POSTADRES Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag BEZOEKADRES Juliana van Stolberglaan 4-10 TEL 070-88 88 500 FAX 070-88 88 501 INTERNET www.cbpweb.nl www.mijnprivacy.nl AAN College van procureurs-generaal Postbus 20305 2500 EH DEN HAAG DATUM 12 maart 2013 CONTACTPERSOON UW BRIEF VAN 7 januari 2013 UW KENMERK ONDERWERP Advies aanpassing Aanwijzing Wjsg Geachte, Bij brief van 7 januari 2013 heeft u het College bescherming persoonsgegevens (CBP) een voorstel tot wijziging van de Aanwijzing verstrekking van strafvorderlijke gegevens voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden (Aanwijzing Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, Wjsg) ter consultering voorgelegd. Bij e-mail van 22 januari 2013 heeft de afdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken (BJZ) de aanpassingen in de tekst ten opzichte van de thans geldende versie nader aangeduid. Bij e-mail van 20 februari 2013 heeft de afdeling BJZ een aanvullende wijziging op twee onderdelen van de tekst aan het CBP voorgelegd. Met het navolgende advies voldoet het CBP aan uw verzoek. De Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) voorziet in een wettelijke regeling voor de verwerking van justitiële en strafvorderlijke gegevens. De Aanwijzing Wjsg geeft het kader aan voor de verstrekking van strafvorderlijke gegevens uit alle bestanden van het openbaar ministerie aan betrokkenen en derden voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden. De Aanwijzing Wjsg is vastgesteld door het College van procureurs-generaal op 12 oktober 2004 en is laatstelijk gewijzigd vastgesteld op 11 september 2012 (Stcrt. 24 december 2012, nr. 26870), welke wijziging op 1 januari 2013 van kracht is geworden. Inhoud van het voorstel De voorgestelde wijzigingen hebben betrekking op de volgende onderwerpen. I Interne procedurevoorschriften De toelichting op het voorstel stelt dat ervaringen en ontwikkelingen tot het inzicht hebben geleid dat aanpassing van de Aanwijzing Wjsg plaats dient te vinden. Om die reden wordt een groot aantal (onder)hoofdstukken uit de Aanwijzing verwijderd en afzonderlijk opgenomen in een interne instructie. De overblijvende tekst is op onderdelen herzien en samengevat. BIJLAGEN BLAD 1
II Uitgangspunten bij verstrekking De toelichting bij het voorstel vermeldt dat het uitgangspunt dat in beginsel alleen verstrekt wordt bij een vonnis, is veranderd in het uitgangspunt dat steeds een belangenafweging moet worden gemaakt waarbij de stand van de strafzaak wordt meegenomen. Bij die afweging zal in het geval een verdachte is veroordeeld eerder sprake zijn van een rechtvaardiging van de inbreuk op de privacybelangen van een betrokkene bij een verstrekking dan in het geval de zaak zich nog in een voorfase bevindt. In de praktijk is gebleken dat juist in de periode voorafgaand aan de uitspraak bij belanghebbenden de behoefte bestaat om informatie te ontvangen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een leerkracht wordt verdacht van zedenmisdrijven en de schoolleiding moet kunnen beoordelen of de noodzaak bestaat om (tijdelijke) ordemaatregelen te nemen gericht op de veiligheid van de kinderen of het handhaven van de rust. Er zal kritisch worden bekeken welke informatie wordt verstrekt en op welke wijze. Deze waarborg is opgenomen in de uitgangspunten van de Aanwijzing. De contra-indicatie voor verstrekking bij een niet beoordeelde zaak wordt gehandhaafd. Verstrekking komt in beginsel pas aan de orde als sprake is van een afgerond onderzoek waarbij de officier van justitie heeft geoordeeld dat sprake is van een bewijsbare zaak die zal leiden tot een positieve vervolgingsbeslissing. III Verstrekken ten behoeve van schadeverhaal Als nieuwe uitzondering op de contra-indicatie wordt opgenomen dat verstrekt kan worden als sprake is van een zaak waarbij vaststaand handelen leidt tot civielrechtelijke aansprakelijkheid tussen de verzoeker en betrokkene. Dit is opgenomen naar aanleiding van een klacht bij de Nationale ombudsman, waarbij er geen voorziening voor verstrekking van gegevens aanwezig bleek in geval van bij een fietser ontstaan letsel ten gevolge van een ongeval met een auto; toen de strafzaak tegen de automobilist werd geseponeerd was er - gelet op de contra-indicatie - geen verstrekking van gegevens mogelijk aan de gedupeerde fietser. Ook bestond niet de mogelijkheid informatie te verkrijgen via de Stichting processen-verbaal omdat het een misdrijf betrof en deze zaken van de regeling zijn uitgesloten. Hiertoe is een nieuwe uitzondering geformuleerd. IV Verstrekking aan vrijwilligersorganisaties en opleidingsinstanties Artikel 39f Wjsg vormt de hoofdregel voor het verstrekken van strafvorderlijke gegevens door het openbaar ministerie aan derden voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat het College van procureurs-generaal aan personen of instanties strafvorderlijke gegevens kan verstrekken voor de aldaar genoemde doeleinden voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang. Bij de in de Aanwijzing genoemde ontvangers opgesomd bij de grond onder b) het handhaven van de orde en veiligheid, wordt ten behoeve van verstrekkingen met name in zedenzaken toegevoegd vrijwilligersorganisaties en opleidingsinstanties. De toelichting op het voorstel noemt als reden hiervoor dat in de praktijk een aantal keer sprake is geweest van een (ernstige) zedenverdenking waarbij duidelijk was dat de verdachte stage liep of vrijwilligerswerk deed bij een instantie waar werd gewerkt met kwetsbare kinderen. Reden voor het toevoegen van opleidingsinstanties vormt dat thans weliswaar in geval van een stage de werkgever kan worden geïnformeerd, maar wanneer stages kort duren en gevolgd worden door een andere stage waarbij een BLAD 2
