ECLI:NL:RBZWB:2017:2696

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

ECLI:NL:RBZWB:2013:5523

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

ECLI:NL:RBZWB:2016:5823

ECLI:NL:RBZWB:2015:7148

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800


ECLI:NL:RBZWB:2013:4673

ECLI:NL:RBZWB:2013:5107

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2838

ECLI:NL:RBZWB:2015:2857

ECLI:NL:RBZWB:2015:5573

ECLI:NL:GHSHE:2017:1064

ECLI:NL:RBZWB:2015:4441

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:RBZWB:2014:8977

ECLI:NL:RBARN:2009:BI3591

ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229

ECLI:NL:RBZWB:2014:7077

ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157

ECLI:NL:RBZWB:2014:747

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

ECLI:NL:RBZWB:2017:1655

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4751

ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0614

ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3747

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690

ECLI:NL:GHARN:2011:BP8393

Kapitaalverzekering vormt geen KEW ook niet nu polis was verpand aan geldverstrekker en uitkering is benut voor aflossing hypotheek

ECLI:NL:RBZWB:2015:8725

ECLI:NL:GHARN:2007:AZ6619

ECLI:NL:GHARL:2017:613

ECLI:NL:RBZWB:2017:2385

ECLI:NL:RBZWB:2015:306

ECLI:NL:RBDHA:2015:5568

ECLI:NL:RBZWB:2015:2161

ECLI:NL:GHAMS:2017:789 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00218

ECLI:NL:RBZWB:2015:3923

ECLI:NL:GHDHA:2017:2098

ECLI:NL:GHARL:2013:8624

ECLI:NL:RBZWB:2016:2064

Uitspraak. Afname (F)OR voor lijfrentepremie beïnvloedt vermogenstoets (F)OR niet ECLI:NL:RBZWB:2015:1978. Instantie. Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:GHAMS:2017:928 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00024

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9268

ECLI:NL:RBARN:2012:BX0442

ECLI:NL:GHDHA:2017:1563

ECLI:NL:RBZWB:2016:4124

ECLI:NL:GHARL:2016:8884

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2010, nummer AWB 10/1037, in het geding tussen

ECLI:NL:RBARN:2009:BM5546

ECLI:NL:RBSGR:2011:BP5171

ECLI:NL:RBDHA:2014:5556

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 november 2014 in de zaak tussen [eiser], wonende te [X], eiser

ECLI:NL:RBZWB:2013:7492

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ2891

ECLI:NL:GHSHE:2010:BM7477

ECLI:NL:GHARL:2017:634

Uitspraak als bedoeld in afdeling van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

ECLI:NL:RBGEL:2016:6941

ECLI:NL:RBDHA:2017:6306

ECLI:NL:RBZWB:2016:6609

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00549

Uitspraak als bedoeld in afdeling van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

ECLI:NL:RBSGR:2008:BG5774

ECLI:NL:RBGRO:2006:AZ9227

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ6206

ECLI:NL:GHARL:2017:4777

ECLI:NL:RBDHA:2016:5723

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer. een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur.

ECLI:NL:RBARN:2011:BP6681

ECLI:NL:RBDHA:2015:9396

ECLI:NL:RBNHO:2015:1985

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

ECLI:NL:RBGEL:2017:2361

ECLI:NL:RBLEE:2007:BC2679

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:RBGEL:2015:4535

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:RBDHA:2016:6102

ECLI:NL:RBNHO:2017:1493

ECLI:NL:GHARL:2017:4367

ECLI:NL:RBZWB:2017:4204

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773


ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

ECLI:NL:GHARL:2014:2681

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:GHSHE:2016:2733

ECLI:NL:GHAMS:2016:2024 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 15/00637

ECLI:NL:GHSHE:2007:BB2231

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2011, nummers AWB 10/2670 en 10/2672, in het geding tussen belanghebbende en

ECLI:NL:RBNNE:2013:6459

Transcriptie:

ECLI:NL:RBZWB:2017:2696 Instantie Datum uitspraak 03-05-2017 Datum publicatie 31-05-2017 Rechtbank Zeeland-West-Brabant Zaaknummer AWB - 16 _ 1492 Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie Belastingrecht Eerste aanleg - enkelvoudig IB en dividendbelasting met boeten / uitdeling ter zake van verkoop van een loods door de DGA aan zijn BV voor een te hoog bedrag. De DGA heeft de loods laten waarderen door een makelaar. Daarbij is de waarde bepaald op 381.000. Kort daarna verkoopt hij de loods aan de BV voor 434.000. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat sprake was van een uitdeling. Daarbij is bijzonder gewicht toegekend aan de in opdracht van de DGA gemaakte waardering, de WOZ-waarde en de onderbouwing door de register-taxateur van de Belastingdienst. Door het verschil tussen de bepaalde waarde en de verkoopprijs moeten de DGA en de BV zich bewust zijn geweest van de bevoordeling. De 25% boeten zijn terecht. Wel matiging van de boeten door undue delay. Vindplaatsen Rechtspraak.nl FutD 2017-1357 V-N Vandaag 2017/1276 Uitspraak RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT Belastingrecht, enkelvoudige kamer Locatie: Breda Zaaknummers BRE 16/1492 en 16/1498 uitspraak van 3 mei 2017 Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen [belanghebbende 1], wonende te [woonplaats] (België), belanghebbende 1,

en [belanghebbende 2], gevestigd te [vestigingsplaats], belanghebbende 2, samen: belanghebbenden, en de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur. De bestreden uitspraken op bezwaar - De uitspraak van de inspecteur van 2 februari 2016 op de bezwaren van belanghebbende 1 tegen de aan hem over het jaar 2011 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: de navorderingsaanslag IB) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van 87.608, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van 62.353 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van 40.340 ( [aanslagnummer 1].H.17.01), alsmede de bij gelijktijdige beslissingen opgelegde vergrijpboete van 1.558 en in rekening gebrachte heffingsrente van 1.619, en - De uitspraak van de inspecteur van 2 februari 2016 op de bezwaren van belanghebbende 2 tegen de aan haar over het jaar 2011 opgelegde naheffingsaanslag dividendbelasting van 9.353 ( [aanslagnummer 2].02117), alsmede de bij gelijktijdige beschikkingen opgelegde vergrijpboete van 2.338 en in rekening gebrachte belastingrente van 1.253. Zitting Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2017 te Middelburg. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbenden, [gemachtigde], verbonden aan [kantoor gemachtigde] te Middelburg, en namens de inspecteur, [inspecteur 1], [een register-taxateur] en [inspecteur 2]. 1 Beslissing De rechtbank: - verklaart de beroepen ongegrond; - vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze de boetebeschikkingen betreffen; - vermindert de bij de navorderingsaanslag IB opgelegde boete tot 1.480 en de bij de naheffingsaanslag dividendbelasting opgelegde boete tot 2.221. 2 Gronden

Vooraf 2.0. Met toestemming van partijen zijn de mondelinge uitspraken opgenomen in één proces-verbaal. Feiten 2.1. Belanghebbende 1 was in 2011 directeur en enig aandeelhouder (hierna: DGA) van belanghebbende 2 (hierna: de BV). 2.2. De DGA had tot 18 maart 2011 in privé de eigendom van de onroerende zaak gelegen aan [adres] te [vestigingsplaats] (hierna: de loods). 2.3. De WOZ-waarde van de loods bedroeg op waardepeildata 1 januari 2010 en 1 januari 2011 313.000. 2.4. De DGA heeft de loods laten taxeren door [taxateur], als taxateur verbonden aan [kantoor taxateur] Volgens de op 8 oktober 2010 door deze taxateur opgemaakte waardebepaling had de loods een onderhandse verkoopwaarde vrij van huur en gebruik van 381.000. 2.5. Op 18 maart 2011 heeft de DGA de loods verkocht aan de BV voor een bedrag van 434.000. 2.6. In 2014 is de Belastingdienst een boekenonderzoek gestart (datum rapport 18 maart 2015) naar onder meer de in 2.5 genoemde verkoop. Naar aanleiding van dat boekenonderzoek heeft de inspecteur een uitdeling aangenomen van de BV aan de DGA van 62.353. Dit bedrag betreft het met 15% dividendbelasting ( 9.353) gebruteerde bedrag van 53.000 (het verschil tussen het in 2.5 genoemde bedrag van 434.000 en het in 2.4 genoemde bedrag van 381.000). 2.7. Het in 2.6 genoemde bedrag van 62.353 is in de navorderingsaanslag IB in aanmerking genomen als belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang. Daarbij is de nageheven dividendbelasting niet verrekend. De daarbij opgelegde vergrijpboete is berekend op 25% van het verschil tussen de daarover verschuldigde inkomstenbelasting (25% van 62.353 = 15.588) en de dividendbelasting ( 9.353), dus op 1.558. 2.8. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag dividendbelasting van 9.353 is eveneens een vergrijpboete van 25% ( 2.338) opgelegd. 2.9. In de uitspraken op bezwaar is de navorderingsaanslag IB verminderd met de nageheven dividendbelasting van 9.353 en zijn de naheffingsaanslag dividendbelasting en de boetebeschikkingen gehandhaafd. Met betrekking tot de gestelde uitdeling 2.10. Beide partijen nemen de in 2.4 vermelde waardebepaling als uitgangspunt. Tussen partijen is alleen de waarde van de bij de loods behorende ongebonden grond ten tijde van de in 2.5 bedoelde verkoop in geschil. De overige elementen van de waardebepaling zijn niet in geschil. De inspecteur bepleit met betrekking tot de grond een waarde van (hoogstens) 65 per m2, terwijl deze volgens belanghebbenden minimaal 80 per m2 bedroeg. 2.11. Tussen partijen is (terecht) niet in geschil dat de inspecteur de bewijslast heeft van de in 2.6 bedoelde uitdeling. Hij wijst in dit verband op de in 2.4 genoemde in opdracht van de DGA zelf opgemaakte waardebepaling, waarin de ongebonden grond is gewaardeerd op 65 per m2, alsmede op het rapport van het in 2.6 genoemde boekenonderzoek. In dat rapport staat dat [een register-taxateur], een register-taxateur van de Belastingdienst, (hierna: [een register-taxateur] ) de in 2.4 bedoelde waardebepaling heeft beoordeeld en dat de waarde van 381.000 volgens

