HET VERMOEDEN VAN VERGUNNING: TOT EEN DATUM IN DE LOOP VAN 1976-1980 OF TOT 24 MAART 1994?



Vergelijkbare documenten
KANTOORSEMINARIE Recente tendensen in de Ruimtelijke Ordening

Departement Omgeving Afdeling Beleidsontwikkeling en Juridische Ondersteuning. Datum: 3 juni 2019

Rolnummer Arrest nr. 21/2009 van 12 februari 2009 A R R E S T

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Gelet op het bestreden arrest, op 21 februari 1997 op verwijzing gewezen door het Hof van Beroep te Gent;

1. Hoeveel zaken zijn op dit moment hangende bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen?

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

II. Raad van State. Rechtspraak. Arrestnr van27juni2007. this jurisquare copy is licenced to LDR Advocaten

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

VR DOC.0365/1BIS

Rolnummer : 26 Arrest nr. 20 van 25 juni 1986

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

Rolnummer Arrest nr. 84/2003 van 11 juni 2003 A R R E S T

FORUM ADVOCATEN BVBA Nassaustraat Antwerpen T F E W

Hof van Cassatie van België

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 79/2006 van 17 mei 2006 A R R E S T

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

VLAAMS GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, in. de persoon van de Minister-President, met kabinet gevestigd te

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VAN STATE, AFDELING ADMINISTRATIE. A R R E S T. nr van 23 april 2007 in de zaak A /IX-3642.

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Rolnummer Arrest nr. 86/2004 van 12 mei 2004 A R R E S T

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

Arrest GH 118/ SARO 29 september 2015

Brussel, 9 februari 2005 Advies reparatiedecreet. Advies

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Instelling. Onderwerp. Datum

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Decr. Vl. R. 15 juni 1994 betreffende de milleubeleidsovereenkomsten (B.S., 8 juli 1994)

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Rolnummer Arrest nr. 50/2014 van 20 maart 2014 A R R E S T

A R R E S T. samengesteld uit voorzitter F. Debaedts en de rechters-verslaggevers L.P. Suetens en P. Martens, bijgestaan door de griffier L.

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

Rolnummer Arrest nr. 174/2005 van 30 november 2005 A R R E S T

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

Beroepsinstantie inzake openbaarheid van bestuur en hergebruik van overheidsinformatie

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 704 van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Arbeidshof te Antwerpen.

REGULERINGSCOMMISSIE VOOR ENERGIE IN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP. 5 MEI Besluit van de Vlaamse regering betreffende de transactiesom inzake ruimtelijke ordening

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

VLAAMSE REGERING DE VLAAMSE REGERING,

INHOUD. Inhoud 3. Woord vooraf 11

Instelling. GD & A Nieuwsbrief. Onderwerp. Datum. 31 januari 2017

Rolnummer Arrest nr. 65/2010 van 27 mei 2010 A R R E S T

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 307bis van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie.

O. T., eiser tot cassatie van een arrest, op 5 juni 1998 gewezen. vertegenwoordigd door mr. Adolf Houtekier, advocaat bij het Hof

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 5 februari 2008 (07.02) (OR. en) 5952/08 JUR 25 COUR 1

Instelling. Onderwerp. Datum

Hof van Cassatie van België

Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Hof van beroep te Gent op heeft de appellante hoger beroep ingesteld.

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Datum van inontvangstneming : 04/03/2013

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

ONTWERP VAN DECREET. tot wijziging van het decreet van 31 januari 2003 betreffende het economisch ondersteuningsbeleid

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Federale Beroepscommissie voor de toegang tot milieu-informatie

Beleidsmatig gewenste ontwikkelingen als beoordelingsgrond bij vergunningverlening

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Instantie. Onderwerp. Datum

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

KAMER VAN BEROEP GEMEENSCHAPSONDERWIJS BESLISSING GO/2013/10/ / 3 JULI 2013

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Ontwerp van decreet. houdende wijziging van het tarief op het recht op verdelingen en gelijkstaande overdrachten. Advies. van de Raad van State

Ministeriële uitspraak in de beroepsprocedure met toepassing van artikel 29bis, 5, van de Vlaamse Woon code betreffende de beslissing van de sociale

