Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/221

Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Datum: 18 mei 2004 Rapportnummer: 2004/180

Rapport. Datum: 23 juni 2005 Rapportnummer: 2005/179

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/318

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/085

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

Rapport. Datum: 12 maart 2002 Rapportnummer: 2002/066

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze politieambtenaren hem ongepaste vragen hebben gesteld.

Rapport. Datum: 3 juni 1998 Rapportnummer: 1998/207

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

Rapport. Datum: 7 november 2001 Rapportnummer: 2001/349

Rapport. Datum: 7 december 2004 Rapportnummer: 2004/470

V. stelde verzoeker van deze overdracht bij brief van dezelfde datum op de hoogte.

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 10 februari 2006 Rapportnummer: 2006/043

Rapport. Datum: 23 april 2007 Rapportnummer: 2007/069

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

Rapport. Datum: 25 september 2006 Rapportnummer: 2006/323

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 28 maart 2001 Rapportnummer: 2001/071

Rapport. Datum: 15 augustus 2001 Rapportnummer: 2001/247

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze ambtenaren zijn kamer hebben doorzocht om zijn legitimatiebewijs te vinden.

Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

Rapport. Datum: 21 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/320

Rapport. Rapport over een klacht over het College bescherming persoonsgegevens. Datum: 29 december Rapportnummer: 2011/368

Rapport. Datum: 21 juni 2001 Rapportnummer: 2001/173

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Rapport. Datum: 11 februari 2005 Rapportnummer: 2005/038

Rapport. Datum: 19 juni 2007 Rapportnummer: 2007/122

RAPPORT 2005/320, NATIONALE OMBUDSMAN, 21 OKTOBER 2005

4. Bij brief van 27 juli 2007 wendde verzoekster zich tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/219

Rapport. Datum: 14 september 2006 Rapportnummer: 2006/314

Rapport. Datum: 26 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/249

Rapport. Datum: 25 januari 2007 Rapportnummer: 2007/012

Rapport. Datum: 1 december 2006 Rapportnummer: 2006/377

I. Ten aanzien van het afwijzen van verzoekster voor een vaste functie

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Administratie Kantoor uit Den Haag. Datum: 04 augustus Rapportnummer: 2011/229

Rapport. Datum: 15 mei 1998 Rapportnummer: 1998/177

Rapport. Datum: 27 juli 1998 Rapportnummer: 1998/301

Rapport. Rapport betreffende een klacht over een gedraging van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) uit Rijswijk

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/200

Rapport. Datum: 16 oktober 2003 Rapportnummer: 2003/374

Rapport. Datum: 16 december 1999 Rapportnummer: 1999/501

Rapport. Datum: 1 september 2003 Rapportnummer: 2003/290

Rapport. Datum: 12 juli 2007 Rapportnummer: 2007/149

De politie stuurde deze registratieset toe aan de Stichting Processen-Verbaal.

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 11 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/238

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/319

Rapport. Datum: 21 juli 2005 Rapportnummer: 2005/209

Verzoeker klaagt er over dat de Kamer van Koophandel Noord-Nederland (hierna KvK):

Rapport. Datum: 8 maart 2006 Rapportnummer: 2006/076

Rapport. Datum: 16 juli Rapportnummer: 2010/207

5. Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van W. en wendde zich bij brief van 26 januari 2009 tot de Nationale ombudsman.

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 27 april 1998 Rapportnummer: 1998/126

Rapport. Datum: 23 maart 2006 Rapportnummer: 2006/114

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Rapport. Datum: 10 juni 2005 Rapportnummer: 2005/171

Rapport. Datum: 8 mei 2002 Rapportnummer: 2002/142

Rapport. Datum: 20 juni 2007 Rapportnummer: 2007/124

Rapport. Datum: 15 oktober 2004 Rapportnummer: 2004/406

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Rapport. Klacht over UWVWerkbedrijf uit Groningen. Datum: Rapportnummer:

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Rapport. Datum: 3 mei 2004 Rapportnummer: 2004/151

