BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP VAN 16 november 1998



Vergelijkbare documenten
Overwegende dat de inspecteur het verschuldigde griffierecht tijdig heeft

Gehoord ter zitting van 12 april 1983 belanghebbende, vergezeld van voornoemde gemachtigde, alsmede de inspecteur;

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP VAN 18 februari 1999

G E R E C H T S H O F A R N H E M.

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. Nr. 208/86 10 april 1987

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP VAN 15 september 1997

1.3. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend, dat is ontvangen op 3 april 2000.

1.1. De Inspecteur heeft appellante voor het jaar 1993 een taxatieve aanslag in de winstbelasting opgelegd, gedagtekend 3 juni 1996.

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP VAN 24 februari 1997

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2011, nummers AWB 10/2670 en 10/2672, in het geding tussen belanghebbende en

een navorderingsaanslag inkomstenbelasting 1980 opgelegd door de Inspecteur der directe belastingen te Y, de inspecteur.

De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

Uitspraak d.d. 10 januari 1986 MI Griffie 3699/85 Type: ws. HET GERECHTSHOF TE s-gravenhage, eerste meervoudige belastingkamer.

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

Gerechtshof te 's-gravenhage tweede meervoudige belastingkamer d.d. 8 oktober 1993 nummer: M-2 UITSPRAAK

Appellante kan in haar beroep worden ontvangen, nu het beroepschrift binnen de daarvoor geldende termijn is ingediend.

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Vierde Meervoudige Belastingkamer UITSPRAAK

Aanslag, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almere (hierna: de Inspecteur)

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Derde Enkelvoudige Belastingkamer PROCES-VERBAAL. van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,


ECLI:NL:ORBBACM:2015:31

ECLI:NL:GHAMS:2017:928 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00024

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

GERECHTSHOF TE s-gravenhage, derde meervoudige belastingkamer. 12 september 1989 Nr. 3701/85-M-3 EP/1 U I T S P R A A K

ABN AMRO Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amersfoort (hierna: de Inspecteur)

HET GERECHTSHOF AMSTERDAM, Eerste Meervoudige Belastingkamer

DE RAAD VAN BEROEP VOOR DE DIRECTE BELASTINGEN TE s-gravenhage,

Nu premies AOV zijn afgetrokken vormen uitkeringen belastbare periodieke uitkeringen uit inkomensvoorziening (art , lid 1, ond.

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3747

Uitspraak 22 oktober rolnr. 95/82 M I. Griffie 3050/81 Type: ev. HET GERECHTSHOF TE s-gravenhage, eerste meervoudige belastingkamer;

X wonende te Y, appellant, tegen het college van bestuur van de Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans verweerder,

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

ECLI:NL:HR:2017:130. Uitspraak. Permanente link:

Afkoopsom lijfrente belast in het jaar waarin de afkoopsom vorderbaar en inbaar is

van de mondelinge uitspraak op het beroepschrift van X te Z

Hoge Raad der Nederlanden

1.2. Bij uitspraken op de tijdig ingediende bezwaarschriften van appellant tegen de aanslagen heeft de Inspecteur de aanslagen gehandhaafd.

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur).

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP 8 augustus 2001

ECLI:NL:GHLEE:2003:AJ0346 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie

Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

op het beroep van X te Y, belanghebbende, tegen een uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst ondernemingen Z de Inspecteur.

Instituut Financieel Management

Het gerechtshof te Arnhem, tweede meervoudige belastingkamer;

GERECHTSHOF AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690

ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0614

ECLI:NL:RBDHA:2014:5556

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. BELASTINGKAMER 13 juni 1986 Nr. 253/85

Hoge Raad der Nederlanden

ECLI:NL:GHLEE:2004:AR4710 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie

HET GERECHTSHOF TE s-gravenhage, tweede meervoudige Belastingkamer;

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

MW. G E R E C H T S H O F A R N H E M - O - BELASTINGKAMER Nr. 38/1979

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

ECLI:NL:RBGEL:2017:3683

ECLI:NL:GHARL:2014:2681

Het gerechtshof te Arnhem, eerste enkelvoudige belastingkamer;

Uitspraak 21 september rolnr. 50/82 M I. Griffie 2849/79. HET GERECHTSHOF TE s-gravenhage, eerste meervoudige belastingkamer;

1.2 Tegen de navorderingsaanslag is appellante tijdig in beroep gekomen bij de Raad. De Inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend.

Uitspraak. GERECHTSHOF 's-hertogenbosch. Afdeling civiel recht

ECLI:NL:RBARN:2009:BI3591

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer. een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur.