opleidingsinstantie als intermediair dient, het openbaar ministerie de opleidingsinstantie wil kunnen informeren. V Verstrekking naar aanleiding van de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob Het wetsvoorstel Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob, dat thans in behandeling is bij de Eerste Kamer, voorziet in aanvulling van de Wjsg met een nieuwe verstrekkingsgrond. Het wijzigingsvoorstel Wet Bibob betreft onder meer de wijziging van artikel 39f, eerste lid, Wjsg, inhoudende de toevoeging als grond bij onderdeel g) het verrichten van een privaatrechtelijke rechtshandeling door een rechtspersoon of instantie die met een publieke taak is belast. Deze bepaling vloeit voort uit het nieuwe concept-artikel 5a Wet Bibob dat regelt dat een rechtspersoon met een overheidstaak het Bibob-bureau om een advies kan vragen over een natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie een vastgoedtransactie wordt/is aangegaan. Om die reden voegt de Aanwijzing aan de categorieën ontvangers onder genoemde grond g) toe dat voor het nemen van een beslissing die in het kader van artikel 5a van de Wet Bibob door de overheid (rechtspersoon) wordt genomen kan worden verstrekt aan: alle (lokale) overheidsinstanties. VI Rechten betrokkene op inzage Bij het voormelde nagekomen e-mailbericht van 20 februari 2013 is aan de voorgaande punten nog een onderdeel toegevoegd. Dit heeft betrekking op de vermelding van de termijn waarbinnen een beslissing moet worden gegeven op een ingediend verzoek tot kennisneming en van de toepasselijke weigeringsgronden. Aangezien die vermeldingen in de Aanwijzing niet meer corresponderen met de desbetreffende bepalingen in de Wjsg vindt hiervan aanpassing plaats. Beoordeling van het voorstel Het voorstel leidt tot de volgende op- en aanmerkingen. Ad I Interne procedurevoorschriften De Aanwijzing Wjsg is een regeling in de zin van artikel 130, vierde lid, Wet op de rechterlijke organisatie, waarmee het openbaar ministerie aanwijzingen kan geven betreffende de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden. Waar voor het openbaar ministerie een discretionaire bevoegdheid geldt kan een aanwijzing voorzien in de invulling van de te hanteren criteria hiervoor en de voorwaarden waaronder de bevoegdheid wordt uitgeoefend. In dat verband valt niet in te zien om welke reden de regeling van verstrekkingen op basis van artikel 39g jo. 14 Wjsg is verplaatst naar de interne instructie, nu het hier niet louter een interne procedure betreft maar de invulling van de voorwaarden voor de verstrekking in dit geval en dit zich bij uitstek leent voor bespreking in de Aanwijzing. Het CBP adviseert dit hoofdstuk aan te vullen met een nadere uitwerking van de betreffende dienstonderdelen, met een bepaling die uiteenzet hoe de ondertekening door de gemandateerde luidt en met een specifieke regeling van de gevallen van en eventuele voorwaarden voor ondermandaat. BLAD 3
Ad V Verstrekking naar aanleiding van de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob Aangezien de voormelde wijziging van de Wet Bibob en van de Wjsg nog niet is aangenomen en goedgekeurd kan het CBP thans niet vaststellen of bij dit wijzigingsvoorstel van de Aanwijzing aan de vereisten uit oogpunt van gegevensbescherming wordt voldaan. Voor zover het wetsvoorstel in de huidige vorm wordt aangenomen en aldus van kracht zal worden, heeft het CBP over de voorgestelde wijziging geen opmerkingen. Wel dient in de tekst van de aanvulling - overeenkomstig de formulering bij de overige verstrekkingsgronden - de zinsnede kan worden verstrekt aan te worden gewijzigd in kunnen daarvoor benodigde strafvorderlijke gegevens worden verstrekt aan. Het CBP adviseert onder het voormelde voorbehoud ten aanzien van goedkeuring van genoemd wetsvoorstel de formulering van deze aanvullende grond voor verstrekking aan te passen. Tot slot Naast de vorenstaande opmerkingen brengt het CBP nog het volgende onder uw aandacht. In de concept-aanwijzing wordt onder hoofdstuk II Bevoegdheid en mandaatverlening besproken dat het College van procureurs-generaal als verantwoordelijke voor de verwerking van strafvorderlijke gegevens de bevoegdheden zoals gegeven in de Wjsg mandateert aan de hoofden van de dienstonderdelen. Voor een geldige mandatering dienen deze dienstonderdelen nader te worden gespecificeerd. Verder ontbreekt hier een bepaling die voorziet in de beschrijving hoe de ondertekening in dat geval luidt. Ten slotte wordt gesteld dat de hoofden van de dienstonderdelen deze bevoegdheden kunnen doormandateren aan medewerkers van hun dienstonderdeel. Op basis van deze formulering dient er een nadere regeling te zijn vastgesteld in welke gevallen en onder welke eventuele voorwaarden sprake is van ondermandaat, welke regeling hier ontbreekt. Conclusie Het CBP adviseert u aan het vorenstaande op passende wijze aandacht te schenken. Voor het overige geeft het voorstel uit het oogpunt van gegevensbescherming geen aanleiding tot het maken van op- of aanmerkingen. BLAD 4
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Hoogachtend, Het College bescherming persoonsgegevens, Voor het College, Mr. W.B.M. Tomesen Lid van het College BLAD 5