The Greenery B.V. versus diverse telers

Vergelijkbare documenten
Ontwerp-Verordening PT uitvoeringsbepalingen GMO groenten en fruit 2012

ECLI:NL:RBBRE:2011:5319

ECLI:NL:CRVB:2009:BI9049

Informatieblad. Wat betekent GMO voor telers Erkenning als producentenorganisatie Overzicht van de belangrijkste criteria

Meer samenwerking bij toenemende

Bij dit besluit heeft de Commissie zich gebaseerd op de onderstaande overwegingen.

Datum van inontvangstneming : 06/03/2017

Arrest HvJ EG d.d. 2 juli 2009, Bavaria Bayerische Bier

Opinie inzake HvJ EG 21 februari 2008, zaak C-412/04 (Commissie-Italië)

ECLI:NL:CRVB:2014:3478

RICHTSNOEREN AANWIJZING AANMERKELIJKE MACHT OP DE MARKT

BESLUIT. 4. Tegen het bestreden besluit heeft M.E. Steneker (hierna: bezwaarmaker) tijdig bezwaar aangetekend bij brief van 3 augustus 2006.

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 28 juni 2013 betreffende het landbouw- en visserijbeleid, artikel 4, 1, en 2, a), en artikel 29, 1, 1 ;

9317/17 pro/gra/sl 1 D 2A

BESLUIT. 4. Artikel 56 Mededingingswet (hierna: Mw) luidde tot 1 juli 2009, voor zover van belang, als volgt:

BESLUIT. Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit.

I n z a k e: T e g e n:

Date de réception : 18/10/2011

Datum van inontvangstneming : 31/08/2015

BESLUIT. 4. Op 31 mei 2011 heeft Careyn bezwaar tegen het bestreden besluit ingesteld. Careyn heeft op 6 september 2011 gronden van bezwaar ingediend.

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 10 mei 2001 *

No.W /IV 's-gravenhage, 7 december 2007

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van

EUROPESE COMMISSIE. Staatssteun / Nederland SA (2016/N) Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer (SVNL)

The Greenery/Oussoren

Ontwerp. VERORDENING (EU) nr. /.. VAN DE COMMISSIE

ARREST VAN HET HOF 12 december 1995

UITVOERINGSVERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van

BESLUIT. Zaaknummer Betreft zaak: AKO ONLINE vs. KVB. I. II. Inleiding

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds artikelen 13, eerste lid, onderdeel b, 15 en 19, eerste lid, van de Landbouwwet;

Advies 210. De uiterste termijn voor het indienen van de inschrijving is :00.

Verplichte deelneming directeur in pensioenfonds PGGM

BESLUIT. Openbare versie. 1 Verloop van de procedure. Openbaar

Publicatieblad van de Europese Unie L 335/43

BESLUIT. Zaaknummer 1587/30 ATG vs St. OOMT Betreft zaak: ATG vs. SOOMT. I. Inleiding

2. kennelijk ook van mening is dat verzoeker geen recht had op schadevergoeding.

Adviescommissie voor. Vreemdelingenzaken. 1. Inhoud van het voorstel. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Datum van inontvangstneming : 02/02/2016

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

De toepassing van de Verordening betreffende wederzijdse erkenning op procedures van voorafgaande machtiging

BESLUIT. 2. De d-g NMa heeft wegens de hiervoor genoemde overtreding aan bovengenoemde ondernemingen een boete opgelegd.

De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 5 maart 2012.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Opinie inzake Voorzieningenrechter Rechtbank Utrecht 17 augustus 2007, LJN: BB1867 (Sint Antonius Ziekenhuis)

Handleiding mededingingsrecht voor producentenorganisaties en brancheorganisaties in de landbouwsector 1. Leeswijzer

Ons kenmerk [VERTROUWELIJK] Contactpersoon [VERTROUWELIJK]

Pagina 1/7 [..] [..] Den Haag,

BESLUIT. Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel van de Mededingingswet.