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

Rolnummer Arrest nr. 200/2006 van 13 december 2006 A R R E S T

RAAD VAN STATE afdeling Wetgeving

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

(B.S.18.V.1997) 1. Hoofdstuk I. Definities en toepassingsgebied

Rolnummer Arrest nr. 86/2003 van 11 juni 2003 A R R E S T

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING. - Ontwerp van decreet houdende het terugkommoment in het kader van de rijopleiding categorie B - Definitieve goedkeuring

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Hof van Cassatie van België

College van Procureursgeneraal. Collège des procureurs généraux

Rolnummer 786. Arrest nr. 14/95 van 7 februari 1995 A R R E S T

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Hof van Cassatie van België

VR DOC.1214/1BIS

Gezien het verslag opgemaakt door auditeur G. DE BLEECKERE;

Zaak T-205/99. Hyper Srl tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

De Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare werken, Vlaamse Rand, Toerisme en Dierenwelzijn NOTA AAN DE VLAAMSE REGERING

VERZOEK TOT NIETIGVERKLARING VAN EEN VERORDENING

Transcriptie:

HET VERMOEDEN VAN VERGUNNING: TOT EEN DATUM IN DE LOOP VAN 1976-1980 OF TOT 24 MAART 1994? Artikel 4.2.14 VCRO regelt het vermoeden van vergunning. Hierbij werden een aantal aanpassingen doorgevoerd ten opzichte van de regeling in het DRO. Een van die wijzigingen heeft betrekking op het tijdskader voor het weerlegbaar vermoeden. Dit vermoeden liep onder het DRO tot de allereerste vaststelling van het gewestplan. In de VCRO werd dit bijgesteld tot de allereerste inwerkingtreding van het gewestplan. De memorie van toelichting motiveerde deze wijziging als volgt: het weerlegbaar vermoeden van vergunning loopt vandaag tot de allereerste definitieve vaststelling van het gewestplan. Artikel 10 jo. 13 van de stedenbouwwet bepaalde echter dat het besluit houdende de vaststelling van het gewestplan in werking trad 15 dagen na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad, en dat de provinciegouverneur binnen die termijn het gewestplan opstuurde naar de betrokken gemeenten. Pas dan kon de burger het gewestplan consulteren. Het is daarom logisch het eindpunt van de periode van vermoeden te leggen op het ogenblik van de eerste inwerkingtreding van het gewestplan. (Parl. St. 2011, 2008-2009, nr. 1). (onderlijning zelf aangebracht) Recent is er opnieuw discussie ontstaan, en meer bepaald rond de datum van inwerkingtreding van gewestplannen. De datum van inwerkingtreding van de gewestplannen is bepaald op 15 dagen na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Voor het gewestplan Mechelen is dit 13 oktober 1976. Voor het gewestplan Halle-Vilvoorde is dit 12 december 1977. Het als laatste vastgesteld gewestplan Limburgse Maaskant trad in werking op 30 november 1980. (Zie lijst onderaan). Een bepaalde strekking stelt echter dat de gewestplannen pas op 24 maart 1994 in werking traden. De redenering hierachter heeft te maken met de bekendmakingsvereisten van een gewestplan. In de jaren 80 werd de overheid geconfronteerd met rechtspraak van de Raad van State waarin deze oordeelde dat de kaarten waarop de bestaande feitelijke toestand en de bestaande juridische toestand werd weergegeven, eveneens ter inzage hadden moeten liggen omdat deze volgens de Raad van State als het ware behoorden tot de als rechtsnormen werkende, bindende en verordenende grafische bepalingen. Concreet bestaan de kaarten waarop de bestaande feitelijke toestand wordt weergegeven uit de orthofotoplannen, bekomen door luchtfotografie. De kaarten waarop de bestaande juridische toestand wordt weergegeven, duiden de omtreklijnen van de geldende bijzondere plannen van aanleg aan en de nummers van de niet vervallen verkavelingsvergunningen. Deze rechtspraak van de Raad van State bracht een quasi onoverkomelijke bewijsproblematiek teweeg, die aanleiding gaf tot het wijzigen van de stedenbouwwet door middel van artikel 100 van het 1

