Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/277

Vergelijkbare documenten
Rapport. Datum: 22 september 2003 Rapportnummer: 2003/329

Geen adres om te arresteren, wel om te informeren

Rapport. Datum: 21 december 2006 Rapportnummer: 2006/384

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 17 november 1999 Rapportnummer: 1999/470

Rapport. Datum: 22 februari 1999 Rapportnummer: 1999/059

Rapport. Datum: 21 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/320

Rapport. Datum: 28 januari 1999 Rapportnummer: 1999/027

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/174

RAPPORT 2005/320, NATIONALE OMBUDSMAN, 21 OKTOBER 2005

Rapport. Datum: 12 februari 2004 Rapportnummer: 2004/048

Rapport. Datum: 2 maart 2000 Rapportnummer: 2000/077

Rapport. Datum: 6 november 2007 Rapportnummer: 2007/240

Rapport. Datum: 28 september 2007 Rapportnummer: 2007/207

Rapport. Datum: 23 mei 2003 Rapportnummer: 2003/148

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 12 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/445

Rapport. Datum: 19 januari 2001 Rapportnummer: 2001/014

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/302

Rapport. Datum: 13 oktober 1998 Rapportnummer: 1998/446

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032

Rapport. Datum: 23 februari 2007 Rapportnummer: 2007/038

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/087

Rapport. Datum: 6 april 2006 Rapportnummer: 2006/136

Rapport. Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/279

Rapport. Datum: 8 juni 2006 Rapportnummer: 2006/197

Rapport. Datum: 8 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/162

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/178

Voorts klaagt verzoeker erover dat deze ambtenaren zijn kamer hebben doorzocht om zijn legitimatiebewijs te vinden.

Rapport. Datum: 22 mei 2003 Rapportnummer: 2003/144

Rapport. Datum: 16 november 2006 Rapportnummer: 2006/368

Rapport. Datum: 20 juni 2007 Rapportnummer: 2007/126

Rapport. Rapport over een klacht betreffende het Ministerie van Defensie uit Den Haag. Datum: 20 november Rapportnummer: 2011/341

Rapport. Datum: 21 juli 2005 Rapportnummer: 2005/209

2. kennelijk ook van mening is dat verzoeker geen recht had op schadevergoeding.

Rapport. Datum: 24 april 2001 Rapportnummer: 2001/110

Verzoeker klaagt er over dat de Kamer van Koophandel Noord-Nederland (hierna KvK):

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 31 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/255

Rapport. Datum: 2 maart 2004 Rapportnummer: 2004/068

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/200

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Rapport. Rapport over een klacht over het Centraal Justitieel Incasso Bureau uit Leeuwarden. Datum: 18 oktober Rapportnummer: 2011/308

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/083

Rapport. Rapport over een klacht betreffende het Centraal Justitieel Incassobureau. Datum: 25 februari Rapportnummer: 2014/011

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/242

Rapport. Rapport over een klacht over de Kamer van Koophandel Midden-Nederland uit Utrecht. Datum: 11 oktober Rapportnummer: 2011/298

Rapport. Datum: 3 augustus 2000 Rapportnummer: 2000/261

Rapport. Datum: 13 oktober 2005 Rapportnummer: 2005/316

Rapport. Datum: 1 mei 2007 Rapportnummer: 2007/083

HoE krijg Ik mijn ScHADE vergoed?

3. Verzoekers konden zich met het voorgaande niet verenigen en dienden bij brief van 11 april 2007 een klacht in.

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Administratiekantoor Bijzondere Zorgkosten bv uit Den Haag. Datum: 27 april 2011

Rapport. Rapport over een klacht over de Kamer van Koophandel Centraal Gelderland uit Arnhem. Datum: 17 februari Rapportnummer: 2011/054

Rapport. Rapport over een klacht over de Dienst Justitiële Inrichtingen. Datum: 31 december Rapportnummer: 2013/221

Rapport. Datum: 11 april 2000 Rapportnummer: 2000/148

Rapport. Datum: 23 april 2004 Rapportnummer: 2004/135

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Rapport. Datum: 23 augustus 2000 Rapportnummer: 2000/278

Rapport. Rapport over een klacht over het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) te Amsterdam. Datum: 24 oktober 2012

Rapport. Datum: 19 augustus 1999 Rapportnummer: 1999/357

Beoordeling. h2>klacht

Als aan één van de voertuigverplichtingen niet wordt voldaan, is dat strafbaar (zie Achtergrond, onder 1. en 2.).