Rapport. Datum: 10 december 2007 Rapportnummer: 2007/301

Rapport. Datum: 7 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/270

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/245

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/303

Rapport. Datum: 21 december 2007 Rapportnummer: 2007/321

Rapport. Datum: 2 maart 2000 Rapportnummer: 2000/077

Rapport. Datum: 21 december 1998 Rapportnummer: 1998/570

Rapport. Datum: 15 april 2005 Rapportnummer: 2005/121

Rapport. Datum: 29 augustus 2000 Rapportnummer: 2000/287

Rapport. Datum: 19 oktober 2007 Rapportnummer: 2007/229

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Rapport over een klacht over de Kamer van Koophandel Midden-Nederland uit Utrecht. Datum: 11 oktober Rapportnummer: 2011/298

Rapport. Datum: 11 december 2007 Rapportnummer: 2007/304

Rapport. Datum: 27 maart 2007 Rapportnummer: 2007/055

Rapport. Datum: 28 december 2010 Rapportnummer: 2010/370

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/199

Rapport. Datum: 26 juli 2005 Rapportnummer: 2005/220

Rapport. Datum: 6 november 2007 Rapportnummer: 2007/240

Transcriptie:

Rapport Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/221

2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Gelderland-Midden onvoldoende onderzoek heeft verricht naar aanleiding van zijn melding van 10 januari 2002 dat zijn bovenbuurman hem met elektro-magnetische golven bestraalde. Voorts klaagt verzoeker erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Gelderland-Midden op 13 februari 2002 tegen diverse mensen - onder andere tegen de krakers in het kraakpand "de Welkoop" - heeft gezegd dat verzoeker best veel blowt. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Gelderland-Midden zijn op 12 juni 2002 en 6 augustus 2002 gedane toezegging om contact met verzoeker op te nemen en hem uit te nodigen voor een bemiddelingsgesprek, niet is nagekomen. Beoordeling Algemeen Op 10 januari 2002 meldde verzoeker bij de politie Gelderland-Midden dat zijn bovenbuurman hem door de vloer met electro-magnetische golven bestraalde, om hiermee gezondheidsproblemen bij verzoeker te veroorzaken, zodat verzoeker het leven zou laten. In een mutatie van 10 januari 2002 staat onder meer vermeld dat politieambtenaar B. verzoekers relaas ten aanzien van de stralingen door de bovenbuurman wat vreemd vond en dat zij dit ook bij verzoeker had aangegeven. Verzoeker had hierop gezegd dat wanneer B. dacht dat hij niet goed bij zijn hoofd zou zijn, zij maar contact moest opnemen met zijn psycholoog. Vervolgens had B. contact opgenomen met verzoekers psycholoog, die haar meedeelde dat hij nooit onwaarheden of waanbeelden bij verzoeker had kunnen constateren en dat verzoekers verhaal dus serieus moest worden genomen. B. had vervolgens contact opgenomen met de technische recherche in verband met een eventuele meting naar de stralingen, maar B. werd verteld dat het niet verboden is om stralingen te zenden, en dat men bij TNO, Nuon of KPN moet zijn om een dergelijke meting te verrichten. Hierop heeft B. verzoeker meegedeeld dat de politie geen nader onderzoek zou verrichten, aldus de mutatie. Omdat verzoeker voor zijn gezondheid vreesde, verliet hij zijn woning en nam hij zijn intrek in kraakpand "de Welkoop". Volgens verzoeker bezocht betrokken ambtenaar B. op 13 februari 2002 "de Welkoop" en sprak zij daar met S. en Y., twee bewoners van dit pand. B. zou hun hebben verteld dat verzoeker best veel blowde. Verzoeker heeft gesteld dat hij op

