Uitspraak. GERECHTSHOF s-hertogenbosch. Afdeling civiel recht. zaaknummer : /01 zaaknummer rechtbank : C/03/213774/FA RK

Vergelijkbare documenten
Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHAMS:2016:428 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHSHE:2016:171

ECLI:NL:GHSGR:2006:AV2657

ECLI:NL:GHARN:2012:BX8537

ECLI:NL:GHDHA:2015:1011

ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ0856

ECLI:NL:GHDHA:2013:591

Uitspraak. GERECHTSHOF s-hertogenbosch. Afdeling civiel recht. zaaknummer : /01 zaaknummer rechtbank : C/01/ / FA RK

ECLI:NL:GHARL:2017:2726

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Leeuwarden. afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHSHE:2005:AS9756

ECLI:NL:GHAMS:2014:5046 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2010:BN3998 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHSGR:2010:BM4387

ECLI:NL:GHARL:2013:BZ0634

ECLI:NL:GHSGR:2011:BU6154

AFSCHRIFT. Uitspraak: 10 februari 2015 Zaaknummer: /01 Zaaknummer eerste aanleg: C/13/ / FA RK (MN/WK)

ECLI:NL:GHDHA:2016:2674

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ0950

ECLI:NL:GHDHA:2013:3850

ECLI:NL:GHARN:2012:BY4474

Uitspraak GERECHTSHOF AMSTERDAM MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER. BESCHIKKING van 20 december 2011 in de zaak met zaaknummer

ECLI:NL:GHLEE:2007:BB1198 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHSHE:2017:1404

ECLI:NL:RBDHA:2016:11833

Uitspraak GERECHTSHOF AMSTERDAM. Afdeling civiel recht en belastingrecht Team III (familie- en jeugdrecht)

ECLI:NL:GHSHE:2017:3619

ECLI:NL:GHARL:2015:801

Gerechtshof 's-hertogenbosch , ECLI:NL:GHSHE:2018:4847

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Arnhem afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHAMS:2013:2541 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHARN:2012:BY3780

ECLI:NL:RBDHA:2014:5556

ECLI:NL:GHDHA:2014:935

ECLI:NL:GHAMS:2007:BC2748 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 316/2007

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Leeuwarden. afdeling civiel recht

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:RBDHA:2013:8822

ECLI:NL:GHDHA:2014:3066

ECLI:NL:CRVB:2010:BO7264

ECLI:NL:GHLEE:2011:BU7565

ECLI:NL:GHSHE:2017:146

ECLI:NL:GHAMS:2016:5140 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHAMS:2017:928 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00024

ECLI:NL:GHDHA:2016:113

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

ECLI:NL:GHAMS:2013:3051 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN. locatie Leeuwarden. afdeling civiel recht

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9268

ECLI:NL:GHDHA:2014:3834

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:GHAMS:2014:3092

Uitspraak. Uithuisplaatsing. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:GHSHE:2014:1211 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

Hof: medisch advies behoeft niet te worden overgelegd

Nu premies AOV zijn afgetrokken vormen uitkeringen belastbare periodieke uitkeringen uit inkomensvoorziening (art , lid 1, ond.

ECLI:NL:GHARN:2011:BR0277

ECLI:NL:GHSHE:2017:317

ECLI:NL:GHSHE:2016:2505

ECLI:NL:GHSHE:2016:4392

ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ9770

ECLI:NL:GHSHE:2008:BG4947

ECLI:NL:GHARL:2013:10366 GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMNE:2015:5375, Meerdere afhandelingswijzen

ECLI:NL:GHARL:2015:3052

ECLI:NL:GHSHE:2014:4990

ECLI:NL:GHSGR:2003:AL9057

ECLI:NL:RBHAA:2009:BK7496

ECLI:NL:GHAMS:2013:3247 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

ECLI:NL:GHSHE:2014:1286 Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer HD

ECLI:NL:RBHAA:2001:AD7176

ECLI:NL:GHSHE:2007:BB6006

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

ECLI:NL:GHDHA:2013:4390

ECLI:NL:GHSHE:2017:1064

ECLI:NL:GHSHE:2006:AV4210

ECLI:NL:GHARL:2017:634

ECLI:NL:GHARL:2016:3189

ECLI:NL:GHARL:2015:6585

ECLI:NL:GHAMS:2016:4075 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHSGR:2012:BZ6021

ECLI:NL:RBDHA:2014:8157

ECLI:NL:RBDHA:2014:11422

ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229

ECLI:NL:RVS:2017:1997

ECLI:NL:RBROT:2015:6424

Uitspraak. Vindplaatsen Rechtspraak.nl NJF 2013/114 S&S 2013/98 GERECHTSHOF AMSTERDAM DERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER BESCHIKKING.

