Datum van inontvangstneming : 13/09/2012

Vergelijkbare documenten
Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

Datum van inontvangstneming : 02/02/2016

Datum van inontvangstneming : 15/09/2014

Datum van inontvangstneming : 30/06/2016

Datum van inontvangstneming : 22/07/2016

Datum van inontvangstneming : 01/08/2016

Datum van inontvangstneming : 10/01/2014

Datum van inontvangstneming : 26/02/2013

Datum van inontvangstneming : 22/06/2017

Datum van inontvangstneming : 28/05/2015

Datum van inontvangstneming : 02/04/2018

Date de réception : 01/12/2011

Datum van inontvangstne ming : 24/05/2012

Datum van inontvangstneming : 30/10/2018

Datum van inontvangstneming : 03/07/2017

Datum van inontvangstneming : 11/06/2015

Datum van inontvangstneming : 09/10/2015

ARREST VAN HET HOF (Zevende kamer) 11 september 2014 (*)

Datum van inontvangstneming : 08/11/2013

138 De Pensioenwereld in 2014

Datum van inontvangstneming : 23/05/2017

Zaak C-446/04. Test Claimants in the FII Group Litigation tegen

Datum van inontvangstneming : 26/07/2012

Datum van inontvangstneming : 21/11/2016

KERCKHAERT EN MORRES. ARREST VAN HET HOF (Grote kamer) 14 november 2006 *

Datum van inontvangstneming : 17/04/2015

BOUANICH. ARREST VAN HET HOF (Derde kamer) 19 januari 2006*

Datum van inontvangstneming : 04/08/2016

Datum van inontvangstneming : 02/09/2016

Datum van inontvangstne ming : 05/04/2012

Datum van inontvangstneming : 08/04/2014

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 29 juni 1988*

Datum van inontvangstneming : 01/05/2013

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 13 juli 2000 *

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989*

Datum van inontvangstneming : 17/07/2018

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL A. SAGGIO van 13 april 2000 *

Datum van inontvangstneming : 23/08/2012

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 18 juli 2007 *

Datum van inontvangstneming : 04/11/2013

ARREST VAN HET HOF (grote kamer) 7 september 2004 * betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG,

ECLI:NL:RBHAA:2007:BC2681

Date de réception : 01/12/2011

Datum van inontvangstneming : 06/02/2014

BESCHIKKING VAN HET HOF (Eerste kamer) 12 juli 2001 *

Rolnummer Arrest nr. 156/2014 van 23 oktober 2014 A R R E S T

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 25 januari 2007 *

Hof van Cassatie van België

Datum van inontvangstneming : 10/03/2015

VERTALING. Artikel 2 van de Overeenkomst wordt opgeheven en vervangen door het volgende :

Zaak C-524/04. Test Claimants in the Thin Cap Group Litigation tegen Commissioners of Inland Revenue

BESCHIKKING VAN HET HOF (Vijfde kamer) 12 juli 2012 (*)

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 13 april 2000 *

TWEEDE PROTOCOL TOT WIJZIGING VAN DE OVEREENKOMST TUSSEN DE REGERING VAN BELGIE DE REGERING VAN NIEUW-ZEELAND TOT HET VERMIJDEN VAN DUBBELE BELASTING

Blok 11. IS 2: dubbele belasting en de Spaanse holding (ETVE). Deelnemingen, deelnemingsvrijstelling of voorkoming van dubbele belasting.

Datum van inontvangstneming : 04/04/2016

Datum van inontvangstneming : 16/01/2014

Datum van inontvangstneming : 07/09/2015

Is de ingehouden dividendbelasting verrekenbaar? Inwoner van Nederland

Datum van inontvangstneming : 07/08/2014

Date de réception : 10/01/2012

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690

Datum van inontvangstneming : 10/01/2018


Datum van inontvangstneming : 15/09/2017

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Dividendbelasting; Inkomstenbelasting; Vennootschapsbelasting; EU-recht

Hof van Cassatie van België

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Datum van inontvangstneming : 18/03/2014

Datum van inontvangstneming : 22/02/2013

Datum van inontvangstneming : 13/08/2015

Datum van inontvangstneming : 21/06/2016

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 1 juli 2004 (1)

