Rapport. Datum: 28 juli 2000 Rapportnummer: 2000/252



Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 19 maart 1998 Rapportnummer: 1998/070

Rapport. Datum: 8 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/261

Rapport. Datum: 12 september 2000 Rapportnummer: 2000/306

Rapport. Datum: 23 maart 2000 Rapportnummer: 2000/115

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/053

Rapport. Datum: 19 januari 2001 Rapportnummer: 2001/016

Rapport. Datum: 21 juni 2000 Rapportnummer: 2000/224

Rapport. Datum: 20 augustus 2003 Rapportnummer: 2003/272

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/087

Rapport. Datum: 2 oktober 2000 Rapportnummer: 2000/336

Rapport. Datum: 23 februari 1998 Rapportnummer: 1998/033

Rapport. Datum: 31 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/255

Behandeling bezwaarschrift Publiekdienst gemeente Almere

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/178

Rapport. Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110

Rapport. Datum: 22 mei 2003 Rapportnummer: 2003/144

Rapport. Datum: 11 april 2000 Rapportnummer: 2000/148

Rapport. Datum: 14 juni 2000 Rapportnummer: 2000/213

Rapport. Datum: 10 oktober 2002 Rapportnummer: 2002/307

Rapport. Datum: 23 maart 1999 Rapportnummer: 1999/117

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/199

Rapport. Datum: 6 juli 2004 Rapportnummer: 2004/276

Rapport. Datum: 26 september 2005 Rapportnummer: 2005/293

Rapport. Datum: 7 april 2004 Rapportnummer: 2004/118

Rapport. Datum: 6 juli 2001 Rapportnummer: 2001/192

Rapport. Datum: 2 maart 2000 Rapportnummer: 2000/077

Rapport. Datum: 18 september 2003 Rapportnummer: 2003/319

Rapport. Datum: 26 april 2000 Rapportnummer: 2000/163

Rapport. Datum: 2 oktober 2002 Rapportnummer: 2002/303

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/266

4. Op 13 januari 2008 wendde verzoeker zich tot de Nationale ombudsman omdat hij nog geen nieuw besluit van de PUR had ontvangen.

Rapport. Datum: 23 augustus 1999 Rapportnummer: 1999/367

Rapport. Datum: 19 februari 2001 Rapportnummer: 2001/048

Rapport. Datum: 29 september 1998 Rapportnummer: 1998/406

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/192

Rapport. Datum: 12 juni 2006 Rapportnummer: 2006/208

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/049

Rapport. Datum: 8 april 2005 Rapportnummer: 2005/110

Rapport. Datum: 19 augustus 1999 Rapportnummer: 1999/357

Rapport. Rapport over een klacht betreffende het Ministerie van Defensie uit Den Haag. Datum: 20 november Rapportnummer: 2011/341

Rapport. Datum: 27 augustus 1998 Rapportnummer: 1998/353

Rapport. Datum: 3 maart 1999 Rapportnummer: 1999/087

Rapport. Datum: 11 juli 2003 Rapportnummer: 2003/218

Rapport. Datum: 15 april 1999 Rapportnummer: 1999/180

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen uit Utrecht. Datum: 22 november Rapportnummer: 2011/346

Rapport. Datum: 28 juni 1999 Rapportnummer: 1999/282

Rapport. Datum: 6 april 2001 Rapportnummer: 2001/096

Rapport. Datum: 2 juni 1998 Rapportnummer: 1998/203

Rapport. Datum: 18 december 2003 Rapportnummer: 2003/486

Rapport. Datum: 25 maart 1998 Rapportnummer: 1998/083

Rapport. Datum: 8 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/237

Rapport. Datum: 16 maart 1998 Rapportnummer: 1998/061

Rapport. Datum: 30 juni 1999 Rapportnummer: 1999/295

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 31 december 2002 Rapportnummer: 2002/405

Rapport. Inzake een klacht over de minister van Defensie uit Den Haag. Datum: 18 augustus Rapportnummer: 2011/248

Rapport. Datum: 18 augustus 2004 Rapportnummer: 2004/324

Verzoeker klaagt erover dat de officier van justitie van de CVOM stelselmatig niet op zijn correspondentie reageert.

