Meetplan veldcampagne ecologie Ameland 2010

Vergelijkbare documenten
Monsterverslag veldcampagne ecologie Ameland 2010

Meetplan T0 & T1 Veldcampagne Ameland en Schiermonnikoog KPP B&O Kust Ecologie

Ondiepe Kust, Schiermonnikoog, Egmond, Macrobenthos, Medusa, 2005

VELDVERSLAG AMELAND EN SCHIERMONNIKOOG 2013

Veldcampagne ecologie Ameland 2010

Strand. Onderdeel van het project Ecologisch gericht suppleren

Vooroever. Onderdeel van het project Ecologisch gericht suppleren

ANKERSTRAAT 1 B-8400 OOSTENDE, BELGIË TEL FAX

T3-SITUATIE ECOLOGISCHE ANALYSE 2013:

Samenvatting. 1. Wageningen Marine Research (voorheen IMARES)

Monitoring en Evaluatie Pilot Zandmotor Fase 2 - Meetrapportage monstername najaar 2011 van benthos, vis vooroever, lagune en strand

Monitoring en Evaluatie Pilot Zandmotor Fase 2 Meetplan benthos vooroever en natte strand najaar 2012

Stand van zaken onderzoeken medio 2018

De tor. Memo. Aan Jaap Starke (Rijkswaterstaat) Datum 5 februari Kenmerk ZKS Aantal pagina's 10. Van Reinier Schrijvershof

IMARES Wageningen UR. Inventarisatie brandingszone. J.A. van Dalfsen. Rapport C138/07. Institute for Marine Resources & Ecosystem Studies

Nieuwsbrief Kustgenese 2.0

Kwantitatieve bemonstering in het zandsuppletiegebied Ameland in 2009 op de aanwezigheid van schelpdierbanken.

Analyseverslag T0 analyse Ameland & Schiermonnikoog

KLZ-eco en het MLT Programma: ecologisch gericht suppleren Bert van der Valk en Harriette Holzhauer

Ontwikkeling van het bodemleven in de vooroever na aanleg van een onderwatersuppletie. Case studie Ameland en Schiermonnikoog

Kenmerk ZKS Doorkiesnummer +31 (0) (0)

T2 SITUATIE - ECOLOGISCHE ANALYSE 2012:

ILVO Mededeling 201 STAALNAME RAPPORTAGE 4SHORE EN 4SHOREBIS CAMPAGNE T2 NAJAAR ILVO Instituut voor landbouwen visserijonderzoek

Inhoudelijke overwegingen Zandwinning en zandsuppletie voor de kust van Texel Midden (Noord-Holland)

Morfologische ontwikkeling van de kust van Voorne. Quirijn Lodder

Memo. 1 Introductie. +31(0) Kees den Heijer Roeland de Zeeuw (Shore Monitoring & Research)

Ecologisch gericht suppleren I

Ecologische effecten suppletie Ameland Interim rapportage ihkv KPP B&O Kust Ecologie

Inhoudelijke overwegingen Zandwinning en zandsuppletie voor de kust van Texel Zuid West

Sedimentatie in Harderwijker Bocht ten gevolge van de strekdam bij Strand Horst Noord

ILVO Mededeling 201. ILVO Instituut voor landbouwen visserijonderzoek

Inhoudelijke overwegingen Zandwinning en zandsuppletie voor de kust van Texel Midden

Kustgenese 2.0 Kennis voor een veilige kust

Bijlage 1 Overweging zandwinning Den Helder Zandwinning en zandsuppletie voor de kust van Den Helder (Noord-Holland)

LOKALE ECOLOGISCHE KENNIS VAN DE VISSERIJ: PLADIJS IN EEN RUIMER PLAATJE

Zandsuppleties en Morfologie langs de Nederlandse kust

Kustlijnzorg in Nederland

Meten om te weten: 2,5 jaar Zandmotor

VARIANTENSTUDIE ROGGENPLAAT SUPPLETIE FASE II

Monitoring en Evaluatie Pilot Zandmotor Fase 2 - Meetplan groei juveniele vis Zandmotor voorjaar en zomer 2013

Voortgangsrapport Effecten baggerlossingen periode 1 januari - 30 juni 2016

Remote sensing in perspectief. Van kenniscyclus naar beleidscyclus. Roeland Allewijn. Rijksinstituut voor Kust en Zee

Vaarrapport Maasvlakte 2 (nulmeting zandwinning)

Wat zijn de effecten van suppleties op de Habitats van zeebaars en harder?