ECLI:NL:HR:2014:156. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00392

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. /.. VAN DE COMMISSIE. van

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Zaak C-380/03. Bondsrepubliek Duitsland tegen. Raad van de Europese Unie

No.W /II 's-gravenhage, 16 juli 2012

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

MEDEDELING AAN DE LEDEN

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK

Publicatieblad van de Europese Unie L 160/71

BESLUIT. Openbaar. Nederlandse Mededingingsautoriteit

MEDEDELING AAN DE LEDEN

ECLI:NL:RBAMS:2015:9685

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Hof van Justitie zaait verwarring in expedia over merkbaarheidsvereiste bij doelbeperkingen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD

Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 met het oog op het wijzigen van de criteria voor de toekenning van meeneembare studiefinanciering

BESLUIT. Openbaar. Nederlandse Mededingingsautoriteit

ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer) 15 juni 1989*

1. DOEL EN TOEPASSINGSBEREIK

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Nederlandse Mededingingsautoriteit

Managementvergoedingen in strijd met artikel 2:207c BW: beroepsfout advocaat

De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (hierna "de Commissie");

Registratienummer: Besluit omgevingsvergunning Elswoutshoek

ECLI:NL:RBROT:2005:AT4996

EERSTE KAMER DER STATEN-GENERAAL

BESLUIT. Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (hierna: de Raad) als bedoeld in artikel 62 van de Mededingingswet.

2. Cassatiemiddelen Met betrekking tot dit beroep worden de volgende middelen van cassatie voorgedragen:

Indicatietarieven in IE-zaken

LJN: BO7059, Rechtbank Amsterdam, AWB 09/3604 AOW. Datum uitspraak: Datum publicatie:

6. Bij brief van 22 oktober 2001 heeft Vebega de gronden van haar bezwaarschrift op het punt van de ontvankelijkheid aangevuld.

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) /... VAN DE COMMISSIE. van

BESLUIT. 3. De Raad heeft wegens de hiervoor in randnummer 1 genoemde overtreding aan Bouwbedrijf P. Moll B.V. een boete opgelegd.

ECLI:NL:RBROT:1999:AA3765

ECLI:NL:RBROT:2009:BH4446

Uitspraak /1/A3

Nederlandse Mededingingsautoriteit

Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr (prof. mr. M.L. Hendrikse, voorzitter en mr. C.J.M. Veltmaat, secretaris)

de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Steunmaatregelen van de staten / Nederland - Steunmaatregel nr. N 8/ Verlenging sociaal-economisch plan veehouderij

RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. Brussel, 9 februari 2010 (10.02) (OR. fr) 6290/10 Interinstitutioneel dossier: 2010/0011 (NLE) HR 8 CORDROGUE 25

ECLI:NL:CRVB:2003:AF3863

ECLI:NL:RBSGR:2010:BO3551

VERSLAG VAN DE COMMISSIE

Gewijzigd voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Datum van inontvangstneming : 13/11/2018

Datum van inontvangstneming : 25/08/2014

Datum van inontvangstneming : 04/03/2013

Transcriptie:

The Greenery B.V. versus diverse telers mr. M.C. van Heezik * Uitspraak Rechtbank s-gravenhage, 338554 / HA ZA 09-1786, LJN BQ0355 Inleiding In de in dit nummer opgenomen (nr. 5656) uitspraak spreekt de Rechtbank Den Haag zich uit over de mededingingsrechtelijke grenzen aan het handelen van coöperaties. De uitspraak bakent daarnaast de ruimte van de erkende telersverenigingen af bij de uitvoering van de Gemeenschappelijke marktordeningsvoorschriften (GMO-voorschriften) 1 voor groente en fruit. De coöperatie in kwestie is de coöperatieve telersvereniging The Greenery. De centrale vraag in deze uitspraak is hoe lang een telersvereniging telers aan zich mag binden. Het ging hierbij om een leveringsplicht die de telers contractueel waren overeengekomen met The Greenery B.V. de dochteronderneming van de coöperatieve telersvereniging The Greenery waarin alle handelsactiviteiten zijn ondergebracht in het kader van exploitatieovereenkomsten voor het gebruik van een verwerkingshal, de inventaris en een trayopzetmachine. Aanvankelijk waren de verwerkingshal, de inventaris en de trayopzetmachine door de telersvereniging The Greenery gekocht en gefinancierd met onder andere de daarvoor ontvangen GMO-subsidie. De 14-jarige exploitatieovereenkomsten met The Greenery B.V. bevatten voor de gehele duur van de overeenkomst een leveringsplicht voor de telers die inhield dat zij verplicht waren hun trostomaten via The Greenery B.V. te verkopen. Na een periode van twee jaar zijndeze exploitatieovereenkomsten omgezet in koopovereenkomsten. In de koopovereenkomsten was vastgelegd dat de telers op de koopsom van de verwerkingshal, respectievelijk de inventaris en de trayopzetmachine een korting van 50% ontvingen die werd aangeduid als de Greenery-subsidie. Deze subsidie was echter afhankelijk gesteld van de naleving van de leveringsplicht door de telers van 5 respectievelijk 6 jaar (tot en met 8 december 2012 respectievelijk oktober 2013). In de loop van 2008 hebben de telers echter hun lidmaatschap van de coöperatieve telersvereniging The Greenery, per 1 januari 2009 opgezegd en hebben sindsdien geen trostomaten meer aan The Greenery geleverd. The Greenery B.V. heeft terugbetaling van de Greenery subsidie gevorderd. Aan de vordering heeft The Greenery B.V. de niet-nakoming van de leveringsplicht ten grondslag gelegd. De telers beroepen zich op de nietigheid van de leveringsplicht wegens strijd met art. 101 lid 1 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en art. 6 lid 1 van de Mededingingswet (Mw). De telers stellen dat zij door de leveringsplicht te lang aan The Greenery te worden gebonden en derhalve worden beperkt in hun commerciële vrijheid. Deze stelling wordt door de rechtbank beoordeeld in het kader van de bijzondere mededingingsrechtelijke status van coöperatieve telersverenigingen zoals The Greenery. Bijzondere mededingsrechtelijke status coöperatie De rechtsvorm coöperatie heeft een bijzondere status bij de toepassing van het mededingingsrecht. Deze, in de landbouwsector veel voorkomende, rechtsvorm verenigt meerdere ondernemers en/of ondernemingen die allen actief zijn op dezelfde markt en die met elkaar zouden concurreren als zij zich niet in een coöperatie zouden hebben verenigd. De leden van een coöperatie zijn gebonden aan de statuten van de coöperatie die veelal verplichtingen en beperkingen bevatten met betrekking tot de wijze waarop de individuele leden op de markt opereren. Een voorbeeld is de in het geding zijnde leveringsplicht, die veelal in de statuten is vastgelegd en de leden dwingt (een groot deel van) hun productie via de coöperatie af te zetten. In de zaak Oude Luttikhuis beoordeelde het Hof van Justitie de effecten van de statutaire leveringsplicht voor de leden van een zuivelcoöperatie in combinatie met de verplichting tot het betalen van uittreegeld op het moment dat de leden de coöperatie wilde verlaten. In deze zaak oordeelde het Hof van Justitie dat het karakter van een coöperatie niet per definitie mededingingsbeperkend is, maar dat deze rechtsvorm in een bepaalde econo- * Mr. M.C. van Heezik is advocaat bij Houthoff Buruma. De auteur dankt mr. G. van der Wal Reuder voor zijn commentaar op het concept. 1. Deze voorschriften zijn neergelegd in Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten ( Integrale-GMO-verordening ), PB L 299 van 16.11.2007, p. 1, laatst gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1234/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2010, PbEU L 346 van 30.12.2010, p. 11. Zie voor een artikelsgewijs commentaar Mögele/Erlbacher (eds.), Single Common Market Organisation, Beck (München), 2011. 306 Tijdschrift voor Agrarisch Recht Nr. 7/8 augustus 2011