Naar aanleiding van de beslissing van de gemeente van 16 maart 2007 wendde verzoekster zich opnieuw tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 27 januari 2000 Rapportnummer: 2000/025

Rapport. Datum: 22 november 2010 Rapportnummer: 2010/332

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 27 augustus 1998 Rapportnummer: 1998/354

Rapport. Datum: 22 juli 2002 Rapportnummer: 2002/218

Rapport. Datum: 25 april 2001 Rapportnummer: 2001/115

Rapport. Datum: 15 maart 2000 Rapportnummer: 2000/095

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/092

Rapport. Datum: 27 mei 2005 Rapportnummer: 2005/156

Rapport 1993/563, Nationale ombudsman, 13 augustus 1993

Rapport. Datum: 11 maart 1999 Rapportnummer: 1999/100

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/334

Rapport. Datum: 13 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/316

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/084

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 22 februari 1999 Rapportnummer: 1999/059

Rapport. Datum: 30 januari 2007 Rapportnummer: 2007/017

Rapport. Datum: 9 juli 1998 Rapportnummer: 1998/270

Rapport. Datum: 6 februari 2004 Rapportnummer: 2004/034

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 22 januari 2002 Rapportnummer: 2002/005

Rapport. Datum: 26 september 2001 Rapportnummer: 2001/293

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Huurcommissie te Den Haag. Datum: 5 januari Rapportnummer: 2012/001

Rapport. Datum: 15 september 2006 Rapportnummer: 2006/321

Zij klaagt er voorts over dat de SVB de schade en kosten die het gevolg waren van de werkwijze van de SVB niet aan haar wil vergoeden.

Rapport. Datum: 15 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/282

Rapport. Datum: 8 juni 1998 Rapportnummer: 1998/216

Rapport. Datum: 20 december 1999 Rapportnummer: 1999/513

Rapport. Datum: 23 februari 1999 Rapportnummer: 1999/065

Rapport. Datum: 13 april 1999 Rapportnummer: 1999/157

Rapport. Datum: 21 maart 2003 Rapportnummer: 2003/061

Rapport. Datum: 27 december 2005 Rapportnummer: 2005/401

2. Bij brief van 19 december 2006 bevestigde het ministerie de ontvangst van het WOB-verzoek.

Rapport. Datum: 2 juli 2004 Rapportnummer: 2004/275

Rapport. Datum: 26 maart 2002 Rapportnummer: 2002/088

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Datum: 25 augustus 2004 Rapportnummer: 2004/335

Rapport. Datum: 17 september 1999 Rapportnummer: 1999/404

Transcriptie:

Rapport Datum: 28 juli 2000 Rapportnummer: 2000/252

2 Klacht Op 8 maart 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw M. te Rotterdam, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Douane, district Rotterdam. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financiën, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd: Verzoekster klaagt over de lange behandelingsduur door de Belastingdienst/Douane, district Rotterdam, van het door haar en haar echtgenoot ingediende bezwaarschrift tegen de beslissing tot afwijzing van een verzoek om vrijstelling van belasting voor invoer van een motorvoertuig. Achtergrond 1. Algemene wet bestuursrecht (Wet van 4 juni 1992, Stb. 315) Artikel 6:14, eerste lid: "Het orgaan waarbij het bezwaar- of beroepschrift is ingediend, bevestigt de ontvangst daarvan schriftelijk." 2. Voorschrift Algemene wet bestuursrecht 1997 (Besluit van 21 juli 1997 van de Staatssecretaris van Financiën, nr. AFZ97/4566M) Artikel 6.2.7.: "Voor de afdoening van bezwaarschriften geldt, dat deze in beginsel binnen de termijnen van de Awb (artikel 7:10 Awb) worden afgehandeld. De hoofdregel daarbij is dat de inspecteur binnen zes weken na ontvangst van het bezwaarschrift uitspraak doet. Voldoet het bezwaarschrift niet aan de minimumeisen (...) dan stelt de inspecteur belanghebbende in de gelegenheid het bezwaarschrift binnen een redelijke termijn aan te vullen. De termijn die belanghebbende nodig heeft om het bezwaarschrift aan te vullen dan wel ongebruikt laat verstrijken, schort de beslistermijn voor de inspecteur op. Kan de inspecteur niet binnen zes weken (of binnen zes weken verlengd met de periode gedurende welke de beslistermijn is opgeschort) op het bezwaarschrift beslissen dan kan hij de beslistermijn met ten hoogste vier weken verlengen. Hij doet hiervan schriftelijk mededeling aan belanghebbende. In overleg met belangheb-bende is verder uitstel mogelijk.