3 dat moment op het toilet zat en het gesprek kon horen. Bij brief van 17 mei 2002 diende verzoeker een klacht in bij de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden. Verzoeker klaagde erover dat hij aan de politie had gemeld dat zijn bovenbuurman hem met electro-magnetische golven bestraalde, maar dat hij niet serieus werd genomen. Ook klaagde hij erover dat B. tegen bewoners van "de Welkoop" had gezegd dat hij best veel blowde. Naar aanleiding van verzoekers klacht vond er op 12 juni 2002 een bemiddelingsgesprek plaats tussen de heer H., klachtfunctionaris bij het regionale politiekorps Gelderland-Midden, en verzoeker. Tijdens dat gesprek is onder meer gesproken over verzoekers klacht dat de politie onvoldoende onderzoek had verricht naar aanleiding van zijn melding van 10 januari 2002 en over betrokken ambtenaar B., die verzoeker onheus zou hebben bejegend. Volgens verzoeker had H. tijdens dit gesprek de toezegging gedaan dat wanneer verzoeker er behoefte aan had, er een gesprek zou volgen met betrokken ambtenaar B. Nadat H. met onder meer B. over verzoekers klachten had gesproken, nam hij opnieuw contact op met verzoeker voor een tweede gesprek, dat op 6 augustus 2002 plaatsvond. H. heeft in dat gesprek gezegd dat verzoekers klachten ongegrond waren. Volgens verzoeker heeft hij in dat gesprek gezegd dat hij een gesprek had gewild met B. erbij, waarna H. zou hebben aangegeven dat hij dat alsnog wel wilde organiseren. In het verslag dat H. op 27 augustus 2002 naar aanleiding van de gesprekken met verzoeker en betrokken ambtenaar B. had opgemaakt, staat onder meer vermeld dat verzoeker op 12 juni 2002 duidelijk had aangegeven geen contact met B. meer te willen. Voorts staat in het verslag dat verzoeker tijdens het gesprek op 6 augustus 2002 had aangegeven dat hij wel met B. wilde spreken, maar dat hij daarbij al zijn getuigen wilde meenemen, en dat H. had aangegeven dat hij aan dit verzoek niet kon voldoen. In het verslag staat verder dat betrokken ambtenaar B. tegenover H. heeft verklaard dat zij niet tegen derden heeft gezegd dat verzoeker best veel blowt. B. heeft tijdens één van de bemiddelingsgesprekken gezegd: "sommige mensen die blowen voelen zich hier prettig bij". Volgens B. was dit in algemene zin bedoeld en niet speciaal voor verzoeker, aldus het verslag van H. Nadat de korpsbeheerder verzoekers klachten op formele wijze in behandeling had genomen, deelde zij verzoeker bij brief van 7 mei 2003 mee dat zij de klachten ongegrond achtte. Door de betrokken ambtenaren was veel tijd en energie in verzoekers zaak gestoken en uit niets bleek dat verzoeker onheus was bejegend en/of niet serieus was

4 genomen, aldus de korpsbeheerder. I. Ten aanzien van verzoekers melding van 10 januari 2002 Bevindingen 1. Verzoeker klaagt erover dat de politie onvoldoende onderzoek heeft verricht naar aanleiding van zijn melding van 10 januari 2002 dat zijn bovenbuurman hem met elektro-magnetische golven bestraalde. 2. In haar brief van 21 november 2003 heeft de korpsbeheerder de Nationale ombudsman laten weten de klacht ongegrond te achten. Uit het verslag van de klachtbehandelaar blijkt dat er op een melding van verzoeker is gereageerd, en dat B. ruggespraak heeft gehouden met de technische recherche om uit te zoeken of er metingen zouden kunnen worden verricht. Het is voor de politie niet mogelijk metingen te verrichten, en aan verzoeker is meegedeeld dat het niet verboden is om stralingen te zenden, aldus de korpsbeheerder. Voorts heeft de korpsbeheerder aangegeven dat verzoeker naar andere instanties is verwezen die een meting kunnen verrichten. De korpsbeheerder is van mening dat de politie meer dan voldoende aandacht aan de melding van verzoeker heeft besteed. Beoordeling 3. De Nationale ombudsman is het met de politie eens dat het zenden van stralingen in beginsel geen strafbaar feit oplevert. Aangezien verzoeker niet nader heeft kunnen onderbouwen dat er wél sprake was van een strafbaar feit, door bijvoorbeeld zelf een meting te laten verrichten en de politie de uitkomst daarvan te overleggen, oordeelt de Nationale ombudsman dat er voor de politie onvoldoende aanknopingspunten waren om de zaak nader te onderzoeken. De Nationale ombudsman oordeelt dat B. juist heeft gehandeld door verzoekers verhaal eerst te verifiëren bij zijn psycholoog en vervolgens bij de technische recherche navraag te doen over het verrichten van een eventuele meting. De Nationale ombudsman acht het dan ook niet onjuist dat de politie geen nader onderzoek naar de stralingen heeft ingesteld. De onderzochte gedraging is behoorlijk. II. Ten aanzien van de mededeling op 13 februari 2002 Bevindingen