Rapport. Datum: 15 augustus 2006 Rapportnummer: 2006/282

Rapport. Datum: 27 maart 2007 Rapportnummer: 2007/055

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Justitieel Incasso Bureau en/of het Openbaar Ministerie. Datum: 14 november 2011

Rapport. Datum: 15 juni 2004 Rapportnummer: 2004/222

Rapport. Datum: 29 november 2001 Rapportnummer: 2001/374

Rapport. Rapport over een klacht over het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) te Leeuwarden. Datum: 20 december Rapportnummer: 2013/198

Een onderzoek naar de wijze waarop de Dienst Justis is omgegaan met een gratieverzoek.

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/267

U hebt een schadevergoeding toegewezen gekregen

Rapport. Datum: 22 juni 2000 Rapportnummer: 2000/226

Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) zond verzoeker hiervoor op 4 november 2006 een beschikking met een sanctiebedrag van 40.

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/334

Rapport. Datum: 10 oktober 2006 Rapportnummer: 2006/347

Verzoeker klaagt erover dat de officier van justitie van de CVOM stelselmatig niet op zijn correspondentie reageert.

Rapport. Datum: 30 januari 2007 Rapportnummer: 2007/017

Rapport. Datum: 8 mei 2007 Rapportnummer: 2007/087

Rapport. Datum: 26 juni 2001 Rapportnummer: 2001/180

Rapport. Datum: 26 maart 2007 Rapportnummer: 2007/051

Rapport. Rapport betreffende een klacht over een gedraging van het College voor zorgverzekeringen. Datum: 10 mei Rapportnummer: 2012/078

Rapport. Datum: 23 december 2005 Rapportnummer: 2005/397

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen uit Utrecht. Datum: 22 november Rapportnummer: 2011/346

Rapport. Datum: 5 april 2006 Rapportnummer: 2006/128

Rapport. Datum: 29 augustus 2002 Rapportnummer: 2002/262

I. Ten aanzien van de niet verzonden brieven en niet uitgereikte kaart

Rapport. Datum: 26 april 2000 Rapportnummer: 2000/163

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/266

Rapport. Rapport naar aanleiding van een klacht over het Ministerie van Veiligheid. en Justitie. Publicatiedatum: 23 september 2014

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 22 december 2006 Rapportnummer: 2006/391

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen te Utrecht. Datum: 6 mei Rapportnummer: 2013/047

Rapport. Datum: 26 september 2005 Rapportnummer: 2005/293

Transcriptie:

Rapport Datum: 29 november 2007 Rapportnummer: 2007/277

2 Klacht Verzoeker klaagt erover dat het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) te Leeuwarden ten aanzien van de zelfmeldprocedure en elektronische detentie zaaksgebonden werkt, terwijl dit volgens hem persoonsgebonden moet zijn. Beoordeling Algemeen 1. Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) heeft verzoeker op 3 november 2005 een brief gestuurd in verband met de tenuitvoerlegging van een opgelegde vrijheidsstraf van 28 dagen. Verzoeker kwam in aanmerking voor de zogenaamde "zelfmeldprocedure", hetgeen betekent dat verzoeker de mogelijkheid had zijn gevangenisstraf in een half open inrichting uit te zitten dan wel de opgelegde straf door middel van elektronische detentie op zijn eigen huisadres te ondergaan. Wanneer verzoeker voor de zelfmeldprocedure in aanmerking wilde komen, diende hij de bijgevoegde verklaring in te vullen en binnen 30 dagen terug te sturen naar het Landelijk Coördinatiepunt Arrestatiebevelen (LCA). Voorts stond in de betreffende brief van het CJIB vermeld dat de zelfmeldprocedure zou worden ingetrokken wanneer verzoeker op verdenking van het plegen van een delict of voor het niet betalen van boetevonnis(sen) door de politie werd aangehouden. De opgelegde straf zou dan direct worden geëxecuteerd in een gesloten penitentiaire inrichting, aldus het CJIB. 2. Op 2 december 2005 heeft verzoeker de verklaring ingevuld en aangegeven akkoord te gaan met het voorstel. Verzoeker had hierbij aangegeven in aanmerking te willen komen voor elektronische detentie. Diezelfde dag werd verzoeker echter aangehouden op basis van een zaak met een ander parketnummer, waardoor zijn zelfmeldstatus kwam te vervallen. 3. Bij brief van 20 december 2005 diende verzoekers raadsman een klacht in bij het CJIB. Volgens zijn raadsman had het CJIB met de brief van 3 november 2005 de verwachting gewekt dat hij zijn detentie zou mogen ondergaan in een half open inrichting dan wel middels elektronische detentie en was van de zijde van het LCA daarbij geen enkel voorbehoud gemaakt. Voorts heeft de raadsman gesteld dat binnen het LCA alle relevante informatie bekend was omtrent verzoeker. Het was dus ook bij het LCA bekend dat verzoeker meerdere straffen alsmede gijzeling diende te ondergaan.

