Datum van inontvangstneming : 14/09/2012



Vergelijkbare documenten
Date de réception : 24/02/2012

Datum van inontvangstneming : 15/02/2013

Datum van inontvangstneming : 03/02/2015

Datum van inontvangstneming : 23/09/2014

Datum van inontvangstneming : 25/08/2014

Datum van inontvangstneming : 13/11/2018

Datum van inontvangstneming : 03/12/2012

Datum van inontvangstneming : 25/07/2014

Datum van inontvangstneming : 12/07/2013

Datum van inontvangstneming : 22/05/2012

Datum van inontvangstneming : 14/06/2013

Datum van inontvangstneming : 02/02/2016

Datum van inontvangstneming : 13/08/2015

Datum van inontvangstneming : 17/12/2013

Datum van inontvangstneming : 28/12/2015

Datum van inontvangstneming : 27/10/2015

Datum van inontvangstneming : 08/07/2016

Datum van inontvangstneming : 11/12/2012

Datum van inontvangstneming : 23/03/2017

Datum van inontvangstneming : 06/02/2014

Date de réception : 06/12/2011

Datum van inontvangstneming : 21/03/2017

Datum van inontvangstneming : 19/08/2014

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

Datum van inontvangstneming : 09/06/2015

Datum van inontvangstneming : 18/09/2018

Datum van inontvangstneming : 07/06/2016

Datum van inontvangstneming : 06/02/2017

Datum van inontvangstneming : 19/07/2016

Date de réception : 01/03/2012

Datum van inontvangstneming : 19/12/2016

Datum van inontvangstneming : 31/07/2014

Datum van inontvangstneming : 19/12/2016

Datum van inontvangstneming : 23/07/2013

Datum van inontvangstneming : 27/08/2015

Datum van inontvangstneming : 11/03/2014

Datum van inontvangstneming : 22/08/2013

Datum van inontvangstneming : 01/09/2015

Datum van inontvangstneming : 28/02/2013

Datum van inontvangstneming : 04/03/2013

Datum van inontvangstneming : 19/11/2015

Datum van inontvangstne ming : 24/05/2012

Datum van inontvangstneming : 11/06/2013

Datum van inontvangstneming : 24/03/2016

Datum van inontvangstneming : 05/08/2014

Datum van inontvangstneming : 29/01/2018

Datum van inontvangstneming : 16/12/2016

Datum van inontvangstneming : 19/06/2015

Datum van inontvangstneming : 18/06/2012

Datum van inontvangstneming : 13/11/2015

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 25 mei 1993 *

Datum van inontvangstneming : 06/04/2017

Datum van inontvangstneming : 07/07/2017

Datum van inontvangstneming : 12/08/2016

Datum van inontvangstneming : 07/02/2018

Arrest van het Hof (Zesde Kamer) 13 november 1990 *

Datum van inontvangstneming : 19/04/2013

Datum van inontvangstneming : 19/06/2012

BIJLAGEN. bij de MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD. Een nieuw EU-kader voor het versterken van de rechtsstaat

Datum van inontvangstneming : 22/06/2017

Vertaling C-110/14-1. Zaak C-110/14. Verzoek om een prejudiciële beslissing

Datum van inontvangstneming : 09/10/2015

Datum van inontvangstneming : 18/09/2017

Datum van inontvangstneming : 31/01/2013

Datum van inontvangstneming : 07/08/2014

Datum van inontvangstneming : 18/03/2014

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 10 mei 2001 *

Datum van inontvangstneming : 09/09/2013

Datum van inontvangstneming : 04/11/2013

jurisprudentiële fundamenten meer dan veertig jaar geleden zijn gelegd 2, bevestigd en versterkt.