5 1. Verzoeker klaagt erover dat een politieambtenaar op 13 februari 2002 tegen diverse mensen - onder andere tegen de krakers in het kraakpand "de Welkoop" - heeft gezegd dat verzoeker best veel blowt. 2. De korpsbeheerder heeft bij brief van 21 november 2003 gesteld dat zij de klacht ongegrond acht. De betrokken ambtenaar heeft ontkend dat zij aan derden zou hebben verteld dat verzoeker best veel blowt, en uit niets blijkt de juistheid van verzoekers klacht, aldus de korpsbeheerder. Voorts heeft de korpsbeheerder aangegeven dat verzoeker tijdens het bemiddelingsgesprek op 6 augustus 2002 heeft gemeld dat er getuigen van het voorval zijn, maar dat hij desgevraagd geen namen kon leveren. 3. In reactie op het standpunt van de korpsbeheerder heeft verzoeker bij brief van 5 december 2003 laten weten dat in het verslag van H. staat dat B. heeft gezegd: "sommige mensen die blowen voelen zich daar prettig bij". Volgens verzoeker is het duidelijk dat B. in context met hem over blowen heeft gesproken, hetgeen volgens verzoeker ongeoorloofd is. Voorts heeft verzoeker gesteld dat hij de heer H. de namen van de getuigen bewust niet heeft gegeven, omdat verzoeker deze troef in handen wilde houden, en omdat hij geen contact meer met de getuigen heeft en hij twijfelde of zij wel willen getuigen. 4. Betrokken ambtenaar B. heeft op 19 januari 2004 onder meer tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman verklaard dat zij nog nooit in kraakpand "de Welkoop" is geweest. Voorts heeft zij verklaard dat zij S. en Y. - de personen tegen wie zij de bewuste uitspraak zou hebben gedaan - niet kent. Volgens B. heeft zij tegen verzoeker de opmerking gemaakt dat mensen die MS of ME hebben, af en toe een joint roken en dat ze zich daarbij prettig voelen. Deze opmerking heeft B. naar eigen zeggen gemaakt toen ze bij verzoeker thuis was, naar aanleiding van een melding over straling. B. kon zich niet meer herinneren in welke context ze deze opmerking had gemaakt. Ze heeft verklaard dat ze hiermee niet heeft willen suggereren dat verzoeker aan MS of ME lijdt. 5. Mevrouw S., een door verzoeker opgegeven getuige, heeft op 26 januari 2004 tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer verklaard dat zij in kraakpand "de Welkoop" heeft gewoond en dat verzoeker daar een paar weken heeft gelogeerd. Tevens heeft S. verklaard nooit een politieambtenaar in "de Welkoop" te hebben gezien. Voorts heeft S. ontkend dat er op 13 februari 2002 een vrouwelijke politieambtenaar in "de Welkoop" is geweest, die tegen haar en haar vriend zou hebben gezegd dat verzoeker best veel blowt. 6. In reactie op de afgelegde verklaringen heeft verzoeker de Nationale ombudsman bij brief van 9 maart 2004 onder meer meegedeeld dat H. in het gesprek met verzoeker op