3 Verzoeker was van mening dat zijn aanhouding binnen de geboden 30 dagen was aan te merken als schending van met name het vertrouwensbeginsel. Verzoekers raadsman verzocht het CJIB ervoor zorg te dragen dat verzoeker op korte termijn zou worden overgeplaatst naar een half open inrichting. 4. Bij brief van 13 januari 2006 heeft de directeur van het CJIB verzoekers raadsman allereerst laten weten dat verzoekers verklaring, dat hij in aanmerking wenste te komen voor de zelfmeldprocedure, pas op 22 december 2005 bij het CJIB was binnengekomen, als bijlage van de klachtbrief. Voorts heeft de directeur gesteld dat verzoeker op 2 december 2005 is aangehouden in verband met een aan hem opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Verzoeker was hiertoe op 13 oktober 2000 veroordeeld, welke veroordeling op 28 oktober 2000 onherroepelijk is geworden. Nadat diverse aanschrijvingen hadden plaatsgevonden inzake het voldoen van deze maatregel is, na het niet mogelijk zijn de maatregel te incasseren door middel van een dwangbevel, een arrestatiebevel uitgevaardigd. Dit heeft geleid tot verzoekers aanhouding op 2 december 2005, aldus de directeur van het CJIB. Omdat in het kader van deze maatregel vervangende hechtenis wordt toegepast, was de mogelijkheid tot de zelfmeldprocedure komen te vervallen. De directeur heeft voorts aangegeven dat het CJIB en het LCA een zaaksgebonden dossier hanteren, hetgeen wil zeggen dat er per zaak wordt bekeken hoe moet worden opgetreden. Hierdoor is het mogelijk dat er twee zaken langs elkaar kunnen lopen. Om die reden wordt er in de brief van het LCA vermeld dat het niet betalen van andere vonnissen met als gevolg een aanhouding door de politie, automatisch leidt tot intrekking van het in aanmerking komen voor de zelfmeldprocedure. De directeur van het CJIB heeft geconcludeerd dat verzoekers klacht dat de verwachting was gewekt dat hij zijn detentie mocht ondergaan in een half open inrichting dan wel middels elektronische detentie, ongegrond is. In de brief van 3 november 2005 wordt voldoende duidelijk aangegeven op welke veroordeling deze brief van toepassing is en wanneer het aanbod van de zelfmeldprocedure wordt ingetrokken, aldus de directeur. Hij achtte verzoekers aanhouding dan ook niet in strijd met het vertrouwensbeginsel. Bevindingen 1. Verzoeker klaagt erover dat het CJIB ten aanzien van de zelfmeldprocedure en elektronische detentie zaaksgebonden werkt, terwijl dit volgens hem persoonsgebonden zou moeten zijn. 2. De minister van Justitie heeft de Nationale ombudsman bij brief van 3 januari 2007 laten weten dat het Openbaar Ministerie een grote mate van vrijheid toekomt ten aanzien van de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten. Het Openbaar Ministerie bepaalt of de

