ECLI:NL:RVS:2017:1059

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RVS:2017:1997

ECLI:NL:RVS:2005:AU2988

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. OGR-Updates.nl JOM 2017/58 AR 2017/177 Omgevingsvergunning in de praktijk 2017/7492

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBASS:2012:BX5879, Meerdere afhandelingswijzen

ECLI:NL:RVS:2014:1169

ECLI:NL:RVS:2016:1268

ECLI:NL:RVS:2011:BQ4936

Zoekresultaat - inzien document ECLI:NL:RVS:2010:BO9151. Uitspraak. Permanente link: Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:RVS:2010:BO4829

ECLI:NL:RVS:2016:2861

ECLI:NL:RVS:2016:3390

ECLI:NL:RVS:2015:1791

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:3597, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RVS:2012:BY2512

ECLI:NL:RVS:2015:3038

Uitspraak /1/A1


ECLI:NL:RVS:2014:3368

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2015:7224, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RVS:2012:BY3743

ECLI:NL:RVS:2012:BX4621

ECLI:NL:RVS:2013:BZ1273

ECLI:NL:RVS:2016:2279

het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.

ECLI:NL:RVS:2012:BV6555

ECLI:NL:RBGEL:2016:2558

ECLI:NL:RVS:2017:2013

ECLI:NL:RVS:2013:BZ7733

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2013:5574, Bekrachtiging/bevestiging

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2015:7924, Meerdere afhandelingswijzen. Algemene wet bestuursrecht 8:4 Gemeentewet Gemeentewet 83 Kieswet

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 25 april 2013 in zaak nr. 12/641 in het geding tussen:

ECLI:NL:RVS:2015:2992

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBROT:2016:4843, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RVS:2014:3026

ECLI:NL:RVS:2017:1925

Uitspraak /1/A1

ECLI:NL:RVS:2014:2812

ECLI:NL:RBOVE:2013:3359

ECLI:NL:RVS:2015:1768

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2015:5375, Meerdere afhandelingswijzen

ECLI:NL:RVS:2017:1856

ECLI:NL:RVS:2016:2348

Uitspraak /1/A1

Uitspraak /1/A3

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 3 mei 2016 in zaak nr. 15/6422 in het geding tussen:

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2015:7684, Bekrachtiging/bevestiging

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBSGR:2012:BW4490, Meerdere afhandelingswijzen

ECLI:NL:RVS:2001:AB2287

Uitspraak /1/A1

ECLI:NL:RVS:2000:AA7143

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht) van:

ECLI:NL:RVS:2015:2989

Uitspraak /1/A2

ECLI:NL:RVS:2013:1522

ECLI:NL:RVS:2007:BB1302

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 17 maart 2016 in zaak nr. ROE 15/2616 in het geding tussen:

ECLI:NL:RVS:2015:3233

ECLI:NL:RVS:2014:3559 Deeplink

ECLI:NL:RVS:2010:BL1854

ECLI:NL:RVS:2012:BW8140

ECLI:NL:RVS:2017:1688

JOM 2017/310 AR 2017/1305 Omgevingsvergunning in de praktijk 2017/7543

ECLI:NL:RVS:2009:BH8446

LJN: BX6509, Raad van State, /1/A1. Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:RVS:2017:1481

ECLI:NL:CRVB:2016:3651


AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

ECLI:NL:RVS:2009:BH4676

ECLI:NL:RVS:2008:BG4692

ECLI:NL:CRVB:2017:1283

ECLI:NL:RVS:2008:BG1849

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

ECLI:NL:RVS:2017:1233

ECLI:NL:RVS:2017:1848

AR 2017/318 H.J. de Vries annotatie in TBR 2017/45

ECLI:NL:RVS:2012:BX4670

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBASS:2012:2307, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:RVS:2016:3050

ECLI:NL:RVS:2006:AW1261

ECLI:NL:RVS:2003:AL8988

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 mei 2015 in zaak nr. 14/10078 in het geding tussen:

ECLI:NL:RVS:2014:4724

ECLI:NL:RVS:2017:1439

ECLI:NL:RVS:2012:BY6738

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

Afdeling bestuursrechtspraak. Behandelend ambtenaar. I.P». Feis

ECLI:NL:RVS:2009:BI2655

ECLI:NL:RVS:2009:BK5057

ECLI:NL:RVS:2006:AY3839

Uitspraak. RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD Sector Bestuursrecht Registratienummer: Awb 10/895. uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