Datum van inontvangstneming : 15/07/2014

Bij besluit van 4 maart 2010 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 1 juli 2004 *

Vertaling C-691/13-1. Zaak C-691/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing

Datum van inontvangstneming : 30/06/2014

Datum van inontvangstneming : 30/09/2014

Datum van inontvangstneming : 28/12/2015

Datum van inontvangstneming : 09/06/2015

Datum van inontvangstneming : 02/07/2015

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL P. MENGOZZI van 7 juni

Belgische bijlage bij het uitgifteprospectus 4 januari 2010

Datum van inontvangstneming : 14/10/2014

Datum van inontvangstneming : 19/06/2012

Imprimer le(s) document(s)

Datum van inontvangstneming : 07/09/2018

Date de réception : 01/03/2012

Datum van inontvangstne ming : 22/05/2012

I. ALGEMEEN. Memorie van toelichting. 1. Inleiding

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 14 december 2000 *

Date de réception : 16/12/2011

Datum van inontvangstneming : 16/09/2014

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL N. FENNELLY van 21 september

Belastingheffing van toepassing op dividenden uitgekeerd door SUEZ ENVIRONNEMENT

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 15 maart 2001 *

Datum van inontvangstneming : 13/11/2018

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer) 1 juli 2010 (*)

Datum van inontvangstneming : 18/06/2012

Transcriptie:

Datum van inontvangstneming : 13/09/2012

Vertaling C-375/12-1 Zaak C-375/12 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 6 augustus 2012 Verwijzende rechter: Tribunal administratif de Grenoble (Frankrijk) Datum van de verwijzingsbeslissing: 26 juli 2012 Verzoekende partij: Margaretha Bouanich Verwerende partij: Direction départementale des finances publiques de la Drôme TRIBUNAL ADMINISTRATIF DE GRENOBLE Margaretha BOUANICH FRANSE REPUBLIEK NAMENS HET FRANSE VOLK Het Tribunal administratif de Grenoble (Vierde kamer) Zitting van 30 mei 2012 Uitspraak op 26 juli 2012 Gelet op I), het op 17 december 2007 ingeschreven verzoekschrift dat Margaretha BOUANICH, wonende te Stockholm (Zweden), heeft ingediend, waarbij zij het Tribunal verzoekt: NL

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 26. 7. 2012 ZAAK C-375/12 1) te gelasten dat haar een aanvullend bedrag van 124 568 EUR wordt terugbetaald op grond van het recht op vaststelling van een bovengrens van de belastingen die zij verschuldigd is over haar inkomsten van 2005; Gelet op het op 16 juni 2008 ingeschreven verweerschrift van de directeur des services fiscaux de la Drôme (hierna ook: belastingdienst ), die besluit tot afwijzing van de vordering; Gelet op II), het op 14 maart 2008 ingeschreven verzoekschrift dat Margaretha BOUANICH, wonende te Stockholm (Zweden), heeft ingediend, waarbij zij het Tribunal verzoekt: 1) te gelasten dat haar een aanvullend bedrag van 692 296 EUR wordt terugbetaald op grond van het recht op vaststelling van een bovengrens van de belastingen die zij verschuldigd is over haar inkomsten van 2006; Gelet op het op 21 juni 2008 ingeschreven verweerschrift van de directeur des services fiscaux de la Drôme, die besluit tot afwijzing van de vordering; Gelet op III), het op 5 mei 2010 ingeschreven verzoekschrift dat Margaretha BOUANICH, wonende te Stockholm (Zweden), heeft ingediend, waarbij zij het Tribunal verzoekt: 1) te gelasten dat haar een aanvullend bedrag van 59 565 EUR wordt terugbetaald op grond van het recht op vaststelling van een bovengrens van de belastingen die zij verschuldigd is over haar inkomsten van 2007; Gelet op het op 29 november 2010 ingeschreven verweerschrift van de directeur des services fiscaux de la Drôme, die besluit tot afwijzing van de vordering; Gelet op de besluiten van de directeur des services fiscaux de la Drôme over de ingediende bezwaren; 2

