ECLI:NL:GHDHA:2016:1495

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

ECLI:NL:GHARL:2016:8884

ECLI:NL:GHDHA:2017:1563

ECLI:NL:GHDHA:2017:2098

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

ECLI:NL:GHDHA:2014:3701

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712

ECLI:NL:GHARL:2017:634

ECLI:NL:GHARL:2013:8624

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

ECLI:NL:GHSHE:2017:1064

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

ECLI:NL:GHARL:2017:4777

ECLI:NL:GHARL:2017:613

ECLI:NL:GHDHA:2017:826

ECLI:NL:GHARL:2014:2681

ECLI:NL:GHDHA:2013:3180

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

ECLI:NL:GHAMS:2000:AA8940 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00/2559

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9268

ECLI:NL:GHDHA:2016:30

ECLI:NL:GHDHA:2017:1555

ECLI:NL:GHSHE:2010:BM7477

ECLI:NL:GHAMS:2017:928 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00024

Aanslag, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

ECLI:NL:GHSGR:2011:BP5815

Gerechtshof Den Haag BK-15_ Belastingrecht. Hoger beroep. Rechtspraak.nl FutD

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

ECLI:NL:GHSGR:2010:BO5161

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amersfoort (hierna: de Inspecteur)

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

ECLI:NL:GHARL:2015:3296

ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157

ECLI:NL:GHSHE:2016:2733

NTFR 2010/203 met annotatie van Castelijn FutD V-N 2009/65.1.1

ECLI:NL:GHDHA:2014:1430

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:GHARN:2007:AZ6619

Nu premies AOV zijn afgetrokken vormen uitkeringen belastbare periodieke uitkeringen uit inkomensvoorziening (art , lid 1, ond.

ECLI:NL:GHSGR:2004:AP1225

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

ECLI:NL:RBDHA:2015:9396

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almere (hierna: de Inspecteur)

ECLI:NL:RBARN:2008:BF9690

/ Belastingrecht. Hoger beroep

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:GHARL:2015:814

ECLI:NL:GHAMS:2009:BI1981 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 08/00054

ECLI:NL:RBDHA:2014:5556

ECLI:NL:GHAMS:2017:789 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00218

ECLI:NL:RBZWB:2013:5523

ECLI:NL:GHDHA:2017:1125

ECLI:NL:GHARN:2005:AT7887

ECLI:NL:GHARL:2015:708


Uitspraak GERECHTSHOF DEN HAAG Uitspraak van 26 maart 2014 [X] te [Z], belanghebbende, de directeur van de Belastingdienst/Rijnmond,

Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2015:10274, Bekrachtiging/bevestiging

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ2891

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2011, nummers AWB 10/2670 en 10/2672, in het geding tussen belanghebbende en

Negatieve uitgaven voor inkomensvoorziening bij overdracht lijfrenteverplichting aan niet toegelaten aanbieder ECLI:NL:GHDHA:2016:4037

ECLI:NL:RBARN:2009:BI3591

ECLI:NL:RBSGR:2007:BC0614

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691


ECLI:NL:RBSGR:2008:BG5774

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00549

ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229

ECLI:NL:GHARL:2015:20

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHARN:2011:BP8393

ECLI:NL:GHDHA:2014:3508

ECLI:NL:GHDHA:2019:80

ECLI:NL:RBDHA:2017:6306

ECLI:NL:RBZWB:2015:3923

de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastinqdienat^ÉI^ van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 april 2016, nummer Awb 15/2747, in het geding tussen belanghebbende en

ECLI:NL:GHLEE:2012:BV0713 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie

ECLI:NL:GHARL:2017:1064

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

ECLI:NL:GHDHA:2013:3122

ECLI:NL:GHARL:2016:1535

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4752 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00638

ECLI:NL:GHSHE:2017:190

ECLI:NL:GHARL:2014:7457

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2010, nummer AWB 10/1037, in het geding tussen

ECLI:NL:RBSGR:2010:BN3747

ECLI:NL:GHDHA:2017:147

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen

2.1. De Inspecteur is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

ECLI:NL:RBZWB:2015:2857

ECLI:NL:GHSHE:2016:2335

ECLI:NL:GHARN:2006:AW2040

ECLI:NL:RBDHA:2016:6102

ECLI:NL:GHDHA:2015:387

ECLI:NL:GHSGR:2003:AO0704

Transcriptie:

ECLI:NL:GHDHA:2016:1495 Instantie Gerechtshof Den Haag Datum uitspraak 26-04-2016 Datum publicatie 26-05-2016 Zaaknummer Formele relaties Rechtsgebieden Bijzondere kenmerken Inhoudsindicatie BK-15/01072 Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2015:12027, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:717, Bekrachtiging/bevestiging Belastingrecht Hoger beroep In geschil is of de met de vervanging van de parketvloer gemoeide kosten dienen te worden aangemerkt als uitgaven met betrekking tot een monumentenpand in de zin van artikel 6:31 lid 1 van de Wet inkomstenbelasting 2011(hierna: de Wet) Vindplaatsen Rechtspraak.nl FutD 2016-1286 met annotatie van Fiscaal up to Date V-N Vandaag 2016/1127 V-N 2016/38.1.3 mr. M.E. Kastelein annotatie in NTFR 2016/1792 Uitspraak GERECHTSHOF DEN HAAG Team Belastingrecht meervoudige kamer nummer BK-15/01072 Uitspraak d.d. 26 april 2016 in het geding tussen: [X] te [Z], belanghebbende, en

de Inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Den Haag, de Inspecteur, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (hierna: de Rechtbank) van 8 oktober 2015, nummer SGR 15/3842 betreffende de onder 1.1 vermelde aanslag en beschikking. Aanslag, beschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg 1.1. De Inspecteur heeft belanghebbende met dagtekening 28 november 2014 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor het jaar 2011 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, van 39.427. Met de aanslag is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd een beschikking waarbij belanghebbende heffingsrente tot een bedrag van 795 in rekening is gebracht. 1.2. De Inspecteur heeft het tegen de aanslag en de beschikking gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. 1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Er is een griffierecht geheven van 45. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd tot één, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van 29.427, de Inspecteur opgedragen de in rekening gebrachte heffingsrente dienovereenkomstig te verminderen, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van 980 en de Inspecteur opgedragen het door belanghebbende betaalde griffierecht van 45 aan haar te vergoeden. Loop van het geding in hoger beroep 2.1. De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. 2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 maart 2016. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. Vaststaande feiten 3.1. Belanghebbende is sinds 1 juni 2011 eigenaar van de woning, plaatselijk bekend [Y] te [Z]. De woning maakt deel uit van het appartementengebouw [A] dat bij besluit van 15 april 1994 is aangewezen als rijksmonument. Na de aankoop van de woning heeft belanghebbende daaraan diverse werkzaamheden laten uitvoeren, waaronder het vervangen van de in de woning aanwezige parketvloer door een nieuwe parketvloer. 3.2. In zijn aangifte voor het jaar 2011 heeft belanghebbende een bedrag van 73.182 als uitgaven met betrekking tot een monumentenpand opgevoerd. Hiervan heeft de Inspecteur bij de

vaststelling van de aanslag een gedeelte, groot 20.577, niet in aftrek aanvaard. Tot de niet in aftrek aanvaarde kosten behoorden de met de vervanging van de parketvloer gemoeide kosten ten bedrage van 10.000. Oordeel van de rechtbank 4. De Rechtbank heeft het volgende overwogen: 8. Op grond van artikel 6.31, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001), tekst 2011, worden als uitgaven met betrekking tot een monumentenpand in aanmerking genomen het bedrag van de drukkende onderhoudskosten, lasten en afschrijvingen verminderd met 0,80% van de eigenwoningwaarde. Onderhoudskosten van een monumentenpand zijn volgens het derde lid van genoemd artikel de kosten van werkzaamheden daaraan voor zover die ertoe hebben gestrekt het pand, zoals dat bij de aanvang van de werkzaamheden bestond, in bruikbare staat te herstellen of te houden en in redelijkheid zijn gemaakt. 9 Niet bestreden is dat het appartement op het moment van aankoop in slechte staat verkeerde doordat het 44 jaar bewoond was geweest door één familie en daarna 3 jaar leeg heeft gestaan. Er was sprake van ernstig achterstallig onderhoud. De vloer bestond uit een oude, beschadigde, parketvloer zonder isolatie. [Belanghebbende] heeft met hetgeen zij heeft verklaard en overgelegd, aannemelijk gemaakt dat het vervangen van de parketvloer nodig was om het appartement in bruikbare staat te herstellen. [De Inspecteur] heeft dit onvoldoende gemotiveerd weersproken. De omstandigheid dat [belanghebbende] onder de vloer isolatie heeft aangebracht, doet hieraan niet af, nu zij de kosten daarvan niet als onderhoudskosten in aanmerking heeft genomen. 10. Het beroep is gegrond. Het belastbaar inkomen uit werk en woning wordt met 10.000 verlaagd naar 29.427. Geschil, standpunten en conclusies 5.1. In geschil is of de met de vervanging van de parketvloer gemoeide kosten dienen te worden aangemerkt als uitgaven met betrekking tot een monumentenpand in de zin van artikel 6:31 lid 1 van de Wet inkomstenbelasting 2011(hierna: de Wet) 5.2. De Inspecteur beantwoordt deze vraag ontkennend en voert daartoe in hoger beroep samengevat het volgende aan. De kosten van vloerbedekking zijn aan te merken als huurderslasten en niet als eigenaars- /verhuurderslasten. Dit volgt onder meer uit HR 5 oktober 1988, nr. 25613, BNB 1988/321. De Staatssecretaris van Financiën sluit zich in zijn brief aan de Vaste Commissie voor Financiën van de Tweede Kamer van 27 juli 1989, nr. DB89/3408, Vakstudie Nieuws 1989 blz. 2438 punt 14, zijn besluit van 7 september 2009, CPP 2009/1290M, Staatscourant 2009, nr. 13664, en zijn besluit van 10 juni 2010, DGB 2010/921, Staatscourant 2010 nr. 8462, aan bij deze wetsuitleg. Huurderslasten zijn geen aftrekbare uitgaven voor monumentenpanden.

