Wijzigingsblad 04 uitbreiding deelgebied 17, BRL K903/08 Regeling Erkenning Installateurs Tankinstallaties Datum wijzigingsblad 1 april 2015. Techniekgebied CK-K-T&B05 Installatie tanks en leidingen. Vastgesteld door CvD Tanks, Tankinstallaties & Appendages d.d. 27 februari 2015. Het gebruik van deze Beoordelingsrichtlijn door derden, voor welk doel dan ook, is uitsluitend toegestaan nadat een schriftelijke overeenkomst met Kiwa is gesloten waarin het gebruiksrecht is geregeld. Geldigheid Dit wijzigingsblad 04 - uitbreiding behoort bij BRL-K903/08 d.d. 2011-02-01. Bindend verklaring Dit wijzigingsblad is door Kiwa bindend verklaard per 1 april 2015. Deel III: DEELGEBIEDEN 12 Aanleg ondergrondse leidingen van diverse materialen voor hoofdgebieden D, E en F, deelgebied 17 12.1 12.2 Algemeen De eisen in deze paragraaf hebben betrekking op installatiewerkzaamheden aan ondergrondse leidingen. In aanvulling hierop dient het bedrijf in bezit te zijn van een certificaat volgens BRL-K903 hoofdgebieden D of E of F. Milieukundig onderzoek Zie hiervoor Deel II artikel 1.2: De bodemkwaliteit dient bepaald te zijn ter bepaling van: het ontwerp van de tankinstallateur (leidingtracé) van de chemische resistentie van de toegepaste materialen; de aansprakelijkheid van de gecertificeerde tankinstallateur Het milieukundig onderzoek dient te worden uitgevoerd volgens NEN 5740 door een bedrijf met een BRL- SIKB 2000 certificaat en die tevens is erkend door het ministerie van I&M (zie toelichting). Het rapport mag niet ouder dan 1 jaar zijn. Het gecertificeerde bedrijf dient er zorg voor te dragen dat het onderzoeksrapport tijdens de uitvoering op de locatie aanwezig is. Toelichting Bedrijven die veldwerk uitvoeren moeten overeenkomstig het Besluit Uitvoeringskwaliteit Bodembeheer (kwalibo) door het ministerie van I&M (voorheen VROM) zijn erkend. De lijst van erkende bedrijven is opvraagbaar via Rijkswaterstaat Leefomgeving: www.rwsleefomgeving.nl. 12.3 Bodemweerstandsmeting en ontwerp kathodische bescherming Indien ondergronds leidingmateriaal wel onderhevig is aan corrosie dienen de bodemweerstandsmeting en het ontwerp kathodische bescherming te worden uitgevoerd conform Deel III, Deelgebied 1 artikelen 1.2 en 1.3., voor het deel ondergronds leidingmateriaal van toepassing. Ondergronds leidingmateriaal die niet onderhevig is aan corrosie behoeft niet kathodisch te worden beschermd. 12.4 Grondmechanisch onderzoek en advies voor ondergrondse leidingen van de bovengrondse tankinstallatie 12.4.1 Grondmechanisch onderzoek en -advies Deel II artikel 1.4 is voor het deel ondergronds leidingmateriaal van toepassing. Wijzigingsblad 04 uitbreiding deelgebied 17, BRL-K903/08-1 - 255/130104
Voor het aanleggen van ondergrondse leidingen bij bovengrondse tankinstallaties is niet direct een grondmechanisch onderzoek en advies noodzakelijk. De installateur dient hiervoor zelf een grondmechanisch onderzoek te verrichten van het aan te leggen leidingtracé. Het onderzoek omvat dat op minimaal drie plaatsen in het leidingtracé metingen (sonderingsmeter) worden verricht tot een diepte van een -0,5m leidingdiepte. De metingen worden hierbij geregistreerd per -0,5m diepte. De installateur gebruikt de meetresultaten van dat onderzoek om te bepalen welke maatregel nodig zijn om dit leidingtracé aan te kunnen leggen. Hierbij komen twee aspecten naar voren namelijk: - de te nemen maatregelen tegen opdrijven; - de te nemen maatregelen tegen zettingen / zettingverschillen. Hierbij wordt ook rekening gehouden met het feit dat de maatregelen die genomen zijn moeten functioneren voor de gehele gebruiksduur van het leidingtracé. De bodemzetting