ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

ECLI:NL:RBARN:2009:BM5546

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690


ECLI:NL:RBARN:2009:BI3591

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9268

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:GHARL:2017:613

ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ6206

ECLI:NL:RBGEL:2016:6941

ECLI:NL:GHAMS:2017:789 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00218

ECLI:NL:RBZWB:2013:5523

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

ECLI:NL:RBGEL:2017:2973

ECLI:NL:GHARL:2013:8624

ECLI:NL:RBGEL:2017:3683

ECLI:NL:RBGEL:2017:4332

ECLI:NL:GHARL:2017:634

ECLI:NL:RBDHA:2014:5556

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

ECLI:NL:GHSHE:2017:1064

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0614

ECLI:NL:RBGEL:2017:11

ECLI:NL:GHARL:2017:4777

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

ECLI:NL:GHAMS:2017:928 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00024

ECLI:NL:RBZWB:2015:5573

ECLI:NL:GHARL:2016:8884

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 november 2014 in de zaak tussen [eiser], wonende te [X], eiser

ECLI:NL:RBZWB:2013:4673

ECLI:NL:RBZWB:2015:2857

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6681

ECLI:NL:RBNHO:2015:1985

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

ECLI:NL:RBGEL:2015:7076

ECLI:NL:RBNHO:2017:1493

ECLI:NL:RBLEE:2007:BC2679

ECLI:NL:RBGEL:2014:2198

ECLI:NL:RBZWB:2015:4441

ECLI:NL:GHARL:2014:2681

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

ECLI:NL:RBARN:2012:BX0442

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4751

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

ECLI:NL:RBARN:2010:BM1911

ECLI:NL:RBZWB:2016:5823

ECLI:NL:RBZWB:2013:5107

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2838

ECLI:NL:RBNNE:2016:2318

ECLI:NL:RBHAA:2008:BD9044

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712

ECLI:NL:RBZWB:2015:7148

ECLI:NL:RBGEL:2015:4535

ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229

ECLI:NL:RBNHO:2014:185

ECLI:NL:GHDHA:2017:1563

ECLI:NL:RBGEL:2016:1150

ECLI:NL:RBDHA:2015:9396

ECLI:NL:RBDHA:2017:6306

ECLI:NL:GHDHA:2017:2098

ECLI:NL:RBGEL:2015:7274

ECLI:NL:RBGEL:2017:2361

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00549

ECLI:NL:GHARL:2017:1064

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer. een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur.

ECLI:NL:GHARL:2015:20

ECLI:NL:RBZWB:2017:2696

ECLI:NL:RBROT:2016:9569

ECLI:NL:GHAMS:2009:BI1981 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 08/00054

ECLI:NL:RBZWB:2015:8725

ECLI:NL:RBNNE:2013:6459

ECLI:NL:RBZWB:2014:747

ECLI:NL:RBZWB:2015:2161

ECLI:NL:RBMNE:2015:8351

ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3747

ECLI:NL:RBZWB:2014:8977

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6595

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

Rechtbank Gelderland AWB - 14 _ Belastingrecht

ECLI:NL:RBDHA:2015:5568

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 april 2016, nummer Awb 15/2747, in het geding tussen belanghebbende en

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBSGR:2008:BG5774

ECLI:NL:RBGEL:2016:4672

ECLI:NL:RBNHO:2017:3072


de inspecteur van de Belastingdienst/Randmeren/kantoor Almere,

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

Transcriptie:

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901 Instantie Rechtbank Gelderland Datum uitspraak 04-06-2013 Datum publicatie 04-06-2013 Zaaknummer AWB 13/675 Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Hoger beroep: ECLI:NL:GHARL:2014:1298, Bekrachtiging/bevestiging Belastingrecht Eerste aanleg - enkelvoudig Eiser maakt nadat aanslag formele rechtskracht heeft verkregen voor de tweede maal bezwaar tegen aanslag. Inspecteur laat na daarop een beslissing te nemen. Beroep wegens niet tijdig doen van uitspraak op tweede bezwaar gegrond. Bezwaar niet-ontvankelijk. Verzoek om dwangsom afgewezen. Vindplaatsen Rechtspraak.nl FutD 2013-1468 V-N Vandaag 2013/1300 Uitspraak RECHTBANK GELDERLAND Team belastingrecht Zittingsplaats Arnhem registratienummer: AWB 13/675 uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 4 juni 2013 inzake [X], wonende te [Z], eiser, tegen de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi, kantoor Amersfoort, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 13 augustus 2009 voor het jaar 2006 een definitieve aanslag (aanslagnummer [000].H.66) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna:

IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van 14.447. Tevens is bij beschikking 28 aan heffingsrente in rekening gebracht. Eiser heeft daartegen bij brief van 26 juli 2012 bezwaar gemaakt. Eiser heeft bij brief van 16 januari 2012, ontvangen door rechtbank Midden-Nederland op 17 januari 2012, beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op de brief van verweerder van 26 juli 2012. Rechtbank Midden-Nederland heeft het beroepschrift ingevolge artikel 6:15 van de Awb aan Rechtbank Oost-Nederland (thans: Rechtbank Gelderland) gezonden, alwaar het op 31 januari 2013 is ontvangen. Eiser heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 21 februari 2013 gericht aan verweerder. Deze aanvulling is door de rechtbank op 25 februari 2013 ontvangen. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2013 te Arnhem. Eiser is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde]. 2. Feiten 2.1 Eiser heeft op 10 maart 2007 voor het jaar 2006 aangifte IB/PVV gedaan. 2.2 Met dagtekening 21 juni 2007 is aan eiser een voorlopige aanslag IB/PVV 2006 (hierna ook als H60 aangeduid) opgelegd van 23. Daarbij is aan heffingsrente 2 in rekening gebracht. 2.3 Op 23 november 2007 is ten name van eiser een tweede voorlopige aanslag IB/PVV 2006 (hierna ook als H61 aangeduid) opgelegd ten bedrage van 464. Daarbij is 30 aan heffingsrente in rekening gebracht. 2.4 Met dagtekening 13 augustus 2009 is de definitieve aanslag IB/PVV 2006 (hierna ook: H66) aan eiser opgelegd. Deze is berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van 14.447. Daarbij is 28 aan heffingsrente in rekening gebracht. De verschuldigde IB/PVV bedroeg voor verrekening van voorheffingen en voorlopige aanslagen 1.935. Daarmee is verrekend aan voorheffingen 1.302 en aan voorlopige aanslagen 441. Dit resulteerde in een te betalen bedrag van 220 ( 1.935 -/- 1.302 -/- 441 + 28). 2.5 Eiser heeft bij brief van 7 september 2009, ontvangen door verweerder op 8 september 2009, bezwaar gemaakt tegen de definitieve aanslag. Verweerder heeft het bezwaar bij uitspraak van 13 januari 2011 afgewezen. In de uitspraak staat onder meer vermeld dat het mogelijk is om daartegen in beroep te gaan bij rechtbank Haarlem en dat dat beroep binnen zes weken dient te worden ingesteld. Eiser heeft geen beroep ingesteld tegen die uitspraak. 2.6 Bij brief van 24 juli 2012 heeft de Belastingdienst in een brief aan eiser onder meer het volgende geschreven: Naar aanleiding van uw brief van 16 juli 2012 betreffende de betalingsherinnering voor de aanslag [000].H61 kan ik u het volgende mededelen: - De voorlopige aanslag [000].H61 dient alsnog te worden betaald. - Het opleggen van de definitieve aanslag ( ) H66 van 220,00 betekent dat u als u de voorlopige aanslag ( ) H61 heeft betaald u op de definitieve aanslag ( ) H66 maar 220,00 hoeft bij te betalen. - Op de voorlopige aanslag ( ) H60 heeft u 25,00 retour ontvangen. - U bent dus over het jaar 2006 per saldo 689,00 inkomensheffing verschuldigd aan de

Belastingdienst waarvan u al 220,00 heeft voldaan en 25,00 heeft terugontvangen. ( ) Indien u het met deze beslissing niet eens bent kunt u bezwaar indienen tegen de definitieve aanslag ( )H66. 2.7 Eiser heeft tegen de onder 2.6 genoemde brief van de Belastingdienst bij brief van 26 juli 2012 bezwaar gemaakt. Eiser heeft in zijn brief onder meer het volgende geschreven: Bezwaarschrift tegen uw beschikking van 24 juli 2012, (...) H66 (2006). ( ) Hierbij dient ondergetekende een bezwaarschrift in tegen de in uw voornoemde brief vervatte beschikking dat de definitieve aanslag over het belastingjaar een bedrag zou bevatten van 689. Dit heeft u tot op heden niet eerder aan hem bericht, aangezien uw belastingdienst tot nu toe is uitgegaan van: a. een voorlopige aanslag van 25,00 op 21 juni 2007; b. een 2e voorlopige aanslag van 494,00 op 23 november 2007; c. een definitieve aanslag van 220,- op 13 augustus 2009 waarmee de voorlopige aanslag van 23 november 2007 uiteraard geheel is komen te vervallen. Uiteraard is het niet mogelijk 6 jaar na een belastingjaar alsnog een geheel andere aanslag op te leggen. Het kan tevens niet zo zijn dat een belastingplichtige de voorlopige + de definitieve aanslag gezamenlijk verschuldigd is, want een definitieve aanslag dient ter vervanging van de (daarbij vervallen) voorlopige aanslag. 2.8 Bij brief van 30 september 2012 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar. Bij brief van 16 januari 2012 heeft eiser in verband hiermee van verweerder een dwangsom gevorderd van 1.260. 3. Geschil In geschil is of het beroep van eiser ontvankelijk is en zo ja, of verweerder een dwangsom verschuldigd is wegens het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar van 26 juli 2012. Eiser stelt dat de termijn voor het tijdig doen van uitspraak op bezwaar is overschreden en dat verweerder daarom een dwangsom is verschuldigd. Volgens verweerder is het beroep van eiser niet-ontvankelijk, aangezien reeds op 13 januari 2011 uitspraak op het bezwaarschrift tegen de definitieve aanslag is gedaan en eiser tegen die uitspraak geen beroep heeft ingesteld. Volgens verweerder kan in zo n geval ook geen dwangsom worden verbeurd. Partijen doen hun standpunten overigens steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. 4. Beoordeling van het geschil 4.1 Eiser heeft tegen de aanslag voor het betrokken jaar bezwaar gemaakt. Dat bezwaar is bij