ECLI:NL:RVS:2012:BW3893

ECLI:NL:RVS:2016:2466

ECLI:NL:RVS:2010:BL1497

Uitspraak /1/A2

ECLI:NL:RVS:2014:3848

ECLI:NL:RVS:2012:BY7283

ECLI:NL:RVS:2006:AV7550

ECLI:NL:CRVB:2017:1054

Transcriptie:

ECLI:NL:RVS:2017:1059 Instantie Raad van State Datum uitspraak 19-04-2017 Datum publicatie 19-04-2017 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie 201602298/1/A1 Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOVE:2016:611, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Bestuursrecht Hoger beroep Bij besluit van 19 december 2014 heeft het college [appellant] en [belanghebbende] onder aanzegging van bestuursdwang gelast binnen zes weken na verzending van het besluit een hekwerk van minimaal 1,80 m hoog rondom het perceel, kadastraal bekend als sectie N, nummer 00535, te Hengelo te plaatsen en het bestaande hekwerk te herstellen ten einde te voorkomen dat het perceel vrij toegankelijk is. Tevens dienen waarschuwingsborden met de tekst "niet betreden asbest" te worden geplaatst. Wetsverwijzingen Vindplaatsen Algemene wet bestuursrecht Algemene wet bestuursrecht 5:1 Algemene wet bestuursrecht 5:25 Rechtspraak.nl JBO 2017/101 met annotatie van mr. drs. D. van der Meijden Uitspraak 201602298/1/A1. Datum uitspraak: 19 april 2017 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 23 februari 2016 in zaak nr. 15/1472 in het geding tussen: [appellant] en het college van burgemeester en wethouders van Hengelo.

Procesverloop Bij besluit van 19 december 2014 heeft het college [appellant] en [belanghebbende] onder aanzegging van bestuursdwang gelast binnen zes weken na verzending van het besluit een hekwerk van minimaal 1,80 m hoog rondom het perceel, kadastraal bekend als sectie N, nummer 00535, te Hengelo (hierna: het perceel) te plaatsen en het bestaande hekwerk te herstellen ten einde te voorkomen dat het perceel vrij toegankelijk is. Tevens dienen waarschuwingsborden met de tekst "niet betreden asbest" te worden geplaatst. Bij besluit van 4 juni 2015 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij besluit van 16 september 2015 heeft het college de kosten van bestuursdwang op [appellant] verhaald. Bij uitspraak van 23 februari 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 4 juni 2015 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2017, waar [appellant], in persoon, is verschenen. Met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Afdeling het onderzoek ter zitting geschorst teneinde het college in de gelegenheid te stellen gemotiveerd te reageren op de zienswijze van [appellant] van 16 november 2015 op de kostenbeschikking van het college van 16 september 2015 waarbij de kosten van het plaatsen van een nieuw hekwerk en het herstellen van het bestaande hekwerk van [appellant] worden gevorderd. Bij brief van 6 maart 2017 heeft het college gemotiveerd gereageerd op de zienswijze van [appellant] van 16 november 2015. De Afdeling heeft de zaak nader ter zitting behandeld op 3 april 2017, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.S. van Dijk, M.J. Lenferink en R.H. aan de Stegge, zijn verschenen. Overwegingen Inleiding 1. Naar aanleiding van een melding dat asbestverdacht materiaal was aangetroffen op een depot in de directe omgeving van een voetbalveld op sportpark Veldwijk, op het perceel waarvan [appellant] (mede-)eigenaar is, aan de [locatie], heeft een Inspecteur Bodem van de gemeente Hengelo op 5 november 2014 ter plaatse een controle uitgevoerd. Tijdens de controle is asbestverdacht materiaal aangetroffen en meegenomen voor analyse. Op 6 november 2014 is in opdracht van de gemeente een asbestinventarisatie uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat losse stukken asbest en asbesthoudend materiaal op het depot lagen. De losse stukken asbest zijn verwijderd en het overige asbest is blijven liggen. Vervolgens heeft het gemeentebestuur tijdelijke hekken en linten laten plaatsen om te voorkomen dat het depot kon worden betreden. Bij brief van 12 november 2014 heeft het college [appellant] in kennis gesteld van het voornemen hem een last onder bestuursdwang op te leggen. Hiertegen heeft [appellant] een zienswijze ingediend. Het college heeft [appellant] bij besluit van 19 december 2014 een last onder bestuursdwang opgelegd. Op 4 maart 2015 is tijdens de hoorzitting met betrekking tot het door