The Greenery B.V. versus diverse telers mische context de mededinging juist kan bevorderen. 2 Het Hof van Justitie overwoog dat in het bijzonder dat enerzijds de verplichte duur van het lidmaatschap en anderzijds de leveringsplicht noodzakelijk kunnen zijn om de coöperatie te verzekeren van een voldoende brede commerciële basis en van een zekere duurzaamheid in het lidmaatschap van de vereniging. 3 Als voorwaarde stelde het Hof van Justitie echter dat de beperkingen van de leden van de coöperatie niet verder gaan dan noodzakelijk is voor het goede functioneren van de coöperatie. Op grond van deze rechtspraak van het Hof van Justitie valt de verplichting of de beperking van de commerciële vrijheid de leden van de coöperatie niet onder het kartelverbod van art. 101, lid 1, VWEU, indien aan deze zogenaamde noodzakelijkheidsvoorwaarde is voldaan. In de zaak Oude Luttikhuis oordeelde het Hof van Justitie dat niet aan de noodzakelijkheidsvoorwaarde was voldaan. De beperkingen voortvloeiend uit de leveringsplicht van leden van de zuivelcoöperatie in combinatie met een lange opzegperiode en het hoge uittreegeld vormden volgens het Hof van Justitie een onevenredige beperking van het commerciële marktgedrag van de leden. Deze rechtspraak geldt onverkort voor coöperaties in andere sectoren, zoals de groenteen fruitsector waar producenten zich veelal hebben verenigd in coöperatieve telersverenigingen, 4 zoals The Greenery in het onderhavige geding. Met betrekking tot coöperatieve telersverenigingen in de groente- en fruitsector verdient nog vermelding dat de door de GMO-voorschriften gestimuleerde bundeling van de individuele producenten in telersverenigingen (producentenorganisaties in andere sectoren) beoogt de positie van de producenten te versterken zodat zij tegenwicht kunnen bieden aan de macht van afnemers binnen deze sector. 5 De GMOvoorschriften kennen een bijzondere rol toe aan deze telersverenigingen bij de tenuitvoerlegging van het beleid in de groente-en fruitsector op voorwaarde dat zij zijn erkend. Zo bepalen de GMO-voorschriften dat de bundeling van het aanbod van de leden het hoofddoel van een telersvereniging is. Om deze functie gestalte te geven, bevatten de GMOvoorschriften diverse verplichtingen voor de leden van de telersvereniging, waaronder de verplichting om het overgrote deel van de productie via de telersvereniging te verkopen en de verplichting van het lidmaatschap gedurende ten minste een jaar. 6 The Greenery is een van de erkende telersverenigingen waarop de GMO-voorschriften van toepassing zijn. Handelingen die aan de coöperatie moeten worden toegerekend Voordat de rechtbank in het onderhavig geschil de noodzakelijkheid van de leveringsplicht kan toetsen, moet hij eerst ingaan op het argument van The Greenery B.V. dat de contractuele verplichting niet aan de coöperatie kan worden toegerekend. De overeenkomsten waarover het geschil is ontstaan, waren immers gesloten tussen de teler en The Greenery B.V. en konden volgens The Greenery B.V. derhalve niet worden aangemerkt als een beperking opgelegd door de (coöperatieve) telersvereniging. De rechtbank beoordeelt het handelen van The Greenery B.V. niettemin als het handelen van de coöperatieve telersvereniging The Greenery. Volgens de rechtbank dient The Greenery op grond van de economische realiteit en voor de toepassing van de GMO-regelgeving met de coöperatie te worden vereenzelvigd. De rechtbank wijst erop dat The Greenery B.V. een 100% dochter van de coöperatie is en bovendien de omzet voor de coöperatie genereert. Deze omzet wordt op grond van de GMO-regelgeving toegerekend aan de coöperatie. Deze omzet vormt de basis voor de GMOsubsidie die de coöperatie in haar hoedanigheid als erkende telersvereniging ontvangt. 