PLATTELANDSBELEID IN DE VLAAMSE PROVINCIES INLEIDING Plattelandsbeleid als een instrument voor beleidsvoering is recent ontstaan onder impulsen van het Europese beleid. Het Europese landbouwbeleid (GLB) stamt uit de jaren zestig en was in eerste instantie een markt en prijsbeleid, dat in 1972 werd aangevuld met een structuurbeleid. Vanuit de sterke landbouwimpuls was dit structuurbeleid onder andere gericht op een beleid voor gebieden met een natuurlijke handicap (de zogenaamde Less Favoured Areas). De landbouw in gebieden met leegloop werd ondersteund. Hoewel in eerste instantie deze maatregelen gericht waren op de armere lidstaten, werd deze logica in een later stadium ook op een aantal gebieden van Vlaanderen van toepassing. Het regionale beleid, meer bepaald het structuurfonds doelstelling 5b en de communautaire fondsen Interreg en Leader heeft zich vanaf de jaren negentig ontwikkeld tot een expliciet op het landelijk gebied gericht beleid. Ze beoogden de bevordering van de plattelandsontwikkeling door het vergemakkelijken van de ontwikkeling en structurele aanpassing van plattelandszones die als zodanig geklasseerd zijn omwille van hun laag socio economisch ontwikkelingsniveau, een belangrijke aanwezigheid van de landbouwsector en een kleine bevolkingsdichtheid. De regio s die door Europa werden geselecteerd in Vlaanderen waren de Westhoek, het Meetjesland, een stuk van de Antwerpse Kempen en een aanzienlijk deel van de provincie Limburg. De uitvoering van dit programma lag bij de diverse provinciale overheden. Het spreekt voor zich dat de toepassing van 5b, Interreg en Leader fondsen voor aanzienlijke dynamiek hebben gezorgd. In 2000 werd dit Europese beleid grondig herschikt ten behoeve van een nieuwe programmaperiode 2000 2006. Enerzijds werden de structuurfondsen geheroriënteerd, waarbij de nadruk meer kwam te liggen op economische ontwikkeling en tewerkstelling. Het 5b programma werd doelstelling 2, en enkel nog van toepassing op een stuk van de provincie Limburg en de kust. De nadruk lag vooral op economische reconversie. De voormalige 5b gebieden kregen een uitstapregeling, het zogenaamde 5bphasing out. Interreg en Leader bleven wel behouden. De belangrijkste wijziging in 2000 was echter de oprichting van een eigenstandige plek voor het plattelandsbeleid, als tweede pijler van het GLB, naast het markt en prijsbeleid. De sectorale invalshoek landbouw verbreedde zich tot een territoriale invalshoek gericht op beheer en ontwikkeling van het landelijk gebied. Het werd aan de lidstaten overgelaten om een integraal plattelandsbeleid te maken. Vlaanderen koos ervoor om vooral een structuurverbetering van de primaire sector te realiseren (via het Vlaams Landbouwinvesteringsfonds), milieuvriendelijke beheersmaatregelen te introduceren en een klein aandeel (ongeveer 6% van de middelen) te investeren in integraal plattelandsbeleid. Het is dit onderdeel, hoofdstuk 9.3.9 van het Vlaamse programma voor plattelandsontwikkeling (PDPO), dat werd toevertrouwd aan de provincies. Samengevat kan gesteld worden dat het plattelandsbeleid van de Vlaamse provincies ontstond dankzij diverse Europese impulsen. De provinciale overheden zorgen voor de realisaties op het terrein en ook de afstemming tussen de verschillende fondsen doelstelling 5b phasing out, Interreg, Leader en PDPO. VVP elektronisch handboek provinciaal beleid Plattelandsbeleid Inleiding 1
Dit resulteerde in de bewustwording dat de integrale aanpak van een aantal problemen via een specifieke plattelandsaanpak echt een meerwaarde betekend. Vanaf 1 januari 2007 startte een nieuwe Europese programmaperiode. De verschillende fondsen werden opnieuw geherstructureerd. Het PDPO kreeg wel een uitbreiding en een nieuwe structuur zodat we nu spreken van as 3 (vroeger hoofdstuk 9.3.9) en as 4 (vroeger Leader). De uitvoering van deze beide assen ligt bij de provincies en dit betekend dan ook het zwaartepunt van het provinciale plattelandsbeleid. Dit artikel gaat vooral in op deze ontwikkelingen. 