hiervan is gelijk aan de eis die staat voor geschreven onder Deel II artikel 1.4. De ondergrondse leidingen moeten wel zodanig zijn aangelegd dat er geen mechanische krachten tussen de bovengrondse en ondergrondse delen kan ontstaan. Het ontwerp van het ondergrondse leidingwerk moet zodanig zijn dat aanvulmateriaal niet kan wegspoelen. De minimale gronddekking van de ondergrondse leidingen is 60 cm. Opmerking In bepaalde situaties (veel graaf werkzaamheden) is het verstandig om een beschermfolie boven de ondergrondse leidingen aan te brengen in verband met mechanische beschadiging door werkzaamheden in de grond door derden. 12.4.2 Kennis grondmechanica De kwaliteitsverantwoordelijke van de tankinstallatiebedrijf dient kennis te hebben van de grondmechanische eigenschappen ter plaatse. Kennislectuur kan zijn bv.: NEN 6740 Geotechniek- TGB - Basis eisen en belastingen. 12.5 12.6 12.7 Bouwplaatsinspectie ondergrondse leidingen Deel II artikel 1.5 is voor het deel ondergronds leidingmateriaal van toepassing. Vorst ondergronds leidingwerk Deel II artikel 1.11 is voor het deel ondergronds leidingmateriaal van toepassing. Tijdelijke opslag leidingen (uitwendige bekleding) Deel II artikel 1.12 is voor het deel ondergronds leidingmateriaal voorzien van uitwendige bekleding van toepassing. Voor ondergronds leidingmateriaal zonder uitwendige bekleding geldt dat bij tijdelijke opslag van de nieuwe leidingen op locatie maatregelen moeten worden getroffen tegen beschadigingen. 12.8 Aanvulmateriaal leidingsleuf Deel II artikel 1.17 is voor het deel ondergronds leidingmateriaal van toepassing. De leidingsleuven moeten zodanig ruim en diep zijn uitgegraven dat dichtheidscontrole van de leidingen en het aanbrengen van bekleding op de leidingverbindingen mogelijk is, terwijl ook de controle van de bekleding van de gehele leiding mogelijk moet zijn. Deze leidingen moeten zijn gelegd in een rondom aangebrachte laag schoon aanvulmateriaal van tenminste 10 cm dikte. 12.9 Gronddekking, aanleg en onderlinge afstanden van ondergrondse leidingen Deel II artikel 1.25 en 1.26 is voor het deel ondergronds leidingmateriaal van toepassing met de hieronder vermelde aanvullingen. Ondergrondse leidingen dienen minimaal een gronddekking te hebben van 60 cm. De afstand tussen leidingen onderling en tussen leidingen en andere objecten moet tenminste 10 cm bedragen. Door een juiste keuze van het leidingtracé dient zoveel mogelijk te worden voorkomen dat leidingen elkaar kruisen. Wijzigingsblad 04 uitbreiding deelgebied 17, BRL-K903/08-2 -
Ondergrondse leidingen moeten zo gemonteerd worden (i.v.m. mechanische ontlasting / swingwerking) dat de minimale tussenafstand van 1,5 maal de grootste diameter in het leidingentracé met een minimum van 0,10 meter en minimaal 0,10 meter bij kruisende leidingen. Alle hulpmiddelen onder de leidingen om deze op de juiste maat te plaatsen en te houden, moeten vooraf of tijdens het aanvullen worden verwijderd. Op ongeveer 30 cm boven de ondergrondse leiding moet een markeringslint zijn aangebracht waarbij wordt aangegeven dat het om chemicaliënleiding gaat, met daarbij dat het om een drukleiding en/of niet-drukloze leiding gaat. 12.10 12.11 12.12 12.13 12.14 12.15 Revisie tekening leidingtracé Voordat de leidingen worden aangevuld met aanvulmateriaal dient het leidingtracé vastgelegd te worden t.o.v. een vast referentiepunt zelf en/of N.A.P. De dekking van de leidingen moet op de revisietekening worden vastgelegd. Controle verdichtingsgraad ondergrondse leidingen Deel II artikel 1.18 is voor het deel ondergronds leidingmateriaal van toepassing. Controle dekking ondergrondse leidingen Deel