ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:GHSHE:2017:1064

ECLI:NL:GHSHE:2016:2733

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen

ECLI:NL:GHSHE:2016:2327

ECLI:NL:GHARL:2017:4777

ECLI:NL:GHARL:2017:613

ECLI:NL:GHARL:2015:20

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

ECLI:NL:GHARL:2016:8884

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHSHE:2016:2335

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

ECLI:NL:GHSHE:2010:BM7477

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ2891

ECLI:NL:GHAMS:2017:789 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00218

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:GHSHE:2017:493

de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastinqdienat^ÉI^ van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

ECLI:NL:RBZWB:2015:2857

ECLI:NL:RBZWB:2015:4441

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen Limburg (BsGW)

Uitspraak GERECHTSHOF s-hertogenbosch Uitspraak op het hoger beroep van de heer [belanghebbende], belanghebbende

ECLI:NL:GHARL:2015:3296

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

ECLI:NL:GHARL:2013:8624

/ Belastingrecht. Hoger beroep

ECLI:NL:GHSHE:2007:BB2231

ECLI:NL:GHSHE:2017:190

ECLI:NL:RBZWB:2013:5523

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ6206

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:GHAMS:2017:928 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00024

ECLI:NL:GHARL:2017:634

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 april 2016, nummer Awb 15/2747, in het geding tussen belanghebbende en

ECLI:NL:RBZWB:2015:7148

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

ECLI:NL:RBZWB:2015:5573

ECLI:NL:GHSHE:2015:1934

ECLI:NL:GHARN:2007:AZ6619

ECLI:NL:GHSHE:2015:2518

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

ECLI:NL:GHARL:2015:4294

ECLI:NL:RBZWB:2016:5823

ECLI:NL:GHSHE:2016:2731

ECLI:NL:GHARL:2014:2681


ECLI:NL:GHARL:2015:536

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2010, nummer AWB 10/1037, in het geding tussen

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4752 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00638

ECLI:NL:GHDHA:2014:3701

ECLI:NL:RBZWB:2013:5107

ECLI:NL:GHDHA:2017:1563

ECLI:NL:GHAMS:2008:BD7995 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00429

ECLI:NL:GHSHE:2017:3071

ECLI:NL:RBZWB:2015:2161

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

ECLI:NL:RBARN:2009:BM5546

ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9268

ECLI:NL:GHAMS:2016:2024 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/00637

ECLI:NL:GHSHE:2017:360

ECLI:NL:GHSHE:2014:950

ECLI:NL:RBZWB:2017:1974

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2011, nummers AWB 10/2670 en 10/2672, in het geding tussen belanghebbende en

Uitspraak GERECHTSHOF s-hertogenbosch Uitspraak op het hoger beroep van [belanghebbende] B.V., belanghebbende, de Inspecteur van de Belastingdienst,

ECLI:NL:GHDHA:2017:2098

ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2838

ECLI:NL:GHSHE:2011:BQ7050

ECLI:NL:RBZWB:2015:7034

ECLI:NL:RBZWB:2015:3923

ECLI:NL:GHAMS:2017:2886 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00546


ECLI:NL:GHSHE:2012:BY1256

ECLI:NL:RBZWB:2015:306

ECLI:NL:GHARL:2016:1535

ECLI:NL:GHSHE:2017:189. Permanente link:

ECLI:NL:RBZWB:2015:8725

ECLI:NL:RBARN:2009:BI3591

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amersfoort (hierna: de Inspecteur)

ECLI:NL:GHSHE:2017:3230

ECLI:NL:RBZWB:2014:9018

ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4751

ECLI:NL:RBZWB:2014:8977

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie (hierna: de Inspecteur)

ECLI:NL:GHDHA:2017:826

ECLI:NL:GHSHE:2015:300

ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer. een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur.

