ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ1136

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ0561

ECLI:NL:RBSGR:2004:BL5739

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBAMS:2012:BX3339

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8326

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:CRVB:2005:AT3000

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

ECLI:NL:RBAMS:2012:BY6930

ECLI:NL:RBROT:2001:AD4035

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

ECLI:NL:RBZWB:2016:7164

ECLI:NL:RBROT:2000:AA7327

ECLI:NL:CRVB:2016:3039

ECLI:NL:RVS:2015:3038

ECLI:NL:CRVB:2001:AB2258

ECLI:NL:CRVB:2012:BV0179

ECLI:NL:RBNHO:2015:7536

ECLI:NL:RBDHA:2016:1194

ECLI:NL:RBLIM:2017:544

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; Dienst Werk, Zorg en Inkomen (Dienst WZI), te Eindhoven, verweerder.

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB9565

ECLI:NL:RBMAA:2000:AA7321

ECLI:NL:RBUTR:2010:BN4493

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

ECLI:NL:CRVB:2017:2833

ECLI:NL:CRVB:2017:1283

ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229

ECLI:NL:RBALK:2011:BQ1956

ECLI:NL:CRVB:2017:228

ECLI:NL:RVS:2013:BZ1273

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

ECLI:NL:CRVB:2014:819

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682

ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157

ECLI:NL:CRVB:2015:4913

ECLI:NL:CRVB:2007:BB0694

ECLI:NL:CRVB:2016:3651

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ6206

ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3477

ECLI:NL:RBGEL:2017:4108

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:RBNHO:2016:6839

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. de Raad voor Rechtsbijstand 's-gravenhage, appellant,

ECLI:NL:RBSHE:2004:AO8345

ECLI:NL:RBDHA:2016:16586

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

ECLI:NL:CRVB:2010:BM6743

ECLI:NL:RBDHA:2016:4544

ECLI:NL:RBMNE:2015:8351

ECLI:NL:RBALK:2012:BV7977

ECLI:NL:CRVB:2008:BC5947

ECLI:NL:CRVB:2017:1689


ECLI:NL:RVS:2016:3050

ECLI:NL:RBSGR:2005:AT7507

ECLI:NL:RBDHA:2017:6306

LJN: BO7059, Rechtbank Amsterdam, AWB 09/3604 AOW. Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:RBSGR:2010:BL9946

ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

ECLI:NL:RVS:2005:AU2988

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB5469

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Uitspraak. RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Sector Bestuursrecht Registratienummer: Awb 10/895. uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

ECLI:NL:CRVB:2014:3463

ECLI:NL:RBROT:2016:9569

ECLI:NL:RBAMS:2013:8696

ECLI:NL:RBDHA:2014:10175

ECLI:NL:RBGEL:2015:5301

ECLI:NL:RBGEL:2014:3129

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:RBZWB:2013:5523

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:CRVB:2012:BY4592

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY7449

ECLI:NL:CRVB:2008:BD3530

ECLI:NL:RBMID:2012:BY0806

ECLI:NL:RBDHA:2015:9396

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:CRVB:2008:BG7278

ECLI:NL:CRVB:2010:BM7336

ECLI:NL:CRVB:1999:ZB8147

ECLI:NL:RVS:2014:3026

ECLI:NL:RBDOR:2009:BI7963

EelI: Nl: RBOVE:2016: 2665

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

ECLI:NL:RBGEL:2014:4543

ECLI:NL:CRVB:2015:4258

ECLI:NL:RBGEL:2015:2369

ECLI:NL:RBNHO:2017:3051

ECLI:NL:CRVB:2005:AS8553

ECLI:NL:RVS:2014:1169

Transcriptie:

ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ1136 Instantie Datum uitspraak 07-09-2006 Datum publicatie 02-11-2006 Zaaknummer Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Rechtbank 's-gravenhage AWB 03/4987 MAWKLU Ambtenarenrecht Eerste aanleg - enkelvoudig art. 17 c AMAR, verzoek vergoeding studiekosten voor studie Nederlands recht Eiser heeft hij zijn verzoek gebaseerd op het wegwerken van een scholingsachterstand. Volgens hem gaat het niet om het wegnemen van lacunes in de (beroeps)opleiding. Verweerder heeft zijn verzoek(...) afgewezen op de grond dat het zou gaan om het doen van een andere beroepskeuze. Die grond speelt namelijk geen rol als het gaat om het wegwerken van een scholingsachterstand. Doordat uit het bestreden niet blijkt op welke grond verweerder het verzoek van eiser heeft afgewezen berust het bestreden besluit op een ondeugdelijke motivering en komt het om die reden voor vernietiging in aanmerking. Vindplaatsen Rechtspraak.nl TAR 2006/177 Uitspraak Rechtbank 's-gravenhage sector bestuursrecht derde afdeling, enkelvoudige kamer Reg. nr. AWB 03/4987 MAWKLU UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak in het geding tussen [eiser], wonende te [woonplaats], eiser, en