7 De rechtbank overweegt voorts dat de GMO-subsidie voor de investeringen, die onderwerp waren van de bestreden overeenkomsten, weliswaar aan de coöperatie is toegekend, maar volgens de rechtbank heeft The Greenery B.V. met de toekenning van de Greenery subsidie feitelijk toepassing gegeven aan de GMO-regelgeving. Deze Greenery subsidie is naar oordeel van de rechtbank niets anders dan de GMO-subsidie die de telersvereniging heeft ontvangen. Dat die subsidie in de contractuele verhouding is vormgegeven als een korting op de koopsom van de investeringen doet daar volgens de rechtbank niets aan af. De rechtbank concludeert daarom dat The Greenery B.V. niet kan stellen dat het toekennen de zogenaamde Greenery subsidie ter hoogte van 50% van de waarde van de investeringen niet aan de GMO-voorschriften is gebonden. De redenering van de rechtbank lijkt te zijn ingegeven door de benadering dat een telersvereniging niet kan ontsnappen aan de GMO-voorschriften en de mededingingsrechtelijke randvoorwaarden waarbinnen coöperaties dienen te opereren, door de handelsactiviteiten onder te brengen in een B.V. en verplichtingen vast te leggen in contracten tussen deze B.V. en de leden. Het is echter de vraag of dat in deze benadering hier terecht is. Het ging in dit geval om de verkoop van de investeringen na het verstrijken van het operationele programma op basis waarvan de GMO-subsidie voor deze investeringen is toegekend. Na ommekomst van het operationele programma mogen de op grond daarvan gedane investeringen worden verkocht. Het is derhalve de vraag of de overeenkomsten tussen The Greenery B.V. en de telers als 2. HvJEU 12 december 1995, zaak C-399/93, Oude Luttikhuis e.a./verenigde Coöperatieve Melkindustrie Coberco BA, Jur. 1995, p. I-4515, r.o. 10. HvJEU C-250/92, Gøttrup-Klim, Jur. 1994, p. I-5641, r.o. 32. Zie ook HvJEU 15 december 1994, zaak C-250/92, DLG, Jur. 1994, p. I-5641, r.o. 35. 3. Vergelijk zaak C-250/92, DLG, Jur. 1994, p. I-5641, r.o. 35. 4. HR 14 oktober 2005, Bos/VTN, LJN AT5531, NJ 2006, 172. 5. Vergelijk ook overweging 17 van de considerans van Verordening (EG) nr. 72/2009 van de Raad van 19 januari 2009 houdende wijzigingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid door wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 320/2006, (EG) nr. 1405/2006, (EG) nr. 1234/2007, (EG) nr. 3/2008 en (EG) nr. 479/2008 en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 1883/78, (EEG) nr. 1254/89, (EEG) nr. 2247/89, (EEG) nr. 2055/93, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 2596/97, (EG) nr. 1182/2005 en (EG) nr. 315/2007, PB L 30 van 31.1.2009, p. 1. Zie ook Agr.r. 2009, 9, M.C. van Heezik, Meer samenwerking bij toenemende marktwerking in de landbouwsector. 6. De telersvereniging kan de leden toestaan maximaal 25% van de eigen productie buiten de telersvereniging om af te zetten. 7. Op grond van art. 103 quinquies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 bedraagt de communautaire financiële steun niet meer dan 4,1% van de waarde van de afgezette productie van de telersvereniging. Nr. 7/8 augustus 2011 Tijdschrift voor Agrarisch Recht 307