Ruimtelijke verdeling van functies langs de Nederlandse kust in relatie tot het dynamisch handhaven van de kustlijn

Voorschrift - RWSV Versie: 5

Bodemdiergemeenschap Ameland en Schiermonnikoog T0-2014

Dynamisch kustbeheer. Erna Krommendijk. Milieufederatie Noord-Holland. Versneller van duurzaamheid

wadkanovaren.nl pdf versie

Meten in de Waddenzee

Het Masterplan Kustveiligheid

Samenvatting De kust Zand in vormen en variaties

Memo. Beschouwingen omtrent de mogelijkheid van een rijk strand bij Wemeldinge en Yerseke. 1 Inleiding en doelstelling

EVALUATIE VAN DE VOOROEVERSUPPLETIE BIJ HEEMSKERK ( ) EINDVERSLAG, BACHELOR EINDOPDRACHT, CIVIELE TECHNIEK, UNIVERSITEIT TWENTE

Producentenorganisatie Kokkelvisserij p/a Ir. J. D. Holstein Coxstraat DC Kapelle. Project nummer:

De ecologie van de zandige kust van Nederland

Milieu-effectenbeoordeling van het project ingediend door de AG Haven Oostende.

Inventarisatie van het sublitorale wilde mosselbestand in de westelijke Waddenzee in het voorjaar van 2009

Evaluatie strandsuppletie bij Hoek van Holland 2007

De halfgeknotte strandschelp, Spisula subtruncata, in de Nederlandse kustwateren in 2003

Ecologisch Gericht Suppleren; Meetplan geïntegreerde ecosysteem survey Auteur: Ralf van Hal. Wageningen University & Research rapport C029/18

Ecobeach. Een duurzaam strand door drainage. Brouwersdam, Bas Reedijk. Hoofd afdeling kustwaterbouw BAM Infraconsult

Erosie en aanzanding rond strekdammen bij Katwijk

Basiskustlijn Herziening van de ligging van de basiskustlijn. Datum 30 januari 2018

HET NEMEN, VERPAKKEN EN CONSERVEREN VAN GRONDMONSTERS

Kustlijnzorg-ecologie. Resultaten onderzoeksprogramma 2009

Inventarisatie van ecologische waarden van het agrarisch natuurbeheer in Zeeland juni 2014

Aangedragen inzichten door Staatsbosbeheer, Rijkswaterstaat en Vitens 10 februari 2014

3e Monitoringsrapportage projecten "Slimmer omgaan met zand op Schouwen" en "Herstel duindynamiek Kop van Schouwen"

wadkanovaren.nl waterdiepten a.h.v. de kaartdiepten

Bijlage 2: Onderbouwing concept suppletieprogramma

De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = en Y =

Voorlopige richtlijnen monitoring en ontwerp onderwatersuppleties

Morfo- en sedimentdynamiek van de kustnabije zone te Egmond-aan-Zee ( Nederland )

MOSSELWAD ( ) Herstel en Duurzaam beheer Mosselbanken Waddenzee

Welkom. Ecobeach Wetenschappelijk traject Workshop 10 september namens: BAM RIJKSWATERSTAAT WINN DELTARES

Monitoring en Evaluatie Pilot Zandmotor Fase 2 Evaluatie benthos, vis, vogels en zeezoogdieren

PROJECTNUMMER C ONZE REFERENTIE

Stand van zaken na een half jaar opvolging van de grondwaterpeilen

Zeespiegelmonitor 2018

Ecologisch herstel van twee nieuwe beektrajecten in de bovenlopen van de Kleine Nete

STAALNAME RAPPORTAGE 4SHORE CAMPAGNE T0 (NAJAAR 2013)

Informatie over de versterking van de Noord-Hollandse kust Voor je spreekbeurt of werkstuk

Kustlijnkaarten december Colofon Kustlijnkaartenboek 2012

Deltaprogramma Waddengebied. Deltaprogramma 2012 Probleemanalyse Waddengebied

Wageningen IMARES Institute for Marine Resources & Ecosystem Studies. Rapport C012/07

Eilanden en biotische veranderingen in zee. Dr. ir. M.J. Baptist

De halfgeknotte strandschelp, Spisula subtruncata, in de Nederlandse kustwateren in 2002

De otterschelp Lutraria in de Nederlandse wateren J.A. Craeymeersch & J. Perdon

De Noordzee HET ONTSTAAN

Inhoudelijke overwegingen Zandwinning en -suppletie voor de kust van Callantsoog. Vergunning zandwinning en -suppletie Callantsoog; Nbwet

Ontwikkeling gefaseerde suppletie Ameland

Het aanleggen van een moeras in het Markermeer

Validatie Richtlijn baggervolumebepalingen. Hans Hussem en Hans Tijhuis

Veranderingen in gemiddelde zeeniveaus in de Nederlandse kustwateren. Douwe Dillingh Deltares

Functioneren van het voedselweb in het Eems estuarium onder gemiddelde en extreme omstandigheden

Steekkaart. Meer uitleg over de structuur en inhoud van de steekkaarten, vindt u in de leeswijzer.