3 De AWR (artikel 25) geeft de inspecteur formeel een beslistermijn van één jaar met de mogelijkheid deze termijn - met schriftelijke toestemming van of vanwege de minister -met maximaal één jaar te verlengen. Van deze mogelijkheid maakt de Belastingdienst alleen in uitzonderingsgevallen gebruik. Hierbij kan worden gedacht aan massaal inge-diende bezwaarschriften waarover de Belastingsdienst nog geen definitief standpunt heeft ingenomen of indien belanghebbende weigert mee te werken aan een voort-varende afhandeling van zijn bezwaarschrift..." Onderzoek In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst/Douane, district Rotterdam, verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Belastingdienst/Douane, district Rotterdam, en verzoekster deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Bevindingen De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt: 1. Bij brief van 7 november 1999 dienden verzoekster en haar echtgenoot bij de Belastingdienst/Douane, district Rotterdam, (hierna: de Douane) een bezwaarschrift in. Het bezwaarschrift richtte zich tegen de beslissing van de Belastingdienst/Douane, douanepost Rotterdam Westzeedijk, tot afwijzing van een verzoek om vrijstelling van belasting voor invoer van een motorvoertuig. 2. De Douane liet de echtgenoot van verzoekster bij brief van 28 december 1999 onder meer het volgende weten: "Ik heb het voornemen om uw bezwaarschrift van 07 november 1999 af te wijzen. (...) Voordat ik een definitieve beslissing neem, stel ik u alsnog in de gelegenheid om binnen 14 dagen na dagtekening van deze brief te reageren. De met u gemaakte afspraak over de termijn waarbinnen het bezwaarschrift zal worden afgedaan wordt verlengd met de hierboven genoemde termijn van veertien dagen. Tevens stel ik u in de gelegenheid uw standpunt mondeling toe te lichten. Indien u van deze gelegenheid gebruik wil maken kunt u binnen twee weken na dagtekening van deze brief een afspraak maken via bovengenoemd telefoonnummer.

4 Mocht u binnen de gestelde termijn niet hebben gereageerd, dan wijs ik uw bezwaarschrift af. Voor alle duidelijkheid deel ik u nog mee dat ik mijn voornemen om uw bezwaarschrift af te wijzen alleen op basis van nieuw schriftelijk bewijsmateriaal kan wijzigen." 3. In het kader van de bezwaarschriftprocedure werden verzoekster en haar echtgenoot op 20 januari 2000 door de Douane gehoord. 4. In het verslag hoorgesprek van 20 januari 2000 opgemaakt door de Douane staat vermeld dat de medewerkers van de Douane zo snel mogelijk zouden laten weten wat de uitspraak zou zijn. 5. De Douane deed op 29 februari 2000 uitspraak op het bezwaarschrift. B. STANDPUNT VERZOEKSTER Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder klacht. In het door verzoekster ingediende verzoekschrift wordt onder meer het volgende opgemerkt: "Ons verzoek om vrijstelling van belasting voor onze auto werd desondanks door de inspecteur afgewezen (...). Hiertegen hebben wij bezwaar aangetekend door middel van een aangetekende brief d.d. 7 november 1999, welke aangetekend is verstuurd op maandag 8 november 1999. Hiervan hebben wij nooit een ontvangstbevestiging ontvangen. Op woensdag 1 december (1999; N.o.) heb ik daarom gebeld met de douane en gesproken met mevrouw G. Deze had ons bezwaarschrift wel gezien maar nog geen ontvangstbevestiging gestuurd. (...) Op donderdag 3 februari (2000; N.o.) heb ik (de Douane; N.o.) opgebeld en gesproken met Dhr. B. die mij vertelde dat er een beslissing genomen was en dat wij hiervan zo spoedig mogelijk bericht zouden ontvangen. Omdat wij niets vernamen hebben wij op 29 februari (2000; N.o.) opnieuw een aangetekende brief verstuurd met het verzoek om vrijstelling." C. STANDPUNT BELASTINGDIENST/DOUANE, DISTRICT ROTTERDAM In reactie op de klacht en enkele vragen liet de Douane onder meer het volgende weten:

5 "Is het juist dat de douane geen ontvangstbevestiging van het bezwaarschrift aan de echtgenoot van verzoeker (verzoekster; N.o.) heeft gestuurd? Op 22 december 1999 is de ontvangstbevestiging van de brief waarin bezwaar wordt gemaakt, gestuurd naar Gebr. N. B.V. te Rotterdam. Laatstgenoemde B.V. is het, door (verzoekster; N.o.), ingeschakelde verhuisbedrijf, die de douaneprocedures heeft verzorgd en waar de betreffende auto ook was opgeslagen. De juiste weg zou echter zijn geweest als de ontvangstbevestiging direct aan (verzoekster; N.o.) was gestuurd. (...) Op welke wijze is door de douane aan de echtgenoot van verzoekster kenbaar gemaakt binnen welke termijn het bezwaarschrift zou worden afgedaan, zoals is vermeld in de brief van 28 december 1999 van de douane? De termijn waarop uitspraak wordt gedaan staat vermeld in de ontvangstbevestiging. Wellicht heeft het verhuisbedrijf deze ontvangstbevestiging niet doorgestuurd naar (verzoekster; N.o.). Wat is de reden dat de douane niet binnen zes weken na ontvangst van het bezwaarschrift een beslissing heeft genomen? De behandeling van het bezwaarschrift is vertraagd vanwege de grote hoeveelheid bezwaarschriften die op dat moment in behandeling genomen waren of moesten worden." Beoordeling 1. Verzoekster klaagt over de lange duur van de behandeling door de Belastingdienst/ Douane, district Rotterdam, (hierna: de Douane) van het door haar en haar echtgenoot op 7 november 1999 ingediende bezwaarschrift. Het bezwaarschrift richtte zich tegen de beslissing tot afwijzing van een verzoek om vrijstelling van belasting voor invoer van een motorvoertuig. Naar aanleiding van een brief van 28 december 1999 van de Douane zijn verzoekster en haar echtgenoot op 20 januari 2000 gehoord. Tijdens deze hoorzitting is namens de Douane medegedeeld dat men zo snel mogelijk zou laten weten wat de uitspraak zou zijn. Op 28 februari 2000 werd door de Douane op het bezwaarschrift beslist. De echtgenoot van verzoekster werd hiervan bij brief van 28 februari 2000 in kennis gesteld. 2. De Douane liet in reactie op de klacht weten dat de behandeling van het bezwaarschrift was vertraagd vanwege de grote hoeveelheid bezwaarschriften die op dat moment in behandeling genomen waren of moesten worden. Voorts liet de Douane weten dat er geen ontvangstbevestiging naar verzoeksters echtgenoot was gestuurd. 3. Het is niet juist dat de Douane geen ontvangstbevestiging naar verzoekster en haar echtgenoot heeft gestuurd. Ingevolge het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht

6 moet het orgaan waarbij het bezwaarschrift is ingediend de ontvangst daarvan schriftelijk bevestigen (zie achtergrond, onder 1.). Gelet op de vereiste rechtszekerheid en de hierna onder 4. te noemen termijn waarbinnen de Douane - in beginsel - op het bezwaarschrift had moeten beslissen, mocht worden verwacht dat de Douane kort na ontvangst van het bezwaarschrift een bevestiging van ontvangst aan de indieners van het bezwaarschrift, te weten verzoekster en haar echtgenoot, zou sturen. Dat de Douane - overigens pas bij brief van 22 december 1999 - een ontvangstbevestiging naar het door verzoekster ingeschakelde verhuisbedrijf heeft gestuurd, doet aan het bovenstaande niet af. 4. Ingevolge het bepaalde in het Voorschrift Algemene wet bestuursrecht 1997 (zie achtergrond, onder 2.) is de hoofdregel dat de Douane binnen zes weken na ontvangst van het bezwaarschrift uitspraak doet. Kan de Douane niet binnen zes weken (of binnen zes weken verlengd met de periode gedurende welke de beslistermijn is opgeschort) op het bezwaarschrift beslissen, dan kan hij de beslistermijn met ten hoogste vier weken verlengen. 5. Gerekend vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift op 9 november 1999, had de Douane - ingevolge het door de Douane gehanteerde beleid overeenkomstig het Voorschrift Algemene wet bestuursrecht 1997 - uiterlijk binnen zes weken, dus voor 21 december 1999, een beslissing moeten nemen. De Douane heeft bij brief van 28 december 1999 laten weten de termijn waarbinnen het bezwaarschrift zou worden afgedaan met veertien dagen te verlengen. Verzoekster en haar echtgenoot hebben vervolgens gebruik gemaakt van de mogelijkheid gehoord te worden. 6. Het Voorschrift Algemene wet bestuursrecht 1997 schrijft tevens voor dat (nadere) verlenging van de beslistermijn op een bezwaarschrift dient plaats te vinden in overleg met belanghebbende. De Douane heeft op 20 januari 2000 aan verzoekster en haar echtgenoot kenbaar gemaakt zo snel mogelijk te zullen laten weten wat de uitspraak zou zijn. Niet is gebleken dat verzoekster en haar echtgenoot met verder uitstel hebben ingestemd. Het is derhalve niet juist dat de uitspraak vervolgens vijf weken nadien aan verzoeksters echtgenoot is kenbaar gemaakt. 7. De door de Douane genoemde oorzaak van de langere behandelingsduur is van interne aard. Zij vormt weliswaar een verklaring van de ontstane vertraging, maar zij is jegens verzoekster niet toereikend als rechtvaardiging. 8. Verzoekster kan derhalve worden gevolgd in haar kritiek op de tijd die gemoeid is geweest met de behandeling van het door haar en haar echtgenoot ingediende bezwaarschrift. Behandeling van bezwaarschriften dient plaats te vinden binnen de daarvoor gestelde termijnen. Bovendien behoren indieners van bezwaarschriften tussentijds adequaat te worden geïnformeerd over de stand van zaken en de

7 behandelingsduur. Hieraan is in het onderhavige geval niet voldaan. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/Douane, district Rotterdam, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financiën, is gegrond.