6 6 augustus 2002 heeft gezegd "dat zij dit (de bewuste opmerking) in de Welkoop niet zo heeft gezegd". Volgens verzoeker impliceert dit dat zij wel in "de Welkoop" is geweest en dat zij iets over het blowen heeft gezegd. Verder heeft verzoeker gesteld dat B. heeft gelogen en dat hij eigenlijk niet echt de hoop had dat mevrouw S. veel zou gaan zeggen. Verzoeker heeft aangegeven dat hij destijds niet heeft gevraagd op wiens verzoek B. op 13 februari 2002 aanwezig was in "de Welkoop". 7. De heer H. heeft in een aanvullende verklaring op 24 maart 2004 gesteld dat hij niet meer weet of B. daadwerkelijk in "de Welkoop" is geweest, maar dat als B. tegen hem zegt dat zij dat daar niet zo gezegd heeft, hij er vanuit gaat dat zij wel in "de Welkoop" is geweest. Op de vraag tijdens welk bemiddelingsgesprek B. heeft gezegd dat sommige mensen die blowen, zich daarbij prettig voelen (zoals H. dat in zijn verslag van 27 augustus 2002 had vermeld), heeft H. geantwoord dat hij er vanuit gaat dat dat een gesprek in "de Welkoop" is geweest. 8. In reactie op de aanvullende verklaring van H. van 24 maart 2004 heeft B. laten weten dat verzoeker een darmaandoening of iets dergelijks heeft, en dat dat de aanleiding was voor haar opmerking "sommige mensen die blowen, voelen zich daar prettig bij". Beoordeling 9. In het algemeen onthoudt de Nationale ombudsman zich van het geven van een oordeel over een (onderdeel van een) klacht wanneer de stellingen van verzoeker (op dat punt) lijnrecht staan tegenover de stellingen van het bestuursorgaan. Die situatie doet zich niet voor als er sprake is van omstandigheden op grond waarvan aan de ene stelling meer betekenis moet worden toegekend dan aan de andere stelling. In dit geval staat de lezing van verzoeker lijnrecht tegenover de lezingen van betrokken ambtenaar B. en de korpsbeheerder. Bovendien wordt de verklaring van B. bekrachtigd door de verklaring van getuige S. Zowel B. als S. heeft immers verklaard dat B. in het geheel niet in "de Welkoop" is geweest, en dat zij de bewuste opmerking niet heeft gemaakt. Daarentegen bevreemdt het de Nationale ombudsman dat B. heeft verklaard dat zij wel de opmerking "sommige mensen die blowen, voelen zich daar prettig bij" heeft gemaakt, maar dat zij zich niet meer kan herinneren in welke context zij die opmerking heeft gemaakt. Het feit dat B. pas nadat zij de aanvullende verklaring van H. van 24 maart 2004 heeft gelezen, heeft laten weten dat zij de opmerking "sommige mensen die blowen, voelen zich daar prettig bij" heeft gemaakt naar aanleiding van het feit dat verzoeker aan een darmaandoening of iets dergelijks lijdt, maakt haar verklaring niet meer geloofwaardig. Bovendien komt de verklaring van H. niet overeen met de verklaringen van B. en S.,

7 aangezien H. heeft verklaard dat hij er vanuit is gegaan dat B. wel in "de Welkoop" is geweest, alwaar zij een bemiddelingsgesprek zou hebben gevoerd. De Nationale ombudsman overweegt dan ook dat niet is komen vast te staan of B. in "de Welkoop" is geweest en of zij daar de bewuste opmerking heeft gemaakt. De Nationale ombudsman onthoudt zich van een oordeel. III. Ten aanzien van de toezegging op 6 augustus 2002 Bevindingen 1. Verzoeker klaagt erover dat een politieambtenaar zijn op 12 juni 2002 en 6 augustus 2002 gedane toezegging om contact met verzoeker op te nemen en hem uit te nodigen voor een bemiddelingsgesprek, niet is nagekomen. 2. De korpsbeheerder heeft in haar brief aan de Nationale ombudsman van 21 november 2003 gesteld dat verzoeker en de klachtbehandelaar tijdens het gesprek op 6 augustus 2002 tot de conclusie zijn gekomen dat een nader gesprek niets meer zou toevoegen. Het doel van de klachtenregeling is om de relatie tussen de burger en de politie waar mogelijk te verbeteren, en deze doelstelling bleek niet (meer) haalbaar, aldus de korpsbeheerder. Volgens de korpsbeheerder hoefde verzoekers klacht - wat verzoeker betreft - niet meer verder te worden behandeld op het moment dat het voor hem duidelijk werd dat de politie hem geen schadevergoeding ging betalen. De korpsbeheerder acht de klacht ongegrond. 3. In reactie op het standpunt van de korpsbeheerder heeft verzoeker gesteld dat hij bij het ontvangen van dit standpunt en de daarbij behorende bijlagen voor het eerst het verslag van betrokken ambtenaar H. te zien kreeg, en dat hij dus na 6 augustus 2002 nimmer iets van H. heeft gehoord. 4. Verzoeker had het gesprek van 6 augustus 2002 met H. op een cassettebandje opgenomen. Uit die opname is onder meer gebleken dat H. tegen verzoeker heeft gezegd dat als verzoeker er behoefte toe voelde om een gesprek aan te gaan met betrokken ambtenaar B., dat nog geregeld kon worden. Hierop heeft verzoeker aangegeven dat hij die behoefte voelde en dat hij daar graag een aantal getuigen bij wilde hebben. De heer H. had vervolgens gezegd dat hij dat met B. zou overleggen, maar dat het misschien handig was als ze eerst een gesprek met zijn drieën zouden voeren. Verzoeker heeft hierop gezegd dat hij dat niet wilde. Aan het einde van het gesprek heeft H. aangegeven dat hij met B. zou bespreken dat verzoeker een gesprek met haar wilde voeren. Hierop heeft verzoeker aangegeven dat hij alleen met B. in gesprek wilde gaan als er getuigen bij het gesprek aanwezig waren, omdat het anders zijn woord tegen het hare zou zijn.