Project Best Practices II Tussenrapportage Innovatieprojecten aanlandplicht Selectiviteit Periode 1 maart december 2016

Voorschrift - RWSV Versie: 6

Bijlage 1.3 Bodemdaling in het Eems-Dollardgebied in relatie tot de morfologische ontwikkeling

Transcriptie:

Meetplan veldcampagne ecologie Ameland 2010 Thomas Vanagt en Jannes Heusinkveld 01/11/2010 eindversie

Contents 1. Inleiding... 3 1.1 Achtergrond onderzoeksprogramma effecten suppleties... 3 1.2 Veldcampgane voor de suppleties bij Ameland... 4 2. Keuze referentiegebieden... 5 3. Strandbenthos... 7 3.1 Methodologie... 7 3.2 Monsternamestrategie... 8 4. Subtidaal benthos... 10 4.1 Methodologie... 10 4.2 Monsternamestrategie... 10 5. Epibenthos / demersale vis... 12 5.1 Methodologie... 12 5.2 Monsternamestrategie... 12 6. Planning... 15 6.1 Strandmonstername... 15 6.2 Subtidaal benthos en epibenthos... 15 7. Afstemming met fysische bemonstering... 16 8. Literatuurlijst... 17 Bijlage: monsterpunten Ameland Impactgebied... 18 Bijlage: monsterpunten Ameland Oost... 19 Bijlage: monsterpunten Schiermonnikoog... 20 2

1. Inleiding 1.1 Achtergrond onderzoeksprogramma effecten suppleties Het huidige beleid voor de Nederlandse kust is erop gericht om de kustlijn dynamisch te handhaven en de kusterosie tegen te gaan met natuurlijke materialen zoals zand. Hiervoor wordt suppletiezand in het bedreigde kustvak gebracht. Het benodigde zand hiervoor wordt gewonnen uit dieper water (voorbij de doorgetrokken -20 meter diepte lijn). Een suppletie kan uitgevoerd worden op de vooroever, op het strand, langs een geulwand en in uitzonderlijke gevallen nabij de duinen in de vorm van een duinverzwaring. Bij een vooroeversuppletie wordt gebruik gemaakt van het natuurlijke transport van zand richting de kust. Daarnaast is het voordeliger. De natuurlijke zandige kust is op deze manier veilig en biedt ruimte aan diverse gebruiksfuncties. Rijkswaterstaat wordt bij de uitvoer van haar beherende taken in toenemende mate geconfronteerd met verschillende natuurlijke aspecten van het mariene milieu. In de ondiepe kustzone liggen verschillende beschermde habitats zoals Habitat H1110b en H1140b. Dit betekent dat de huidige wet- en regelgeving (o.a. KRW, Natura2000 en VHR), maar ook natuurlijke ontwikkelingen (klimaatveranderingen en toenemende druk op het ruimtegebruik in de kustgebieden), de behoefte versterken aan een gedegen kennisbasis over de actuele toestand van het mariene ecosysteem van kustgebieden en de menselijke en natuurlijke invloeden hierop. Zandsuppleties zijn één van de menselijke ingrepen waarvan de effecten op het mariene ecosysteem onderzocht moeten worden. In de afgelopen jaren is herhaaldelijk geconstateerd dat de kennis over het ecologisch functioneren van de Nederlandse strand- en brandingszones als onderdelen van het kustfundament ontoereikend is. Hierdoor loopt Rijkswaterstaat het risico de effecten van de reeds optredende opschaling van de suppletiehoeveelheden op het mariene ecosysteem onvoldoende te kunnen beoordelen en inschatten. Er is daarom alle reden om de ecologische effecten van suppleties in de kustzone te onderzoeken. In dit gedachtengoed is er een zesjarig onderzoek- en monitoringprogramma naar de effecten van suppleties op het ecosysteem van de Nederlandse kust opgericht. Dit zesjarige onderzoek- en monitoringprogramma is de uitwerking van een convenant tussen de natuurbeschermingsorganisaties (Waddenvereniging, Stichting Duinbehoud, Stichting De Noordzee, Vogelbescherming Nederland) en Rijkswaterstaat, gesloten op 24 maart 2009. Doel van het convenant is inzicht te krijgen of, en in welke mate, zandsuppleties natuurwaarden beïnvloeden en op welke wijze zandsuppleties in de nabije toekomst kunnen bijdragen aan de opgave om kustveiligheid te realiseren in samenhang met natuurbehoud en -ontwikkeling. Een belangrijke onderzoeksrichting van dit programma wordt gevormd door de vragen met betrekking tot het functioneren van het ecosysteem van de ondiepe kust en het strand. Het programma heeft een jaarlijks karakter met een doorlooptijd tot 2015. 3