hem eerder te laag dan te hoog is. [een register-taxateur] heeft daarbij verwezen naar vier vergelijkingsobjecten in [vestigingsplaats], die alle na 1 januari 2011 zijn verkocht. Bij al deze objecten bedraagt volgens [een register-taxateur] de waarde van de ongebonden grond 65 of minder. Aan het voor een uitdeling vereiste dubbele (bij de DGA en de BV) bewustzijn van de bevoordeling van de DGA door de BV is volgens de inspecteur voldaan gezien het verschil tussen de verkoopprijs van de loods van 434.000 en de waardebepaling daarvan op 381.000 en in aanmerking genomen dat de kennis van de DGA aan de BV moet worden toegerekend. 2.12. Naar het oordeel van de rechtbank is de inspecteur geslaagd in het bewijs van een uitdeling van de BV aan de DGA van netto 53.000. De rechtbank acht aannemelijk gemaakt dat de waarde van de grond (hoogstens) 65 per m2 was en daarmee de waarde van de loods (hoogstens) 381.000 was. De rechtbank kent daarbij in het bijzonder gewicht toe aan de in 2.4 vermelde waardebepaling. Dat deze waardebepaling niet te laag was, vindt bovendien steun in de in 2.3 genoemde WOZ-waarden. Voorts is daarvoor steun te vinden in de bevindingen van [een register-taxateur]. De door [een register-taxateur] aangehaalde vergelijkingsobjecten zijn voldoende vergelijkbaar met de loods. Deze vergelijkingsobjecten liggen, net als de loods, niet op een zichtlocatie en op een al wat langer bestaand bedrijventerrein. Bovendien is het perceel ongebonden grond bij de loods zoals de gemachtigde van belanghebbenden zelf stelt in de motivering van het beroepschrift vele malen groter dan de percelen ongebonden grond bij de vergelijkingsobjecten. Dan is de waarde van de ongebonden grond bij de loods eerder lager dan hoger in vergelijking tot de waarde van de ongebonden grond bij die objecten. Gelet op de omvang van het verschil van 53.000 tussen de verkoopprijs van de loods en de in de 2.4 genoemde waardebepaling getaxeerde waarde daarvan, moet het de DGA duidelijk zijn geweest dat hij bij de verkoop van de loods door de BV werd bevoordeeld (vgl. HR 4 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:AA1699, BNB 1997/42). Dit is te meer aannemelijk gelet op de in 2.4 vermelde waardebepaling die in opdracht van de DGA was opgesteld. Nu de DGA ten tijde van de verkoop van de loods de enig bestuurder was van de BV, moet zijn kennis aan de BV worden toegerekend. Aan het voor een uitdeling vereiste dubbele bewustzijn is dan ook voldaan. 2.13. Bij het in 2.12 vermelde bewijsoordeel heeft de rechtbank ook al wat belanghebbenden hebben aangevoerd meegewogen. Al wat belanghebbenden hebben aangevoerd weegt naar het oordeel van de rechtbank niet op tegen het bewijs van de inspecteur. De stelling van de DGA dat hij, ten tijde van de verkoop van de loods door de BV, onderzoek heeft gedaan naar de waarde van ongebonden grond van vergelijkbare objecten in de omgeving, heeft geen aanleiding gegeven tot een ander oordeel. De door de DGA genoemde objecten aan [adres object 1] en [adres object 2] te [vestigingsplaats] zijn onvoldoende met de loods vergelijkbaar, althans in elk geval minder goed dan door de [een register-taxateur] aangevoerde vergelijkingsobjecten. De inspecteur heeft onweersproken gesteld dat deze objecten zijn gelegen op een nieuwer gedeelte van het bedrijventerrein. De waarde van de ongebonden grond aldaar moet daarom worden geacht hoger te liggen. Het door de DGA genoemde object aan [adres object 3] te [vestigingsplaats] is eveneens onvoldoende met de loods vergelijkbaar. Dit object ligt direct aan de doorgaande weg en dus op een zichtlocatie. De waarde van de ongebonden grond aldaar ligt daarom eveneens hoger. Ook komt onvoldoende gewicht toe aan de door belanghebbenden aangevoerde verkoopprijzen van objecten gelegen tegenover de loods en de daaruit door belanghebbenden afgeleide grondprijzen. Ook ten aanzien van deze objecten heeft de inspecteur onweersproken gesteld dat ze zijn gelegen op een nieuwer gedeelte van het bedrijventerrein. Voorts zijn deze objecten gelegen op aanzienlijk kleinere kavels dan de loods, wat een hogere waarde van de grond per m2 kan meebrengen. Tot slot geeft het gestelde in de brief van [A BV] van 7 september 2015 aan de gemachtigde van belanghebbenden geen aanleiding voor een ander oordeel. De in deze brief genoemde percelen bouwgrond zijn eveneens aan [adres object 3] te [vestigingsplaats] gelegen, zodat hierop dezelfde argumenten als voornoemd van toepassing zijn.