decreet van 22 december 1993 en het uitvoeringsbesluit van 24 februari 1994: de normatieve delen van het gewestplan worden gevormd door de bestemmingsplannen en de niet-normatieve delen door de plannen waarop de feitelijke en juridische toestand wordt weergegeven. Dit uitvoeringsbesluit trad inwerking op 24 maart 1994. Het decreet daarentegen trad reeds in werking op 1 januari 1994. Zoals hoger gesteld is er thans een strekking die stelt dat deze wijziging geen retroactieve werking kan hebben, en dat het gewestplan dus ten vroegste vanaf 24 maart 1994 in werking kan treden. Vóór die datum was het gewestplan niet tegenstelbaar aan de burger en er kan volgens deze strekking niet anders besloten worden dan dat het tijdskader van het weerlegbaar vermoeden van vergunning loopt tot 24 maart 1994 (tenzij bewezen wordt dat ook de plannen van de bestaande feitelijke en juridische toestand in de betrokken gemeente ter inzage hebben gelegen). Deze strekking vindt haar oorsprong in een misvatting over de betekenis van de onmiddellijke werking en de retroactieve werking van wijzigingen in de regelgeving. Over de niet retroactieve werking van deze wijzigingen is iedereen het eens. Daarentegen wordt echter de onmiddellijke werking van deze wijzigingen verkeerd en te beperkend voorgesteld. Om de voornoemde stelling kracht bij te zetten wordt er telkens verwezen naar rechtspraak van de Raad van State in de loop van 2002-2008 waarbij een aantal vergunningsbeslissingen werden vernietigd omdat deze beslissingen gebaseerd waren op de voorschriften van een gewestplan waarvan de volledige bekendmaking en bijgevolg ook de tegenstelbaarheid niet kon bewezen worden. Echter gaat het in deze arresten om de vernietiging van administratieve rechtshandelingen die gesteld zijn vóór 1994. Deze rechtspraak kan niet langer gevolgd worden. Immers, een nieuw artikel 13bis van de stedenbouwwet (ingevoegd door artikel 100 van het decreet van 22 december 1993) maakte een onderscheid tussen de normatieve en de niet-normatieve delen van het gewestplan, een onderscheid waaraan de Raad van State was voorbijgegaan in zijn toepassing van de betreffende regelgeving. Verder bepaalde artikel 75, 3 van de stedenbouwwet van 1962, gewijzigd door het decreet van 22 december 1993: op de gewestplannen die definitief zijn vastgesteld vóór 1 januari 1994 is de bepaling van artikel 100 van het decreet van 22 december 1993, houdende de bepalingen tot begeleiding van de begroting van 1994 van toepassing. Het gaat hier niet om een retroactieve werking, doch wel degelijk om een onmiddellijke werking van een nieuwe rechtsregel. Het Grondwettelijk Hof oordeelde hierover in haar arrest van 21 december 1995 (nr. 86/95) als volgt: Artikel 75, 3, van bovengenoemde wet van 29 maart 1962, krachtens hetwelk de bepalingen van artikel 13bis van die wet, vervangen door artikel 100 van het decreet van 22 december 1993, van toepassing zijn op de gewestplannen die definitief zijn vastgesteld vóór 1 januari 1994, mildert voor 2