GERECHTSHOF s-hertogenbosch

Transcriptie:

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379 Instantie Datum uitspraak 17-04-2015 Datum publicatie 17-04-2015 Zaaknummer 14/01065 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Gerechtshof 's-hertogenbosch Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2014:8360, Bekrachtiging/bevestiging Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2937 Belastingrecht Hoger beroep Belanghebbende heeft in 2009 een personenauto uit 1978 gekocht. Onder het destijds geldende wettelijke regime bestond voor motorrijtuigen van 25 jaar of ouder recht op vrijstelling van de motorrijtuigenbelasting, dus ook voor de auto van belanghebbende. Met ingang van 1 januari 2014 is het wettelijke regime gewijzigd in die zin dat de vrijstelling voor oldtimers is beperkt tot motorrijtuigen die 40 jaar of ouder zijn. In een brief van december 2013 heeft de Inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat hij per 1 januari 2014 weer motorrijtuigenbelasting is verschuldigd. In deze brief wordt tevens gewezen op de overgangsregeling en de daaraan verbonden voorwaarden. Het Hof oordeelt in navolging van de Rechtbank dat de brief slechts een informatief karakter heeft betreffende de voorgenomen wetswijziging ten aanzien van de vrijstelling voor oldtimers. De brief betreft geen belastingaanslag en is ook niet op grond van enige wettelijke bepaling aan te merken als een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 26 AWR. Het bezwaar tegen de brief is niet-ontvankelijk. Wetsverwijzingen Algemene wet inzake rijksbelastingen 26, geldigheid: 2015-04-16 Vindplaatsen Uitspraak Rechtspraak.nl FutD 2015-1035 V-N Vandaag 2015/852 mr. T.A.D. van Wordragen annotatie in NTFR 2015/1653 GERECHTSHOF s-hertogenbosch Team belastingrecht Meervoudige Belastingkamer Kenmerk: 14/01065 Uitspraak op het hoger beroep van [belanghebbende],