de Commandant der Luchtstrijdkrachten, verweerder. Ontstaan en loop van het geding 1. Eiser, kapitein bij de Koninklijke Luchtmacht, heeft bij brief van 24 maart 2003 bij verweerder een aanvraag ingediend om een tegemoetkoming van 100% in de studiekosten ingevolge artikel 17c van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) voor zijn studie Nederlands Recht. 2. Bij besluit van 8 juli 2003 heeft de Commandant van het Air Operations Control Station Nieuw Milligen dit verzoek namens verweerder afgewezen. 3. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 25 augustus 2003 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Eiser is gehoord omtrent zijn bezwaar door het Adviesorgaan Bestuursrechtelijke Geschillen van de Koninklijke Luchtmacht (Adviesorgaan) op 23 september 2003. 4. Bij besluit van 15 oktober 2003 heeft verweerder het bezwaar van eiser, overeenkomstig het daarover uitgebrachte advies van het Adviesorgaan, ongegrond verklaard. 5. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 21 november 2003 beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebben stukken overgelegd en tevens bij brief van 30 januari 2004 een verweerschrift ingediend. 6. De zaak is op 18 januari 2005 ter zitting behandeld. Ter zitting heeft verweerder het bestreden besluit van 15 oktober 2003 ingetrokken. Verweerder heeft op 5 april 2005 een nieuw besluit genomen. Eiser heeft hierop gereageerd bij ongedateerde brief, binnengekomen op 6 mei 2005. 7. De zaak is op 24 augustus 2006 (wederom) ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.I. Biharie-Pronk. Motivering 1. Eiser is bezig met een rechtenstudie aan de Open Universiteit. Bij besluit van 30 maart 2001 is eiser reeds een tegemoetkoming van 50% in de studiekosten van voornoemde studie toegekend op grond van artikel 17b van het AMAR. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij werkzaam is in een typisch functiegebied voor Defensie. Zijn HAVO-opleiding kan niet gezien worden als een voor de arbeidsmarkt relevante opleiding. Voorts is het volgen van de studie rechten niet gericht op het doen van een andere beroepskeuze. Het gaat om een studie op een ander niveau welke wordt gevraagd in vergelijkbare functies op de arbeidsmarkt. Er is derhalve sprake van het slechten van een scholingsachterstand en niet van het opnieuw doen van een beroepskeuze. 2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser om een tegemoetkoming van 100% in de studiekosten afgewezen. Verweerder heeft daarbij overwogen dat alhoewel eiser werkzaam is in een functiegebied dat typisch is voor Defensie desalniettemin de studie rechten geen lacunes in de door eiser gevolgde beroepsopleiding wegneemt of is gericht op het slechten van een scholingsachterstand voor de arbeidsmarkt. Deze studie stelt eiser echter in staat een andere beroepskeuze te maken. Volgens verweerder is in dat geval artikel 17c AMAR niet van toepassing. 3. Ingevolge artikel 17c van het AMAR kan de militair die is aangesteld voor onbepaalde tijd en die, zonder daarvoor ingevolge de overige bepalingen van dit hoofdstuk te zijn aangewezen, voor eigen

