ECLI:NL:GHDHA:2016:30

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

ECLI:NL:GHDHA:2017:2098

ECLI:NL:GHDHA:2017:1563

Gerechtshof Den Haag BK-15_ Belastingrecht. Hoger beroep. Rechtspraak.nl FutD

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHAMS:2000:AA8940 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00/2559

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

ECLI:NL:GHARL:2016:8884

ECLI:NL:GHSHE:2017:1064

ECLI:NL:RBDHA:2016:5723

ECLI:NL:GHDHA:2014:3701

ECLI:NL:GHDHA:2017:826

ECLI:NL:GHDHA:2013:3180

ECLI:NL:GHARL:2017:9611


ECLI:NL:GHAMS:2017:928 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00024

ECLI:NL:GHARL:2013:8624

ECLI:NL:RBDHA:2014:5556

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712

Aanslag, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

ECLI:NL:GHARL:2017:4777

ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ5928

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:GHAMS:2016:2024 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/00637

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6681

ECLI:NL:GHDHA:2016:1495

ECLI:NL:RBGEL:2015:7076

ECLI:NL:GHSGR:2011:BP5815

ECLI:NL:RBARN:2009:BI3591

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00549

ECLI:NL:GHAMS:2017:789 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00218

ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157

ECLI:NL:GHARL:2015:3296

LJN: BX7144, Gerechtshof 's-hertogenbosch, 11/00755

ECLI:NL:GHARL:2014:2681

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9268

ECLI:NL:GHSGR:2004:AP1225

ECLI:NL:GHSHE:2016:2733


GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer. een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur.

ECLI:NL:RBZWB:2013:5523

Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK

ECLI:NL:RBZWB:2014:8977

ECLI:NL:RBZWB:2013:5107

Uitspraak GERECHTSHOF s-hertogenbosch Uitspraak op het hoger beroep van de heer [belanghebbende], belanghebbende

ECLI:NL:GHARL:2017:634

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2011, nummers AWB 10/2670 en 10/2672, in het geding tussen belanghebbende en

ECLI:NL:RBDHA:2016:6102

ECLI:NL:GHARN:2007:AZ6619

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

Loonbelasting. Autokostenfictieregeling. Boeten terecht?

ECLI:NL:GHARL:2017:613

Nu premies AOV zijn afgetrokken vormen uitkeringen belastbare periodieke uitkeringen uit inkomensvoorziening (art , lid 1, ond.

ECLI:NL:GHSHE:2010:BM7477

ECLI:NL:RBDHA:2015:5568

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4752 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00638

/ Belastingrecht. Hoger beroep

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 april 2016, nummer Awb 15/2747, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almere (hierna: de Inspecteur)

ECLI:NL:GHLEE:2008:BD1433 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:GHARL:2015:20

ECLI:NL:GHSGR:2003:AO0704

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

ECLI:NL:RBDHA:2015:9396

ECLI:NL:GHDHA:2014:1430

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen

Uitspraak GERECHTSHOF DEN HAAG Uitspraak van 26 maart 2014 [X] te [Z], belanghebbende, de directeur van de Belastingdienst/Rijnmond,

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ2891

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2010, nummer AWB 10/1037, in het geding tussen

NTFR 2010/203 met annotatie van Castelijn FutD V-N 2009/65.1.1

ECLI:NL:RBDHA:2015:3059

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amersfoort (hierna: de Inspecteur)

ECLI:NL:GHSHE:2016:2335

de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastinqdienat^ÉI^ van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,


ECLI:NL:RBARN:2009:BM5546

ECLI:NL:GHAMS:2017:2886 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00546

ECLI:NL:RBZWB:2016:2064

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

ECLI:NL:GHARN:2005:AT7887

ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3747

ECLI:NL:GHDHA:2017:1693

Afkoopsom lijfrente belast in het jaar waarin de afkoopsom vorderbaar en inbaar is

ECLI:NL:GHDHA:2014:2326

Rechtbank Den Haag AWB - 16 _ Belastingrecht

ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0614

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690

ECLI:NL:RBLEE:2007:BC2679

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4751

ECLI:NL:GHDHA:2017:1125

ECLI:NL:GHSGR:2011:BU9232

Transcriptie:

ECLI:NL:GHDHA:2016:30 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 06-01-2016 Datum publicatie 13-01-2016 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie BK-15/00227 Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2015:3030, Overig Belastingrecht Hoger beroep Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten voor juridische bijstand tijdens het boekenonderzoek, hiervoor vermeld onder 3.3, en de kosten in bezwaar, door belanghebbende begroot op in totaal 7.448,25, waarvan 1.232,50 voor de bezwaarprocedure. Vindplaatsen Rechtspraak.nl FutD 2016-0153 V-N Vandaag 2016/83 V-N 2016/22.18.19 Uitspraak GERECHTSHOF DEN HAAG Team Belastingrecht meervoudige kamer nummer BK-15/00227 uitspraak d.d. 6 januari 2016 in het geding tussen: [X] B.V. te [Z], belanghebbende, en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Leiden, de Inspecteur, inzake het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 januari 2015, nummer SGR 14/7629, betreffende na te melden verzoek.

Naheffingsaanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg 1.1. De Inspecteur heeft op 21 februari 2014 aan belanghebbende voor het tijdvak 1 december 2013 tot en met 31 december 2013 een naheffingsaanslag loonheffing opgelegd tot een bedrag van 5.097 en bij tegelijkertijd genomen beschikking een verzuimboete van 101 opgelegd. 1.2. De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd en de boetebeschikking vernietigd. Voorts heeft hij belanghebbende een vergoeding voor de door haar in bezwaar gemaakte kosten van 729 toegekend. 1.3. Belanghebbende heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen de bij de uitspraak op bezwaar genomen beslissing over de vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Loop van het geding in hoger beroep 2.1. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van 497. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 14 oktober 2015, gehouden te Den Haag. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Vaststaande feiten 3. Op grond van de stukken van het geding is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan: 3.1. Aan [Y], directeur-grootaandeelhouder (dga) van belanghebbende, is door tussenkomst van een werkmaatschappij van belanghebbende, [A] b.v., een personenauto ter beschikking gesteld. Vanaf 31 maart 2011is de ter beschikking gestelde auto een Nissan Murano 3.5 V6. 3.2. Belanghebbende heeft als inhoudingsplichtige het voordeel in verband met het privégebruik van de aan de dga ter beschikking gestelde auto tot 2012 in de loonaangiften aangegeven uitgaande van een cataloguswaarde van 59.982. In de jaren 2012 en 2013 is bij de dga geen bijtelling privégebruik in aanmerking genomen, omdat de hoogte van de door de dga betaalde eigen bijdrage gelijk is aan de bijtelling voor het privégebruik. 3.3. Tijdens een op 2 mei 2013 aangevangen boekenonderzoek is belanghebbende door de