de toekomst de verplichtingen van het bestuur op het gebied van de terinzagelegging van gewestplannen; het heeft wel onmiddellijke, doch geen retroactieve werking zoals verzoekende partijen voor de Raad van State aanvoeren. Het kan dan ook niet ertoe strekken het beslechten van op het ogenblik van zijn inwerkingtreding hangende rechtsgedingen te beïnvloeden en laat bijgevolg de bevoegdheid van de administratieve rechter onaangetast om de gevolgen te beoordelen van het niet ter inzage leggen van niet-normatieve delen van het gewestplan ten aanzien van administratieve rechtshandelingen die op dat gewestplan zijn gesteund en vóór de inwerkingtreding van de nieuwe regel zijn gesteld. ( ) Wel heeft het artikel tot gevolg dat administratieve rechtshandelingen die na de inwerkingtreding van het decreet zijn gesteld, niet meer kunnen worden bekritiseerd op grond van de niettegenstelbaarheid van het gewestplan wegens het niet ter inzage zijn ten gemeentehuize van de als niet-normatief aangewezen gedeelten ervan. Kortom, elke administratieve beslissing die wordt genomen, hetzij na 1 januari 1994 (datum vastgesteld door het Grondwettelijk Hof en bevestigd in de jongste arresten van de Raad van State), hetzij na 24 maart 1994 (datum vermeld in enkele niet tot de constante rechtspraak behorende uitspraken van de Raad van State), kan niet meer betwist worden op grond van de niettegenstelbaarheid van een gewestplan omwille van een gebrekkige terinzagelegging met betrekking tot de niet-normatieve delen. Deze discussie, die men opnieuw wil doen oplaaien, is reeds lang achterhaald en heeft geen enkele zin meer m.b.t. beslissingen omtrent het vermoeden van vergunning. Immers sinds 1 januari 1994 dient men uit kracht van het decreet, bij de beslissingen inzake o.a. de beoordeling van het vermoeden van vergunning, die vanaf dan zijn genomen, de bekendmaking van de kaarten waarop de bestaande feitelijke toestand en de bestaande juridische toestand werd weergegeven, niet meer na te gaan om de inwerkintreding van het betreffende gewestplan aan te tonen. Over de bekendmaking van de normatieve delen (en dus concreet de bestemmingsplannen) is nooit enige discussie geweest zodat kan worden besloten dat de inwerkingtreding zich de facto voor alle gewestplannen heeft voorgedaan 15 dagen na de publicatie in het B.S. In het decreet van 22 december 1993 stelde de decreetgever een einde aan de toepassing die de Raad van State vanaf 1981 had gemaakt. Aan dergelijk ingrijpen van de decreetgever kan steeds een onmiddellijke werking verbonden worden. Dit ingrijpen van de decreetgever werd overigens voor het Grondwettelijk Hof betwist, doch evenwel zonder succes. Het argument van de niet-tegenstelbaarheid, gebaseerd op wat men eertijds een gebrekkige publicatie noemde (omwille van gebrekkige bewijzen in sommige gevallen), kon met onmiddellijke werking vanaf 1 januari 1994 niet meer worden ingeroepen, behoudens in de hangende gerechtelijke procedures. 3

Meer nog, het was duidelijk niet de bedoeling van de decreetgever om het vermoeden van vergunning te laten lopen tot een bepaalde datum in 1994. Dit blijkt ook uit de memorie van toelichting waarbij verduidelijkt wordt dat de gewestplannen in werking traden 15 dagen na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad en dat de provinciegouverneur binnen die termijn het gewestplan opstuurde naar de betrokken gemeenten. Pas dan kon de burger het gewestplan consulteren. De aanwending van de tijdsbepaling eerste inwerkingtreding van het gewestplan verwijst niet naar een welbepaalde datum in de loop van 1994. Indien de decreetgever dit werkelijk zo had bedoeld en een concrete datum in 1994 op het oog had gehad, dan was dit wel letterlijk zo opgenomen geweest in artikel 4.2.14 2 VCRO. Uit het gebruik van deze tijdsbepaling moet worden afgeleid dat voor de toepassing van het vermoeden van vergunning rekening moet gehouden worden met de verschillende scharnierdata tussen 1976 en 1980, bepaald door het tijdstip van de bekendmaking in het B.S. en de terinzagelegging van de bestemmingsplannen met bindende en verordenende (normatieve) kracht. In de bepaling over het vermoeden van vergunning hanteerde de decreetgever het begrip eerste inwerkingtreding van het gewestplan immers volgens de op dat moment van kracht zijnde regelgeving en de gekende rechtspraak van het Grondwettelijk Hof. Hij bouwde daarbij verder op wat de decreetgever op 22 december 1993 had beslist toen hij de toepassing afwees die geleid had tot de eerdere rechtspraak van de Raad van State (cfr. arrest Bourgeois). Voorgaande blijkt ook uit het antwoord van de Minister op een schriftelijke vraag met betrekking tot deze problematiek: (vraag nr. 110 van 7 december 2009 van Dirk De Kort): Het decreet van 22 december 1993 dat een onmiddellijke werking heeft, mildert voor de toekomst de verplichtingen van het bestuur op het gebied van de terinzagelegging van gewestplannen, ook ten aanzien van de gewestplannen die definitief zijn vastgesteld vóór 1 januari 1994. Niemand kan na de inwerkingtreding van het decreet van 22 december 1993 nog voorhouden dat het gewestplan vóór 1 januari 1994 niet op de wettelijk voorgeschreven wijze was bekendgemaakt en hem derhalve niet tegenstelbaar was vóór of na 1 januari 1994. Het decreet van 22 december 1993 zou enkel dan een retroactieve werking hebben indien het ertoe zou strekken het beslechten van op het ogenblik van zijn inwerkingtreding (1 januari 1994) hangende rechtsgedingen te beïnvloeden, aldus het Grondwettelijk Hof. De milderende effecten van het decreet van 22 december 1993 spelen dus volledig mee bij de n.a.v. het opmaken van het vergunningenregister te nemen beslissingen tot opname of weigering van opname van constructies als vergund geacht. Zij zullen eveneens meespelen in mogelijke toekomstige geschillen over registratiebeslissingen waarover de Raad voor vergunningsbetwistingen uitspraak zal doen op grond van artikel 4.8.1., tweede lid, 3 VCRO. Hetzelfde geldt voor de toepassing van artikel 4.2.14 van het V.C.R.O. Dit standpunt vindt steun in de rechtspraak van de Raad van State waarin heel uitdrukkelijk wordt bevestigd dat uit het arrest van het Grondwettelijk Hof, nr. 86/95, van 21 november 1995, voortvloeit dat administratieve rechtshandelingen die na 1 januari 1994 zijn gesteld, niet meer kunnen worden bekritiseerd op grond van de niet-tegenwerpelijkheid van het definitief vastgestelde gewestplan wegens het niet ter inzage leggen in het gemeentehuis van de als niet-normatief aangewezen delen 4