4 veroordeelde in aanmerking komt voor een zelfmeldstatus. Vooropgesteld dient te worden dat er geen algemeen recht bestaat op plaatsing in een halfopen inrichting, aldus de minister. De minister heeft voorts laten weten dat wanneer een veroordeelde voor de status van zelfmelder in aanmerking komt, het CJIB de veroordeelde per brief een zogenaamde vooraankondiging stuurt met een verklaring die binnen 30 dagen dient te worden geretourneerd. In een aantal door de minister opgesomde gevallen komt een veroordeelde niet in aanmerking voor de status van zelfmelder, bijvoorbeeld in het geval de veroordeelde is aangehouden in verband met de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis, lijfsdwang of gijzeling. Ten aanzien van elektronische detentie is het de Dienst Justitiële Inrichtingen die uiteindelijk beslist of een zelfmelder voor elektronische detentie in aanmerking komt; het CJIB draagt zorg voor de voorselectie, aldus de minister. In reactie op de klacht heeft de minister gesteld dat in beginsel door het CJIB zaaksgebonden wordt gewerkt, maar dat de hantering van genoemde criteria met zich meebrengt dat niet zaaksgebonden maar persoonsgebonden wordt gewerkt. Bij de beoordeling of een veroordeelde in aanmerking komt voor de zelfmeldstatus, worden nog openstaande zaken en de historie bij reeds afgedane zaken meegenomen. Daarbij wordt in eerste instantie naar de betreffende zaak gekeken en vervolgens vindt controle plaats, waarbij de nog openstaande zaken en reeds afgedane zaken in ogenschouw worden genomen. Op grond van dit totaalbeeld wordt de zelfmeldstatus wel of niet aan de veroordeelde toegekend, aldus de minister. 3. In reactie op het standpunt van de minister heeft verzoekers raadsman bij brief van 18 januari 2007 gesteld dat de reactie van de minister de gang van zaken rond verzoeker des te onbegrijpelijker maakt. Volgens de raadsman zijn twee situaties denkbaar: het CJIB werkt wel persoonsgericht en heeft gezien dat er een tweede veroordeling ten uitvoer moest worden gelegd, maar heeft ondanks dat gegeven toch een oproep voor een zelfmeldprocedure aan verzoeker gezonden, of het CJIB heeft bij de oproep helemaal geen acht geslagen op de tweede zaak. Waarschijnlijk valt niet meer te achterhalen wat er is gebeurd, maar in beide gevallen is het aannemelijk dat er onbehoorlijk ten aanzien van verzoeker is gehandeld, aldus de raadsman. 4. Nadat de Nationale ombudsman de minister van Justitie om een nadere uitleg had verzocht, heeft de minister bij brief van 6 juli 2007 onder meer gesteld dat het CJIB in beginsel zaaksgebonden werkt, maar dat persoonsgebonden elementen ook een rol kunnen spelen bij de beoordeling of een veroordeelde in aanmerking komt voor de zelfmeldprocedure. Bij de tenuitvoerlegging van een vonnis wordt eerst gekeken of de zaak zelf in aanmerking komt voor de zelfmeldprocedure. Daarna wordt gekeken of de veroordeelde op grond van overige zaken en omstandigheden als zelfmelder kan worden

