De problematiek rond de invoering van het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht

Vergelijkbare documenten
WETGEVINGSADVIES. 1. Inleiding

De uitvoering van het jeugdstrafrecht

Stelselwijziging Jeugd. Factsheet. De uitvoering van het jeugdstrafrecht. Na inwerkingtreding van de Jeugdwet

Stelselwijziging Jeugd. Factsheet. De uitvoering van het jeugdstrafrecht. Na inwerkingtreding van de Jeugdwet

Inhoud. 1 Inleiding 15 Ido Weijers

Het adolescentenstrafrecht

Adolescentenstrafrecht

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Algemene bepalingen. Transactie DDD. Na titel VIII wordt een titel ingevoegd, luidende: TITEL VIIIA BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR JEUGDIGEN.

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Preadvies van de Adviescommissie Strafrecht** inzake

De artikelen 77b en 77c Wetboek van Strafrecht, verleden, heden en toekomst

INHOUD. Afkortingen / XIII

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving

Datum 17 juni 2015 Onderwerp Antwoorden Kamervragen Recourt en Rebel over minderjarigen in voorlopige hechtenis

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Als uw kind in aanraking komt met de politie

Inhoudsopgave. 3 Materieel strafrecht: opzet en schuld Inleiding 45

ARRESTANTENVERZORGING. Juridische aspecten De politie Het strafproces Verzorging Ethiek

Juridische basiskennis over de maatregel TBS, oplegging en verlenging

Geen noodzaak voor adolescentenstrafrecht

Hoe beïnvloedt de scheiding de advisering rond strafrechtelijke of civielrechtelijke plaatsing?

INTERNATIONAAL VERDRAG INZAKE DE RECHTEN VAN HET KIND. Artikel 1 Definitie van het kind Ieder mens jonger dan achttien jaar is een kind.

Feiten en Achtergronden. De jeugdige in het jeugdstraf(proces)recht. 1 februari 2008

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje Nassau, enz. enz. enz.

Preadvies. van de. Adviescommissie Strafrecht. inzake

Aangepast strafrecht de rol van leeftijd en ontwikkeling

Mr Henk van Asselt. Werkzaam op het advocatenkantoor te Roosendaal. Strafrechtadvocaat. Lid van de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten

Wie komt in aanmerking voor de award

VAN PIJ NAAR TBS. Naam: A.H.J.P. Albers Titel afstudeerscriptie: Van PIJ naar TBS Scriptiebegeleider: Professor Vlaardingerbroek Studentnummer:

Aan de Minister voor Rechtsbescherming De heer drs. S. Dekker Postbus EH DEN HAAG. Geachte heer Dekker,

Het Conceptwetsvoorstel Adolescentenstrafrecht

Het jeugdstrafrecht in beweging. op zoek naar de leeftijdsgrenzen in het strafrecht

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:PHR:2014:1700 Parket bij de Hoge Raad Datum conclusie Datum publicatie Zaaknummer 12/04833

Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie mr. F. Teeven Postbus EH Den Haag

Titel II. Straffen. 1. Algemeen. Artikel 1:11

Inhoudsopgave. Voorwoord / 5. Lijst van gebruikte afkortingen / 13. Het materiële strafrecht. 1. Inleiding / 17

Het adolescentenstrafrecht: een verbetering voor de jeugdige?

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds jeugdinrichtingen in verband met de invoering van een adolescentenstrafrecht

Het adolescentenstrafrecht in internationaal perspectief

De omzetting van de pij-maatregel in de tbs-maatregel in het licht van artikel 37 Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind

ECLI:NL:GHLEE:2010:BO7907

Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht

15445/1/06 REV 1 wat/hor/mg 1 DG H 2B

Yasmina JIJ NAAM: LEEFTIJD: WOONPLAATS: SCHOOL: NATIONALITEIT: HOBBIES:

Het adolescentenstrafrecht

Inleiding. 1 Strafrecht

Eindexamen vwo maatschappijwetenschappen 2013-I

2

Strafvordering in zaken betreffende jeugdige personen (artt.486 t/m 505 Sv)

Samenvatting. Inleiding. Vraagstelling onderzoek. Wetgever

De eindigheid van de PIJ-maatregel

Strafrechtelijke reactie Vraag en antwoord

Universiteit van Amsterdam Faculteit der Rechtsgeleerdheid Jeugddetentie Rechtsvergelijking tussen Nederland en Curaçao in het licht van het IVRK

Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Als uw kind in aanraking komt met de politie

Ons kenmerk z Contactpersoon. Onderwerp Advies inzake Boeken 3 tot en met 6 nieuwe Wetboek van Strafvordering

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Verruiming spreekrecht in rechtszaal van kracht

ECLI:NL:RBASS:2011:BQ1377

De gevolgen van een strafrechtelijke afdoening voor de verblijfsrechtelijke positie van jongeren

Criminaliteit. en rechtsspraak

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Citation for published version (APA): Kwakman, N. J. M. (2013). Het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht. In Casu, 20(4),

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Aanwijzing taakstraffen

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk rechtsstaat &4-6-7

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Mr. F. Teeven Postbus EH Den Haag

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Samenvatting. Doel. Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum Cahier

ECLI:NL:GHSGR:2009:BH2061

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Ministerie van Veiligheid en Justitie

HET WERK VAN DE OFFICIER VAN JUSTITIE

Tijdelijk verlaten van de inrichting

Inhoudsopgave. Voorwoord 13. Aanbevolen literatuur 15. Afkortingenlijst 17. Hoofdstuk 1 Inleiding 19

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Tijdschrift voor Strafrecht Afl. 4, april Tijdschrift voor Strafrecht. De bijzondere positie van de JEUGDIGE STRAFRECHT.