[appellant] daartegen gemaakte bezwaar aan [appellant] nog vier weken de tijd gegeven om het asbest te verwijderen. Bij een inspectie op 8 april 2015 is asbesthoudend materiaal op het depot aangetroffen. Bij brief van 6 mei 2015 heeft het college [appellant] bericht dat op kosten van [appellant] tot uitvoer van de last zou worden overgegaan indien dit materiaal niet voor 12 mei 2015 zou worden verwijderd. Het college heeft hierop niets van [appellant] vernomen. Bij besluit van 4 juni 2015 is het bezwaar ongegrond verklaard en de last onder bestuursdwang gehandhaafd. 2. Artikel 5:21 van de Awb luidt: "Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende: a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd." Artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet luidt: "De eigenaar van een bouwwerk, open erf of terrein of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het daaraan treffen van voorzieningen draagt er zorg voor dat als gevolg van de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt." 3. Niet in geschil is dat zich op het depot, waarvan [appellant] (mede-)eigenaar is, asbesthoudend materiaal bevond, hetgeen een gevaar voor de gezondheid en de veiligheid kan opleveren, zodat sprake was van overtreding van artikel 1a, eerste lid, van de Woningwet. 4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid de last onder dwangsom op te leggen. Volgens [appellant] heeft het gemeentebestuur het oorspronkelijke hekwerk dat rondom het depot stond op de grens tussen het perceel en het sportterrein, uitgezonderd het hekwerk aan de straatkant, zonder overleg afgebroken en vervangen. Voorts voert hij aan dat het hekwerk zonder overleg is gerepareerd. Het herstel van het hekwerk is onder bestuursdwang afgedwongen. Hiertoe bestond volgens [appellant] geen directe noodzaak, aangezien het gedeelte zonder hekwerk door de door het gemeentebestuur geplaatste tijdelijke hekken goed was afgeschermd. De rechtbank heeft niet onderkend dat het college ten onrechte het accent heeft gelegd op enkele stukjes bijna onbereikbare asbest. Bij de inspectie in het voorjaar van 2015 was dit zelfs onzichtbaar door dichte begroeiing, aldus [appellant]. 4.1. Ter zitting heeft het college foto s overgelegd van de staat van het hekwerk ter plaatse van het perceel ten tijde van de asbestvondst en foto s van maart 2017 van de actuele situatie met betrekking tot het hekwerk rondom het perceel. De foto s zijn met instemming van [appellant] toegevoegd aan het procesdossier. Uit de foto s blijkt dat het hekwerk rondom het depot ten tijde van de asbestvondst voor een deel nog aanwezig was en voor een deel was verwijderd of beschadigd. Het gedeelte aan de lange zijde van het perceel, grenzend aan het voetbalveld, ontbrak grotendeels. Het voetbalveld zelf was van een lage afscheiding voorzien. 4.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat ten tijde van de asbestvondst op het perceel waarvan [appellant] eigenaar is, geen afdoende hekwerk aanwezig was. Het terrein was derhalve toegankelijk voor een ieder. Gelet hierop was sprake van gevaar voor de gezondheid of veiligheid als gevolg van de aanwezigheid van asbesthoudend materiaal. Dat, zoals [appellant] aanvoert, slechts sprake zou zijn geweest van enkele stukjes bijna onbereikbare asbest die onzichtbaar waren door dichte begroeiing, doet aan het vorenstaande niet af. [appellant] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat het hekwerk is afgebroken door ambtenaren van de gemeente Hengelo. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd omtrent de verwijdering van (een deel van) het bestaande hekwerk op het perceel, niet afdoet aan de ingevolge artikel 1a, eerste lid van de Woningwet op hem rustende verplichting om het