BOUANICH Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, thans Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; Gelet op de overeenkomst tussen de regering van de Franse Republiek en de regering van het Koninkrijk Zweden tot het vermijden van dubbele belasting, ondertekend te Stockholm op 27 november 1990 (hierna: Overeenkomst tussen Frankrijk en Zweden ); Gelet op met name de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 7 september 2004, Petri Manninen (C-319/02); 14 november 2006, Kerckhaert en Morres (C-513/04); 14 december 2006, Denkavit Internationaal BV (C-170/05), en 8 november 2007, Amurta SGPS (C-379/05), alsook het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 20 oktober 2011, Commissie / Duitsland (C-284/09); BOUANICH heeft in haar belastingaangifte over 2005, 2006 en 2007 toen zij haar fiscale woonplaats in Frankrijk had bruto-inkomsten uit roerend vermogen vermeld ten bedrage van respectievelijk 812 148 EUR, 3 303 998 EUR en 677 082 EUR, die hoofdzakelijk voortvloeien uit door de Zweedse vennootschap Ratos AB betaalde dividenden waarover de Zweedse belastingdienst krachtens artikel 10 van de Overeenkomst tussen Frankrijk en Zweden 15 % bronbelasting heeft geheven die 121 426 EUR bedroeg in 2005, 692 296 EUR in 2006 en 119 130 EUR in 2007. Overeenkomstig artikel 23 van de Overeenkomst tussen Frankrijk en Zweden zijn deze dividenden ook opgenomen in de Franse maatstaf van heffing van BOUANICH voor de berekening van de inkomstenbelasting, nadat op grond van artikel 158-3 van de code général des impôts (algemeen belastingwetboek; hierna: CGI ) een belastingvrijstelling op de dividenden van 50 % voor 2005 en 40 % voor 2006 en 2007 in rekening was gebracht. Een belastingkrediet waarvan het bedrag gelijk is aan de bronbelasting waaraan BOUANICH in Zweden was onderworpen, werd verrekend met het brutobedrag van de in Frankrijk geheven inkomstenbelasting. Nadat BOUANICH deze verrekening en verschillende andere belastingverminderingen had toegepast, was zij voor 2005 nog 19 730 EUR netto aan inkomstenbelasting verschuldigd en voor 2006 nog 48 130 EUR netto; voor 2007 was zij geen inkomstenbelasting meer verschuldigd. Bij voormelde verzoekschriften betwist BOUANICH de weigering van de belastingdienst om de in Zweden voldane bronbelasting op te nemen in het totale belastingpakket dat in aanmerking werd genomen voor de regeling waarbij de bovengrens van de belasting over de inkomsten wordt vastgesteld overeenkomstig de artikelen 1 en 1649-0 A van de CGI, beter bekend als het fiscale schild. Voeging van de zaken: 3