1. Taakstelling van het provinciaal plattelandsbeleid Een duidelijke taakstelling en de afspraken tussen provincies en andere overheden zijn van groot belang. Als kapstok voor het algemene provinciale beleid geeft het provinciedecreet 1 volgende richtlijnen. De provinciale taken moeten gericht zijn op: bovenlokale taakbehartiging, die het lokale gemeentelijk belang overstijgen én specifiek gericht zijn op de streek, ondersteunende taken op verzoek van andere overheden, het nemen van initiatieven met het oog op gebiedsgerichte samenwerking tussen besturen in een regio. Om dit vervolgens specifiek op het plattelandsbeleid toe te passen, zijn er in het afgelopen kerntakendebat 2 afspraken gemaakt over de taakomschrijvingen van de bestuursniveaus. In concreto hebben de provincies volgende taakstelling inzake plattelandsbeleid: Het geïntegreerde plattelandsbeleid (naar analogie van hoofdstuk 9.3.9, dus nu as 3, van het PDPO) wordt uitgevoerd via een gebiedsgerichte werking binnen een aanpak van provincies en lokale besturen samen. De provincies zijn verantwoordelijk voor de opmaak van provinciale plattelandsontwikkelingsplannen, die passen binnen het beleidskader dat Vlaanderen heeft uitgewerkt als PDPO. De provincies, de lokale besturen en de Vlaamse overheid dienen ook in consensus te beslissen omtrent de inzet van de toegewezen Vlaamse, Provinciale en Europese middelen voor het realiseren van de diverse gebiedsgerichte projecten binnen de provinciale ontwikkelingsplannen. De provinciale plattelandsloketten zorgen voor ondersteuning en aansturing. Inzake het Europese programma Leader zorgen de provincies voor coördinatie en een ondersteunende rol. 1 Provinciedecreet, 30 november 2005. 2 Bestuursakkoord tussen het Vlaams, het provinciaal en het lokaal bestuursniveau omtrent een effectief en burgergericht overheidsbestuur in Vlaanderen, 25 april 2003. VVP elektronisch handboek provinciaal beleid Plattelandsbeleid Inleiding 2
2. Gebiedsgericht plattelandsbeleid in uitvoering van EU regelgeving Zoals in de inleiding werd aangegeven, situeert het plattelandsbeleid zich vanuit het Europees niveau, dat vervolgens door Vlaanderen wordt ingevuld, en tot slot door de provincies op het terrein wordt aangestuurd. Dit is een uitgebreide beslissingstructuur, waarbij de provincies zich dienen te houden aan de spelregels van de Europese verordening 1698/2005 inzake de steun voor plattelandsontwikkeling 3 én aan het Vlaamse Programmeringsdocument voor Plattelandsontwikkeling (PDPO) 2007 2013 4. In het kader dat Europa heeft uitgewerkt zijn er 4 assen. De eerste as verbetering van het concurrentievermogen van de land en bosbouwsector werd door Vlaanderen ingevuld via maatregelen binnen het Vlaams landbouwinvesteringsfonds. De tweede as verbetering van het milieu en het platteland betreft eveneens steun voor landbouwers. Het betreft een groot aantal maatregelen in het kader van beheersovereenkomsten. De maatregelen binnen de derde en de vierde as werden door Vlaanderen al volgt gedefinieerd binnen het Europese kader van leefkwaliteit op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie : Diversificatie van landbouwactiviteiten naar niet agrarische activiteiten o Investeringen in landbouwbedrijven Gebiedsgerichte werking o Bevordering van toeristische activiteiten o Basisvoorzieningen voor plattelandseconomie en bevolking o Dorpskernvernieuwing o Instandhouding en opwaardering van landelijk erfgoed o Intermediaire dienstverlening In het Vlaamse PDPO werd beslist dat het onderdeel diversificatie door Vlaanderen wordt uitgevoerd, en het onderdeel gebiedsgerichte werking door de provincies. De beheersdienst op Vlaams niveau is de Vlaamse Landmaatschappij. Er werd tevens beslist dat Leader initiatieven kaderen binnen de maatregelen van as 3 en gebiedsgericht worden uitgevoerd. De maatregelen onder gebiedsgerichte werking kunnen op twee manieren worden uitgevoerd: via provinciale plattelandsprojecten of via de Leader methodiek. Hoewel het dus inhoudelijk over dezelfde maatregelen gaat, zijn er twee methodes om die doelstellingen te bereiken. We omschrijven de werking ervan hieronder. 2.1. Provinciale plattelandsprojecten Tijdens de vorige programmaperiode (2000 2006) werd voor hoofdstuk 9.3.9. van het PDPO uitdrukkelijk gekozen voor de coördinerende rol van het provinciale bestuursniveau voor de uitvoering van het gebiedsgerichte plattelandsbeleid. Ook in de nieuwe programmaperiode is dit het geval. De concrete uitvoering gebeurt door een projectwerking, waarbij de projecten passen binnen het provinciale plattelandsontwikkelingsplan. Een provinciaal plattelandsontwikkelingsplan zorgt voor een specifieke, gebiedsgerichte vertaling van de maatregelen die Vlaanderen heeft voorop gesteld, en is dus het referentiekader voor de beoordeling van projecten. 3 Verordering nr. 1698/2005 van de raad van 20 september 2005 inzake de steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) 4 Het Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling: periode 2007 2013 werd goedgekeurd op 24 oktober 2007 door de Europese commissie. VVP elektronisch handboek provinciaal beleid Plattelandsbeleid Inleiding 3