5.3. Belanghebbende beantwoordt de in geschil zijnde vraag bevestigend en voert daartoe in hoger beroep samengevat het volgende aan. Het in bruikbare staat herstellen van de vloer van de woning was alleen mogelijk door deze te vervangen. Bovendien eiste de Vereniging van Eigenaren dat onder vloer geluidsisolatie zou worden aangebracht. Alleen al om die reden moest de vloer vervangen worden. De kosten van de geluidsisolatie zijn in de aangifte niet in aftrek gebracht. Het vervangen van een totaal versleten vloer door een nieuwe vloer van dezelfde soort is onderhoud en geen verbetering. De parketvloer is een bestanddeel van de woning omdat hij daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan de vloer wordt aangebracht (art. 3:4 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek). De kosten van de vervanging van de parketvloer zijn derhalve een eigenaars- /verhuurderslast. Belanghebbende verwijst hierbij naar de uitspraak van Rechtbank Haarlem van 27 september 2006, nr. 06/2293, ECLI:NL:RNHAA:2006:AY9075, waarin de rechtbank overweegt: Naar het oordeel van de rechtbank is het niet aannemelijk dat een op maat gemaakte zwevend gelegde houten vloer zonder beschadiging van betekenis uit de woning kan worden verwijderd. De vloer dient derhalve als een bestanddeel van de woning te worden beschouwd. Nu door verweerder verder niet is betwist dat het aanbrengen van de vloer als een verbetering moet worden gezien dienen de met een doorlopend krediet gefinancierde uitgaven voor deze vloer als eigenwoningschuld te worden aangemerkt.. 5.4 De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ongegrondverklaring van het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep. 5.5. Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. Beoordeling van het geschil 6.1. De Hoge Raad overweegt in zijn arrest van 5 oktober 1988, nr. 25613, BNB 1988/321: Een redelijke wetstoepassing brengt daarom mede dat slechts die categorie van onderhoudskosten in aftrek wordt toegelaten die van invloed is geweest op de berekening van de in [artikel 42a, lid 1, onderdeel a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (thans: het eigenwoningforfait van artikel 3.112 van de Wet)] vermelde forfaitaire bedragen. Tot laatstbedoelde categorie van kosten behoren blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 42a niet,,de kosten die in huurverhoudingen door de huurder plegen te worden gedragen, zoals tuinonderhoud, behangen, binnenverf- en witwerk en kleinere reparaties'' (Memorie van Antwoord Tweede Kamer zitting 1969-1970-10 790, nummer 8, bladzijde 25 rechter kolom) 6.2. Deze beslissing van de Hoge Raad dient ook tot richtsnoer te worden genomen bij de beantwoording van de vraag welke kosten als uitgaven met betrekking tot een monumentenpand in aanmerking komen. De kosten van het leggen van een vloerbedekking, van welke aard dan ook, dienen, bijzondere omstandigheden daargelaten, gerekend te worden tot de kosten die in huurverhoudingen door de huurder plegen te worden gedragen. Aan het vorenstaande doet niet af dat de wettelijke regeling inzake de uitgaven met betrekking tot een monumentenpand inmiddels is ondergebracht in hoofdstuk 6 (Persoonsgebonden uitgaven) van de Wet. 6.3. Niet bijzonder in de zo-even bedoelde zin is de door belanghebbende gestelde omstandigheid dat de parketvloer, nadat deze is gelegd, een bestanddeel van de woning is omdat hij daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan de vloer wordt aangebracht. Hetzelfde geldt immers voor andere zaken, zoals behang, die aan of in de woning worden aangebracht en met betrekking waartoe nochtans buiten twijfel staat dat de met het aanbrengen ervan gemoeide kosten tot de huurderlasten behoren. Ook overigens heeft belanghebbende geen bijzondere omstandigheden als bedoeld onder 6.2 gesteld, noch is daarvan

gebleken. 6.4. Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep gegrond en dient te worden beslist als hierna is vermeld. Proceskosten 7. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Beslissing Het Gerechtshof: - vernietigt de uitspraak van de Rechtbank; - verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep ongegrond. Deze uitspraak is vastgesteld door mr. G.J. van Leijenhorst, mr. J.J.J. Engel en mr. A.H.N. Stollenwerck, in tegenwoordigheid van de griffier mr. F.A. Mijnans. De beslissing is op 26 april 2016 in het openbaar uitgesproken. aangetekend aan partijen verzonden: Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd. 2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: - de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; - de gronden van het beroep in cassatie.

Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.