ECLI:NL:CRVB:2017:141

ECLI:NL:GHAMS:2017:1855 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer /01

ECLI:NL:GHARL:2015:4213

ECLI:NL:GHAMS:2013:4982

ECLI:NL:GHDHA:2017:2054

Transcriptie:

ECLI:NL:GHSHE:2017:1751 Instantie Gerechtshof 's-hertogenbosch Datum uitspraak 20-04-2017 Datum publicatie 21-04-2017 Zaaknummer 200.196.168_01 Formele relaties Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2016:3184 Rechtsgebieden Personen- en familierecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie partneralimentatie Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak GERECHTSHOF s-hertogenbosch Afdeling civiel recht zaaknummer : 200.196.168/01 zaaknummer rechtbank : C/03/213774/FA RK 15-3923 beschikking van de meervoudige kamer van 20 april 2017 inzake [appellant], wonende te [woonplaats], verzoeker in het principaal hoger beroep, verweerder in het incidenteel hoger beroep, hierna te noemen: de man, advocaat mr. W.J. Sleegers te Someren, tegen

[verweerster], wonende te [woonplaats], verweerster in het principaal hoger beroep, verzoekster in het incidenteel hoger beroep, hierna te noemen: de vrouw, advocaat mr. A.S.J.H. van den Bronk te Maastricht. 1 Het verloop van het geding in eerste aanleg Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 14 april 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. 2 Het geding in hoger beroep 2.1. De man is op 12 juli 2016 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 14 april 2016. 2.2. De vrouw heeft op 13 december 2016 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep met bijlagen ingediend. 2.3. De man heeft op 12 januari 2017 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep met bijlagen ingediend. 2.4. Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen: - een V6-formulier van de zijde van de man van 15 december 2016 met bijlagen, ingekomen op 20 december 2016; - een V6-formulier van de zijde van de man van 21 december 2016, ingekomen op 21 december 2016; - een V6-formulier van de zijde van de vrouw van 9 januari 2017 met bijlagen, ingekomen op 10 januari 2017. 2.5. De mondelinge behandeling heeft op 17 januari 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. 2.6. Na de mondelinge behandeling zijn met toestemming van het hof ingekomen een V5-formulier van de zijde van de vrouw van 17 februari 2017 en een V8-formulier van de zijde van de man van 23 februari 2017. 2.6.1. Voorts is na de mondelinge behandeling ingekomen een V8-formulier van de zijde van de vrouw van 7 maart 2017 met bijlagen. Echter de inhoudelijke behandeling van de zaak is met de zitting afgerond, waarna het hof de beslissing in de zaak nog een korte periode heeft aangehouden in afwachting van schikkingsonderhandelingen tussen de partijen. Dit schikkingsoverleg heeft, zoals blijkt uit voormeld schrijven van de advocaat van de man van 23 februari 2017 niet tot enig resultaat geleid. De zaak staat vanaf dat moment voor uitspraak en het hof ziet geen aanleiding de behandeling te heropenen. De stukken gevoegd bij het V8-formulier van 7 maart 2017 worden derhalve niet toegelaten.

3 De feiten Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat vast dat het huwelijk van partijen op 16 november 2016 is ontbonden door echtscheiding. 4 De omvang van het geschil 4.1. Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, zijnde 16 november 2016, bepaald op 1.400,-- per maand. 4.2. De grieven van de man zien op de (aanvullende) behoefte van de vrouw en op zijn draagkracht. De man verzoekt voornoemde beschikking te vernietigen en het verzoek van de vrouw inzake partneralimentatie alsnog af te wijzen. 4.3. De grief van de vrouw ziet op de vastgestelde partneralimentatie in het geval zij niet meer (een deel van de) voormalig echtelijke woning bewoont. De vrouw verzoekt voornoemde beschikking te vernietigen en alsnog te bepalen dat de man een partneralimentatie van 3.500,-- per maand dient te voldoen, indien en voor zover zij geacht wordt geheel zelfstandig in haar eigen levensonderhoud te voorzien, althans een partneralimentatie van 1.400,-- per maand, indien en voor zover de man de hypothecaire en overige eigenaarslasten alsmede de gebruikerslasten van haar woonruimte voor zijn rekening neemt en ten gunste van haar voldoet, althans een partneralimentatie die het hof juist acht. 5 De motivering van de beslissing Ingangsdatum 5.1. De door rechtbank vastgestelde ingangsdatum, te weten datum inschrijving echtscheidingsbeschikking (welke inschrijving inmiddels op16 november 2016 heeft plaatsgevonden), is niet in geschil zodat het hof deze datum als uitgangspunt neemt. Het hof ziet om proceseconomische redenen aanleiding om hierna eerst de draagkracht van de man te bespreken. Draagkracht van de man 5.2. De man stelt dat zijn draagkracht niet toereikend is om enig alimentatiebedrag te betalen. Ter onderbouwing hiervan voert de man aan dat de winst uit zijn onderneming [carnavalskleding] Carnaval sinds 2012 steeds verder is afgenomen, alsook dat de daarnaast genoten inkomsten uit verhuur van een bedrijfspand sedert medio 2013 met een bedrag van 35.000,-- op jaarbasis zijn gereduceerd.