II artikel 1.20 is voor het deel ondergronds leidingmateriaal van toepassing. Overgang leidingverbindingen onder- naar bovengronds De verbindingen van starre metalen en/of kunststof leidingen moeten blijvend vloeistofdicht zijn uitgevoerd. De aansluiting van leidingen moeten zonder mechanische spanning worden aangelegd. Alle leidingen moeten flexibel bij de overgang van bovengronds naar ondergronds worden aangesloten, bijvoorbeeld door middel van een dubbele bocht of dubbele knie (swingverbinding / mechanische ontlasting). Hierbij dient rekening te worden gehouden met de zetting van de grond, zoals aangegeven in deel II artikel 1.4. KB, isolatiestukken, controle bekleding en opleveringsmeting Stalen ondergrondse leidingmateriaal dient uitgevoerd te worden conform Deel III, deelgebied 1 artikelen 1.5 tot en met 1.7. Kwaliteitseisen leidingen 12.15.1 Kwaliteitseisen aan de ondergrondse stalen en kunststof leidingen Deel II artikel 3.24.4 is voor het deel ondergronds stalen leidingmateriaal van toepassing. Ook dient aangetoond te worden dat de stalen leiding bestand is tegen het medium en dienen te worden geleverd met een inspectiecertificaten volgens EN 10204:2004 type 3.1. Indien nodig worden de stalen leidingen voorzien van kathodische bescherming conform Deel III deelgebied 1. Deel II artikel 5.12.11 is voor het deel ondergronds kunststof leidingmateriaal van toepassing. Indien ondergrondse niet-drukloze- en persleidingen worden gelast, dan dient het laswerk te voldoen aan Deel III deelgebied 6. 12.15.2 Installatie ondergrondse flexibele thermoplastische leidingsystemen (BRL-K552) en metalen leidingsystemen (BRL-K780) Deel III, deelgebied 2 en 3 is voor het deel ondergronds flexibele leidingmateriaal van toepassing. De dubbelwandige niet-drukloze en persleidingen dienen te worden voorzien van lekdetectie volgens Deel III, deelgebied 4. 12.16 Verbindingen van leidingen Voor verbindingen van ondergrondse leidingen is Deel II artikel 5.12.13 van toepassing, waarbij gefitte en geknelde verbindingen niet zijn toegestaan. Wijzigingsblad 04 uitbreiding deelgebied 17, BRL-K903/08-3 -
Voor de laswerkzaamheden aan de ondergrondse leidingen dient men gecertificeerd te zijn volgens Deel III, deelgebied 6. Kunststof laswerkzaamheden en de aanleg van ondergrondse kunststof leidingmateriaal mogen niet worden uitgevoerd bij een omgevingstemperatuur van < 5 C, tenzij aantoonbare maatregelen zijn genomen om de temperatuur lokaal te verhogen door de toepassing van een tijdelijke voorziening (bijv. een tent voorzien van verwarming). Hierbij dient bij de uitvoering te worden gelet op de acclimatisering van fittingen en buizen alvorens deze te lassen of te verlijmen. 12.17 Ondergrondse leidingentypen 12.17.1 Ondergrondse leidingen in een mantelbuis Ondergrondse leidingen in een mantelbuis kunnen worden toegepast voor zowel zuigleidingen als voor persleidingen en dienen als volgt te worden uitgevoerd: De mantelbuis wordt gevoerd in een HDPE mantelbuis, Deel II artikel 5.12.11 De invoer is afgedicht tegen inregenen en vervuiling van de mantelbuis; De mantelbuis met product voerende leiding ligt op afschot (1 %) naar een daartoe geschikt vloeistofdicht controlepunt; In het controlepunt moet voorzien te zijn van een vloeistofsensor; De mantelbuis wordt na installatie op dichtheid gecontroleerd met lucht met een overdruk van 30 kpa. De vloeistofsensor moet jaarlijks door een gecertificeerd bedrijf volgens deze certificatie regeling worden onderhouden. De beoordeling van de vloeistofsensor wordt vermeld in het logboek. 