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 26. 7. 2012 ZAAK C-375/12 Omvang van het geding: Overige conclusies: Wat de nationale wettelijke regeling betreft: In de eerste plaats bepaalt artikel 1 van de CGI met betrekking tot de in 2006 voldane belastingen waarop het eventuele recht op terugbetaling in de loop van 2007 kon worden uitgeoefend, dat de door een belastingplichtige betaalde directe belastingen niet meer dan 60 % van zijn inkomsten in 2005 mochten bedragen, en met betrekking tot het eventuele recht op terugbetaling dat gedurende 2008 respectievelijk 2009 kon worden uitgeoefend, dat deze directe belastingen niet meer dan 50 % van de inkomsten in 2006 en 2007 mochten bedragen. Artikel 1649-0 A van de CGI, dat van toepassing is op het recht op terugbetaling dat in 2007 op basis van de inkomsten van 2005 kon worden uitgeoefend, bepaalt: 1. De belastingplichtige verkrijgt het recht op terugbetaling van het deel van de belastingen dat de in artikel 1 bedoelde drempelwaarde overschrijdt, op 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin hij de verschuldigde belastingen heeft betaald [...] 2. De belastingen die in aanmerking moeten worden genomen voor de berekening van het recht op terugbetaling, op voorwaarde dat zij niet in aftrek kunnen worden gebracht van een inkomenscategorie van de inkomstenbelasting, dat zij in Frankrijk zijn betaald en dat de sub a en b bedoelde belastingen regelmatig zijn aangegeven, zijn: a) de inkomstenbelasting [...] 3. De in punt 2 bedoelde belastingen worden verminderd met de ontvangen terugbetalingen van inkomstenbelasting of met de belastingverminderingen die zijn verkregen in het jaar waarin deze belastingen zijn betaald. 4. Het voor de berekening van het recht op terugbetaling in aanmerking te nemen inkomen omvat het inkomen van de belastingplichtige van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin hij de belastingen heeft betaald, met uitzondering van de inkomsten in natura die overeenkomstig artikel 15, II, niet aan de inkomstenbelasting zijn onderworpen. Dat inkomen bestaat uit: a) de inkomsten die zijn onderworpen aan de belasting over de netto-inkomsten [na aftrek van] de beroepskosten [...] b) de aan een bevrijdende voorheffing onderworpen opbrengsten; c) de van de inkomstenbelasting vrijgestelde inkomsten die in hetzelfde jaar in of buiten Frankrijk zijn verworven [...]. Artikel 1649-0 A van de CGI, zoals gewijzigd bij de Loi n 2008-776 du 4 août de modernisation de l économie (wet van 4 augustus 2008 tot modernisering van de economie), dat van toepassing was op het recht op terugbetaling dat in 2008 en 2009 op basis van de inkomsten in 2006 respectievelijk 2007 kon worden uitgeoefend, luidt als volgt: 1. De belastingplichtige verkrijgt het recht op terugbetaling van het deel van de belasting dat de in artikel 1 bedoelde drempelwaarde overschrijdt, op 1 januari van het tweede jaar dat volgt op het jaar 4

BOUANICH waarin hij de in punt 4 bedoelde inkomsten heeft verworven [...] 2. De belastingen die in aanmerking moeten worden genomen voor de berekening van het recht op terugbetaling, op voorwaarde dat zij in Frankrijk zijn betaald, dat andere belastingen dan die welke zijn bedoeld sub e en f niet in aftrek kunnen worden gebracht van een inkomenscategorie van de inkomstenbelasting en dat de sub a, b en e bedoelde belastingen regelmatig zijn aangegeven, zijn: a) de over de in punt 4 bedoelde inkomsten verschuldigde inkomstenbelasting [...] 3. De in punt 2 bedoelde belastingen worden verminderd met de ontvangen terugbetalingen van inkomstenbelasting of met de belastingverminderingen die zijn verkregen in het jaar dat volgt op het jaar waarin de in punt 4 bedoelde inkomsten zijn verworven [...] 4. Het voor de berekening van het recht op terugbetaling in aanmerking te nemen inkomen omvat het inkomen van de belastingplichtige, met uitzondering van de inkomsten in natura die overeenkomstig artikel 15, II, niet aan de inkomstenbelasting zijn onderworpen. Dat inkomen bestaat uit: a) de aan de inkomstenbelasting onderworpen netto-inkomsten [...] b) de aan een bevrijdende voorheffing onderworpen opbrengsten; c) de van de inkomstenbelasting vrijgestelde inkomsten die in hetzelfde jaar in of buiten Frankrijk zijn verworven [...] 5. Het in punt 4 bedoelde inkomen wordt verminderd met: [...] d) belastingen van gelijke werking als die welke sub a, e en f van punt 2 zijn bedoeld, wanneer deze in het buitenland zijn voldaan. In de tweede plaats bepaalt artikel 10 van de Overeenkomst tussen Frankrijk en Zweden: 1. Dividenden die door een in een overeenkomstsluitende staat gevestigde vennootschap zijn uitgekeerd aan een ingezetene van de andere overeenkomstsluitende staat, kunnen in die andere staat worden belast. 2. Deze dividenden kunnen ook in de overeenkomstsluitende staat waar de dividenduitkerende vennootschap is gevestigd overeenkomstig de wetgeving van die staat worden belast, maar indien de ontvanger van de dividenden de werkelijke begunstigde ervan is, mag de vastgestelde belasting 15 % van het brutobedrag van de dividenden niet overschrijden. Deze dividenden kunnen evenwel niet worden belast in de overeenkomstsluitende staat waar de dividenduitkerende vennootschap is gevestigd, indien de werkelijke begunstigde van de dividenden een vennootschap personenvennootschappen uitgezonderd is die direct of indirect ten minste 10 % bezit van het kapitaal van de vennootschap die de dividenden uitkeert. [...]. Artikel 23 van de Overeenkomst tussen Frankrijk en Zweden luidt: Dubbele belasting wordt vermeden als volgt: 1. Wat Frankrijk betreft: a) de inkomsten uit Zweden die op grond van de Overeenkomst in deze staat of enkel in deze staat belastbaar zijn, worden in aanmerking genomen voor de berekening van de Franse belasting wanneer de begunstigde ervan een ingezetene van Frankrijk is en zij volgens de Franse wetgeving niet van de vennootschapsbelasting zijn vrijgesteld. In dat geval kan de Zweedse belasting niet op deze inkomsten in mindering worden gebracht maar heeft de begunstigde recht op een met de Franse belasting verrekenbaar belastingkrediet. Dit belastingkrediet is gelijk aan: [...] ii) wat de in artikel 10, lid 2, bedoelde inkomsten betreft. [...] het belastingbedrag dat overeenkomstig deze artikelen in Zweden is betaald [...]. 5