De vrouw betwist de stellingen van de man. Zij stelt dat de man onvoldoende inzage verschaft in zijn financiële situatie, hetgeen des te meer klemt nu de stellingen van de man omtrent zijn inkomsten haaks staan op het feitelijk bestedingspatroon van partijen. 5.3. Het hof overweegt als volgt. De man drijft een winkel een eenmanszaak in carnavalskleding, [carnavalskleding] Carnaval. Daarnaast heeft de man een bedrijfspand (box III-vermogen). Het grootste deel van het bedrijfspand verhuurt de man sinds jaren aan Intertoys Holland BV, die aldaar een speelgoedwinkel exploiteert. In een kleiner gedeelte van het bedrijfspand is [carnavalskleding] Carnaval gevestigd. Vaststaat dat tijdens het huwelijk van partijen gemiddeld 4.600,-- per maand van de zakelijke rekening van [carnavalskleding] Carnaval, waarop naar de stelling van de man ook de huurinkomsten van zijn box-iii bedrijfspand binnenkwamen, werd overgemaakt naar de huishoudrekening van partijen. Van deze gezamenlijke rekening werden onder meer de huishoudelijke kosten voldaan, maar niet de hypothecaire en overige eigenaarslasten betreffende de echtelijke woning. Het gezinsinkomen werd aangevuld met een persoonsgebonden budget van 18.000,-- per jaar dat de vrouw ontving voor de door haar verleende zorg aan de zoon van partijen. De man stelt aan de hand van de overgelegde stukken, kort gezegd, het volgende. Van 2012 tot en met 2015 is de winst uit [carnavalskleding] Carnaval afgenomen van 25.693,-- in 2012 en 6.793,-- in 2013 naar 378,-- in 2014. Het jaar 2015 geeft blijkens de IB aangifte een verlies uit onderneming ( [carnavalskleding] Carnaval) te zien van ruim 7.000,--. Daarnaast zijn medio 2013 de (afzonderlijk van [carnavalskleding] Carnaval genoten) inkomsten uit de verhuur van het bedrijfspand (box III vermogen van de man) verminderd van 130.000,-- per jaar naar 95.000,-- bruto per jaar, omdat Intertoys anders het huurcontract niet wenste te verlengen. Het PGB voor de zoon is eind 2014 geëindigd toen hij op zichzelf ging wonen. Het voorgaande komt er op neer dat er bij partijen tezamen thans ongeveer ( 25.693,-- + 35.000,-- + (evt.) het verlies van de eenmanszaak van 7.000,-- =) 60.000,-- à 70.000,-- per jaar (ofwel omstreeks 5.000,-- per maand) minder aan inkomsten binnenkomt dan in de jaren tot 2013. Het hof is van oordeel dat uit de door de man overgelegde jaarstukken van [carnavalskleding] Carnaval over 2012 t/m 2014, de aangiften IB over 2012 t/m 2015, de aanslagen IB over 2012 t/m 2014 en de toelichting van de man ter zitting, voldoende gebleken is dat de eenmanszaak van de man inmiddels verlieslatend is en dat het perspectief ongunstig is. De substantiële vermindering van de huurinkomsten (van 130.000,-- naar 95.000,-- per jaar) is niet in geschil. Voorts is komen vast te staan dat daar tegenover een grotendeels niet aftrekbare hypotheekrentelast staat van ruim 69.000,- per jaar en dat de man met een bedrag van ten minste 6.000,-- per jaar ( 500,-- per maand) bijdraagt in de kosten van levensonderhoud en studie van de studerende zoon van partijen. De vrouw heeft in dit verband gesteld dat deze kosten buiten beschouwing dienen te worden gelaten, echter heeft ingevolge artikel 1:400 van het Burgerlijk Wetboek de alimentatie ten behoeve van de zoon voorrang boven partneralimentatie. Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat de man de draagkracht tot het betalen van enige alimentatie aan de vrouw ontbreekt. Hetgeen de vrouw overigens nog heeft aangevoerd, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Het hof komt aldus niet toe aan bespreking van de overige grieven van partijen. 6 De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en het inleidend alimentatieverzoek van de vrouw alsnog afwijzen. 7 De beslissing Het hof: vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 14 april 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende: wijst alsnog af het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.A.R.M. van Leuven en G.J. Vossestein en is op 20 april 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.