Tenuitvoerlegging van sancties

Eerste Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:RBUTR:2011:BT1675

Van persoonsgerichte sanctiecocktail naar onheldere sanctiesoep?

Het adolescentenstrafrecht als wapen in de strijd tegen criminele jeugdigen en jongvolwassenen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Inhoudsopgave LIJST VAN AFKORTINGEN

ECLI:NL:GHSGR:2010:BO0993

advies. Strekking wetsvoorstellen

Het adolescentenstrafrecht

Is het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht in strijd met het IVRK?

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:GHLEE:2009:BK2993

Transcriptie:

De problematiek rond de invoering van het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht Naam: A. de Ven Studentnummer: 10052127 E-mailadres: annadeven@hotmail.com Afstudeerrichting: Strafrecht Scriptiebegeleider: mr. M. Bosch Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Rechtsgeleerdheid Juli 2013

Inhoud Inleiding...4 Hoofdstuk 1 De ontwikkelingen binnen het jeugdstrafrecht...6 Paragraaf 1.1 Wetsgeschiedenis...6 Paragraaf 1.2 Doelstellingen...8 Paragraaf 1.3 Wettelijke systematiek...9 Paragraaf 1.3.1 Jeugdstraffen...11 Paragraaf 1.3.2 Strafrechtelijke maatregelen...11 Paragraaf 1.4 Deelconclusie...13 Hoofdstuk 2 Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind...14 Paragraaf 2.1 Wetsgeschiedenis...14 Paragraaf 2.2 Doelstellingen...15 Paragraaf 2.3 Belangrijke verdragsbepalingen uit het IVRK...17 Paragraaf 2.3.1 Artikel 37 IVRK en het Nederlandse voorbehoud...18 Paragraaf 2.3.2 Artikel 40 IVRK en het Nederlandse voorbehoud...21 Paragraaf 2.4 Deelconclusie...22 Hoofdstuk 3 Het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht...24 Paragraaf 3.1 Inhoud wetsvoorstel...24 Paragraaf 3.2 Leeftijdsgrenzen...27 Paragraaf 3.3 Wettelijke systematiek...31 Paragraaf 3.3.1 Jeugdstraffen...32 Paragraaf 3.3.2 Strafrechtelijke maatregelen...33 Paragraaf 3.3.3 Overige aanpassingen...34 Paragraaf 3.4 Deelconclusie...35 Hoofdstuk 4 Kritieken op het wetsvoorstel...36 Paragraaf 4.1 Plaatsing jeugdigen bij volwassenen...37 Paragraaf 4.2 Taakstraf...37 Paragraaf 4.3 De PIJ-maatregel...38 Paragraaf 4.4 De omzetting van de Pij-maatregel in TBS...39 Paragraaf 4.5 Versteviging van de GBM...41 Paragraaf 4.6 Reclassering...42 Paragraaf 4.7 Aanpassing leeftijdsgrenzen...43 Paragraaf 4.8 Pedagogisch karakter en doelstellingen van het jeugdstrafrecht...47 Paragraaf 4.9 Preventie...47 Paragraaf 4.10 Binnen de JJI...48 Paragraaf 4.11 Motiveringsplicht...48 Paragraaf 4.12 Effectiviteit...49 Paragraaf 4.13 Het volwassenenstrafrecht als hoofdregel...49 Paragraaf 4.14 Voorwaardelijke invrijheidsstelling...49 Paragraaf 4.15 Bijzondere voorwaarde...50 Paragraaf 4.16 Deelconclusie...50 Hoofdstuk 5 Conclusie omtrent het wetsvoorstel...51 Paragraaf 5.1 Doelstellingen...51 Paragraaf 5.2 Het IVRK...52 Paragraaf 5.2.1 Art. 37 IVRK...52 Paragraaf 5.2.2 Het voorbehoud bij art. 37 IVRK...53 Paragraaf 5.2.3 Art. 40 IVRK...53 Paragraaf 5.3 Aanpassing van de leeftijdsgrenzen...54 Paragraaf 5.4 Aanbevelingen...54 Paragraaf 5.5 Eindconclusie...56 2

Literatuurlijst...58 Parlementaire stukken...60 Bijlagen bij Kamerstuk 33498, nr. 3...60 Overige adviezen...61 Rapporten en onderzoeken...61 Jurisprudentie...61 Internetbronnen...62 3