The Greenery B.V. versus diverse telers zodanig nog onder de GMO-regels vielen en of het handelen van The Greenery B.V. kan worden gezien als een handeling van de telersvereniging tot toepassing van de GMOvoorschriften. De rechtbank vereenzelvigt het handelen van de coöperatie The Greenery met het geven van uitvoering aan de GMOvoorschriften door geen nuance aan te brengen in het handelen ter uitvoering van de GMO-subsidie voorschriften en het autonome handelen van de coöperatie en diens dochteronderneming. De rechtbank onderkent weliswaar dat de telersvereniging na afloop van het operationele programma bevoegd is de eigendom over te dragen van de investeringen gedaan met de GMO-subsidies. 8 Niettemin blijft de rechtbank van mening dat The Greenery B.V. bij het sluiten van de koopovereenkomsten met de telers de GMO-voorschriften (feitelijk) heeft toegepast. Het lijkt derhalve op zijn minst onbevredigend dat de rechtbank vervolgens geheel voorbij gaat aan de vraag of de telers als gevolg van de Greenery-subsidie een voordeel hebben genoten waarop zij door de beëindiging van het lidmaatschap geen recht meer hadden. 9 De koopsom van de investeringen was dankzij de Greenery subsidie immers gehalveerd. Daarmee hebben de telers een aanzienlijk voordeel genoten waar de collectiviteit van de telersvereniging waar de GMO-subsidie uiteindelijk voor is bedoeld niets voor terug krijgt. The Greenery B.V. heeft mijns inziens dan ook terecht aangevoerd dat de leveringsplicht eenvoudigweg had kunnen worden afgekocht door het bedrag ter hoogte van de Greenery subsidie alsnog te betalen. Noodzakelijkheidstoets leveringsplicht Door het handelen van The Greenery B.V. toe te rekenen aan de coöperatieve telersvereniging, komt de rechtbank tot de toetsing van de noodzakelijkheid van de contractuele binding van de teler voor het goede functioneren van de coöperatie. Als parameters voor de beoordeling van het goede functioneren van de telersvereniging neemt de rechtbank de GMO-voorschriften als uitgangspunt. De desbetreffende telers in deze zaak verwijten The Greenery B.V. hen teveel in hun commerciële vrijheid te beperken door via de koopcontracten een leveringsplicht op te leggen, die verder gaat dan nodig is voor de tenuitvoerlegging van de GMO-voorschriften. De rechtbank merkt op dat de GMO-voorschriften bepalen dat een teler in beginsel ten minste één jaar lid dient te blijven van de telersvereniging. 10 Indien de telers deelnemen aan het operationeel programma, op basis waarvan de telersvereniging GMO-subsidies ontvangt, dienen deze telers echter voor de duur van dit operationele programma lid te blijven van de telersvereniging. Op grond van de GMOvoorschriften geldt het operationele programma voor een periode van drie tot vijf jaar. 11 Voorts wijst de rechtbank op het GMO-voorschrift op grond waarvan de telersvereniging eerst na afloop van het operationele programma bevoegd is de eigendom over te dragen van de investeringen gedaan met de GMO-subsidies. 12 Op grond van deze specifieke GMO-voorschriften concludeert de rechtbank derhalve dat The Greenery B.V. de telers tot het einde van de looptijd van het operationele programma een leveringsplicht mocht opleggen. Feitelijk betekent dat volgens de rechtbank dat in deze zaak de leveringsplicht slechts gedurende de exploitatie door de telers tijdens de looptijd van het operationele programma mocht worden opgelegd (twee jaar). Na het verstrijken van de looptijd van het operationele programma mocht derhalve geen leveringsplicht meer worden opgenomen in de koopcontracten tussen The Greenery B.V. en de telers. Nu dat toch is gedaan, gaat de leveringsplicht in de koopcontracten volgens de rechtbank verder dan noodzakelijk is voor het goede functioneren van de telersvereniging. De rechtbank oordeelt derhalve dat deze leveringsplicht die als voorwaarde aan de Greenery subsidie was verbonden, nietig is. Zoals hiervoor reeds is opgemerkt, laat de rechtbank de Greenery subsidie geheel in stand en gaat niet in op de vraag of de GMO-voorschriften ruimte bieden voor het meegeven van forse GMO-subsidie 13 in de vorm van een korting van 50% op de waarde van investeringen aan vertrekkende telers. Dat de omvang van het voordeel dat de telers als gevolg van deze subsidie genieten substantieel is, blijkt uit het argument dat de telers hebben aangevoerd ter onderbouwing van hun stelling dat de leveringsplicht hen de facto aan de telersvereniging bond, omdat zij gelet op de omvang van de subsidie niet in staat waren deze alsnog te betalen en zichzelf zo vrij te kopen van de leveringsplicht. 14 De rechtbank toont zich voorts niet gevoelig voor het betoog van The Greenery B.V. dat de nietigheid van de bepaling inzake de leveringsplicht een zodanig essentieel onderdeel vormt voor de totstandkoming van de koopovereenkomsten, dat deze geheel nietig moeten worden verklaard moet worden. Niet-toepasselijkheid kartelverbod versus uitzondering op kartelverbod Opvallend is dat de rechtbank de noodzakelijkheidsvoorwaarde uit de hiervoor genoemde rechtspraak van het Hof 8. Zie r.o. 4.16. 9. Vergelijk ook art. 61, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit, PB L 350 van 31.12.2007, p. 1, laatst gewijzigd door PB L 110 van 29.4.2011, p. 14: Investeringen of acties kunnen worden uitgevoerd op individuele bedrijven van leden van de producentenorganisatie, op voorwaarde dat dit bijdraagt tot het bereiken van de doelen van het operationale programma. Indien het lid de producentenorganisatie verlaat, ziet de lidstaat erop toe dat de investering of de restwaarde ervan wordt teruggevorderd, tenzij die lidstaat dat anders bepaalt. 10. Zie art. 24 van Verordening (EG) nr. 1580/2007. 11. Art. 103 octies lid 6 Verordening (EG) nr. 1234/2007. 12. Zie art. 61, lid 3, Verordening (EG) No. 1580/2007. Zie ook Criteria voor het in aanmerking nemen van uitgaven bij de indiening 2011 van het Productschap Tuinbouw hieromtrent: Duurzame middelen mogen gedurende de looptijd van het operationeel programma op generlei wijze uit het eigendom van de telersvereniging verdwijnen en dienen voor de in het operationeel programma beschreven activiteiten te worden aangewend. 13. Deze subsidie moet volgens de rechtbank immers worden aangemerkt als een GMO-subsidie. 14. Zie r.o. 4.4. 308 Tijdschrift voor Agrarisch Recht Nr. 7/8 augustus 2011