1.2 Veldcampgane voor de suppleties bij Ameland In 2010 en 2011 zullen bij Ameland grootschalige suppleties plaatsvinden, zowel op het strand als op de vooroever. Op de westkop van het eiland wordt tussen strandpaal 2 en 4 een strandsuppletie van 2.000.000 m 3 zand aangelegd. Op het Noordzeestrand worden twee suppleties aangelegd, een strandsuppletie van 2.000.000 m 3 zand tussen strandpaal 11,4 en 20 en een vooroeversuppletie van 4.700.000 m 3 tussen strandpaal 11 en 20. Met name deze laatste vormen een unieke gelenheid om in detail op te volgen wat de mogelijke morfologische en ecologische effecten van grootschalige vooroever- en strandsuppleties zijn. Hiervoor is in 2009 op de geplande suppletielocatie een T0 bestandsopname van macrobenthos uitgevoerd (Wijsman et al., 2010). Dit onderzoek heeft zich voornamelijk gericht op de aanwezige soorten en dichtheden op de suppletielocatie. Naar aanleiding van deze bemonstering is besloten om in de zomer van 2010 voor aanvang van de vooroeversuppletie een nieuwe, aanvullende T0 bestandsopname uit te voeren. De T0 bemonstering 2010 heeft als doel niet alleen de suppletielocatie op te nemen maar ook de diepere en ondiepere zones inclusief het strand. De T0 bemonstering moet plaatsvinden ter hoogte van de suppletielocatie, het naast gelegen gebied en op een referentielocatie. Daarnaast zijn de te bemonsteren parameters ook uitgebreider. Niet alleen het subtidaal macrobenthos maar ook het strandbenthos en het subtidaal epibenthos met inbegrip van demersale vis moet worden bemonsterd en dit met het oog op een BACI (before-after/control-impact) analyse. Deltares heeft de opdracht voor deze monitoringcampagne gegund aan een consortium onder leiding van ecoast. Het voorliggende meetplan beschrijft enerzijds de methodologie en anderzijds de planning van de monstername bij Ameland in de zomer van 2010. Dit meetplan is opgesteld op basis van de offerte uitgebracht door ecoast en onderaannemers op 7 juli 2010 en op basis van de bijeenkomsten met Deltares van 16 juli 2010 en 6 augustus 2010. 4

2. Keuze referentiegebieden Bij de keuze van een referentiegebied dient rekening gehouden te worden met de volgende zaken: Het referentiegebied en het impactgebied dienen een gelijkaardige ecologische toestand te vertonen. Dit dient in ieder geval zo te zijn voor de doelsoort(en) van het onderzoek, maar bij voorkeur ook voor de abiotische omgeving; Het referentiegebied mag niet binnen de invloedssfeer van de ingreep liggen. Met andere woorden, men moet a priori uit kunnen sluiten dat de ingreep uitstraalt tot in het referentiegebied. Dit is vaak heel lastig te bereiken, omdat hoe verder men van het impactgebied gaat, hoe groter de kans dat de ecologie verschilt (zie vorige voorwaarde). Hier dient dus soms voor een compromis gekozen te worden; In het referentiegebied zijn geen andere projecten uitgevoerd of gepland in een ruim voldoende periode voor en na de ingreep; Monstername kan in beide gebieden onder dezelfde voorwaarden uitgevoerd worden; Bij voorkeur is over het referentiegebied reeds op voorhand informatie beschikbaar uit eerder onderzoek. Op basis van bovengenoemde criteria, maar ook gebaseerd op de T0 meting uit 2009 en de keuze van referentiegebieden in dat onderzoek (Wijsman et al., 2010), is er een eerste selectie gemaakt van drie mogelijke referentiegebieden: Terschelling, Ameland Oost (ten oosten van paal 20) en Schiermonnikoog (zie onderstaande figuur). Kaart van het Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog, met aanduiding van de mogelijke referentiegebieden en het impactgebied. In onderstaande tabel wordt samengevat in welke mate de drie mogelijke referentiegebieden voldoen aan de vijf criteria: 5

Criterium Terschelling Ameland Oost Schiermonnikoog Ecologie Onduidelijk maar waarschijnlijk Gelijkaardig Waarschijnlijk gelijkaardig 1 gelijkaardig Invloedssfeer Nee Ja Mogelijk heel beperkt Projecten Geen garantie Nee Nee Monstername Ja Ja Ja Informatie Nee Ja 2 Ja 1 Conclusie Matig Matig Goed 1 van Dalfsen, 2007 ; 2 Wijsman et al., 2010 Uit bovenstaande tabel kunnen we concluderen dat Schiermonnikoog het meest geschikte referentiegebied is. Terschelling voldoet ook aan de meeste voorwaarden, maar de kans is reёel dat bij Terschelling gesuppleerd gaat worden in de komende jaren, waardoor de geschiktheid op middenlange termijn sterk daalt. Ameland Oost werd als geschikt referentiegebied gecatalogeerd bij de T0 in 2009. Echter, dit gebied ligt onmiddellijk naast het impactgebied. Daarenboven is het dominante zandtransport oostwaarts, waardoor de kans erg groot is dat ook dit gebied nog binnen de invloedssfeer van de suppletie zal vallen. Uiteindelijk is ervoor geopteerd om de zone tussen paal 11 en 14 op Schiermonnikoog af te bakenen als zoekgebied voor het referentiegebied. Binnen deze kustlangse zone van 4 km kan een referentiegebied van 3 km afgebakend worden, afgaande op de situatie in het veld (strandbemonstering) en de morfologie (subtidaal werk). Daarnaast is besloten om ook de zone ten Oosten van het suppletiegebied op Ameland als referentiegebied/uistralingsgebied mee te bemonsteren voor strandbenthos en subtidaal benthos. Deze zone ligt tussen paal 20 en 23. 6