Inleiding Het adolescentenstrafrecht stelt een aantal veranderingen voor in het Nederlandse jeugdstrafrecht. De grootste verandering die het wetsvoorstel beslaat is de uitbreiding van het jeugdstrafrecht door aanpassing van de leeftijdsgrens van achttien naar drieëntwintig jaar waardoor jongvolwassenen ook naar aanleiding van dit adolescentenstrafrecht kunnen worden berecht. In principe is er sprake van een positieve ontwikkeling voor jongvolwassenen nu zij wanneer het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht zal worden ingevoerd, minder zwaar bestraft kunnen worden aangezien op de categorie achttien tot drieëntwintig-jarigen dan ook het jeugdstrafrecht kan worden toegepast wanneer persoonlijke omstandigheden van de jongvolwassene daartoe nopen. Logischerwijs is de keerzijde van dit voorstel de negatieve ontwikkeling voor minderjarigen, nu deze groep op grond van het voorstel ineens zwaarder bestraft zou kunnen worden dan voorheen, wanneer er grond bestaat om het volwassenenstrafrecht toe te passen in een geval waarbij een minderjarige betrokken is. Dit roept bij verschillende maatschappelijke vertegenwoordigers veel vragen op. Rechters, hoogleraren, de Kinderombudsman en de Raad voor de rechtspraak hebben reeds kritiek geuit op het wetsvoorstel. De voorgestelde regeling met betrekking tot de omzetting van de PIJ-maatregel in TBS zou niet stroken met de regels uit het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind nu een minderjarige in afwijking van het VN-Kinderrechtenverdrag geconfronteerd zou kunnen worden met levenslange opsluiting. Het zou een onnodig voorstel zijn en ook zouden rechters geen plicht moeten hebben zich te verantwoorden in de motivering behorende bij een uitspraak waarom het adolescentierecht in een zaak niet is toegepast. Naar aanleiding van de kritische uitlatingen over de nadelige gevolgen voor minderjarigen van de voorgestelde uitbreiding van het jeugdstrafrecht kan de vraag worden opgeworpen of het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht strookt met de internationale regelgeving conform het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind voor minderjarige wetsovertreders? In het licht van deze vraagstelling zal ik in deze scriptie in hoofdstuk één de wetsgeschiedenis van het jeugdstrafrecht bespreken. Dit is nodig om een duidelijk beeld te kunnen scheppen van de inhoud van het jeugdstrafrecht en de doelstellingen ervan. In hoofdstuk twee zal ik nader ingaan op het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het Kind. De artikelen 37 jo 40 IVRK en de voorbehouden gemaakt bij deze artikelen zullen met name aan bod komen met betrekking tot de door staatssecretaris Teeven voorgestelde uitbreidingen van het jeugdstrafrecht in het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht. 4

Hoofdstuk drie heeft betrekking op de inhoud van het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht en de achterliggende redenen voor Teeven om het wetsvoorstel op te stellen. De noodzakelijkheid van het opstellen van het wetsvoorstel zal ik in dit hoofdstuk nader bekijken. In het vierde hoofdstuk van deze scriptie bespreek ik de kritieken op het adolescentenwetsvoorstel van verschillende (overheids)instellingen en organisaties. Dit is van belang om tot een zorgvuldig afgewogen oordeel over het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht te kunnen komen in hoofdstuk vijf. 5

Hoofdstuk 1 De ontwikkelingen binnen het jeugdstrafrecht In dit hoofdstuk zal ik ingaan op de geschiedenis en de totstandkoming van het Nederlandse jeugdstrafrecht vanaf de twintigste eeuw. De in de loop der tijd ontwikkelde doelstellingen van het jeugdstrafrecht zijn erg belangrijk voor de ontplooiing van wettelijke sanctiemogelijkheden binnen het jeugdstrafrecht. In dit hoofdstuk zal nader worden ingegaan op de vereisten voor oplegging en tenuitvoerlegging van de tot op heden in de Nederlandse wet opgenomen jeugdstraffen, bijkomende straffen en strafrechtelijke maatregelen. De inhoud van het jeugdstrafrecht en de doelstellingen ervan zullen in dit hoofdstuk nader worden onderzocht en toegelicht. Paragraaf 1.1 Wetsgeschiedenis De wetsgeschiedenis van het jeugdstrafrecht gaat terug tot het jaar 1905. Tegen het eind van de negentiende eeuw ontstond de opkomst van de moderne richting van het jeugdstrafrecht. Onderwijs en opvoeding werden gezien als middelen om de jeugd op het rechte pad te houden dan wel te krijgen. Een jeugdige kon in de gedachtegang van die tijd met name door zijn omgeving worden beperkt in zijn ontwikkeling. Wanneer dit gebeurde haalde men het kind dan ook weg uit deze kwade omgeving om het elders op te voeden. Dit kon echter alleen wanneer de ouders van het kind daarvoor toestemming hadden verleend. In veel gevallen werd het kind later weer in huis genomen en kwam het weer in dezelfde verkeerde omstandigheden terecht. 1 Om daartegen op te kunnen treden werd een wettelijk stelsel van jeugdbeschermingsmaatregelen ontworpen dat in 1905 werd ingevoerd. Een tweede reden voor de invoering van deze maatregelen was dat men hulpverlenend wilde kunnen handelen met betrekking tot jeugdigen die strafbare feiten pleegden. 2 Jeugdigen werden geacht meer beïnvloedbaar en opvoedbaar te zijn dan volwassen misdadigers. Vanuit de optiek van de heropvoeding dienden jeugdigen dan ook niet in aanraking te komen met volwassen delinquenten bij de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel. Het jeugdstrafrecht heeft volgens de moderne richting een sterk penitentiair karakter gekregen. In 1925 werd een bijzondere rechter voor jeugdzaken, de kinderrechter, ingevoerd. 3 De eerste Kinderwet is ontworpen door Samuël van Houten, dit was de wet op de kinderarbeid uit 1874. In 1900 werd aan het kinderwetje van Van Houten een drietal nieuwe voorstellen van Kinderwetten toegevoegd. Op 6 februari 1901 werd de Burgerlijke Kinderwet voorgesteld. De Strafrechtelijke Kinderwet en de Kinderbeginselenwet werden voorgesteld op 12 februari 1901. In 1905 werden de Kinderwetten van kracht. 1 J.A.C. Bartels, Studiepockets strafrecht, Deventer: Kluwer 2011, p. 4 2 W.E.J. Willink, 75 jaar kinderwetten, Zwolle: 1980, p. 207-210 3 J.A.C. Bartels, Studiepockets strafrecht, ISSN 1573-1308 ; 20, Deventer: Kluwer 2011, p. 5 6