5 aangemerkt. Hierbij wordt zowel naar de historie van reeds afgedane zaken als naar openstaande zaken gekeken. Indien aan de voorwaarden voor de zelfmeldstatus is voldaan, wordt aan de veroordeelde een zogenaamde vooraankondiging gezonden. Deze vooraankondiging heeft niet als gevolg dat de zelfmeldstatus reeds is toegekend, aldus de minister. De minister heeft voorts een opsomming gegeven van de gevallen wanneer een veroordeelde niet in aanmerking komt voor de zelfmeldstatus. Eén van die gevallen is wanneer er in de laatste twaalf maanden een nog openstaand arrestatiebevel is uitgevaardigd tegen de veroordeelde of de veroordeelde is aangehouden in verband met de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis, lijfsdwang of gijzeling. De minister heeft ten aanzien van verzoekers kwestie gesteld dat de beoordeling of verzoeker voor een zelfmeldstatus in aanmerking kon komen, heeft plaatsgevonden op 1 november 2005. Op dat moment was er in een andere zaak reeds een arrestatiebevel uitgevaardigd, naar aanleiding waarvan verzoeker op 2 december 2005 is aangehouden. Daarmee kwam de zelfmeldstatus te vervallen, aldus de minister. Het feit dat een vooraankondiging was verzonden, brengt volgens de minister niet mee dat verzoeker hieraan zondermeer recht kon ontlenen op een zelfmeldstatus. Dit had verzoeker ook kunnen weten omdat in de vooraankondiging stond vermeld dat indien verzoeker zou worden aangehouden voor het niet betalen van boetevonnis(sen), de zelfmeldprocedure zou komen te vervallen. Verzoeker kon ervan op de hoogte zijn dat hij nog een schadevergoedingsmaatregel diende te voldoen, omdat aan hem diverse aanschrijvingen zijn gezonden inzake het voldoen van deze maatregel, aldus de minister. 5. Omdat de Nationale ombudsman de nadere uitleg van de minister van Justitie niet toereikend vond, heeft een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman op 16 oktober 2007 telefonisch contact gehad met een medewerker van het CJIB. De medewerker van het CJIB heeft toen laten weten dat het CJIB in zaken als de onderhavige persoonsgericht werkt. De reden dat verzoeker toch een vooraankondiging heeft ontvangen terwijl er een arrestatiebevel was uitgevaardigd, is dat er tussen het moment van verzending van de vooraankondiging en het moment van de aanhouding nog betaling van de schadevergoedingsmaatregel mogelijk was. Wanneer verzoeker in die periode de schadevergoedingsmaatregel had voldaan, was zijn zelfmeldstatus niet komen te vervallen. Wanneer er ten aanzien van een persoon een arrestatiebevel is uitgevaardigd, waarbij een aanhouding niet kan worden voorkomen door een boetevonnis te voldoen, dan stuurt het CJIB de betrokkene geen vooraankondiging en komt de betrokkene dus niet in aanmerking voor de zelfmeldstatus, aldus de medewerker van het CJIB. Beoordeling

6 6. Hoewel de informatie die het CJIB en de minister van Justitie in de loop van dit onderzoek hebben verstrekt niet geheel consistent is, is uiteindelijk voldoende vast komen te staan dat het CJIB persoonsgericht werkt. De medewerker van het CJIB heeft verklaard dat er wel een vooraankondiging wordt verstuurd indien er een arrestatiebevel is uitgevaardigd waarbij de aanhouding nog middels het voldoen van een boetevonnis kan worden voorkomen. Dat verzoeker een vooraankondiging is verzonden valt te verklaren doordat hij op het moment van die verzending nog arrestatie in de andere zaak kon voorkomen door alsnog aan de opgelegde schadevergoedingsmaatregel te voldoen De Nationale ombudsman acht dit een plausibele verklaring. Van een veroordeelde mag worden verwacht dat hij zelf weet dat er nog vonnissen openstaan. Door het versturen van de vooraankondiging krijgt de veroordeelde de gelegenheid om aan zijn verplichtingen uit een nog openstaand vonnis te voldoen, waarna hij de zelfmeldstatus kan behouden. De vooraankondiging bevat voldoende informatie waardoor de veroordeelde kan begrijpen dat het zo werkt. De klacht mist feitelijke grondslag. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van het Justitieel Incassobureau te Leeuwarden, is niet gegrond. Onderzoek Op 10 mei 2006 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer G. uit Gorkum, ingediend door de heer mr. J.A.P.F. Hoens, advocaat te Utrecht, met een klacht over een gedraging van het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen de minister en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Noch verzoeker noch de minister van Justitie gaf binnen de gestelde termijn een reactie. Informatieoverzicht

7 De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie: Verzoekschrift aan de Nationale ombudsman van 8 mei 2006, met bijlagen. Standpunt van de minister van Justitie van 3 januari 2007. Reactie van verzoeker van 18 januari 2007. Nadere informatie van de minister van Justitie van 6 juli 2007. Nadere (telefonisch verstrekte) informatie van een medewerker van het CJIB van 16 oktober 2007. Bevindingen Zie onder Beoordeling. Achtergrond Zie onder Beoordeling.