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 26. 7. 2012 ZAAK C-375/12 Met betrekking tot het recht op terugbetaling dat in 2007 op basis van de inkomsten van 2005 kon worden uitgeoefend, blijkt uit het onderzoek dat de bij artikel 158-3 van de CGI vastgestelde belastingvrijstelling van 50 % op de dividenden is aangemerkt als beroepskosten met het oog op de toepassing van het voornoemde punt 4, sub a, van artikel 1649-0 A, rekening houdend met de bewoordingen van lid 43 van ambtelijke instructie [nr.] 13 A 1-06 van 15 december 2006. Bijgevolg bedroegen de voor de berekening van het recht op terugbetaling in aanmerking genomen inkomsten 403 074 EUR, welk bedrag door partijen niet ter discussie werd gesteld. Na het besluit van de belastingdienst van 18 december 2007 beliepen alle in aanmerking genomen belastingen 244 986 EUR, waarvan 19 730 EUR aan inkomstenbelasting. BOUANICH verzoekt om verhoging van dit totale bedrag met 121 426 EUR, te weten het totale bedrag van de in 2005 in Zweden betaalde bronbelasting die zij met de door haar in Frankrijk verschuldigde inkomstenbelasting heeft verrekend, welke verrekening door de belastingdienst wordt geweigerd op grond dat het een belasting betreft die niet in Frankrijk is betaald. Met betrekking tot het recht op terugbetaling dat in 2008 en 2009 op basis van de inkomsten in 2006 respectievelijk 2007 gold, zijn de in aanmerking genomen netto-inkomsten berekend nadat een belastingvrijstelling van 40 % op de dividenden was toegepast en de in Zweden betaalde bronbelasting in mindering was gebracht overeenkomstig het voormelde punt 5, sub d, van artikel 1649-0 A, zoals gewijzigd bij de Loi du 4 août 2008 (wet van 4 augustus 2008). Na de beslissing van de belastingdienst van 18 september 2009 zijn de inkomsten van 2006, onder aftrek van een Zweedse bronbelasting van 692 296 EUR, vastgesteld op 1 285 939 EUR netto, terwijl het totale bedrag van de belastingen die in aanmerking kwamen voor terugbetaling op basis van deze inkomsten 1 344 670 EUR beliep, waarvan 48 130 EUR aan inkomstenbelastingen. Na aftrek van een Zweedse bronbelasting van 119 130 EUR bedroegen de inkomsten van 2007 die de belastingdienst in aanmerking had genomen voor [de berekening van] het recht op terugbetaling in 2009, 309 292 EUR, terwijl het totale bedrag van de belastingen die in aanmerking kwamen voor terugbetaling op basis van deze inkomsten 552 735 EUR beliep, waarin het aandeel van de inkomstenbelasting nihil was. Blijkens het voormelde artikel 1649-0 A van de CGI, dat nader is toegelicht in de voorbereidende werkzaamheden die voorafgingen aan de stemming van de Loi de finances pour 2006 n 2005-1719 du 30 décembre 2005 (begrotingswet 2006 nr. 2005-1719 van 30 december 2005), waarbij deze bepaling is ingevoerd, zien de terugbetalingen van inkomstenbelasting waarnaar punt 3 van die bepaling verwijst niet alleen op de eigenlijke terugbetalingen ten gevolge van het feit dat in de loop van het jaar te veel belastingen zijn betaald, maar ook op de terugbetalingen die voortvloeien uit verschillende belastingkredieten en belastingverminderingen die de belastingdienst aan de belastingplichtigen dient toe te staan. Bijgevolg kon BOUANICH op grond van deze bepaling niet stellen dat het brutobedrag van de inkomstenbelasting die zij in Frankrijk verschuldigd was wegens de dividenden die zij van de vennootschap Ratos AB had ontvangen vóór verrekening ervan met het belastingkrediet dat aan de in Zweden betaalde 6