Bestuurdersaansprakelijkheid wegens het onverantwoord verstrekken van een risicovolle lening

ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2838

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN

ECLI:NL:GHAMS:2017:2886 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00546

Gerechtshof te Arnhem eerste meervoudige belastingkamer 16 juni 1999 Nr. 97/20512 UITSPRAAK

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2010, nummer AWB 10/1037, in het geding tussen

Waardering stamrechtverplichting met inachtneming van rekenrente van 4%

Rapport. Datum: 30 januari 2007 Rapportnummer: 2007/017

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP 25 november 2002

ECLI:NL:GHARL:2016:8884

ECLI:NL:GHDHA:2017:2098

ECLI:NL:GHAMS:2017:789 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00218

ECLI:NL:GHARN:2007:AZ6619

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00549

Rapport. Oordeel: Gegrond. Datum: 27 september 2016 Rapportnummer:2016/087

Kapitaalverzekering vormt geen KEW ook niet nu polis was verpand aan geldverstrekker en uitkering is benut voor aflossing hypotheek

Gerechtshof te 's-gravenhage derde enkelvoudige belastingkamer d.d. 27 maart 1991 nummer: 3477/89-E-3. UITSPRAAK

ECLI:NL:RBDHA:2013:13019

GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN. Nr. 352/86 27 mei 1988

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 november 2014 in de zaak tussen [eiser], wonende te [X], eiser

D E H O O G E R A A D D E R N E D E R L A N D E N,

Rapport. Datum: 27 augustus 1998 Rapportnummer: 1998/353

ECLI:NL:RBZWB:2016:5823

1. Procedure. 2. Feiten

NTFR 2010/203 met annotatie van Castelijn FutD V-N 2009/65.1.1

ECLI:NL:RBDHA:2016:6102



ECLI:NL:GHARL:2013:8624

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

Transcriptie:

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP VAN 16 november 1998 Vonnisnummer : 1996-022 Datum : 16 november 1998 Rechters : mrs. A.W.M. Bijloos, J.K. Moltmaker en J.W. Ilsink. Middel : Inkomstenbelasting Artikel : Belastingjaar : 1990 Plaats : Curaçao Essentie : Niet in geschil is dat de boekhouding ondeugdelijk is. Gelet op feiten kan de inspecteur zich standpunt stellen dat tenminste NAfl. x op een bankrekening heeft gestaan en dat hierop, uitgaande van een vergoede rente van 5 percent, NAfl. y aan rente is ontvangen. Brutowinstpercentage was laag in vergelijking met dat bij enige andere soortgelijke zaken. Theoretische omzetberekening uitgaande van een brutowinstpercentage dat op de meeste produkten zit. 1. Loop van het geding 1.1 Aan appellant is met dagtekening 28 december 1995 over het jaar 1990 een navorderingsaanslag opgelegd naar een zuiver inkomen van Nafl. a. Tegendie navorderingsaanslag heeft appellant beroep ingesteld bij een geschrift, ingekomen bij de Raad op 5 februari 1996. 1.2 Bij ambtshalve gegeven beschikking van 26 juli 1996 heeft de Inspecteur de navorderingsaanslag verminderd tot een naar een zuiver inkomen van Nafl. b. 1.3 De Inspecteur heeft op 23 oktober 1997 een vertoogschrift ingediend, strekkende tot verdere vermindering van de navorderingsaanslag tot een naar een zuiver inkomen van NAfl. c. 1.4 De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter zitting van de Raad van 22 april 1998. Verschenen zijn appellant en de Inspecteur. 2. Vaststaande feiten Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting staat voor de Raad het volgende vast. 2.1 Appellant (...) dreef in 1990 een eenmanszaak. Omdat appellant in gebreke was gebleven met het indienen van de aangifte inkomstenbelasting 1990, is hij over dat jaar op 6 maart 1992 ambtshalve aangeslagen naar een zuiver inkomen van NAfl. d. Op 15 september 1994 heeft hij, door middel van indiening van het aangiftebiljet 1990, bezwaar gemaakt tegen de amtshalve aanslag en verzocht die aanslag te verminderen tot een naar een zuiver inkomen van NAfl. e. De Inspecteur heeft (nog) geen uitspraak gedaan op dit bezwaar. 2.2 Op verzoek van de Inspecteur heeft het Belasting Accountantsbureau (hierna: BAB) een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting 1989 tot en met 1993 van appellant. Het desbetreffende rapport, dat als bijlage 3 aan het vertoogschrift is gehecht, is gedateerd 27 februari 1996. 2.3 Bij brief van 4 april 1996 hebben de controlerende ambtenaren appellant een overzicht doen toekomen van de correcties, die zij naar aanleiding van het bij hem ingestelde boekenonderzoek aan de Inspecteur hebben voorgesteld. Zij hebben voorgesteld het