3. Strandbenthos 3.1 Methodologie Voor het bemonsteren van strandfauna is gekozen voor het werken met een metalen frame als monsternametuig. De belangrijkste reden hiervoor is dat dit aansluit bij de methodologie zoals die bij gelijkaardig onderzoek gebruikt wordt in het buitenland (zie bijv. Speybroeck et al., 2007). Het te gebruiken metalen frame heeft een oppervlakte van 0,1 m 2, wat overeenkomt met de monstername-oppervlakte van de van Veen grijper. Dit maakt vergelijking met de subtidale data eenvoudiger. Het frame heeft aan de onderzijde 2 metalen strips, om ervoor te zorgen dat de diepte van het monster (15 centimeter) exact kan bepaald worden. Een monster wordt uitgegraven met een spade, en daarna in een emmer geplaatst. Vanuit de emmer wordt het sediment overgebracht in de zeef (zie foto). Deze zeef is een speciaal voor strandbenthos ontworpen kuipzeef met een maaswijdte van 1 mm. Het monster kan dankzij deze zeef door één persoon in de swash uitgezeefd worden, waarna het overgebleven sediment, samen met de organismen, overgebracht wordt in de monsterpot. Elke monsterpot is genummerd met een unieke code, die zowel op de pot als op het deksel geschreven staat. Voor extra zekerheid wordt deze code ook op een label geprint en bij het monster gevoegd. Binnen een tijdsspanne van één uur wordt het monster gefixeerd door de hoeveelheid vloeistof te verdubbelen met een concentratie van 8% formaldehyde in zeewater, om zo uit te komen bij een eindconcentratie van 4% formaldehyde in zeewater. 7

3.2 Monsternamestrategie De gekozen monsternamestrategie sluit aan bij die van suppletieonderzoek zoals dit internationaal uitgevoerd wordt (zie o.a. Speybroeck et al., 2007). Dit betekent concreet dat op volgende wijze zal gewerkt worden: Het monsteren start bij hoogwater, en het afgaand tij wordt gevolgd tot het tijdstip van laagwater; Elk uur (± 15 min) wordt per raai één monster genomen. Door het afgaande tij, ligt elk volgend monsterpunt meer zeewaarts van het vorige. Op deze manier ontstaan kustdwarse raaien met telkens zeven strata (duur van één afgaand tij), waarbij elk stratum één monsterpunt bevat; De monsters worden telkens genomen aan de bovengrens van de swash; bij twijfel (droogvallende banken) wordt, indien mogelijk, het meest zeewaartse deel van het strand bemonsterd; Per gebied (impact, Ameland Oost en Schiermonnikoog) worden drie raaien bemonsterd; deze raaien liggen evenredig verdeeld over elk gebied, met een onderlinge afstand van ongeveer één kilometer; dit aantal is gekozen als optimale balans tussen uitvoerbaarheid (meer dan drie raaien betekent het ontdubbelen van de volledige monstername, met significant hogere kosten) en het bekomen van een representatief beeld van het gebied; Om tot een efficiente bemonstering te komen, worden de drie monsters van één stratum zo snel mogelijk na elkaar bemonsterd. Daarom worden de eerste twee monsters niet onmiddellijk uitgezeefd, maar in emmers bewaard. De verplaatsing tussen de raaien gebeurt met een 4x4 voertuig. Bij het derde monsterpunt worden de drie monsters dan uitgezeefd en gefixeerd. Op deze manier kunnen de drie monsters van hetzelfde stratum binnen een tijdspanne van 30 min. genomen worden. Het laatste stratum sluit zo goed mogelijk aan bij het meest ondiepe stratum van de subtidale bemonstering; De strategie wordt in onderstaande figuur gevisualiseerd: 8