Datum van inontvangstneming : 23/01/2019

Datum van inontvangstneming : 30/09/2014

Vertaling C-279/13-1. Zaak C-279/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing

Vertaling C-441/13-1. Zaak C-441/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing

Datum van inontvangstne ming : 22/05/2012

Datum van inontvangstneming : 20/01/2017

Datum van inontvangstneming : 04/07/2017

Datum van inontvangstneming : 07/09/2018

Datum van inontvangstneming : 16/09/2013

Datum van inontvangstneming : 28/01/2016

Datum van inontvangstneming : 25/04/2016

Vertaling C-291/13-1. Zaak C-291/13. Verzoek om een prejudiciële beslissing. Eparchiako Dikastirio Lefkosias (Cyprus)

Datum van inontvangstneming : 01/04/2014

Datum van inontvangstneming : 20/05/2013

Datum van inontvangstneming : 08/04/2013

Datum van inontvangstneming : 22/05/2014

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 4 juni 1987*

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049

Datum van inontvangstneming : 05/09/2016

Datum van inontvangstneming : 20/06/2017

Datum van inontvangstneming : 07/05/2013

Datum van inontvangstneming : 06/02/2017

Datum van inontvangstneming : 02/06/2015

Datum van inontvangstneming : 01/02/2013

Date de réception : 16/12/2011

Datum van inontvangstneming : 07/09/2015

Datum van inontvangstneming : 25/06/2012

Datum van inontvangstneming : 31/08/2015

Datum van inontvangstneming : 25/10/2013

Datum van inontvangstneming : 19/09/2017

Transcriptie:

Datum van inontvangstneming : 14/09/2012

C-373/12-1 Zaak C-373/12 Verzoek om een prejudiciële beslissing Datum van indiening: 3 augustus 2012 Verwijzende rechter: Krajský súd v Prešove Datum van de verwijzingsbeslissing: 23 juni 2012 Verzoekende partij: G.I.C. Cash, a.s. Verwerende partij: Marián Gunčaga BESCHIKKING In de zaak tussen G.I.C. Cash, a.s., verzoekster, Košice, en Marián Gunčaga, verweerder, Bardejov, betreffende de betaling van 204,10 EUR en bijkomende kosten, de nakoming van een overeenkomst voor consumentenkrediet en het verzet van verweerder tegen de uitspraak van de Okresného súdu Bardejov (districtsrechtbank) van 7 september 2010, heeft de Krajský súd v Prešove (regionaal hof te Prešov) als volgt geoordeeld: I. Het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt krachtens artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen: 1. Moet artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest ), gelezen in samenhang met artikel 38 van het Handvest en met de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, aldus worden uitgelegd dat, wanneer een rechterlijke instantie bij wie een geschil betreffende een consumentenovereenkomst aanhangig is, moet oordelen of een NL

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 23. 6. 2012 ZAAK C-373/12 contractueel beding oneerlijk is en een rechterlijke instantie van een andere lidstaat in soortgelijke feitelijke omstandigheden reeds met kracht van gewijsde heeft geoordeeld dat een contractueel beding met soortgelijke of identieke inhoud oneerlijk is, de consument dan het recht heeft om te eisen dat de rechterlijke instantie bij wie hij zijn geding aanhangig heeft gemaakt, bij de beoordeling van het oneerlijk karakter van het in geding zijnde beding rekening houdt met de beslissing van de rechterlijke instantie van de andere lidstaat? 2. Indien de eerste vraag bevestigend moet worden beantwoord, schendt de rechterlijke instantie bij wie het geding aanhangig is dan het in de artikelen 47 en 38 van het Handvest verankerde grondrecht van de consument, wanneer zij geen rekening houdt met de in kracht van gewijsde getreden beslissing van een rechterlijke instantie van een andere lidstaat aangaande het oneerlijke karakter van een contractueel beding met soortgelijke of identieke inhoud? Motivering 1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging [van de volgende artikelen]: artikel 6, lid 1, van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29; hierna: richtlijn 93/13 ), artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13, artikel 47 van het Handvest, artikel 38 van het Handvest. 2 Toepasselijke bepalingen Unierecht Richtlijn 93/13 Twaalfde overweging van de considerans van richtlijn 93/13 : Eenentwintigste overweging van de considerans van richtlijn 93/13 : 2