8 Bij het weggaan heeft H. verzoeker nog laten weten dat hij een schrijven van hem zou krijgen met een eventuele uitnodiging voor een gesprek. 5. Betrokken ambtenaar H. heeft op 7 januari 2004 tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman verklaard dat hij tijdens het gesprek met verzoeker op 6 augustus 2002 heeft voorgesteld om met z'n drieën (met mevrouw B. erbij) een bemiddelingsgesprek aan te gaan, maar dat verzoeker alleen met haar in gesprek wilde gaan als hij een aantal getuigen kon meenemen. Op de vraag wie die getuigen waren, kon verzoeker geen antwoord geven, aldus H. Volgens H. heeft hij verzoeker hierop gezegd dat hij niet akkoord kon gaan met een aantal willekeurige getuigen. Nadat H. ermee werd geconfronteerd dat verzoeker het gesprek van 6 augustus 2002 op tape had opgenomen, en dat daarop staat dat H. het gesprek heeft afgesloten met de woorden dat verzoeker een schrijven van hem zou ontvangen met een eventuele uitnodiging voor een gesprek, heeft H. verklaard dat toen hij verzoekers woning heeft verlaten, hij hem bij de deur nogmaals heeft gezegd dat hij alleen een gesprek wilde organiseren met B. erbij en niet met de getuigen. Volgens H. heeft hij verzoeker gezegd dat het voor hem niet vaststond dat de getuigen bij het voorval aanwezig waren geweest. H. heeft verklaard dat hij de betrouwbaarheid van de getuigen - waarvan hij niet wist wie het waren - niet kon verifiëren. Voorts heeft H. verklaard dat hij later nog een aantal malen telefonisch contact met verzoeker heeft gehad, en dat het bemiddelingsgesprek toen weer ter sprake is gekomen. Volgens H. heeft hij verzoeker duidelijk gemaakt dat hij alleen een bemiddelingsgesprek wilde aangaan met verzoeker en B., maar dat verzoeker dit niet wilde. 6. In reactie op de afgelegde verklaringen deelde verzoeker de Nationale ombudsman bij brief van 9 maart 2004 onder meer mee dat het niet juist is dat H. niet wist wie de getuigen waren. Volgens verzoeker heeft hij in het gesprek van 6 augustus 2002 herhaaldelijk gezegd dat het om de bewoners van "de Welkoop" ging, maar heeft hij ervoor gekozen geen specifieke namen te noemen. Verder heeft verzoeker gesteld dat het een leugen is dat H. hem na het gesprek op 6 augustus 2002 herhaaldelijk heeft gebeld. Verzoeker heeft voorts aangegeven het opvallend te vinden dat zodra H. wist dat verzoeker het gesprek van 6 augustus 2002 op tape heeft opgenomen, hij heeft verklaard dat hij bij de deur heeft gezegd dat hij alleen een bemiddelingsgesprek wilde aangaan zonder getuigen erbij. 7. Op 24 maart 2004 heeft H. verklaard dat hij wel wist dat verzoeker de bewoners van "de Welkoop" mee wilde nemen als getuige, maar dat hij niet wist wie die bewoners waren, en dat voor hem niet is te controleren of zij een daadwerkelijk getuige zijn.