In totaal zullen dus per gebied 3x7 monsters genomen worden. Naast de biologische monsters, zullen ook een aantal fysische parameters verzameld worden: Bij hoog- en laagwater wordt een visuele inschatting gemaakt van de golfperiode en brekerhoogte; de periode en hoogte worden bepaald door 10 opeenvolgende brekers te monsteren (meting van periode en visuele schatting van golfhoogte); Bij elk monsterpunt wordt een mengmonster van drie steekbuizen (diameter 3 cm) genomen voor sedimentanalyse; Bij elk monsterpunt wordt de doordringbaarheid van het sediment bepaald door 5 opnames te maken met een handsondeerapparaat; deze informatie vertelt iets over hoe moeilijk of makkelijk het sediment te penetreren is, wat erg relevant is voor organismen die zich in het zand willen ingraven; Op het tijdstip van laagwater worden alle ondertussen droog gevallen monsterpunten opnieuw bemonsterd voor doordringbaarheid van het sediment; Daarnaast wordt bij deze controle ook de diepte van de watertafel bepaald door een put te graven en te meten hoever het grondwater reikt (tot max. 30 cm); Tenslotte wordt ook de diepte van de eventueel aanwezige redoxlaag bepaald; dit gebeurt visueel, door het zoeken van een duidelijk donkere laag in het sediment; Aan het einde van de monstername wordt met behulp van een RTK een zo gedetailleerd mogelijk profiel ingemeten van elke monsternameraai. 9

4. Subtidaal benthos 4.1 Methodologie De bemonstering van het subtidale macrobenthos zal worden uitgevoerd vanaf een onderzoeksschip. Gezien de veelal geringe waterdiepte waarop gewerkt dient te worden, zal het uiteindelijke vaartuig ongeschikt zijn voor het werken met een boxcore, en zal in plaats hiervan worden gewerkt met een 0,1 m 2 Van Veen happer. Dit tuig is uitermate geschikt om in ondiep water te monsteren, en dit is eveneens het tuig waarmee de monstername in 2009 is uitgevoerd (Goudswaard et al., 2009 en Wijsman et al., 2010). Omwille van de te verwachten structuur van de bodem en de ervaringen van de eerder uitgevoerde T0 bemonstering (Goudswaard et al., 2009) zal deze worden verzwaard tot een totaalgewicht van ~ 85 kg (uiteindelijke gewicht zal in het veldrapport worden opgenomen). Hiermee zal op de vooraf vastgestelde stations per station één monster worden genomen, waarbij de geografische positie en de waterdiepte t.o.v. NAP zullen worden geregistreerd. Nadat er een sedimentmonster is gestoken, wordt het monster uitgestort in de zeef(tafel), en wordt er een overzichtsfoto gemaakt voor eventuele latere referentie. Vervolgens wordt het monster uitgespoeld over een 1 mm zeef, en wordt het residu verzameld in een hiervoor geschikte plastic pot en voorzien van een unieke code (zowel in het monster als op de pot). Conservering vindt plaats met een borax gebufferde oplossing van 4-6% formaldehyde in zeewater. Hiermee wordt het monster in de pot aangevuld tot onderdompeling. Tot aan de analyse in het laboratorium zullen de monsters worden bewaard op kamertemperatuur. De beschreven bemonsteringmethode is overeenkomstig met eerder uitgevoerd onderzoek in de brandingszone door Janssen en Mulder (2005) en Van Dalfsen (2007), en is identiek aan de methode van de T0 bemonstering van 2009 (Wijsman et al., 2010). 4.2 Monsternamestrategie Om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de verspreiding van organismen in de ondiepe kustzone, is het van groot belang om rekening te houden met de morfologische eigenschappen van het gebied. De verspreiding van benthos wordt immers voor een groot stuk bepaald door de combinatie van fysische factoren. Er is daarom gekozen om niet met een vaste gridbemonstering te werken, zoals in 2009 (Wijsman et al., 2010), maar om de kustparallelle strata zo te positioneren dat ze verschillende morfologische entiteiten omvatten. In de ondiepe kustzone gaat het hierbij met name om de ondiepe banken en de tussenliggende troggen. Voor het bepalen van de monsterlocaties is de huidige kustmorfologie zeer belangrijk. De JARKUS opname van april 2010 werd recent genoeg geacht. Omdat de ligging van banken en troggen door het seizoen heen enigszins kan verschuiven, zal de morfologie worden gecontroleerd aan de hand van de diepte profielen uit het Medusa systeem (deze zullen medio week 33 worden opgeleverd); 10