De Kinderwetten voorzagen in civielrechtelijke maatregelen om het ouderlijke gezag over het onhandelbare kind te beperken en eventueel zelfs te ontnemen. Er werden aparte sancties voor jeugdigen tot achttien jaar ingevoerd, waarmee de structuur van het huidige jeugdstrafrecht werd bepaald. 4 Tot de leeftijd van achttien jaren bereikt was gold het jeugdstrafrecht, maar op zestien-tot achttienjarigen kon ook het volwassenenstrafrecht worden toegepast. Het jeugdstrafrecht kon in gevallen waarin dit noodzakelijk bleek tot het eenentwintigste jaar worden toegepast. De minimumleeftijd van twaalf jaar, die we nu kennen in het jeugdstrafrecht, was toentertijd nog niet ingevoerd. In 1965 werd bij de herziening van het jeugdstrafrecht de strafrechtelijke aansprakelijkheid vanaf twaalf jaar ingevoerd. In 1971 stelde de Commissie Wiarda voor om een afzonderlijk strafrecht te creëren voor jeugdigen tussen de achttien en drieëntwintig (of vijfentwintig) jaar. De Commissie Anneveldt reageerde daarop met een voorstel om het jeugdstrafrecht toepasbaar te maken op personen tussen twaalf en vierentwintig jaar en daarbij wilde zij het volwassenenstrafrecht toepasbaar maken op jongeren vanaf zestien jaar. Er was echter volgens de toenmalige regering geen ruimte voor aanpassing van het strafrecht aan de specifieke psychische gesteldheid van jongeren nu dit ingrijpende gevolgen zou hebben voor de capaciteit van penitentiaire inrichtingen en daarvoor was eind jaren tachtig geen geld beschikbaar. 5 In 1995 heeft de laatste wijziging betreffende het jeugdstrafrecht plaatsgevonden. De toepasbare leeftijdsgrenzen blijven hetzelfde en het jeugdstrafrecht ontleent zijn rechtsgrond nog immer aan het pedagogische element. De achterliggende gedachte dat het pedagogisch tekortschieten van de directe omgeving van de jeugdige aan het door hem of haar overtreden van de wet ten grondslag ligt, maakt dat bij de tenuitvoerlegging van het jeugdstrafrecht heropvoeding door de overheid wordt beoogd. Een voorbeeld waarbij dergelijke heropvoeding centraal staat is terug te vinden in de tenuitvoerlegging van de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel) aan jongeren met psychiatrische problemen. Deze maatregel is bedoeld om criminele jongeren met een ontwikkelingsstoornis of psychische aandoening, te behandelen en te (her)opvoeden. De maatregel is terug te vinden in art. 77a Wetboek van Strafrecht. De PIJmaatregel duurt drie jaar. De jongere krijgt minimaal twee jaar een behandeling in een justitiële jeugdinrichting en 1 jaar voorwaardelijk. Voordat de jongere een PIJ-maatregel 4 T.A.H. Doreleijers, Rechtstreeks 2010, nr 2, Minderjarigen en jongvolwassenen: Pleidooi voor een evidence based strafrecht, par. 5.1, p. 28 5 T.A.H. Doreleijers, Rechtstreeks 2010, nr 2, Minderjarigen en jongvolwassenen: Pleidooi voor een evidence based strafrecht, par. 5.1, p. 28 7

krijgt, vraagt de rechter altijd naar het oordeel van twee gedragsdeskundigen. De PIJmaatregel kan bij lichtere feiten of in geval heropvoeding vereist is, worden opgelegd. 6 De overheid richt zich naar aanleiding van de jeugdwetgeving en de maatregelen waarover zij beschikt, op het beïnvloeden van gedrag van jeugdigen en het bieden van een duidelijke structuur waar de gezinsproblematiek en het gebrek aan correctie uit de omgeving te wensen over laat. 7 Paragraaf 1.2 Doelstellingen De heersende opvattingen met betrekking tot de doelstellingen van het jeugdstrafrecht zijn het bespreken waard. Volgens De Jong en Van der Linden is de verbetering van het gedrag van de jongere door middel van opvoedkundige sancties het belangrijkste doel van het jeugdstrafrecht. Het belang van de minderjarige voert daarbij de boventoon. 8 Bartels stelt in zijn Studiepocket dat strafrechtelijke verantwoordelijkheid een belangrijk aspect is van het jeugdstrafrecht. Hij betoogt dat de zin van het jeugdstrafrecht te vinden is in individuele aansprakelijkheid. Het jeugdstrafrecht ziet op jeugdreclassering door middel van ondertoezichtstelling. De resocialisering van jeugdigen gebeurt door middel van trajecten waarbij een almaar recidiverende jeugdige uiteindelijk in een zogeheten laatste-kans-traject terecht komt. 9 Ook snijdt Bartels het belang van de minderjarig met betrekking tot sociale preventie aan. In zijn Studiepocket beschrijft hij dat het gaat om het verbeteren van de opvoedingssituatie. Straffen kan men daarbij benutten als middel om gedrag te beïnvloeden. Het belang van straf is dat de jeugdige in zijn opvoedingsbelang ervaart dat gedrag wat voor de maatschappij onacceptabel is reacties uitlokt zoals bijvoorbeeld de oplegging van een boete. 10 Het pedagogische doel dat aan het jeugdstrafrecht ten grondslag ligt is volgens Bartels te plaatsen onder de beschermingsgedachte. Sommige jeugdigen kunnen op een bepaalde leeftijd niet voldoende weerstand bieden aan drank, drugs of sociale druk waarbij een jongere door anderen (jongeren) aangezet wordt tot wetsovertreding, bijvoorbeeld door middel van het plegen van diefstal. Erkenning van de rechtswaarborgen van het individu zijn hierbij van belang. Het pedagogisch denken moet wel worden ingekaderd in een rechtspositie van de in dit geval jeugdige verdachte. 11 6 www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/jeugdcriminaliteit/pij-maatregel 7 T.A.H. Doreleijers, Rechtstreeks 2010, nr 2, Minderjarigen en jongvolwassenen: Pleidooi voor een evidence based strafrecht, par. 5.1, p. 28 8 G. de Jonge en van A.P. van der Linden, Jeugd en Stafrecht, Deventer: Kluwer 2012, p. 43-45 9 J.A.C. Bartels, Studiepockets strafrecht, ISSN 1573-1308 ; 20, Deventer: Kluwer 2011, p. 2 10 J.A.C. Bartels, Studiepockets strafrecht, ISSN 1573-1308 ; 20, Deventer: Kluwer 2011, p. 3-4 11 J.A.C. Bartels, Studiepockets strafrecht, ISSN 1573-1308 ; 20, Deventer: Kluwer 2011, p. 6 8