De dagelijkse opvolging van deze projectwerking gebeurt door de provinciale plattelandsloketten. De besluitvorming inzake provinciale plattelandsprojecten wordt bij het provinciaal managementcomité gelegd. Het provinciaal managementcomité (PMC) lanceert projectoproepen en kan projecten toewijzen. De Technische Werkgroep (TW) adviseert het PMC. 2.2. Leader Als nevenactiviteit van het structuurfonds doelstelling 5b ging Europa in de jaren 90 van start met het initiatief Leader (Liaisons entre Actions de Développement de l Economie Rurale). De programma s Leader I, Leader II en Leader+ gaven aanleiding tot een specifieke methodiek. Deze methode kende succes en wordt voor de volgende periode 2007 2013 geïntegreerd binnen PDPO. Deze integratie heeft belangrijke gevolgen. Het huidige Leader+ programma loopt nog tot 2008 in de regio s Meetjesland, Pajottenland, Brugs Ommeland, Midden Maasland en de Antwerpse Kempen. Vanaf 2008 behoort Leader tot het onderdeel gebiedsgerichte werking van het PDPO, en zal ze ook onder diezelfde beslissing en financieringsstructuur vallen. De specifieke aanpak van Leader is het werken via een bottom up benadering. Leader wil plattelandsactoren aanzetten om na te denken over het potentieel van hun gebied en hen ondersteunen in de realisatie van geïntegreerde en innovatieve projecten. Het is opgebouwd rond drie onderdelen: gebiedsgebonden, geïntegreerde strategieën voor plattelandsontwikkeling met een experimenteel karakter. Binnen dit onderdeel wordt steun gegeven aan gebieden die een geïntegreerde ontwikkelingsstrategie wensen uit te voeren vanuit een representatief partnerschap en toegespitst op een thema dat kenmerkend is voor de identiteit van het betrokken gebied. samenwerking tussen plattelandsgebieden netwerkvorming Op het terrein worden dus plaatselijke groepen (PG) gevormd die bestaan uit de verschillende actoren actief in een gebied. Deze actoren zijn naast de provincie en betrokken gemeenten, de verenigingen werkzaam in zowel economische, ecologische, sociale en culturele sectoren. Deze PG s werken gezamenlijk een ontwikkelingsplan uit voor hun gebied. De provincies staan in deze beginfase in voor de organisatie en coördinatie van deze samenwerking. Dit ontwikkelingsplan wordt vervolgens, net zoals bij de provinciale projecten, ingediend bij het provinciaal managementcomité. Na een eventuele goedkeuring van dat plan krijgt de PG een budget om de acties uit de ontwikkelingsplan te realiseren, alsook te investeren in samenwerking en netwerking. Elke provincie zou vanaf 2008 mogelijks twee Leader gebieden kunnen omvatten. Net zoals bij de projectwerking dragen zowel Vlaanderen, Europa als de provincie hierin bij. 2.3. Schematisch overzicht Onderstaande figuur geeft de beslissingstructuur van het tweesporenbeleid warmee de Vlaamse provincies het gebiedsgerichte plattelandsbeleid op het terrein willen vertalen. Links staat de procedure voor de provinciale plattelandsprojecten die jaarlijks wordt hernomen. Rechts staat de procedure voor de goedkeuring van de plaatselijke groepen (PG) die instaan voor de Leader werking. Deze procedure gebeurt slechts 1 maal per programmaperiode. De goedkeuring van de PG s is dus van toepassing voor de volledige zeven jaar. VVP elektronisch handboek provinciaal beleid Plattelandsbeleid Inleiding 4
3. Integraal Plattelandsbeleid Het provinciaal plattelandsbeleid werkt eigenlijk over de beleidsdomeinen heen. Uitgaande van een gebiedsgerichte benadering en het integraal aanpakken van verschillende problemen zou je kunnen stellen dat het plattelandsbeleid gevormd wordt door een samenspel van de verschillende beleidsdomeinen en overheden. De ervaring leert dat dit slechts gedeeltelijk correct is, en integraal werken helemaal niet zo eenvoudig is. De integratie van de verschillende initiatieven binnen een plattelandscontext is een hele uitdaging, en vereist toch een aantal instrumenten om dit waar te maken. Om daarop in te spelen hebben de provincies beleidsinstrumenten ontwikkeld die het integraal werken moeten stimuleren. In de toekomst zullen een aantal van deze beleidsinstrumenten zoals de Kwaliteitskamers en het Interbestuurlijk Plattelandsoverleg ook in het elektronisch handboek worden vervat. Meer info kan u verkrijgen bij Jeroen Mercy, VVP stafmedewerker Landbouw, Water en Plattelandsbeleid. Jeroen.Mercy@vlaamseprovincies.be VVP elektronisch handboek provinciaal beleid Plattelandsbeleid Inleiding 5