GIC CASH Vierentwintigste overweging van de considerans van richtlijn 93/13 : Artikel 6 van richtlijn 93/13: Artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13 : Handvest van de grondrechten van de Europese Unie Artikel 38 Artikel 47 Artikel 169, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) Richtlijn 2008/48 Artikel 1 van richtlijn 2008/48 : 3 Procesverloop Marián Gunčaga heeft van G.I.C. Cash, a.s. (de kredietgever; hierna: GIC ) een consumentenkrediet van 265,55 EUR verkregen. Wegens betalingsachterstand heeft GIC een vordering in rechte ingesteld en de schuldenaar voor de Okresný súd Prešov gedaagd om betaling te verkrijgen van: 177,54 EUR voor de niet-betaalde bedragen van het krediet, 9,96 EUR voor de aanmaningsbrief; een contractuele boete van 16,60 EUR voor het niet-meedelen van de wijziging van woonplaats, een contractuele boete van 91,25 % per jaar voor laattijdige betaling (0,25 % per dag), moratoire interesten van 8,5 % per jaar. Marián Gunčaga betwistte de boetes op grond van hun onevenredigheid en voerde overigens aan dat hij zijn nieuwe domicilieadres in het formulier van instemming met de overeenkomst had meegedeeld. Daarom is hij opgekomen tegen de 3

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 23. 6. 2012 ZAAK C-373/12 betaling van de boete voor het niet-meedelen van de wijziging van woonplaats. In antwoord op het verzoek van de rechter om dit formulier van instemming met de overeenkomst over te leggen, heeft GIC verklaard dat zij hier niet over beschikte. In de overeenkomst ontbreken gegevens betreffende het jaarlijkse kostenpercentage. Voorts is in de loop van het geding de vraag gerezen of de aanspraak betreffende de kosten ten belope van 9,96 EUR voor de aanmaningsbrief gegrond was. Het ministerie van Justitie van de Slowaakse Republiek heeft arrest nr. 7 U 17/06 van het Oberlandesgericht Brandenburg (regionaal hof van beroep te Brandenburg) van 21 juni 2006 op zijn website gepubliceerd. Dit arrest betreft onder meer het rechterlijke toezicht op kosten die in een overeenkomst voor consumentenkrediet zijn vastgesteld, daaronder begrepen kosten zoals de hierboven beschreven kosten voor de aanmaningsbrief. Het Oberlandesgericht Brandenburg heeft verwezen naar de overwegingen betreffende de betekenis van de effectieve nakoming voor de consument [zie ook arrest nr. 17 U 192/2010 van het Oberlandesgericht Karlsruhe (regionaal hof van beroep te Karlsruhe) van 3 mei 2010]. Het Oberlandesgericht Brandenburg merkt onder meer op dat, op grond van de (voor de consument) minst gunstige uitlegging, ten eerste, kosten voor het onderzoek van de situatie van de consument (10 EUR) de rechtmatigheidstoets van de contractuele voorwaarden niet kunnen doorstaan, aangezien deze kosten betrekking hebben op activiteiten van een kredietinstelling, bijvoorbeeld in geval van controle van de verrichtingen op de rekening ten gevolge van het verzoek van de consument tot terugbetaling van onverschuldigd ingehouden kosten en dat, ten tweede, volgens de wet, kredietinstellingen evenmin het recht hebben om voor dergelijke operaties te worden vergoed. Evenzo heeft dit hof geoordeeld dat kosten (13 EUR) voor het verzenden van een aanmaningsbrief aan de consument onrechtmatig zijn, aangezien deze niet bij wet zijn voorzien en de kredietinstelling niet de betaling hiervan kan vorderen indien zij een forfaitaire schadeloosstelling wegens laattijdige betaling heeft vastgesteld. Volgens het Slowaakse recht mogen de contractuele voorwaarden voor de consument niet minder gunstig zijn dan die welke in het burgerlijk wetboek (artikel 54, lid 1) zijn neergelegd. Als bijkomende kosten van een schuld worden beschouwd: de interesten op de schuld, de jaarlijkse moratoire interesten, de dagelijkse moratoire interesten en de kosten die aan de invordering van die schuld zijn verbonden (artikel 121, lid 3, van het burgerlijk wetboek). Hoewel de Slowaakse regeling verschilt van de Duitse regeling, is het mogelijk soortgelijke instellingen te vergelijken. Volgens de Slowaakse regeling worden de kosten die aan de invordering van de schuld zijn verbonden, als bijkomende kosten van het hoofdbedrag van de schuld beschouwd, maar dit geldt niet voor een vergoeding voor die invordering zelf. De verhouding tussen het bedrag van de kosten voor de aanmaning tot betaling (ongeveer 10 EUR) en de kostprijs voor de verzending van de brief de [aangerekende] kosten zijn verschillende malen 4