over 1990 aangegeven belastbaar inkomen van NAfl. e te verhogen met NAfl. f (ontvangen rente), NAfl. g (vervroegde afschrijving), NAfl. h (omzetcorrecties), NAfl. i (privé-gebruik auto) en NAfl. j (privé-gebruik goederen) tot een belastbaar inkomen van NAfl. b. De correcties zijn gespecificeerd in de bijlagen bij de brief, die zijn overgenomen uit het rapport van het BAB. 3. Omschrijving geschil en standpunten van partijen 3.1 Het geschil beperkt zich thans nog tot de vraag of de bijtelling van een bedrag aan ontvangen rente op een buitenlandse bankrekening en de toegepaste omzetcorrectie juist zijn. 3.2 Ter ondersteuning van zijn beroep heeft appellant het volgende aangevoerd. 3.2.1 De bewijslast met betrekking tot de buitenlandse bankrekening rust op de Inspecteur. De veronderstelling van het BAB dat hij een buitenlandse bankrekening hield, is onjuist, omdat die is ingegeven door de verklaring van zijn echtgenote, van wie hij reeds enige jaren duurzaam gescheiden leeft. De desbetreffende betaling betreft geen privéstorting maar commissie op een buitenlandse lening, zoals ook blijkt uit een verklaring van de A-Bank, die bij het aanvullend beroepschrift is overgelegd. 3.2.2 De omzetcorrecties zijn niet vastgesteld binnen de grenzen der redelijkheid, die de Inspecteur ook bij verwerping van de boekhouding in acht dient te nemen. Het BAB stelt het brutowinstpercentage op gemiddeld 15, doch geeft niet aan op welke pakketsamenstelling dit gemiddelde is gestoeld. Het is ongerijmd om de brutowinstpercentages te vergelijken met die van branchegenoten, omdat hij tot zijn eigen schade genoegen nam met zeer lage marges om in relatief korte tijd een groot marktaandeel te veroveren. 3.3 De Inspecteur heeft daartegenover het volgende gesteld. 3.3.1 Uit het onderzoek en bewijsstukken is gebleken dat appellant over een bankrekening in P (heeft) beschikt. In 1993 heeft hij een lening ad US$ k afgesloten bij A-Bank. Als dekking voor deze lening heeft een bankrekening van appellant gediend. In 1990 heeft op de rekening tenminste NAfl. m gestaan als borg voor de afgesloten lening. Uitgaande van een vergoede rente van 5 percent, heeft appellant NAfl. f aan rente ontvangen. 3.3.2 Het door de controlerende ambtenaren gehanteerde brutowinstpercentage van 15% ligt minstens 5% lager dan dat bij soortgelijke bedrijven. Met de lage verkoopprijzen van appellant is derhalve al rekening gehouden. 4. Overwegingen omtrent het geschil 4.1. De Raad stelt voorop dat tussen partijen - terecht - niet in geschil is dat de boekhouding van appellant op grond van de daarin door het BAB geconstateerde gebreken ondeugdelijk is. 4.2 Met betrekking tot de bijtelling van NAfl. f aan ontvangen rente overweegt de Raad als volgt. 4.2.1 In hun voormelde rapport hebben de controlerende ambtenaren opgemerkt: "(blz. 2) (...) In verband met de aankoop van het... onroerend goed heeft X in september 1993 van de B-Bank een lening van NAfl. n gekregen. In de administratie constateerden wij in verband met deze aankoop een tweede lening van NAfl. k, ontvangen van de A-Bank (...) Tevens constateerden wij een overboeking op 16-09-93 van de bankrekening van X naar de A-Bank van US$ p, ten gunste van Y (...) (blz. 3) (...) Op 7 juni 1995 ontvingen wij van X een kopie van de