De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) beschrijft de pedagogische bejegening binnen het jeugdstrafrecht door heropvoeding en resocialisatie als centrale doelstellingen van het jeugdstrafrecht te noemen. 12 Andere strafrechtelijke doelstellingen zoals vergelding en leedtoevoeging mogen bij het jeugdstrafrecht zeker niet op de voorgrond treden. De Commissie Overwater gaf in 1951 al aan in haar rapport, dat vergelding, algemene en sociale preventie nooit zover mogen worden doorgevoerd in de op te leggen straf, dat de minderjarige erdoor wordt geschaad. 13 Het pedagogische aspect onderscheidt het jeugdstrafrecht van het commune strafrecht. De pedagogische component van het jeugdstrafrecht dwingt ertoe dat de strafrechtelijke interventie in dienst staat van de opvoeding van de jeugdige. 14 Enkele bijzondere kenmerken van jeugdstrafzaken ten opzichte van het commune strafrecht zijn terug te vinden in Titel II van boek 4 Wetboek van Strafvordering. Onder andere de verplichting voor de jeugdige om ter terechtzitting te verschijnen, art. 495a lid 1 en het plaatsvinden van berechting achter gesloten deuren bij de kinderrechter, art. 495b lid 1 Sv zijn daarin opgenomen. De tenuitvoerlegging van een jeugdsanctie heeft als uitgangspunt dat deze dienstbaar moet zijn aan de heropvoeding van de jeugdige. Er dient een afweging te worden gemaakt of het ten uitvoerleggen van de sanctie niet meer schade aan de jeugdige toebrengt dan dat het positieve invloed heeft op de ontwikkeling van de jeugdige. Zoals Willink in 1980 al schreef heeft het jeugdstrafrecht een pedagogisch karakter en richt het zich op de ouderlijke verantwoordelijkheid, hulpverlening en bescherming van jeugdigen die op het verkeerde pad raken of dreigen te raken. 15 Paragraaf 1.3 Wettelijke systematiek De wettelijke systematiek van het jeugdstrafrecht kan in het kort worden samengevat door de opbouw van Titel VIIIA van het Eerste Boek van het Wetboek van Strafrecht weer te geven; - Art. 77a tot en met art. 77f bevatten speciale bepalingen - Art. 77g tot en met art. 77wf geven straffen en maatregelen weer - Art. 77x tot en met art. 77hh bespreken de voorwaardelijke invrijheidsstelling - Art. 77ff is gericht op de kosten van de tenuitvoerlegging 12 RSJ advies 14 maart 2011, Het jeugdstrafproces: toekomstbestendig!, 1.1, p. 13 13 Rapport Commissie Overwater 1951 14 M.R. Bruning, M.P. de Jong, Liefaard, T. Liefaard, P.M. Schuyt, J.E. Doek, T.A.H. Doreleijers, Wegwijs in het jeugdsanctierecht. Onderzoek naar het juridisch kader voor de zwaarste jeugdsancties in theorie en praktijk. Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2011, p. 7 15 W.E.J. Willink, 75 jaar kinderwetten, Zwolle: 1980, p. 207-210 9

Voor jeugdigen is sprake van gelding van de commune strafwet ten aanzien van begrippen als de delictsomschrijving, strafuitsluitingsgronden en daderschap. Ook algemene leerstukken zoals de gedraging, causaliteit, wederrechtelijkheid, opzet en schuld zijn gelijkelijk op jeugdigen van toepassing. 16 Art. 77a Sr geeft aan welke strafrechtelijke artikelen niet van toepassing zijn op jongeren die de leeftijd van twaalf maar nog niet die van achttien jaren hebben bereikt. Het artikel beschrijft dat voor deze categorie jongeren de bijzondere bepalingen vervat in art. 77d tot en met 77gg Sr van toepassing zijn. In geval van het opleggen van een staf of maatregel zijn volgens art. 77g lid 1 Sr in titel VIIIA specifieke straffen en maatregelen opgenomen waarin kan worden voorzien wanneer de rechter aan straftoemeting toekomt in een jeugdstrafzaak. Het formele strafrecht voorziet in bijzondere bepalingen voor het jeugdstrafrecht met betrekking tot de procedurele aspecten. In de artikelen 486 tot en met 505 Sv zijn regelingen hieromtrent terug te vinden. Ook art. 2 Sv met betrekking tot de relatieve competentie is van belang in jeugdzaken. Jeugdigen die een delict plegen komen voor de kinderrechter, art. 495 Sv jo art. 53 RO. In strafzaken betreffende personen die de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt is de kinderrechter bevoegd ingevolge art. 495 lid 1 Sv. Nachtdetentie is een in de formele wet terug te vinden bijzondere bepaling, opgenomen in art. 493 lid 3 Sv. Dit is een vorm van tenuitvoerlegging van voorlopige hechtenis. De jeugdige die met nachtdetentie te maken krijgt kan overdag naar school en in de avond keert hij terug naar het detentiecentrum. Wanneer de rechter bepaalt welke straffen op een geval van toepassing zijn kan hij op grond van art. 77g lid 2 en 3 Sr combinaties van een hoofdstraf met een bijkomende straf of maatregel opleggen. Ingevolge art. 9 lid 5 Sr kan een bijkomende straf afzonderlijk worden opgelegd of in combinatie met een hoofdstraf. Het jeugdstrafrecht staat in het teken van een pedagogisch karakter, niet de bestraffing maar de heropvoeding van de jeugdige staat centraal. De wetgever heeft ervoor gekozen om een onderscheid te maken tussen straffen en maatregelen in het jeugdstrafrecht. Het onderscheid geeft aan dat waar in de stafrechtelijke reactie een verwijt tot uitdrukking wordt gebracht een straf meer op zijn plaats is en dat waar primair behandeling, rechtsherstel of maatschappelijke bescherming worden beoogd, het opleggen van een maatregel meer voor de hand ligt. 16 M.J.C. Koens en G. De Jonge, Het nieuwe strafrecht en strafprocesrecht voor jeugdigen, Arnhem: Gouda Quint B.V. 1995, p. 21-22 10