indien dit zeer sterk afwijkt van de in april gemeten Jarkus raaien dan zal er een heroverweging van de monsterlocaties plaats vinden. De exacte ligging ervan zal door Deltares, in nauw overleg met ecoast, in de vorm van een digitale file met coördinaten worden aangeleverd op basis waarvan de monstername zal worden uitgevoerd. Om enerzijds tot een representatief beeld te komen van de variatie aan morfologische entiteiten, en anderzijds de gebieden van 3 km breed (kustparallel) voldoende in beeld te krijgen, zullen per gebied zes raaien worden bemonsterd, met 10 monsterstrata per raai. De overeenkomen strata hebben telkens een specifieke locatie ten opzichte van de kustmorfologie: (van zeewaarts naar kustwaarts): HD: offshore punt op 3 km afstand H4: op de buitenste helling, op ong. 2 km afstand H3: op de buitenste helling, maar binnen het suppletiegebied B2: op de top van de buitenste brekerbank H2: op de zeewaartse helling van de buitenste trog T2: op de bodem van de buitenste trog H1: op de kustwaartse helling van de buitenste trog B1: op de top van de tweede brekerbank T1: op de bodem van de tweede trog LW: overlappend punt met strand-opname De meest ondiepe strata sluiten hierbij aan bij de laagste strata van de strandbemonstering. Kaartjes en profielen van de 18 te bemonsteren raaien zijn bijgevoegd in Bijlage. Naast de biologische monsters, zullen ook een aantal fysische parameters verzameld worden: Waterdiepte wordt bepaald met de dieptemeter van het schip; Bij elk monsterpunt wordt een sedimentmonster uit de van Veen genomen voor sedimentanalyse; Klimatologische omstandigheden (weer en golfgegevens) kunnen betrokken worden bij het KNMI en bij Rijkswaterstaat. 11

5. Epibenthos / demersale vis 5.1 Methodologie Bij het bemonsteren van epibenthos en demersale vis dient men een goed compromis te vinden tussen het detailniveau van de monstername en de handelbaarheid van de monsters aan boord. Omdat de nadruk van dit onderzoek ligt op de juveniele demersale vis, en in het algemeen de kraam- en/of kinderkamerfunctie van de ondiepe kustzone, is gekozen voor het werken met een kleine boomkor met een fijnmazig net. Hiervoor beschikken wij over een boomkor van 3 meter breed en een net met gestrekte maaswijdte van 22 mm (in de kuil). Een dergelijke boomkor is voldoende breed om kwantitatief te monsteren, maar ook voldoende handelbaar om in ondiep water te kunnen vissen, en om de monsters efficiënt te kunnen verwerken aan boord. Een maaswijdte van 22 mm is voldoende fijn om juveniele vissen te bemonsteren in de maanden augustus/september, maar toch wijd genoeg om het grootste deel van het debris door te laten. Elke sleep wordt initieel aan boord verwerkt op een uitzoektafel, waarbij de vangst gesorteerd wordt op adulte vis, juveniele vis en invertebraten. Adulte en juveniele vissen worden ter plaatse gedetermineerd en opgemeten; van de invertebraten worden indien nodig deelmonsters genomen (een grof epibenthosmonster van 6 liter en een fijn epibenthosmonster van 1-2 liter). Deze worden indien mogelijk direct aan boord verwerkt, of koel bewaard en na de monstername ingevroren voor verdere behandeling in het laboratorium. 5.2 Monsternamestrategie Hoewel epibenthos mobieler is dan endobenthos, lijkt de redenering om te monsteren volgens de morfologie (zie 4.2) ook bruikbaar voor het epibenthos. Het bepalen van de in dit geval kustparallelle raaien zal ook voor het epibenthos gebeuren op basis van de Jarkus-raaien van april 2010. De zes kustparallelle raaien per gebied komen grotendeels overeen met de strata van de subtidaal benthosbemonstering: (van zeewaarts naar kustwaarts): D (= HD van macrobenthos): offshore raai op 3 km afstand H (= H3 van macrobenthos): op de buitenste helling, net onder de top van de bank B2: op de top van de buitenste brekerbank T2: op de bodem van de buitenste trog T1: op de bodem van de tweede trog SH: raai op de kustwaartse helling van de tweede trog 12

De positie van de epibenthos raaien t.o.v. het dwarsprofiel van de ondiepe kustzone is in onderstaande figuur weergegeven: Dwarsprofiel met aanduiding epibenthos raaien SH T1 T2 B2 H D Elke raai bestaat uit een sleep van 15 minuten, wat overeen komt met een afstand van ongeveer 2 km. Dit past binnen de breedte van het impactgebied (tussen paal 17 en 20). De volgorde van het nemen van de monsters hangt af van het getij, waarbij de hoogste gelegen monsters tijdens hoogwater genomen dienen te worden. Elke sleep wordt op dezelfde snelheid ten opzichte van de heersende stroming (en dus niet snelheid en richting over de bodem) uitgevoerd. Om dicht genoeg bij het strand te kunnen komen, dient de monstername te gebeurden in de periode van springtij. Omwille van de hogere mobiliteit van epibenthos, is ervoor gekozen om het gebied Ameland Oost niet te bemonsteren. Dit gebied ligt immers onmiddellijk ten oosten van het impactgebied. Dag/nacht-regime Van demersale visfauna en epibenthos is het bekend dat ze complexe migratiepatronen vertonen (Gibson et al., 1998). Eén van de dominante patronen is tidale en dag/nacht migratie in de zeer ondiepe kustzone (Beyst et al., 2001; 2002). Om een goed beeld te krijgen van het belang van de kustzone voor demersale vis en epibenthos, zal de hierboven beschreven monstername per gebied twee maal uitgevoerd worden: één keer overdag, en één keer s nachts. 13