2.14. De navorderingsaanslag IB en de naheffingsaanslag dividendbelasting dienen dan ook in stand te blijven. Ten aanzien van de boeten 2.15. De inspecteur heeft, op grond van de artikelen 67e en 67f van de AWR, in samenhang met de paragrafen 25, 27 en 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998, vergrijpboeten opgelegd van 25%. 2.16. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de boeten van 25% terecht opgelegd. Aannemelijk is geworden dat de DGA dermate lichtvaardig heeft gehandeld dat het ten minste aan de grove schuld van de DGA onderscheidenlijk de BV te wijten is dat door de DGA tot een te laag bedrag aangifte IB is gedaan waardoor de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, en door de BV in het geheel geen dividendbelasting op aangifte is voldaan. Immers, zoals overwogen in 2.12, moeten belanghebbenden zich bewust zijn geweest van de uitdeling. Door deze niet aan te geven en daarover geen dividendbelasting te voldoen, is sprake van een in laakbaarheid aan opzet grenzende onachtzaamheid. 2.17. De rechtbank acht de opgelegde boeten ook passend en geboden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de DGA niet tweemaal ter zake van hetzelfde feitencomplex in zijn vermogen is getroffen. De bij de navorderingsaanslag IB opgelegde boete is immers berekend over de door de DGA verschuldigde IB na verrekening met de door de BV verschuldigde dividendbelasting. Bijzondere (persoonlijke) omstandigheden die aanleiding geven tot matiging van de boeten zijn niet gesteld of gebleken. 2.18. Belanghebbenden hebben bij kennisgevingen van de boeten van 2 december 2014 voor het eerst ervan kennisgenomen dat zij zouden worden beboet. De rechtbank doet uitspraak op 3 mei 2017. Daarmee is een termijn verstreken van bijna 2,5 jaar en is de redelijke termijn van 2 jaar met bijna 0,5 jaar overschreden (undue delay). Dit geeft aanleiding tot matiging van de boeten met 5%. De boete IB is dan ook verminderd van 1.558 tot 1.480 en de boete dividendbelasting van 2.338 tot 2.221. De enkele ambtshalve constatering dat de redelijke termijn is overschreden, leidt er niet toe dat de beroepen gegrond zijn en dat belanghebbenden in aanmerking komen voor vergoeding van de proceskosten en het griffierecht (vgl. HR 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8053, BNB 2011/286). 2.19. Gelet op het vorenstaande zijn de beroepen ongegrond verklaard. 2.20. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan op 3 mei 2017 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier. De griffier, De rechter, Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te s-hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ s-hertogenbosch. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.