Paragraaf 1.3.1 Jeugdstraffen Er zijn verschillende soorten jeugdstraffen te vinden in titel VIIIA. Echter niet alle aldaar genoemde straffen zijn van belang voor de bespreking van het wetsvoorstel adolescentenstrafrecht. Ik heb er daarom voor gekozen om in het licht van deze scriptie de hoofdstraffen te bespreken en de overige straffen onbesproken te laten. De hoofdstraffen staan beschreven in artikel 77h lid 1 Sr. Er vallen verschillende soorten hoofdstraffen te onderscheiden: Jeugddetentie Volgens art. 77h lid 1 onder a Sr kan jeugddetentie alleen opgelegd worden indien de jeugdige voor een misdrijf wordt veroordeeld. Voor jeugdigen tot zestien jaar kan de detentie maximaal twaalf maanden duren. De straf voor jeugdigen van zestien en zeventien jaar is gesteld op maximaal vierentwintig maanden, art. 77i lid 1 Sr. Het doel en het effect van jeugddetentie bestaat uit een krachtige correctie voor de jeugdige van wie niet is gebleken dat hij of zij heropvoeding nodig heeft. Jeugddetentie is de zwaarste jeugdstraf die kan worden opgelegd en de straf heeft daarmee een afschrikwekkend karakter. Jeugddetentie kan worden opgelegd tezamen met een geldboete of naast een schadevergoedingsmaatregel, art. 36f Sr. Ingevolge lid 6 van het artikel is de maximale duur van de jeugddetentie daarbij gesteld op drie maanden. Jeugddetentie kan ook in combinatie met een PIJ-maatregel worden opgelegd. De PIJ-maatregel gaat dan in na ommekomst van de in detentie doorgebrachte tijd. 17 Taakstraf Op grond van art. 77h lid 2 Sr worden twee verschillende vormen van taakstraf onderscheiden. De werkstraf houdt het verrichten van onbetaalde arbeid of het herstellen van de door het strafbare feit aangerichte schade. De leerstraf betreft het volgen van een leerproject. De duur van de taakstraf is bepaald op 200 uren, art. 77m Sr. De verschillende taakstraffen zijn gebonden aan verschillende termijnen variërend van zes maanden bij een leerstraf tot twaalf maanden bij het verrichten van arbeid. Ingevolge lid 6 van het artikel kan er in het geval van een combinatie van taakstraffen maximaal 240 uren worden opgelegd. Paragraaf 1.3.2 Strafrechtelijke maatregelen Strafrechtelijke maatregelen kunnen in het jeugdstrafrecht worden opgelegd om in te kunnen grijpen in de ontwikkeling van de jeugdige. De verschillende maatregelen zijn opgenomen in art. 77h lid 4 Sr. 17 J.A.C. Bartels, Studiepockets strafrecht, ISSN 1573-1308 ; 20, Deventer: Kluwer 2011, p. 66 11

PIJ-maatregel De maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen kan slechts worden opgelegd als aan de drie criteria genoemd in art. 77s lid 1 Sr is voldaan. De maatregel is de zwaarste en tevens de enige vrijheidsbenemende maatregel in het huidige jeugdstrafrecht. Als er sprake is van een ernstig misdrijf, waarbij de jeugdige intensieve hulp nodig heeft om recidive te voorkomen, kan deze maatregel door de rechter worden opgelegd. De PIJ-maatregel kan voor drie jaar worden opgelegd, art. 77s lid 6 Sr. Na twee jaar eindigt de maatregel voorwaardelijk, tenzij de maatregel wordt verlengd op de wijze als bedoeld in art. 77t Sr. Als het gaat om een geweldsmisdrijf kan deze termijn verlengd worden tot vijf jaar, art. 77t lid 1 jo lid 3 Sr. Als er sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de jeugdige kan de maatregel voor zeven jaar worden opgelegd, art. 77s lid 3, tweede volzin jo art. 77t lid 2 Sr. Voor oplegging is de inwinning van het oordeel van twee gedragsdeskundigen verplicht, art. 77s lid 2 Sr. Gedragsbeïnvloedende maatregel Ingevolge art. 77w tot en met 77wd Sr kan de rechter, na te zijn voorgelicht door de Raad voor de Kinderbescherming, een gedragsbeïnvloedend programma opstellen als aan de cumulatieve voorwaarden gesteld in art. 77w lid 1 Sr is voldaan. De ernst van het begane misdrijf of de veelvuldigheid van de begane misdrijven of voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf moeten aanleiding geven om de maatregel op te leggen. Ook moet de maatregel in het belang zijn van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de jonge verdachte. Vrijheidsbeperkende maatregel De wetswijziging inzake de rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel van 17 november 2011is per 1 april 2012 ingevoerd. 18 Naar aanleiding van deze wetswijziging werd aan art. 77h lid 4 Sr het onderdeel f toegevoegd luidende: vrijheidsbeperkende maatregel. De maatregel is er ter voorkoming van herhaling van strafbare feiten en belastend gedrag jegens personen. In Titel IIA van het Eerste Boek is opgenomen onder welke omstandigheden een vrijheidsbeperkende maatregel kan worden opgelegd, wat de inhoud van een dergelijke maatregel kan zijn en welke bijkomende bevelen eraan kunnen worden verbonden. Bij veroordeling ter zake van strafbare feiten en zelfs indien hij volstaat met schuldigverklaring zonder oplegging van straf (art. 9a Sr) kan de rechter ter voorkoming van nieuwe strafbare 18 Stb. 546 12

