedrijfsopvolgingsregeling bij die herziening neemt de het standpunt in dat geen sprake is van een onaanvaardbare discriminatie. 4 Moet iedere verkrijger op basis van de Successiewet 1956, bezwaar maken tegen aanslagen schenk- of erfbelasting? Dient in nog in te dienen aangiften reeds een beroep te worden gedaan op deze uitspraak? Antwoord op 4 Een verkrijger die meent in aanmerking te komen voor de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet dient dit tot uitdrukking te brengen in zijn aangifte dan wel, indien reeds een aanslag is opgelegd die nog niet onherroepelijk vaststaat, een bezwaarschrift in te dienen. Bezwaarschriften tegen aanslagen die al onherroepelijk vaststaan, zullen niet-ontvankelijk worden verklaard. Een beroep op de bedrijfsopvolgingsregeling in gevallen waarin al aangifte is gedaan, maar de aanslag nog niet is opgelegd, dient in de vorm van een aanvulling op de aangifte te worden gedaan. 5 Bent u bereid nu al aan te geven dat u vanaf een nu aan te geven moment de uitspraak algemeen bindend zult verklaren, onafhankelijk van het feit of iemand bezwaar of beroep heeft aangetekend dan wel beroep heeft gedaan op de uitspraak? Bent u zich ervan bewust dat hiermee een enorme stapel bezwaarschriften en een rare vorm van rechtsongelijkheid, tussen de mensen die wel wisten van de uitspraak en daar een beroep op deden en de mensen die de uitspraak niet kenden en er geen beroep op deden, wordt voorkomen? Antwoord op 5 Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 9 december 2011 zal ik de uitspraak van Rechtbank Breda niet als richtsnoer nemen. Bij het regelen van aanslagen schenken erfbelasting neemt de het arrest van de Hoge Raad als leidraad. Tegen de uitspraak van de rechtbank zal hoger beroep worden ingesteld. Een ieder die in weerwil van het arrest van de Hoge Raad voor niet-ondernemingsvermogen een beroep wil doen op de faciliteiten bij bedrijfsopvolging zal zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven dit bij de aangifte of in een bezwaarschrift moeten doen. Ik beraad mij momenteel op mogelijkheden om bezwaarschriften op een voor en belastingplichtigen zo doelmatig mogelijke wijze te behandelen. 6 Bent u bekend met de schatting van de gevolgen van de uitspraak op een bedrag van 1 miljard? 5 Antwoord op 6 Ja. 5 http://www.geldenrecht.nl/artikel/2012-08-02/discriminatie-bij-erfbelasting Pagina 3 van 5

7 Kunt u bevestigen dat de budgettaire consequenties van de uitspraak 1 miljard bedragen? Zo nee, hoe hoog schat de de budgettaire consequenties? Antwoord op 7 Of de uitspraak van Rechtbank Breda budgettaire consequenties heeft, is afhankelijk van het uiteindelijke oordeel van de Hoge Raad. Zoals ik in het antwoord op de vragen 2 en 3 heb aangegeven, zal ik in beroep gaan tegen de uitspraak van de rechtbank. Als de Hoge Raad in overeenstemming met zijn arrest van 9 december 2011 oordeelt dat de bedrijfsopvolgingsregeling geen onaanvaardbare discriminatie inhoudt, zijn er geen budgettaire consequenties. Die zijn er evenmin als de Hoge Raad de regeling wel discriminatoir zou achten, maar geen directe werking aan dat oordeel verbindt en het herstel van die discriminatie aan de wetgever overlaat. Een budgettaire derving zal alleen optreden als de Hoge Raad volledig om zou gaan en de uitspraak van Rechtbank Breda geheel in stand laat inclusief het opleggen van conserverende aanslagen voor nietondernemingsvermogen. In dit laatste geval kan - indien belastingplichtigen massaal een beroep op de bedrijfsopvolgingsregeling zouden doen - de budgettaire derving oplopen tot 1 miljard of meer per jaar. Een eventuele derving kan overigens alleen betrekking hebben op aanslagen die nog niet onherroepelijk vaststaan. Gelet op het genoemde arrest van de Hoge Raad zie ik de uitkomst van procedures met vertrouwen tegemoet. 8 Bent u voornemens om de vrijstelling voor ondernemingsvermogen in de Successiewet 1956 aan te passen, zodat deze volgens de rechter niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel? Bent u voornemens om op andere wijze het financiële belang van de heffing van schenk- en erfbelasting te waarborgen? 9 Hoe zal zo n besluit eruit zien en binnen welke termijn zult u dit besluit nemen? Antwoord op 8 en 9 Zoals in het antwoord op de vragen 2 en 3 is aangegeven, zal de in hoger beroep gaan tegen de onderhavige uitspraak van Rechtbank Breda en verwacht ik, gezien het eerder genoemde arrest van de Hoge Raad, dat deze uitspraak geen stand zal houden en de wet derhalve niet strijdig met het gelijkheidsbeginsel zal worden bevonden. Ik ben thans derhalve niet voornemens de bedrijfsopvolgingsregeling aan te passen. Indien de Hoge Raad de onderhavige uitspraak bevestigt, zal ik mij bezinnen op adequate aanpassing van de Successiewet 1956. Pagina 4 van 5

10 Hoe beoordeelt u de uitspraak van de rechtbank in het licht van het bepaalde in artikel 11 van de Wet algemene bepalingen en het arrest van de Hoge Raad van 14 juli 2000 waaruit volgt dat de rechter alleen de macht heeft de wet toe te passen en terughoudend moet zijn bij het ingrijpen in wetgeving omdat dat in onze rechtstaat is overgelaten aan de wetgever? 6 Antwoord op 10 In artikel 11 van de Wet algemene bepalingen is bepaald dat de rechter volgens de wet recht moet spreken. Hij mag in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen. Dat is in deze uitspraak ook niet gebeurd. Het gaat hier om een toetsing aan artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM, dus een toetsing aan wetgeving van een hogere orde dan de nationale wet. Voor de toetsing aan artikel 26 IVBPR en artikel 14 EVRM moet beoordeeld worden of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd en of, in het bevestigende geval, er een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te behandelen (vgl. EHRM 22 juni 1999, nr. 46757/99, zaak Della Ciaja/Italië, BNB 2002/398). Daarbij dient het oordeel van de wetgever te worden geëerbiedigd ( wide margin of appreciation ), tenzij dat van redelijke grond ontbloot is (vgl. EHRM 10 juni 2003, nr. 27793/95, zaak M.A. en anderen tegen Finland, V-N 2003/52.2, en HR 8 juli 2005 nr. 39 870, V-N 2005/34.2, r.o. 5.3). Indien een wettelijke regeling in strijd is met het discriminatieverbod en de keuze van de wetgever van iedere redelijke grond is ontbloot, leidt dat niet altijd tot toepassing van de gunstigere regeling in de wettelijk ongunstiger behandelde gevallen. Indien toepassing van de gunstigere regeling leidt tot ongelijke behandeling van weer andere gevallen, dient de rechter te volstaan met de constatering dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Het is dan de taak van de wetgever om die schending op te heffen (HR 14 juli 2000, nr. 35 059, LJN: BI7527, BNB 2000/306). 6 Hoge Raad 14 juli 2000, LJN AA6513, BNB 2000, 306 Pagina 5 van 5