van het gewestplan (R.v.St., nr. 164.192 van 27 oktober 2006, inzake v.z.w. De Verademing en R.v.St nr. 188.899 van 17 december 2008, in zake de n.v. C.E.D.) Gezien het voorgaande dient in het kader van beslissingen omtrent het weerlegbaar vermoeden van vergunning rekening gehouden te worden met de datum van 15 dagen na de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Ook de Raad voor Vergunningsbetwistingen hanteert deze laatste data in haar beoordelingen (zie o.a. RvVb, 20 december 2011, nr. A/2011/0209 en nr. A/2011/0212) Ten overvloede kan nog kort worden ingegaan op de rechtspraak die wordt aangehaald ter ondersteuning van de stelling dat de gewestplannen ten vroegste op 24 maart 1994 in werking zijn getreden en het vermoeden van vergunning meteen ook tot die datum loopt. Deze rechtspraak levert geen deugdelijke argumenten op ten gunste van deze stelling. Wanneer de Raad van State na 1 januari 1994 en tot in de periode 2002-2008 vernietigingsarresten uitspreekt op grond dat niet bewezen werd dat het gewestplan volledig bekendgemaakt en tegenstelbaar was, dan is dit enkel een gevolg van het feit dat het rechtscollege m.b.t. geschillen over administratieve beslissingen die voor 1 januari 1994 werden genomen, de naleving controleert van de regels die golden op het ogenblik dat de hem voorgelegde beslissingen genomen werden. Een administratief rechtscollege gaat nu eenmaal enkel na of de rechtsregels werden nageleefd die van kracht waren op het ogenblik dat de bestreden beslissing genomen werd. De onmiddellijke werking houdt immers enerzijds in dat de gewijzigde regelgeving van toepassing is bij het nemen en beoordelen van nieuwe beslissingen en anderzijds dat zij niet van toepassing is op de hangende gerechtelijke procedures over eerdere beslissingen. Het decreet van 22 december 1993 heeft zich tegen deze gebruikelijke gang van zaken niet verzet. Er werd immers geen retroactieve wijzigingsbepaling - met een onmiddellijk effect in alle op dat ogenblik bij de rechter aanhangige geschillen - uitgevaardigd. Er waren geen dwingende motieven van algemeen belang die dit rechtvaardigden. De nieuwe door het Vlaams Parlement ingevoerde wijzigingsbepalingen worden toegepast wanneer, nà 1 januari 1994, om het even welke beslissing (en dus per definitie ook inzake het vermoeden van vergunning) wordt genomen op grond van het bestemmingsvoorschrift van het gewestplan waarvan op dat ogenblik niet meer kan opgeworpen worden dat de overheid niet kan bewijzen dat het op wettelijke wijze (volledig) is bekendgemaakt en derhalve tegenstelbaar aan de aanvrager. De eerdere rechtspraak van de Raad van State kan derhalve thans niet meer ingeroepen worden en mist elke overtuigingskracht om aan te tonen dat de eerste inwerkingtreding van de gewestplannen te situeren is op 24 maart 1994 en het vermoeden van vergunning tot die datum loopt voor de 25 gewestplannen, die tussen 1976 en 1980 definitief werden vastgesteld, die werden bekendgemaakt in 5