12.17.2 Ondergrondse niet-drukloze leidingen Hiervoor geldt Deel III, deelgebied 7 artikelen 5.1, 5.2 en 5.3.2 met daarbij de volgende aanvulling: Als de leiding onder Hoofdgebied F valt, dient de leiding altijd dubbelwandig worden uitgevoerd en voorzien te zijn met lekdetectie. Hiervoor kunnen lekdetectiesystemen volgens BRL-K910 worden toegepast. Als alternatief kan ook een mantelbuis conform artikel 12.17.1 van dit deelgebied 17 met vloeistofsensoren worden toegepast De vloeistofsensor moet jaarlijks door een gecertificeerd bedrijf volgens deze certificatie regeling worden onderhouden. De beoordeling van de vloeistofsensor wordt vermeld in het logboek. 12.17.3 Ondergrondse druk(pers)leidingen Hiervoor geldt Deel III, deelgebied 7 artikelen 5.1, 5.2, 5.3 en 5.3.1. Bij het toepassen van ondergrondse pers(druk)leidingen moet minimaal aan de volgende essentiële veiligheidseisen worden voldaan: Verbindingen in de persleidingen moeten geschikt zijn voor de toepassing. Alleen las en/of lijmverbindingen worden toegestaan, zoals vermeld in Deel II artikel 5.12.13, waarbij gefitte en geknelde verbindingen niet zijn toegestaan. De leidingen moeten altijd dubbelwandig zijn uitgevoerd en zijn voorzien een lekdetectiesysteem conform BRL-K910 met een automatische uitschakeling van de perspomp en een autonome doormelding aan de gecertificeerd tankinstallateur; De pomp van de persleiding moet zijn voorzien van noodstopknop en werkschakelaar. De werkschakelaar moet in de directe omgeving van de perspomp zelf zijn. Noodstopknoppen moeten goed zichtbaar zijn; Direct na de pomp in de persleiding en handbediende klep en een automatische normaal gesloten veiligheidsklep, welke direct sluit bij het activeren van het lekdetectiesysteem; Op het laagste punt in de leiding moet een voorziening zijn aangebracht om de vloeistof in de leiding ten behoeve van onderhoudswerkzaamheden te kunnen aftappen zonder te morsen. Deze voorziening moet bestaan uit een afgeblinde kogelafsluiter. Wijzigingsblad 04 uitbreiding deelgebied 17, BRL-K903/08-4 -
Naast de minimale essentiële veiligheidseisen dient nader bekeken worden in Deel III artikel 5.3.1 dat mogelijk andere punten van toepassing zijn voor aanleg van de ondergrondse druk(pers)leiding. Dit wordt beoordeeld door de kwaliteitsverantwoordelijke van de tankinstallatiebedrijf. De lekdetectiesysteem moet jaarlijks door een gecertificeerd bedrijf volgens deze certificatie regeling worden onderhouden. 12.18 Geveldoorvoering Deel II artikel 1.36 is hier van toepassing. Voor kunststof leidingen bij voorkeur een verbinding met swingwerking als ontlastconstructie toepassen. 12.19 12.20 Dubbelwandige leidingen in spouw Deel II artikel 1.40 is hier van toepassing. Controle op dichtheid leidingen Deel III artikel 5.3.1 en 5.3.2 zijn hier van toepassing. Bij het beproeven op dichtheid mag de ondergrondse leiding niet gevuld zijn met product. Zie ook Deel I artikel 6.10. 12.20.1 Dichtheid van de lekdetectieruimte van dubbelwandige leidingen Deel II artikel 1.41.2 is hier van toepassing. 12.21 Wikkelen van pijpwikkelband Deel II artikel 1.42 is hier van toepassing. 12.22 Controle hechting band op band, band op primer of staal Deel II artikel 1.43 is hier van toepassing. 12.23 Controle poriëndichtheid bekleding van leidingen door afvonken Deel II artikel 1.44 is hier van toepassing. 12.24 Potentiaalvereffening vulpunt; afvoer statische elektriciteit Deel II artikel 1.47.1 en Deel III artikel 1.3 zijn hier van toepassing. Dit artikel is niet van toepassing voor hoofdgebied F bij toepassing van onbrandbare producten. 12.25 Ondergrondse leidingen in grondwaterbeschermingsgebieden Deel II artikel 1.51 is hier van toepassing. Wijzigingsblad 04 uitbreiding deelgebied 17, BRL-K903/08-5 -