GIC CASH hoger dan die kostprijs lijkt in de onderhavige zaak van belang te zijn. De frankeringkosten kunnen ten hoogste 1,50 EUR bedragen. In dit verband merkt het Duitse hof op dat de consument niet alleen op onevenredige wijze is benadeeld wanneer de contractuele voorwaarde onduidelijk of onbegrijpelijk is, maar ook wanneer deze voorwaarde in strijd is met de basisbeginselen (ratio) van de regeling, waarvan zij afwijkt, of nog wanneer zij de fundamentele rechten en verplichtingen die uit de aard van de overeenkomst voortvloeien, op zodanige wijze beperkt dat het bereiken van het doel van de overeenkomst in het gedrang komt. Volgens het hof is dit het geval voor de kosten van de aanmaningsbrief en heeft de Duitse bank door deze toe te passen, de wet geschonden. 4 Prejudiciële vragen De nationale rechtspraak sluit zich aan bij de opvatting dat het in artikel 46 van de Slowaakse grondwet en in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM ) verankerde grondrecht op bescherming in rechte is geschonden wanneer een rechter afwijkt van een andere bindende beslissing die met betrekking tot een vergelijkbare rechtsvraag is gegeven zonder eerst te motiveren waarom hij van die beslissing is afgeweken. Volgens het grondwettelijk hof is discriminerend het verschillend behandelen van identieke of vergelijkbare situaties zonder objectieve en redelijke rechtvaardiging (zie bijvoorbeeld arresten II. ÚS 159/07, III. ÚS 328/05, IV. ÚS 88/07). In arrest IV. ÚS 14/07 heeft het Slowaakse grondwettelijk hof bijvoorbeeld uitdrukkelijk geoordeeld dat het rechtszekerheidsbeginsel een wezenlijk element is in een rechtsstaat en ook noodzakelijkerwijs één van de fundamentele waarden ervan [(artikel 1, lid 1, van de grondwet), bijvoorbeeld P L. ÚS 36/95], en dat één van de wezenlijke bestanddelen ervan de voorspelbaarheid van het recht is. Ook de verwachting dat, onder identieke omstandigheden, een specifieke en belangrijke rechtsvraag op identieke wijze wordt beantwoordt (zie bijvoorbeeld, mutatis mutandis, I. ÚS87/93, PL ÚS 16/95 en IIÚS 80/99), maakt deel uit van dit beginsel zodat vergelijkbare situaties in rechte op identieke wijze moeten worden beoordeeld. Het verschillend behandelen van identieke of vergelijkbare situaties zonder dat daarvoor objectieve en gegronde redenen bestaan, moet als discriminerend worden beschouwd (mutatis mutandis PL. ÚS 21/00 en PL. ÚS 6/04). Ten slotte is zeker ook de verplichting van de rechter om soortgelijke zaken op identieke wijze te behandelen en, de verplichting van de rechter om, wanneer hij van de rechtspraak afwijkt, een passende en overtuigende motivering hiervoor te geven, een rechtstheoretisch postulaat. Het voorschrift volgens hetwelk eenieder die voornemens is af te wijken van eerdere of vaste rechtspraak, een toereikende motivering daarvoor moet geven (en dus de bewijslast ervan draagt) wordt als een van de wezenlijke voorschriften van de logisch-juridische bewijsvoering beschouwd (zie bijvoorbeeld ALEXY, R.: A Theory of Legal Argumentation. A 5