9 Voorts heeft H. verklaard dat hij geen telefoonnotities heeft van de telefoongesprekken die hij na 6 augustus 2002 met verzoeker heeft gevoerd. Beoordeling 8. Aan de hand van de bandopname is vast komen te staan dat H. aan het einde van het gesprek met verzoeker op 6 augustus 2002 heeft toegezegd dat verzoeker een schrijven van hem zou krijgen met een eventuele uitnodiging voor een gesprek. Hiermee heeft H. impliciet aangegeven dat het nog niet zeker was dat er een gesprek met B. zou volgen, maar dat verzoeker in ieder geval een brief van hem zou ontvangen. Of verzoeker en H. daarna nog over een bemiddelingsgesprek hebben gesproken is niet vast komen te staan. De verklaringen staan immers lijnrecht tegenover elkaar en H. heeft geen telefoonnotities van de telefoongesprekken die hij na 6 augustus 2002 met verzoeker zou hebben gevoerd. Hiermee is niet vastgesteld of H. zijn toezegging om verzoeker een brief met een eventuele uitnodiging voor een gesprek te sturen, niet is nagekomen of dat verzoeker deze uitnodiging (telefonisch) heeft afgewezen. De Nationale ombudsman onthoudt zich van een oordeel. Ten overvloede overweegt de Nationale ombudsman dat echter van H. had mogen worden verwacht dat hij verzoeker na het beëindigen van de informele klachtbehandeling een afdoeningsbrief had gestuurd. Dit geldt te meer nu H. verzoeker had toegezegd dat hij hem een brief zou sturen. Indien er geen bemiddelingsgesprek met B. meer zou plaatsvinden omdat verzoeker niet instemde met de wijze waarop een dergelijk gesprek zou worden gevoerd, had H. dat in die brief kunnen aangegeven, zodat hierover geen onduidelijkheid zou zijn ontstaan. Dat H. dit niet heeft gedaan, acht de Nationale ombudsman niet zorgvuldig. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Midden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden (de burgemeester van Arnhem), is niet gegrond ten aanzien van het onvoldoende onderzoek verrichten naar aanleiding van verzoekers melding over stralingen, terwijl de Nationale ombudsman zich voor het overige onthoudt van het geven van een oordeel. Onderzoek Op 20 mei 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer G. te Rheden, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps

10 Gelderland-Midden. Verzoeker had zich al eerder, in november 2002, tot de Nationale ombudsman gewend, maar de politie had op dat moment verzoekers klacht nog niet geheel afgerond, zodat de Nationale ombudsman de klacht (nog) niet in onderzoek nam. Naar aanleiding van verzoekers brief van 20 mei 2003, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden (de burgemeester van Arnhem), een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor het justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Arnhem over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Verder zijn de betrokken ambtenaren H. en B. en de door verzoeker opgegeven getuige S. om inlichtingen verzocht. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van een betrokken ambtenaar gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen. Informatieoverzicht De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie: 1. Verzoekschrift van 20 mei 2003, met bijlagen over de interne klachtprocedure bij het regionale politiekorps Gelderland-Midden. 2. Openingsbrieven van de Nationale ombudsman van 12 september 2003. 3. Standpunt van de korpsbeheerder van 21 november 2003, met bijlagen, waaronder afschriften van op deze zaak betrekking hebbende rapportages, mutaties en processen-verbaal. 4. Reactie van verzoeker van 5 december 2003.

11 5. Verklaring van betrokken ambtenaar H. van 7 januari 2004. 6. Verklaring van betrokken ambtenaar B. van 19 januari 2004. 7. Verklaring van getuige S. van 26 januari 2004. 8. Reactie van verzoeker van 9 maart 2004. 9. Aanvullende verklaring van betrokken ambtenaar H. van 24 maart 2004. Bevindingen "zie onder Beoordeling". Achtergrond