BOUANICH bronbelasting is ontleend, in aanmerking moest worden genomen voor de berekening van de bovengrens van haar belastingen. Verenigbaarheid van de artikelen 1 en 1649-0 A van de CGI met de artikelen 43, 56 en 58 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, thans de artikelen 49, 63 en 65 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie Artikel 43 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, thans artikel 49 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, luidt: [...] beperkingen van de vrijheid van vestiging voor onderdanen van een lidstaat op het grondgebied van een andere lidstaat zijn verboden [...]. Artikel 56 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, thans artikel 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, bepaalt: 1. In het kader van de bepalingen van dit hoofdstuk zijn alle beperkingen van het kapitaalverkeer tussen lidstaten onderling en tussen lidstaten en derde landen verboden. Artikel 58 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, thans artikel 65 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, luidt: 1. Het bepaalde in artikel 56 doet niets af aan het recht van de lidstaten: a) de terzake dienende bepalingen van hun belastingwetgeving toe te passen die onderscheid maken tussen belastingplichtigen die niet in dezelfde situatie verkeren met betrekking tot hun vestigingsplaats of de plaats waar hun kapitaal is belegd; [...] 3. De in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen en procedures mogen geen middel tot willekeurige discriminatie vormen, noch een verkapte beperking van het vrije kapitaalverkeer en betalingsverkeer als omschreven in artikel 56. BOUANICH betoogt dat de in het onderhavige geding aan de orde zijnde wettelijke regeling tot gevolg heeft dat kapitaalinvesteringen in een land waarvan men geen ingezetene is minder aantrekkelijk worden, aangezien deze regeling de in Frankrijk gevestigde investeerders ervan weerhoudt in Zweden te investeren en als gevolg hiervan de Zweedse vennootschappen beperkt in hun mogelijkheden om kapitaal aan te trekken bij investeerders die niet in Zweden zijn gevestigd, zodat deze wettelijke regeling een onrechtmatige belemmering vormt van het vrije verkeer van kapitaal en de vrijheid van vestiging. BOUANICH bekritiseert zowel de voornoemde bepaling van de CGI met betrekking tot het recht op terugbetaling dat in 2007 op basis van de inkomsten van 2005 kon worden uitgeoefend, die ertoe heeft geleid dat het volledige bedrag van de bronbelasting die zij in Zweden over deze inkomsten heeft betaald, niet in aanmerking is genomen voor de berekening van de bovengrens, als diezelfde bepaling zoals deze in 2006 en 2007 is toegepast na wijziging bij de Loi du 4 août 2008 (wet van 4 augustus 2008), die het mogelijk maakte om de bronbelasting af te trekken van de voor het recht op terugbetaling in aanmerking genomen inkomsten, in plaats van de bronbelasting toe te voegen aan de belastingen die bij de berekening in aanmerking waren genomen, waardoor het bedrag van het aan de bronbelasting ontleende belastingvoordeel wordt beperkt tot de helft van wat het zou zijn geweest, indien 7