Inspecteur erop gewezen dat de bijtelling is berekend naar een te lage cataloguswaarde. Deze zou, volgens de site van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, 80.226 bedragen. Aan belanghebbende is ter zake van de te lage bijtelling op 30 juli 2013 een naheffingsaanslag loonheffing opgelegd voordat het onderzoek was afgerond. Tegen de naheffingsaanslag is geen bezwaar en/of beroep ingediend, omdat belanghebbende de eigen bijdrage van de dga inmiddels al via ingediende correctieberichten gelijk had gesteld aan de nieuwe bijtelling, berekend op basis van een catalogusprijs van 80.226. Mede naar aanleiding van het conceptcontrolerapport van 2 september 2013 is tussen belanghebbende en de Inspecteur discussie ontstaan over de hoogte van de cataloguswaarde van de auto, waarbij belanghebbende heeft gesteld dat de cataloguswaarde van de auto 70.294 bedraagt onder overlegging van een aankoopfactuur. In het definitieve rapport van 21 oktober 2013 is de Inspecteur, na navraag bij de Belastingdienst Landelijk coördinatiecentrum auto en de RDW te hebben gedaan naar de cataloguswaarde, uitgegaan van de hiervoor vermelde cataloguswaarde van 80.226. 3.4. De onderhavige naheffingsaanslag is opgelegd omdat de loonheffing niet tijdig is betaald over het tijdvak december 2013. In bezwaar heeft belanghebbende gesteld dat de cataloguswaarde te hoog is vastgesteld voor de tijdvakken in de jaren 2011 tot en met 2013. Belanghebbende heeft ter zake correctieberichten ingezonden. Vervolgens heeft de Inspecteur navraag gedaan bij het Landelijk coördinatiecentrum auto en verzocht na te gaan wat de juiste waarde was, alsmede de vraag gesteld waarom de cataloguswaarde na aanpassing van de BPM (zie brief van 7 juni 2011) niet is aangepast op de site van de RDW. Uit het antwoord (e-mailverkeer van maart-april 2014) is gebleken dat de door belanghebbende gestelde cataloguswaarde van 70.294 juist was. De RDW heeft vervolgens haar website aangepast. De Inspecteur heeft de bijtelling wegens privé gebruik vóór aftrek van de eigen bijdrage van de dga opnieuw berekend, dit maal uitgaande van een cataloguswaarde van 70.294. Tot wijzing in de loonheffing heeft dit niet geleid, omdat de bijtelling, rekening houdend met de eigen bijdrage van de dga, nihil bedroeg. 3.5. De Inspecteur heeft bij de bestreden uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd, de boete vernietigd en aan belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend van 729 (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het horen x waarde per punt 486 x factor 1,5 voor samenhang). Het verzoek om integrale proceskostenvergoeding heeft de Inspecteur afgewezen; deze afwijzing heeft hij als volgt gemotiveerd: U legt de onderzoeksplicht en bewijslast om na te gaan wat de juiste cataloguswaarde voor de Nissan Murano 3.5 V6 met kenteken [ ] zou moeten zijn in uw bezwaarschrift volledig bij de namens de inspecteur handelende controle medewerker. Ik ben van mening dat deze onderzoeksplicht en bewijslast vooral bij uw cliënt en uw kantoor ligt. Ik ben wel van mening dat de controlemedewerker mogelijk met een intensief aanvullend onderzoek mogelijk tot de ontdekking had kunnen komen dat de op de RDW-site weergegeven cataloguswaarde en daarmee de voor de loonaangifte te hanteren cataloguswaarde voor het berekenen van de verschuldigde bijtelling voor het privégebruik van de auto niet juist was, maar in eerste instantie ligt die bewijslast bij uw cliënt en tijdens het onderzoek is op geen enkele wijze aangetoond dat contact is opgenomen met de RDW. In de bezwaarfase heeft de inspecteur de mogelijkheid om een ingenomen standpunt op juistheid te toetsen en ik ben tot de conclusie gekomen na intensief onderzoek dat de cataloguswaarde voor de Nissan Murano 3.5 V6 met kenteken [ ] 70.294 bedraagt. In dit geval is dus geen sprake van tegen beter weten in handelen van de inspecteur. De controlemedewerker kende geen andere cataloguswaarde dan 80.266 op basis van de RDW-website en in bezwaar heeft een intensief onderzoek naar het waarom deze waarde niet is verlaagd op deze website in 2011, alsnog geleid tot een verlaging. Van tegen beter weten in handelen en onzorgvuldig handelen is naar mijn mening dan ook geen sprake. Ik acht geen bijzondere omstandigheden aanwezig om in

afwijking van artikel 2, lid 1, van het Besluit proceskosten bestuursrecht uw cliënt een integrale kostenvergoeding toe te kennen. ( ) Omdat uw bezwaar samenhangt met meerdere correcties die uw cliënt heeft moeten laten uitvoeren, als gevolg van deze uitspraak op bezwaar, ben ik in dit bijzondere geval bereid de totale vergoeding tot anderhalf maal de kostenvergoeding voor één bezwaar toe te kennen. Omschrijving geschil in hoger beroep, standpunten en conclusies 4.1. Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten voor juridische bijstand tijdens het boekenonderzoek, hiervoor vermeld onder 3.3, en de kosten in bezwaar, door belanghebbende begroot op in totaal 7.448,25, waarvan 1.232,50 voor de bezwaarprocedure. 4.2. Belanghebbende heeft ter ondersteuning van de door haar verdedigde vergoeding aangevoerd: De naheffingsaanslag loonheffing over december 2013 en de kosten waarvoor vergoeding wordt gevraagd houden wel degelijk met elkaar verband. De controleambtenaar heeft onzorgvuldig en tegen beter weten in gehandeld door vol te blijven houden dat de catalogusprijs die op de RDW-website stond vermeld de juiste was, terwijl belanghebbende veelvuldig heeft beargumenteerd dat deze waarde niet juist kon zijn. De controleambtenaar wilde bij het afsluitende gesprek niet meer spreken over de cataloguswaarde van de auto. De omstandigheid dat de RDW een onjuiste cataloguswaarde bleef vermelden, heeft kosten voor belanghebbende tot gevolg gehad die niet voor haar rekening dienen te komen. Het gebrek aan gedegen onderzoek en de halsstarrige houding van de controleambtenaar hebben geleid tot extra kosten die met een meer coöperatieve houding beperkt hadden kunnen blijven. De Inspecteur heeft vertrouwen gewekt dat door het instellen van bezwaar tegen de onderhavige naheffingsaanslag de kosten vergoed zouden kunnen worden. 4.3. De Inspecteur beantwoordt de vraag of recht bestaat op een integrale kostenvergoeding ontkennend en stelt zich op het standpunt dat de kosten geen verband houden met de onderhavige naheffingsaanslag. Voorts staat vast dat de door belanghebbende gehanteerde cataloguswaarde onjuist was waardoor hoe dan ook correctieberichten moesten worden ingediend. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. 4.4. Voor de verdere onderbouwing van de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken. Oordeel van de rechtbank 5. De rechtbank heeft het volgende overwogen, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de heffingsambtenaar als verweerder. 7. Op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen kosten die in verband met de behandeling van het bezwaar zijn gemaakt voor vergoeding door het bestuursorgaan in aanmerking komen. Vereiste daarvoor is dat er een verband is tussen de gemaakte kosten en het