The Greenery B.V. versus diverse telers van Justitie ziet als een toepassing van art. 6, lid 3 Mw. 15 De rechtbank overweegt dat voor zover de mededinging zich verdraagt met de doelstellingen van de economische politiek, zij niet in strijd is met art. 6 lid 1 Mw. Artikel 6 lid 3 Mw geeft daar uitdrukking aan. Dat laatste uitgangspunt heeft er onder meer toe geleid dat afspraken van landbouworganisaties als de coöperatie die in beginsel strijd met het mededingingsrecht opleverden, tot op zeker hoogte toelaatbaar werden geacht omdat zij doelstellingen van economische politiek dienden (HvJ EG 12 dec.1995, C-399/93, Oude Luttikhuis en HR NJ 2006, 172, telersvereniging de Greenery). Art. 6, lid 3 Mw voorziet in het buiten toepassing verklaren van het kartelverbod neergelegd in art. 6 lid 1 Mw, indien de door de coöperatie opgelegde beperkingen voldoen aan de volgende voorwaarden: zij dragen bij tot verbetering van de productie of van de verdeling der producten of tot verbetering van de technische of economische vooruitgang, en een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt, en de betrokken ondernemingen: geen beperkingen opleggen die niet noodzakelijk zijn om de met de overeenkomst beoogde doelstelling(en) te bereiken; geen mogelijkheid geven de mededinging voor een wezenlijk deel van de betrokken producten uit te schakelen. Met de noodzakelijkheidstoets die de rechtbank uitvoert aan de hand van de GMO-voorschriften lijkt de rechtbank derhalve de leveringsplicht te toetsen aan de voorwaarde (de genoemd onder c(i). In de hiervoor genoemde rechtspraak gaat het Hof van Justitie er echter van uit dat de noodzakelijke beperkingen die een coöperatie aan de leden oplegt in het geheel niet onder het kartelverbod vallen. De ratio achter deze redenering is dat deze beperkingen juist bijdragen aan de bevordering mededinging door de coöperatieve vorm. Het gaat hierbij in het bijzonder om de mededinging tussen de producenten en de afnemers. De NMa lijkt dezelfde benadering te volgen als het Hof van Justitie in de Oude Luttikhuis-jurisprudentie. In een recentelijk gepubliceerde informele zienswijze over het handelen van coöperaties in de visserijsector lijkt de NMa het standpunt in te nemen dat beperkingen die aan de leden van een coöperatie worden opgelegd en die dwingend zijn voorgeschreven bij wettelijke voorschriften niet onder het kartelverbod kunnen vallen. 16 Deze benadering volgt echter ook uit het beoordelingskader van art. 6 lid 1 Mw. Volgens vaste rechtspraak dient bij de beoordeling of sprake is van een overtreding van het kartelverbod immers rekening te worden gehouden met de economische context waarin de ondernemingen opereren, de producten of diensten waarop de overeenkomsten betrekking hebben, de structuur van de betrokken markt en de werkelijke omstandigheden waaronder deze functioneert. Deze context wordt in dit geval geheel bepaald door de GMO-voorschriften. Slechts voor zover het handelen van de coöperatie buiten de kaders van deze voorschriften valt, is art. 6 lid 1 Mw van toepassing. Volgens de benadering van de rechtbank moet in alle gevallen dus ook wanneer de door de coöperatie opgelegde beperking uit dwingende wettelijke voorschriften volgt worden getoetst of aan de voorwaarden voor de uitzondering op het kartelverbod wordt voldaan. Het is voorstelbaar dat de benadering van de rechtbank tot een andere uitkomst leidt, aangezien een beperking van de mededinging op grond van art. 6 lid 3 Mw slechts van het kartelverbod kan worden uitgezonderd indien naast de noodzaak wordt aangetoond dat (i) de mededinging niet verder wordt beperkt dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstelling en (ii) een substantieel deel van het voordeel ten gunste van de consument komt. In dit geval leidt de toetsing door de rechtbank echter niet tot een andere uitkomst, aangezien de rechtbank niet verder komt dan de toetsing aan de eerste voorwaarde van art. 6 lid 3 Mw, die van de onmisbaarheid. Deze toetsing is feitelijk dezelfde als de noodzakelijkheidstoets in de benadering van het Hof van Justitie en de NMa. De benadering van het Hof van Justitie en de NMa lijkt echter de meest zuivere bezien vanuit het principe van de hiërarchie van normen dat van toepassing is op de landbouwvoorschriften. Dit principe wordt in de eerste plaats tot uitdrukking gebracht door art. 42 VWEU, dat de toepasselijkheid van de mededingingsbepalingen op de productie van en de handel in landbouwproducten afhankelijk maakt van het besluit van het Europees Parlement en de Raad. In art. 167 van de Integrale GMO-verordening is dit besluit als volgt verwoord: Tenzij in deze verordening anders is bepaald, gelden de artikelen [101] tot en met [107 VWEU], evenals de daarvoor vastgestelde uitvoeringsbepalingen, voor alle in artikel [101], lid 1, en artikel [102] van het Verdrag bedoelde overeenkomsten, besluiten en gedragingen die betrekking hebben op de productie van of de handel in de in deze verordening vermelde producten, onder voorbehoud van de artikelen 176 en 177 van deze verordening. Er is veel discussie over de exacte uitleg en de reikwijdte van deze bepaling. Het Hof van Justitie heeft in de zaak Pigs and Bacon 17 al bepaald dat deze bepaling de rangorde tussen de GMO-voorschriften en de mededingingsbepalin- 15. En van art. 101(3) VWEU. Dat artikel achtte de rechtbank in deze zaak niet van toepassing, omdat de teler onvoldoende had aangetoond dat de leveringsplicht een belemmering van het handelsverkeer tussen de lidstaten tot gevolg had (zie r.o. 4.8). 16. Zie de informele zienswijze Managementplan MSC Garalenvisserij van d.d. 18 april 2011 (7011/23.B27). De NMa beoordeelde hierin verplichtingen die producentenorganisaties in de visserijsector aan hun leden wilden opleggen. Producentenorganisaties in de visserijsector zijn echter zeer vergelijkbaar met telersverenigingen. Vergelijk artikel Verordening (EG) nr. 104/2000 met art. 122 van Verordening (EG) nr. 1234/2004. 17. Ten tijde van het arrest in de zaak C- Pigs and Bacon, bestond de Integrale GMO-verordening nog niet en was een vergelijkbare bepaling opgenomen in vrijwel alle sectorale GMO-verordeningen. In de zaak Pigs and Bacon ging het om de bepaling die was opgenomen in de marktordeningsverordening voor varkensvlees. Nr. 7/8 augustus 2011 Tijdschrift voor Agrarisch Recht 309