leningsovereenkomst, die hij per fax van de A-Bank (...) had ontvangen. Op 10 augustus 1995 hebben wij met Mw. X in haar woning gesproken. (...) Zij verklaarde (...) dat haar man ca. 10 jaar geleden een bankrekening bij de A-Bank had geopend en dat vanaf deze rekening geld werd overgeboekt naar de moeder van haar man. (...) De (...) opgestelde leningsovereenkomst (...) is op ons verzoek gedeeltelijk mondeling vertaald door de heer Z, werkzaam voor het P-consulaat op Curaçao. Uit deze leningsovereenkomst zou blijken dat bij niet terugbetaling door X de A-Bank de bankrekening van X kan aanspreken en dat de kosten voortvloeiende uit de overeenkomst door de bank op de bankrekening van X worden gedebiteerd. Op 16 januari 1996 hebben wij opnieuw met de heer X (...) gesproken over de bankrekening in P. [Hij] bleef bij zijn verklaring dat hij geen prive-rekening heeft [bij] de A-Bank en als er sprake zou zijn van een bankrekening, die als dekking heeft gediend voor de lening, dit een rekening zou moeten zijn van zijn moeder en zijn broers. Wel heeft hij in 1985 een prive-rekening gehad bij de A-Bank, op welke rekening door hem US$ q is gestort. Deze rekening had hij geopend vanwege de hoge rente (...). De rekening is inmiddels opgeheven en het geld op deze rekening is naar zijn moeder overgeboekt. Uiteindelijk heeft hij beloofd gegevens over deze rekening aan ons op te sturen, hetgeen tot nu toe (...) niet gebeurd is. Conclusie: In verband met: * het gestelde in de leningsovereenkomst; * de overboeking van US$ p naar Y; * de verklaring van zijn echtgenote stellen wij dat de heer X in september 1993 een bankrekening had bij de A-Bank met een saldo van minimaal het bedrag van de lening, zijnde NAfl. r. Deze rekening zal zijn gevoed met verzwegen omzet van zijn eenmanszaak (zie punt 4 Resultatenrekening). Uitgaande van een saldo per 1 januari 1989 is per jaar NAfl. s op de rekening gestort. Uitgaande van een rentepercentage van 5% bedraagt de verzwegen rente: (...) 1990 (...) (...) NAfl. f (blz. 5) (...) 4. RESULTATENREKENING (...) Op de proef- en saldibalans 1993 gaf de grootboekrekening Kruisposten een creditsaldo van f. t aan. Door K is in het 1e hj 1995 de boekhouding van 1992, 1993 en 1994 gecontroleerd. Na diverse correcties resteert een credit-saldo op de grootboekrekening Kruisposten van f. u. De opbrengst verkopen is door K met dit bedrag gecrediteerd. Dit is eveneens gebeurd in 1992 met een bedrag van f. v. Omdat na deze correctie het brutowinst percentage volgens K kennelijk nog te laag was, heeft K de opbrengst verkopen 1992 verhoogd met een bedrag van f. w ten laste van de rekening-courant privé van X." 4.2.2 Naar het oordeel van de Raad heeft de Inspecteur, gelet op de overboeking op 16 september 1993 van US$ p van de bankrekening van appellant naar Y, (...) voldoende aannemelijk gemaakt dat appellant in september 1993 over een bankrekening in het buitenland beschikte. Ook in de overeenkomst van lening is sprake van een bankrekening, die de A-Bank kan aanspreken indien X de lening niet terug betaalt.

4.2.3 Bij het aanvullend beroepschrift heeft appellant een (...) verklaring van de A-Bank d.d. 23 juli 1996 overgelegd, waaruit zou moeten blijken dat de overboeking niet een privé-storting maar commissie op een buitenlandse lening betreft. Daarmee heeft appellant weliswaar een verklaring gegeven voor de bestemming van het overgeboekte bedrag, doch niet het bestaan van een buitenlandse bankrekening op zijn naam weerlegd. 4.2.4 Gelet op de onder 4.2.2 weergegeven passages uit het onderzoeksrapport en bij gebreke van in een andere richting wijzende gegevens, die appellant tijdens het onderzoek van het BAB heeft toegezegd maar niet overgelegd, is de Raad verder van oordeel dat de Inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in 1990 tenminste NAfl. q op voormelde bankrekening heeft gestaan en dat appellant in dat jaar, uitgaande van een vergoede rente van 5 percent, NAfl. f aan rente heeft ontvangen. 4.3 Met betrekking tot de omzetcorrectie overweegt de Raad dat de controlerende ambtenaren in hun rapport hebben geconstateerd dat het brutowinstpercentage van de eenmanszaak van appellant in 1990 11,6 bedroeg en dat het brutowinstpercentage bij enige andere soortgelijke eenmanszaken ruim boven de 20 ligt. Zij hebben vervolgens een omzetberekening gemaakt uitgaande van een brutowinstpercentage van 15, de marge die op de meeste produkten van appellant zit. Door aldus tenminste 5 procentpunten onder het gemiddelde brutowinstpercentage van de branchegenoten van appellant te blijven, hebben de controlerende ambtenaren en in hun voetspoor de Inspecteur voldoende rekening gehouden met het argument van appellant dat hij genoegen nam met zeer lage marges om in relatief korte tijd een groot marktaandeel te veroveren. 4.4 Gelet op het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van de Inspecteur. De navorderingsaanslag kan evenwel niet in stand blijven gelet op de vermindering daarvan bij beschikking van 26 juli 1996 en de verdere vermindering naar een zuiver inkomen van NAfl. c, waartoe de Inspecteur in het vertoogschrift heeft geconcludeerd. De navorderingsaanslag dient derhalve te worden verminderd tot een aanslag naar een zuiver inkomen van NAfl. c. 4.5 Een en ander leidt de Raad tot de volgende beslissing. 5. Beslissing De Raad vermindert de navorderingsaanslag tot een naar een zuiver inkomen van NAfl. c.