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 26. 7. 2012 ZAAK C-375/12 de dividenden door een Franse vennootschap waren uitgekeerd. Zij voert met name aan dat de Commissie een met redenen omkleed advies inzake de litigieuze bepalingen tegen Frankrijk heeft uitgebracht op 28 oktober 2010 advies dat later werd ingetrokken dat inzonderheid was gebaseerd op de vaststelling dat een regeling op grond waarvan uitsluitend in Frankrijk voldane belastingen in aanmerking worden genomen, een belemmering voor het vrije verkeer van kapitaal vormt, doordat zij de Franse belastingplichtigen beïnvloedt bij hun investeringskeuzes, waardoor zij eerder effecten zullen aankopen die in Frankrijk belaste dividenden opleveren en in de berekening van het fiscale schild worden opgenomen dan gelijkwaardige effecten waarover zij in een andere lidstaat belasting zouden moeten betalen, welke effecten bijgevolg niet op dezelfde wijze zouden in aanmerking worden genomen voor de berekening van het fiscale schild. Het antwoord op de aangevoerde middelen hangt af van het antwoord op de volgende [prejudiciële] vragen: - ten eerste, staan de artikelen 43, 56 en 58 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (thans de artikelen 49, 63 en 65 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) in de weg aan een wettelijke regeling als die welke aan de orde is in het hoofdgeding, die bepaalt dat ingeval een inwoner van een lidstaat van de Europese Unie als aandeelhouder van een in een andere lidstaat van de Unie gevestigde vennootschap dividenden ontvangt die in beide lidstaten worden belast en de dubbele belasting wordt vermeden door in de woonstaat [met de in deze staat verschuldigde belastingen] een belastingkrediet te verrekenen waarvan het bedrag gelijk is aan het belastingbedrag dat is betaald in de staat waar de dividenduitkerende vennootschap is gevestigd, de in de andere staat voldane belasting niet of slechts gedeeltelijk in aanmerking wordt genomen voor de regeling waarbij de bovengrens van de belastingen wordt beperkt tot 60 % of 50 % van de inkomsten van één jaar? - ten tweede, indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: kan een dergelijke beperking worden gerechtvaardigd door de noodzaak om de samenhang van het belastingstelsel te handhaven, of door de evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten, of door om het even welke andere dwingende reden van algemeen belang? Deze vragen zijn beslissend voor de beslechting van het bij het Tribunal administratif aanhangige geschil. Zij leveren een ernstige moeilijkheid op. Bijgevolg moeten zij krachtens artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan het Hof van Justitie van de Europese Unie worden voorgelegd. In afwachting van de uitspraak van het Hof moet de behandeling van de overige in de verzoekschriften van BOUANICH geformuleerde conclusies worden geschorst. 8 BESLIST:

BOUANICH Artikel 3: Onder voorbehoud van de in deze beslissing reeds afgedane vragen wordt de behandeling van de door BOUANICH ingestelde vorderingen geschorst totdat het Hof uitspraak heeft gedaan over de volgende prejudiciële vragen: 1. Staan de artikelen 43, 56 en 58 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (thans de artikelen 49, 63 en 65 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) in de weg aan een wettelijke regeling als die welke aan de orde is in het hoofdgeding, die bepaalt dat ingeval een inwoner van een lidstaat van de Europese Unie als aandeelhouder van een in een andere lidstaat van de Unie gevestigde vennootschap dividenden ontvangt die in beide lidstaten worden belast en de dubbele belasting wordt vermeden door in de woonstaat [met de in deze staat verschuldigde belastingen] een belastingkrediet te verrekenen waarvan het bedrag gelijk is aan het belastingbedrag dat is betaald in de staat waar de dividenduitkerende vennootschap is gevestigd, de in de andere staat voldane belasting niet of slechts gedeeltelijk in aanmerking wordt genomen voor de regeling waarbij de bovengrens van de belastingen wordt beperkt tot 60 % of 50 % van de inkomsten van één jaar? 2. Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: kan een dergelijke beperking worden gerechtvaardigd door de noodzaak om de samenhang van het belastingstelsel te handhaven, of door de evenwichtige verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen de lidstaten, dan wel door om het even welke andere dwingende reden van algemeen belang? 9