feiten een maatregel opleggen die verdachte voor de duur van maximaal twee jaar in zijn vrijheid beperken, art. 38v lid 1 jo lid 3 Sr. Combinaties van vrijheidsbeperkigen zijn mogelijk: zo kan een meldplicht worden opgelegd in aanvulling op een gebiedsverbod als een extra waarborg dat betrokkene niet in een gebied komt waar hij op bepaalde tijdstippen niet mag zijn. 19 Paragraaf 1.4 Deelconclusie De in dit hoofdstuk besproken doeleinden van het jeugdstrafrecht stammen uit het begin van de twintigste eeuw en hebben betrekking op het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht. De tenuitvoerlegging van straffen is van oudsher gericht op de (her)opvoeding van jongeren. De Nederlandse jeugdstrafwetgeving bevat een zeer uitgebreid assortiment aan straffen en maatregelen in het Wetboek van Strafrecht. Bartels stelt in zijn boek ook niet geheel onterecht dat, een uitbreiding van een reeds veelomvattend jeugdstrafrecht dan ook niet voor de hand ligt. 20 19 C.P.M. Cleiren en M.J.M. Verpalen (red.), Tekst & Commentaar Strafrecht, De sancties van jeugdigen bij: Wetboek van Strafrecht, artikel 77h Sr, Deventer: Kluwer 2012, p. 12 20 J.A.C. Bartels, Studiepockets strafrecht, ISSN 1573-1308 ; 20, Deventer: Kluwer 2011, p.66 13

Hoofdstuk 2 Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind Dit hoofdstuk gaat in op de ontstaansgeschiedenis van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). De doelstellingen die voortkomen uit de Preambule bij het Verdrag zijn erg belangrijk voor de uitleg van de bepalingen opgenomen in het Verdrag. De Nederlandse voorbehouden, gemaakt bij verschillende artikelen van het Verdrag, zullen nader worden besproken. Het VN-comité heeft meerdere malen aangegeven dat de voorbehouden gemaakt door Nederland bij de artikelen 37 en 40 IVRK onrechtvaardigheden bevatten en strijdig zijn met de opgestelde Verdragsrechtelijke doeleinden. Staatssecretaris Teeven geeftt in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel adolescentenrecht aan dat hij het voorbehoud bij art. 37 IVRK wil behouden. In dit hoofdstuk zal worden onderzocht of en in hoeverre de door Nederland gemaakte voorbehouden bij het Verdrag daadwerkelijk onrechtvaardig zijn en of de voorbehouden zouden moeten worden geschrapt. Paragraaf 2.1 Wetsgeschiedenis De Preambule bij het Verdrag geeft een duidelijk beeld van de geschiedenis van totstandkoming van het Verdrag. In de periode na 1924 werd door de Volkenbond de Verklaring van de rechten van het kind ondertekend. Deze verklaring was een reactie op de ernstige omstandigheden waarin kinderen in de Eerste Wereldoorlog verzeild waren geraakt. De opgestelde waarborgen voor kinderen hadden een algemeen karakter en waren niet alleen van toepassing op oorlogssituaties. De Tweede Wereldoorlog veroorzaakte nog meer verschrikkingen voor kinderen en naar aanleiding daarvan werd getracht de opvolgster van de Volkenbond, de Verenigde Naties, een nieuwe verklaring inzake de rechten van het kind te laten aanvaarden. De Algemene Vergadering van de VN aanvaardde op 10 december 1948 de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Deze verklaring kent persoonlijke vrijheden, politieke en sociale rechten toe aan ieder mens. De Verklaring is echter niet op de positie van kinderen toegesneden. Het is een algemene catalogus van mensenrechten. Onder invloed van deze verklaring meende men, dat niet langer kon worden volstaan met de beginselen van de Verklaring van 1924, nu de opvattingen met betrekking tot de bescherming van kinderen zeer ingrijpend waren veranderd. 21 Op 20 november 1959 werd de tekst van de nieuwe Verklaring van de Rechten van het Kind unaniem door de Algemene Vergadering aangenomen. De verklaring ziet niet alleen op de materiële behoeften van het kind maar ook op behoeften als liefde en begrip. Deze laatstgenoemde behoeften zijn immaterieel van aard. 21 Kamerstukken II, 1992/93, 22 855 (R1451), nr. 3, p. 1 14