bezwaar. Dit laatste veronderstelt een verband tussen de kosten en het door het bezwaarschrift bestreden besluit, in dit geval de onderhavige naheffingsaanslag van 21 februari 2014. 8. Eiseres stelt - kort samengevat - dat verweerder niet goed heeft onderzocht wat de juiste cataloguswaarde is en daarom onzorgvuldig heeft gehandeld waardoor zij veel onnodige kosten heeft moeten maken. Verweerder betwist de gestelde onzorgvuldigheid en neemt tevens het standpunt in dat de onderhavige naheffingsaanslag eiseres geen ingang biedt om de kosten gemaakt in verband met een geschil over de cataloguswaarde aan de orde te stellen. 9. Vaststaat dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen de naheffingsaanslag van 30 juli 2013 (zie onder 3), noch tegen later door haar gedane aangiften met afdracht van loonheffing waar het voordeel privégebruik (mede) aan de orde is. Tevens staat vast dat in de onderhavige naheffingsaanslag geen loonheffing is begrepen die betrekking heeft op het voordeel privégebruik. Hoewel het geschil over de juiste cataloguswaarde tijdens de afhandeling van het bezwaar tegen de onderhavige naheffingsaanslag en boete is beëindigd, is hiermee naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van het in artikel 7:15 van de Awb bedoelde verband tussen de door eiseres opgevoerde kosten van bezwaar en de onderhavige naheffingsaanslag met boete. Aan de vraag of eiseres recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, komt de rechtbank daarom niet toe. Dit laatste zou pas anders zijn in geval eiseres die kosten aan de orde had gesteld in een bezwaar tegen de naheffingsaanslag van 30 juli 2013 of in het kader van later door haar ingediende bezwaren tegen afdracht van loonheffing ingeval daarbij het voordeel privégebruik aan de orde was. Beoordeling van het hoger beroep 6.1. Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van een integrale vergoeding van de kosten die zij heeft moeten maken omdat de Inspecteur aanvankelijk uitging van een te hoge catalogusprijs. Naar het oordeel van het Hof houden de kosten die belanghebbende om deze reden heeft gemaakt wat daar overigens van zij - geen verband met de in dit geschil aan de orde zijnde, voor het tijdvak december 2013 opgelegde de naheffingsaanslag. De reden voor de oplegging van deze naheffingsaanslag was dat belanghebbende niet tijdig de voor dat tijdvak aangegeven loonheffing heeft afgedragen. De naheffingsaanslag, noch de daarbij opgelegde verzuimboete wegens te late betaling heeft betrekking op het privégebruik van de aan de dga ter beschikking gestelde auto. 6.2. Er is te minder reden voor vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten van bezwaar en beroep, omdat zowel de naheffingsaanslag als de boete terecht is opgelegd. De omstandigheid dat de Inspecteur uit coulanceoverwegingen de boete heeft verminderd, doet daaraan niet af. Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan kan worden geoordeeld dat door de Belastingdienst de toezegging is gedaan dan wel op enige andere wijze het vertrouwen is gewekt dat de door belanghebbende gestelde kosten vergoed zouden worden. Het Hof volgt de rechtbank in haar in onderdeel 9 gegeven oordeel en beslissing. 6.3. Het hoger beroep is ongegrond. Proceskosten en griffierecht

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten van het hoger beroep als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Evenmin is er aanleiding tot vergoeding van het griffierecht. Beslissing Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep ongegrond. Deze uitspraak is vastgesteld door mrs. G.J. van Leijenhorst, voorzitter, J.J.J. Engel en F.G.F. Peters, leden, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 6 januari 2016 in het openbaar uitgesproken. aangetekend aan partijen verzonden: Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd. 2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - de gronden van het beroep in cassatie. Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.