rekening een studie of opleiding volgt of heeft voltooid die naar het oordeel van de bevelhebber (thans commandant) in het belang van de bevordering van de externe werkzekerheid van de militair is, in aanmerking komen voor een tegemoetkoming als de studie of opleiding is gericht op het wegnemen van opgelopen lacunes in de (beroeps)opleiding of het slechten van scholingsachterstand voor de arbeidsmarkt en niet louter is gericht op positieverbetering. 4. Verweerder heeft in een nota van 28 december 2001 (nummer P/2001008590) uiteengezet op welke wijze toepassing wordt gegeven aan artikel 17c van het AMAR. 4.1 Voor toekenning van faciliteiten als bedoeld in artikel 17c van het AMAR voor wat betreft het inhalen van een scholingsachterstand komt in aanmerking de militair die werkzaam is binnen een functiegebied dat typisch is voor Defensie, waardoor buiten Defensie weinig kans op werk bestaat voor zijn kennis en vaardigheden, en die tevens voldoet aan de volgende voorwaarden: - de te volgen opleiding sluit aan bij de vooropleiding en er is een redelijke kans op het succesvol afronden van de opleiding; - er is een aantoonbaar verband tussen de voorgenomen opleiding en het vinden van een nieuwe werkkring, welk verband wordt beoordeeld aan de hand van de arbeidsmarktsituatie ten tijde van het beslissen op het verzoek. Een verzoek wordt getoetst aan financiële randvoorwaarden, in die zin dat met de beschikbare budgetten zo zorgvuldig mogelijk wordt omgegaan en dat de scholingsachterstand op een zo efficiënt mogelijke manier moet worden weggewerkt. 4.2 Voor toekenning van faciliteiten als bedoeld in artikel 17c van het AMAR voor wat betreft het wegnemen van lacunes in de (beroeps)opleiding komt in aanmerking de militair die reeds een voor de arbeidsmarkt relevante opleiding heeft gevolgd, maar wiens kennis en/of ervaring lacunes vertoont ten opzichte van hetgeen in de burgermaatschappij wordt gevraagd en die tevens voldoet aan de volgende voorwaarden: - de eisen die de arbeidsmarkt aan een bepaalde opleiding stelt worden als uitgangspunt genomen; - de faciliteiten zijn niet bedoeld om enkel het niveau op te hogen; - en er moet een reële kans op succesvolle afronding zijn. Voorts wordt ook hier getoetst aan financiële randvoorwaarden. Tevens is van belang dat deze faciliteiten niet bedoeld zijn de militair die reeds een voor de arbeidsmarkt relevante opleiding en/of ervaring heeft gevolgd c.q. opgebouwd in staat te stellen een andere beroepskeuze te bieden. 5. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het besluit van 5 april 2005 een nieuwe beslissing heeft genomen op het bezwaarschrift van eiser van 25 augustus 2003. Het beroep van eiser is op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede hiertegen gericht geacht. Gelet op het feit dat verweerder een nieuwe beslissing heeft genomen op het bezwaarschrift nadat de beslissing van 15 oktober 2003 was ingetrokken, heeft eiser geen zelfstandig belang meer bij het beroep tegen de beslissing van 15 oktober 2003. Dit beroep dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard. Wel ziet de rechtbank in het feit dat verweerder het bestreden besluit van 15 oktober 2003 heeft ingetrokken omdat ten onrechte niet aan artikel 17c AMAR is getoetst, aanleiding om verweerder in de in dit verband door eiser gemaakte proceskosten te veroordelen, bestaande uit de kosten verband houdend met het indienen van een beroepschrift tegen de beslissing van 15 oktober 2003. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op 322,--. 6. De rechtbank overweegt voorts dat aan verweerder ter zake van het toekennen van een studiekostenvergoeding met toepassing van artikel 17c van het AMAR een discretionaire bevoegdheid toekomt. Dit brengt met zich dat de rechtbank een uit hoofde van die bevoegdheid genomen besluit

slechts marginaal kan toetsen. Bij die toetsing dient de rechtbank te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen dan wel daarbij anderszins heeft gehandeld in strijd met enige ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur daaronder begrepen. 7. Niet in geschil is dat eiser werkzaam is binnen een functiegebied dat typisch is voor Defensie, waardoor buiten de sector Defensie weinig emplooi bestaat voor zijn kennis en vaardigheden. Voorts staat vast dat eiser toen hij bij Defensie in dienst kwam een HAVO-diploma had. 8. Eiser heeft hij zijn verzoek gebaseerd op het wegwerken van een scholingsachterstand. Volgens hem gaat het niet om het wegnemen van lacunes in de (beroeps)opleiding. Verweerder heeft zijn verzoek dan ook ten onrechte afgewezen op de grond dat het zou gaan om het doen van een andere beroepskeuze. Die grond speelt namelijk geen rol als het gaat om het wegwerken van een scholingsachterstand, aldus eiser. 9. De rechtbank is van oordeel dat uit de nota van 28 december 2001 van verweerder valt op te maken dat voor een verzoek met betrekking tot het wegwerken van een scholingsachterstand andere criteria gelden dan voor een verzoek met betrekking tot het wegnemen van lacunes in de (beroeps)opleiding. Verweerder heeft bij het nemen van het bestreden besluit deze scheiding niet dan wel onvoldoende voor ogen gehad. Bovendien lijkt het er op dat verweerder het doen van een andere beroepskeuze los heeft gekoppeld van het wegwerken van lacunes in de (beroeps)opleiding. Uit rechtsoverweging 4.1 en 4.2 is duidelijk op te maken dat het doen van een andere beroepskeuze alleen een rol speelt bij het wegwerken van lacunes. Doordat uit het bestreden niet blijkt op welke grond verweerder het verzoek van eiser heeft afgewezen berust het bestreden besluit op een ondeugdelijke motivering en komt het om die reden voor vernietiging in aanmerking. 10. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van het beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op 322,--, waarbij één punt is toegekend voor het opstellen van het aanvullende beroepschrift en de waarde per punt 322,-- bedraagt met een wegingsfactor 1. Voor het verschijnen ter zitting wordt geen punt toegekend nu eiser zich ter zitting niet heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Beslissing De rechtbank 's-gravenhage, RECHT DOENDE: Verklaart het beroep tegen het besluit van 15 oktober 2003 niet-ontvankelijk. Veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van 322,--, welke kosten door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Defensie) aan eiser dienen te worden vergoed. Verklaart het beroep tegen het besluit van 5 april 2005 gegrond. Vernietigt het bestreden besluit van 5 april 2005. Draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

Veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van 322,--, welke kosten door de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) aan eiser dienen te worden vergoed. Bepaalt dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Defensie) aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten 138,--, vergoedt. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Aldus gegeven door mr. M.M.F. Holtrop en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.P.J. Heesen.