depot als eigenaar in het kader van de veiligheid af te schermen. Ingevolge voormeld artikel dient [appellant] er als eigenaar immers zorg voor te dragen dat als gevolg van de staat van het depot geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt. Nu [appellant] dit heeft nagelaten, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid de last onder bestuursdwang op te leggen. Voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat het herstel van het hekwerk onder bestuursdwang is afgedwongen zonder dat daartoe een directe noodzaak bestond, aangezien het gedeelte zonder hekwerk volgens [appellant] door de door de gemeente geplaatste hekken goed was afgeschermd, wordt overwogen dat met de desbetreffende hekken niet was voorzien in een afsluiting van het terrein van [appellant]. Het betoog faalt. 4.3. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte geen oordeel heeft gegeven omtrent de vraag of de bij kostenbeschikking van 16 september 2015 in rekening gebrachte kosten voor de toegepaste bestuursdwang redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van [appellant] behoren te komen. 4.4. Ingevolge artikel 5:31c, eerste lid, van de Awb, voor zover thans van belang, heeft het beroep tegen de last onder bestuursdwang mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de kosten van bestuursdwang, voor zover de belanghebbende deze kosten betwist. [appellant] heeft bij brief van 16 november 2015 zijn zienswijze gegeven op de kostenbeschikking van 16 september 2015. Gelet hierop had het beroep van [appellant] mede betrekking op voormelde kostenbeschikking. De rechtbank heeft het vorenstaande niet onderkend. Het betoog slaagt. 4.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover de rechtbank heeft nagelaten een oordeel te geven over de zienswijze van [appellant] ten aanzien van het besluit van het college van 16 september 2015. 5. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling een oordeel geven omtrent de vraag of de kosten van 6.552,15 voor de toegepaste bestuursdwang, gebaseerd op een factuur van Constructiewerken Twente van 17 augustus 2015, terecht ten laste van [appellant] zijn gebracht. Ter zitting heeft het college de in rekening gebrachte kosten nader toegelicht. Voor zover [appellant] zich op het standpunt stelt dat de kosten van de ballenvanger ten onrechte voor zijn rekening zijn gebracht, wordt als volgt overwogen. Het college heeft toegelicht dat de reeds bestaande ballenvanger is geïncorporeerd in het hekwerk. Er is geen nieuwe ballenvanger geplaatst maar de oude ballenvanger is van gaas voorzien. Nu hiermee is bespaard op de totale kosten voor het hekwerk rondom het depot, bestaat geen grond voor het oordeel dat de kosten met betrekking tot de ballenvanger ten onrechte aan [appellant] zijn doorberekend. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat ten onrechte de kosten voor de reparatie van het hekwerk aan de achterzijde van het perceel in rekening zijn gebracht, wordt overwogen dat de last onder bestuursdwang ziet op het plaatsen van een hekwerk rondom het perceel en het herstellen van het bestaande hekwerk om te voorkomen dat het perceel vrij toegankelijk is. Om die reden heeft het college tevens de kosten voor de reparatie van het hekwerk aan de achterzijde van het perceel in de kostenbeschikking kunnen opnemen. Voor zover [appellant] zich er niet mee kan verenigen dat de kosten van het leveren en monteren van een looppoort in het hekwerk aan hem zijn doorberekend, aangezien hij zelf een hekwerk met twee grote toegangspoorten had gereserveerd om het hekwerk aan de openbare weg te vervangen, wordt overwogen dat [appellant] het desbetreffende hekwerk met toegangspoorten niet binnen de

door het college gestelde termijn heeft geplaatst. Het college heeft derhalve de kosten van de looppoort, die toegang verschaft tot het perceel, in de kostenbeschikking kunnen opnemen. 6. Het beroep van [appellant] tegen het besluit van het college van 16 september 2015 is ongegrond. 7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 23 februari 2016 in zaak nr. 15/1472 voor zover de rechtbank heeft nagelaten een oordeel te gegeven over de zienswijze van [appellant] ten aanzien van het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hengelo van 16 september 2015, kenmerk BO-2014-0067-12; III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige; IV. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hengelo van 16 september 2015, kenmerk BO-2014-0067-12, ongegrond; V. verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van 251,00 (zegge: tweehonderdeenenvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep terugbetaalt. Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier. w.g. Kranenburg w.g. Melenhorst lid van de enkelvoudige kamer griffier Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2017 490.