wonende te [woonplaats], hierna: belanghebbende, tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 21 november 2014, nummer AWB 14/649 in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale administratie Apeldoorn, hierna: de Inspecteur, betreffende de hierna vermelde schriftelijke mededeling. 1 Ontstaan en loop van het geding 1.1. De Inspecteur heeft in december 2013 schriftelijk aan belanghebbende medegedeeld dat onder voorbehoud van goedkeuring door de Eerste Kamer de vrijstelling voor motorrijtuigenbelasting voor oldtimers per 1 januari 2014 wordt gewijzigd. Belanghebbende heeft bij brief van 13 januari 2014 bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij schrijven van 24 januari 2014 belanghebbende medegedeeld dat hij de brief van belanghebbende niet als een bezwaarschrift aanmerkt. 1.2. Belanghebbende is van deze beslissing in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van 45. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van 365,25 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van 45 aan hem vergoed. 1.3. Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. 1.4. Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd en de Inspecteur heeft schriftelijk gedupliceerd. 1.5. Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. 1.6. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten. 2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan. 2.1. Belanghebbende is volgens het kentekenregister houder van de personenauto met het kenteken [kenteken] (hierna: het motorrijtuig) gedurende de periode 20 oktober 2005 tot en met 24 januari 2007. De datum van eerste toelating is 27 oktober 1978. Het motorrijtuig rijdt op benzine. Van 25 januari 2007 tot en met 9 oktober 2009 was belanghebbende geen houder van het motorrijtuig. Met ingang van 10 oktober 2009 is belanghebbende opnieuw als houder van het motorrijtuig geregistreerd in het kentekenregister. 2.2. Met dagtekening 7 november 2005 heeft belanghebbende een vrijstellingsbeschikking ontvangen gebaseerd op artikel 72, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) jo. artikel 12, onderdeel a, en 27 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Uitv.besl.). Het motorrijtuig was toen 25 jaar of ouder. 2.3. Met dagtekening 29 oktober 2009 is aan belanghebbende ter zake van het motorrijtuig een Vrijstellingsbeschikking Motorrijtuigenbelasting Vrijstelling 25 jaar en ouder (hierna: de vrijstellingsbeschikking) afgegeven. Op deze beschikking staat vermeld: Uit de gegevens van het kentekenregister maak ik op dat het bovengenoemde motorrijtuig 25 jaar of ouder is. Dit betekent dat u voor dat voertuig geen motorrijtuigenbelasting meer hoeft te betalen. Met ingang van 10 oktober 2009 verleen ik u daarom vrijstelling van de motorrijtuigenbelasting. 2.4. De Inspecteur heeft in een brief van December 2013 aan belanghebbende medegedeeld dat, onder voorbehoud van goedkeuring door de Eerste Kamer van de Staten-Generaal, belanghebbende per 1 januari 2014 voor het motorrijtuig weer motorrijtuigenbelasting is verschuldigd. In deze brief wordt tevens gewezen op de overgangsregeling en de daaraan verbonden voorwaarden. 3 Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen 3.1. Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen: I. Dient de brief van december 2013 te worden aangemerkt als een ingevolge de belastingwet genomen besluit als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen? II. Indien vraag I bevestigend wordt beantwoord: vormt de wijziging van het wettelijke regime met ingang van 1 januari 2014 op basis waarvan de vrijstellingsbeschikking wordt ingetrokken, een inbreuk op het ongestoorde genot van het eigendom als bedoeld in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM? Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan. 3.2. Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. 3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en vernietiging van intrekking van de vrijstellingsbeschikking. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4 Gronden Ten aanzien van het geschil 4.1. De Rechtbank heeft ten aanzien van de eerste in geschil zijnde vraag het volgende geoordeeld: 4.2. Ingevolge artikel 26 van de AWR staat tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit, in afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, slechts beroep bij de bestuursrechter open indien sprake is van een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking. 4.3. De brief van december 2013 betreft geen belastingaanslag en is ook niet op grond van enige wettelijke bepaling aan te merken als een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 26 van de AWR of een daarmee gelet op het hiervoor in 4.1 overwogene, gelijk te stellen besluit. De brief heeft slechts een informatief karakter met betrekking tot de wijziging van de vrijstelling voor oldtimers ter zake van de motorrijtuigenbelasting die de wetgever wenst in te voeren. Uit het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2013, nr. 12/02872, ECLI:NL:HR:2013:1797 volgt dat ook in een geval als het onderhavige, waarin geen bezwaar openstaat tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit, en daartegen niettemin bezwaar wordt gemaakt, de inspecteur dat bezwaar bij zijn uitspraak niet ontvankelijk dient te verklaren. 4.4. Het beroep van belanghebbende tegen de schriftelijke weigering een besluit te nemen, kan tot niets anders leiden dan tot een niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar. Overeenkomstig de Hoge Raad in zijn arrest van 21 april 2006, nr. 41 033, ECLI:NL:HR:2006:AT3051, zal de rechtbank - om redenen van proceseconomie - het beroep gegrond verklaren en, doende wat de inspecteur had behoren te doen, het bezwaar niet ontvankelijk verklaren. 4.5. Nu het bezwaar niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, komt de rechtbank aan een inhoudelijke behandeling niet toe. 4.2. Het Hof is evenals de Rechtbank van oordeel dat de brief van december 2013 slechts een informatief karakter heeft betreffende de voorgenomen wetswijziging ten aanzien van de vrijstelling voor oldtimers. Het oordeel van de Rechtbank dat de brief van december 2013 geen belastingaanslag betreft en ook niet op grond van enige wettelijke bepaling is aan te merken als een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 26 van de AWR is juist. Slotsom 4.3. De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd. Ten aanzien van de proceskosten 4.4. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 5 Beslissing Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.

Aldus gedaan op: 17 april 2015 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, P. Fortuin en P.A.M. Pijnenburg, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden. Het aanwenden van een rechtsmiddel: Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH s- Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen. 1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. e gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.