The Greenery B.V. versus diverse telers gen tot uitdrukking brengt. Uit deze rangorde volgt mijns inziens dat zodra de GMO-verordening van toepassing wordt verklaard art. 6 lid 1 Mw en art. 101 lid 1 VWEU buiten toepassing moeten worden verklaard indien de GMO-verordening onder bepaalde voorwaarden bepaalde mededingingsbeperkingen (zoals de beperking van de commerciële vrijheid van individuele producenten) dwingend voorschrijft danwel noodzakelijk maakt voor de tenuitvoerlegging van deze verordening. Conclusie De conclusie van de rechtbank dat de gedragingen van The Greenery B.V. moeten worden aangemerkt als gedragingen van de telersvereniging die aan de GMO-voorschriften moeten voldoen, roept vragen op. Enerzijds oordeelt de rechtbank immers dat de bij overeenkomst aan de telers opgelegde leveringsplicht zich niet verdraagt met de GMOvoorschriften, omdat deze leveringsplicht verder gaat dan noodzakelijk is voor het functioneren van de telersvereniging. Anderzijds spreekt de rechtbank zich niet uit over de vraag of de GMO-voorschriften ruimte bieden aan het feit dat de vertrekkende telers als gevolg van de nietigverklaring van de leveringsplicht een forse GMO-subsidie subsidie in de vorm van een korting van 50% op de waarde van investeringen, wordt meegegeven. 310 Tijdschrift voor Agrarisch Recht Nr. 7/8 augustus 2011