uitspraak van 13 januari 2011 door verweerder afgewezen. Eiser heeft daartegen geen beroep ingesteld, zodat die aanslag formele rechtskracht heeft gekregen. Eiser heeft bij brief van 26 juli 2012 opnieuw bezwaar gemaakt tegen definitieve aanslag. Verweerder heeft daarop niet beslist. In een geval als dit waarin voor de tweede maal bezwaar wordt gemaakt tegen de aanslag terwijl de aanslag al formele rechtskracht heeft gekregen, is het tweede bezwaar niet-ontvankelijk. Het bestuursorgaan blijft niettemin gehouden daarover betrokkene te informeren. Dit geldt temeer in een geval als dit waarin nadat de aanslag formele rechtskracht had gekregen, het bestuursorgaan eiser bij brief van 24 juli 2012 meedeelde dat hij, kennelijk nogmaals, bezwaar kon maken tegen de aanslag. Verweerder had het hierdoor veroorzaakte misverstand moeten rechtzetten en eiser binnen 6 weken na 26 juli 2012, derhalve uiterlijk, 17 augustus 2012 daarop bij uitspraak op bezwaar moeten meedelen dat zijn tweede bezwaar niet-ontvankelijk was. Dat is niet gebeurd. Ingevolge artikel 6:2 Awb wordt het niet tijdig-nemen van een besluit met een besluit gelijk gesteld. Het beroep is in zoverre gegrond. Anders dan verweerder stelt, is het beroep van eiser niet niet-ontvankelijk. 4.2 Het bezwaarschrift van eiser van 26 juli 2012 had gelet op de eerder gedane uitspraak op bezwaar door verweerder niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De brief van 24 juli 2012 van verweerder maakt niet dat verweerder eiser wel kon ontvangen in zijn bezwaar. Ingevolge artikel 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen worden voorlopige aanslagen en de in de belastingwet aangewezen voorheffingen verrekend met de aanslag dan wel bij een door de inspecteur te nemen voor bezwaar vatbare beschikking. De verrekening heeft in dit geval plaatsgevonden bij de aanslag. In de brief van 24 juli 2012 kan daarom niet een afzonderlijke, van de verrekening bij de aanslag afwijkende, voor bezwaar vatbare verrekeningsbeschikking worden gelezen, zodat ook daartegen geen bezwaar openstond bij verweerder. Voor zover eiser heeft bedoeld op te komen tegen de invordering geldt het volgende. De belastingrechter is niet bevoegd daarover te beslissen. Daarvoor dient eiser zich tot de burgerlijke rechter te wenden. 4.3 Op grond van het bepaalde in artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder c, van de Awb is geen dwangsom verschuldigd als een aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk is. Die bepaling geldt op grond van artikel 7:14 Awb ook in bezwaar. Die situatie doet zich hier voor. De niet-ontvankelijkheid van het bezwaar brengt mee dat niet toegekomen kan worden aan de toekenning van de door eiser geëiste dwangsom. 4.4 Gelet op het voorgaande dient het beroep van eiser gegrond te worden verklaard, het bezwaar niet-ontvankelijk te worden verklaard en het verzoek om een dwangsom te worden afgewezen. 5. Proceskosten De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Er is geen sprake van beroepsmatig verleende bijstand. Eiser heeft niet gesteld andere kosten te hebben gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. 6. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - verklaart het bezwaarschrift van 26 juli 2012 niet-ontvankelijk; - wijst de vordering tot een dwangsom af; - gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van 44 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G. Schokker, griffier. De griffier, De rechter, Uitgesproken in het openbaar op: 4 juni 2013 Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.