VERZOEK OM EEN PREJUDICIËLE BESLISSING VAN 23. 6. 2012 ZAAK C-373/12 Theory of Rational Discourse as Theory of Legal Justification. Oxford: Clarendon Press, 1989, s. 277 278). Volgens de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens arrest Beian/Roemenië van 6 december 2007 schenden onderling tegenstrijdige uitspraken van een nationaal hooggerechtshof het EVRM. Met het oog op het volledige onderzoek van de onderhavige zaak en gelet op de door het Handvest aan de consument verleende grondrechten, rijst bij de Krajský súd de vraag naar het belang van een beslissing van een rechterlijk orgaan van een andere lidstaat in een vergelijkbare zaak die in soortgelijke feitelijke en juridische omstandigheden is gegeven. Tevens rijst bij de Krajský súd de vraag naar het belang van harmonisering van het niveau van contractuele eerlijkheid op de markt in het kader van zowel de rechtspraak van de lidstaten als van die van de rechters van de Europese Unie. Het onderzoek betreft het grote belang van harmonisering van de regels van de markt, daaronder begrepen de financiële markt, in de wezenlijke verhoudingen met de consumenten (artikel 169, lid 1, VWEU). Bij consumenten kan verwarring ontstaan door het feit dat een rechter van de ene lidstaat in een bepaalde zin aangaande hun rechten oordeelt en een rechter in een andere lidstaat in een andere zin. Daarom bestaat er belang bij de harmonisering van het niveau van contractuele eerlijkheid en van rechtvaardigheid op de markt. Het bestaan van onderling afwijkende beslissingen houdt in wezen in dat de consumentenrechten binnen de interne markt met geharmoniseerde regelingen niet op dezelfde wijze tot hun gelding kunnen komen. Het is gebruikelijk dat consumenten de marktvoorwaarden van de verschillende staten van de Unie vergelijken en er is geen grond voor dat de draagwijdte van het recht op bescherming in rechte tegen oneerlijke contractuele bedingen van lidstaat tot lidstaat verschilt. Wanneer de uitspraak van een rechter zelfs geen rekening houdt met de andersluidende beslissing van de rechter van een andere lidstaat rijst overigens de vraag naar de rechtszekerheid van de consumenten. Aangezien het in het kader van artikel 6 EVRM van belang is de andersluidende beslissing van de rechter [van een andere lidstaat] in aanmerking te nemen, rijst de vraag waarom dit niet tevens zou moeten gelden in het kader van artikel 47 van het Handvest, te meer nu de nationale rechterlijke instanties behoren tot hetzelfde rechtssysteem van de Europese Unie, dat, volgens de artikelen 6, lid 1, en 7, lid 1, van richtlijn 93/13 alsook artikel 38 van het Handvest de consumenten bescherming moet bieden tegen oneerlijke contractuele bedingen. De beslissing van het Duitse hof is niet bindend voor de Krajský súd v Prešove. Niettemin rijst de vraag hoe het recht van de Europese Unie (het Handvest) dient te worden uitgelegd wanneer een rechterlijke instantie helemaal geen rekening houdt met de haar nochtans bekende beslissing van een rechterlijke instantie van een andere lidstaat aangaande een vergelijkbare rechtsvraag. 6

GIC CASH 7