het Belgisch Staatsblad om 15 dagen later in werking te treden en waarvan de bestemmingsplannen ter inzage werden gelegd. Op de website van de Raad van State (www.raadvst-consetat.be) kan door eenieder het op 30 september 2008 uitgesproken arrest nr. 186.618 worden nagelezen waaruit de efficiëntie blijkt van de hierboven beschreven decretale ingreep. Samenvattend In de bepaling van artikel 4.2.14. 2 VCRO over het vermoeden van vergunning hanteerde de decreetgever het begrip eerste inwerkingtreding van het gewestplan in de plaats van het eerder begrip de allereerste, definitieve vaststelling van het gewestplan. Deze tijdsbepaling werd derhalve ingevoerd in de VCRO vanaf 1 september 2009. Het begrip eerste inwerkingtreding van het gewestplan werd gehanteerd volgens de op dat moment (2009) van kracht zijnde regelgeving en de gekende rechtspraak van het Grondwettelijk Hof. Het argument van de niet-tegenstelbaarheid, omwille van het niet ter inzage leggen van de nietnormatieve delen of althans het gebrek aan bewijs daarvan, kan niet meer worden ingeroepen om de inwerkingtreding van de gewestplannen op een later moment te laten plaatsvinden dan op 15 dagen na de publicatie in het Belgisch Staatsblad. De data waarop de gewestplannen bekendgemaakt werden in het Belgisch Staatsblad en 15 dagen daarna in werking traden zijn de volgende: Benaming Datum K.B. Datum Belg. Staatsblad Datum inwerkingtr. Westkust-Veurne 6/12/1976 9/3/1977 24/3/1977 Oostende-middenkust 26/1/1977 10/3/1977 25/3/1977 Brugge-Oostkust 7/4/1977 16/4/1977 1/5/1977 Diksmuide-Torhout 5/2/1979 29/3/1979 13/4/1975 Hasselt-Genk 3/4/1979 23/5/1979 7/6/1979 Ieper-Poperinge 14/8/1979 22/9/1979 13/10/1979 Roeselare-Tielt 17/12/1979 4/1/1980 19/1/1980 Kortrijk 4/11/1977 26/11/1977 11/12/1977 Gentse en kanaalzone 14/9/1977 8/10/1977 23/10/1977 6

Eeklo-Aalter 24/3/1978 1/4/1979 16/4/1978 Dendermonde 7/11/1978 21/11/1978 6/12/1978 Oudenaarde 24/2/1977 8/4/1977 23/4/1977 Aalst-Ninove-Geraardsbergen-Zottegem 30/5/1978 10/6/1978 25/6/1978 Antwerpen Aanvulling 3/10/1979 25/10/1979 24/3/1980 9/11/1979 Mechelen 5/8/1976 28/9/1976 13/10/1976 Turnhout 30/9/1977 22/10/1977 6/11/1977 Herentals-Mol 28/7/1978 20/9/1978 5/10/1978 Neerpelt-Bree 22/3/1978 31/3/1978 15/4/1978 St.Niklaas-Lokeren 7/11/1978 11/11/1978 26/11/1978 Limburgse Maaskant 1/9/1980 15/11/1980 30/11/1980 St.Truiden-Tongeren 5/4/1977 16/4/1977 1/5/1977 Aarschot-Diest 7/11/1978 14/11/1978 29/11/1978 Leuven 7/4/1977 20/4/1977 5/5/1977 Tienen-Landen 24/3/1978 1/4/1978 16/4/1978 Halle-Vilvoorde-Asse 7/3/1977 15/4/1977 30/4/1977 7