Op deze manier bekomen we niet alleen meer informatie over de aanwezigheid van demersale vis en epibenthos in het onderzoeksgebied, dit zal ons ook in staat stellen om te bepalen of de ondiepe kustzone inderdaad een belangrijke rol speelt als kinderkamer voor juveniele vis en schaaldieren, en wanneer ze deze functie vervult. Naast de biologische monsters, zullen ook een aantal fysische parameters verzameld worden: Waterdiepte wordt bepaald met de dieptemeter van het schip; Klimatologische omstandigheden (weer, turbiditeit en golfgegevens) kunnen betrokken worden bij het KNMI en bij Rijkswaterstaat. 14

6. Planning 6.1 Strandmonstername Voor de strandmonstername zijn minstens drie dagen nodig, op het tijdstip van springtij. De monstername staat gepland in week 32. Er is geen reden om aan te nemen dat deze monstername niet zal kunnen doorgaan omwille van overmacht, zoals ongunstige weersomstandigheden. 6.2 Subtidaal benthos en epibenthos Voor het subtidaal benthos en het epibenthos werk zijn minstens vijf dagen nodig, waarbij het belangrijk is dat de weersomstandigheden gunstig zijn (windkracht tot maximaal 5 Beaufort en golven tot maximaal 1,5 m). Uitgaande van gunstige weersomstandigheden, zal de bemonstering uitgevoerd worden in week 34. Mocht dit door slecht weer niet door kunnen gaan, zijn er uitwijkmogelijkheden naar bij voorkeur week 36, en in mindere mate week 35 en 37. In de monsternameweek zullen er twee dagbemonsteringen voor epibenthos worden gedaan (Ameland Impact en Schiermonnikoog), twee nacht bemonsteringen epibenthos (Ameland Impact en Schiermonnikoog) en drie macrobenthos bemonsteringen (Ameland Impact, Ameland Oost en Schiermonnikoog). De planning is om achtereenvolgens in twee dagen de epibenthosbemonsteringen uit te voeren (in de middag en rond middernacht), volgorde van de gebieden nader te bepalen. In de dagen hiervoor of hierna zal het macrobenthos worden bemonsterd, de daadwerkelijke data hiervoor zijn rechtstreeks afhankelijk van de voortgang bij de epibenthos bemonsteringen. 15

7. Afstemming met fysische bemonstering Deze afstemming is ondertussen gebeurd via een afzonderlijke opdracht tussen Stichting Deltares en thefieldworkcompany. Deze opdracht houdt onder meer in het invaren van het impactgebied met het MEDUSA-systeem en met SideScanSonar, en het plaatsen van stromingsmeters. Wat de sedimentanalyses betreft, is voorzien dat deze verzameld zullen worden tijdens de campagne voor de biologische monitoring, en dat de monsters daarna aangeleverd zullen worden aan Deltares voor verdere analyse. 16

8. Literatuurlijst Beyst, B., Hostens, K., Mees, J., 2001. Factors influencing fish and macrocrustacean communities in the surf zone of sandy beaches in Belgium: temporal variation. Journal of Sea Research 46, 281-294 Beyst, B., Vanaverbeke, J., Vincx M., Mees, J., 2002. Tidal and diurnal periodicity in macrocrustaceans and demersal fish of an exposed Sandy beach with special emphasis on juvenile plaice Pleuronectes platessa. Marine Ecology-progress series 225, 263-274. Gibson, R.N., Pihl, L., Burrows, M.T., Modin, J. Wennhage, H., Nickell, L.A., 1998. Diel movements of juvenile plaice Pleuronectes platessa in relation to predators, competitors, food availability and abiotic factors on a microtidal nursery ground. Marine Ecology-progress series 165, 145-159 Goudswaard K., Perdon J., Kesteloo J. et al. (2009). Mesheften, Strandschelpen, Kokkels, Mosselen en Otterschelpen in de Nederlandse kustwateren in 2009. Wageningen IMARES rapport C086/09. Janssen G. en Mulder S. (2005). Zonation of macrofauna across sandy beaches and surf zones along the Dutch coast. Oceanologia 47 (2): 265-282. Speybroeck J. (2007). Ecology of macrobenthos as a baseline for an ecological adjustment of beach nourishment. PhD Thesis. Universiteit Gent. 189 pp Van Dalfsen J. (2007). Inventarisatie brandingszone Wageningen Imares Rapport C138/07 Wijsman J., Goudswaard K., Meesters E. en Vanagt T. (2010). Macrofaunagemeenschap in het onderwatersuppletiegebied Ameland-Midden tijdens de zomer 2009 (T0-meting). Wageningen IMARES rapport C119/09. 17

Bijlage: monsterpunten Ameland Impactgebied 18

Bijlage: monsterpunten Ameland Oost 19

Bijlage: monsterpunten Schiermonnikoog 20