Vanaf 1978 werd gewerkt aan een ontwerp voor een Verdrag inzake de rechten van kinderen nu men de rechten van kinderen bindend vast wilde leggen om te zorgen dat er sprake was van een effectieve waarborging van deze rechten. Lidstaten en internationale organisaties brachten een groot aantal kritische opmerkingen naar voren in hun reacties op het ontwerp. 22 Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind werd aangenomen door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 20 november 1989. Het Verdrag werd na ratificatie door twintig lidstaten van kracht op 2 september 1990. Een verklaring voor de lange duur van de voorbereiding van dit Verdrag kan worden gevonden in het feit dat men de acceptatiegraad van het Verdrag zo hoog mogelijk wilde maken. Daardoor is er op basis van consensus gewerkt. Veel artikelen hebben het karakter van een compromis nu het moeilijk was om een lijn te trekken terwijl er tussen de lidstaten enorme verschillen heersen in cultuur, religie, rechtssystemen en politieke en economische omstandigheden. De geformuleerde artikelen zijn de uitkomst van lange discussies en onderhandelingen. 23 Nederland vond in een aantal gevallen een verder reikend resultaat wenselijk. Het betrof de artikelen 38, de bescherming van kinderen in geval van gewapende conflicten en 14, de vrijheid van denken, geweten en godsdienst. Desalniettemin ondertekende Nederland het verdrag op 26 februari 1990 en ratificeerde het op 6 februari 1995. De totstandkoming van het Verdrag zorgt voor een mogelijkheid om de bevordering en de bescherming van rechten van kinderen op wereldschaal te realiseren. 24 Paragraaf 2.2 Doelstellingen In de eerste artikelen van deel I van het IVRK zijn verschillende beginselen terug te vinden waar de wet op gebaseerd is. Volgens de Preambule bij het Verdrag was het beschermingsbeginsel van groot belang bij de opstelling van het Verdrag. 25 Het doel van het opstellen van het Verdrag is te herleiden naar de behoefte aan specifieke bindende regelgeving ter bevordering en bescherming van de rechten van kinderen over de hele wereld. Om de bescherming van het kind daadwerkelijk bindend te kunnen realiseren zijn in deel I van het Verdrag algemene beginselen opgenomen. Artikel 2 IVRK beslaat het discriminatieverbod wat maakt dat de Verdragspartijen de rechten van het kind moeten eerbiedigen zonder discriminatie van welke aard ook. Ingevolge lid 2 van het artikel nemen de Staten die partij zijn bij het Verdrag passende maatregelen om te zorgen dat bevoegde 22 Kamerstukken II, 1992/93, 22 855 (R1451), nr. 3, p. 2 23 Kamerstukken II, 1992/93, 22 855 (R1451), nr. 3, p. 2 24 EU-richtsnoeren ter bevordering en bescherming van de rechten van het kind, www.consilium.europa.eu/uedocs/cmsupload/16031.nl07.pdf 25 Kamerstukken II, 1992/93, 22 855 (R1451), nr. 3, p. 1-3 15

autoriteiten voor de zorg of de bescherming van kinderen voldoen aan normen van veiligheid, gezondheid en geschiktheid. Artikel 6 IVRK betreft de erkenning door lidstaten van het inherente recht op leven van het kind. Ook zal de Staat die partij is bij het Verdrag de mogelijkheden tot overleven en ontwikkeling van het kind in de ruimst mogelijke mate bevorderen. Op grond van art. 12 IVRK heeft het kind het recht om zijn of haar eigen mening te vormen en te uiten in elke situatie die op het kind van toepassing is waarbij afdoende belang aan deze mening zal worden gehecht. Niet alleen het beschermen van het kind maar ook de belangen van het kind staan voorop bij de interpretatie van het Verdrag, zo bepaalt de wettekst van art. 3 IVRK. 26 Artikel 7 IVRK geeft het kind het recht op naam en art. 8 IVRK geeft het kind het recht op een eigen identiteit. Artikel 14 IVRK voorziet in het recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst van het kind. Ingevolge lid 2 van dit artikel zijn de ouders echter wel bevoegd om het kind de nodige leiding te geven in de uitoefening van dit recht. De bepaling van art. 16 IVRK geeft het kind het recht op privacy. Op grond van lid 2 van het artikel valt ook bescherming van het gezinsleven onder deze bepaling. Om de bescherming van het kind te realiseren kunnen er verschillende maatregelen worden genomen volgens het Verdrag. Een voorbeeld daarvan is art. 19 IVRK waarbij maatregelen tegen geweld, verwaarlozing en misbruik van het kind kunnen worden genomen op wettelijk, bestuurlijk en sociaal opvoedkundig gebied. Het recht op gezondheidszorg, art. 24 IVRK, sociale zekerheid, art. 26 IVRK, een toereikende levensstandaard, art. 27 IVRK, en het recht op onderwijs, art. 28 IVRK, zijn allen belangrijke beschermende rechten om in de belangen van het kind te kunnen voorzien. Ook de regels betreffende bescherming tegen seksueel misbruik en foltering, de doodstraf of levenslange gevangenisstraf, artikelen 30 jo 37 IVRK, zijn van belang met oog op het beschermende doel van het Verdrag. In de literatuur worden echter ook sociaal-economische doeleinden van het Verdrag aangehaald. Elk jaar brengt Unicef het rapport State of the world s Children uit. Blijkens dergelijke rapporten vallen onder kinderen de meeste slachtoffers als er sprake is van bijvoorbeeld natuurrampen, oorlog, geweld, voedseltekorten en epidemieën. Kinderen zijn kwetsbaar en honger maakt bij deze groepering niet alleen dodelijke slachtoffers maar vermindert ook de weerstand waardoor de mogelijkheden om zich te ontwikkelen voor 26 S. Meuwese in: Tijdschrift voor de rechten van het Kind, 17 e jaargang, nr 2, juni 2007, p. 5 16

kinderen ernstig beperkt worden. Wanneer kinderen geen deel kunnen nemen aan onderwijs vallen ze gemakkelijk ten prooi aan verschillende vormen van uitbuiting, die bijvoorbeeld voorkomen in de seksindustrie, maar ook kan er sprake zijn van economische uitbuiting in situaties waar sprake is van kinderarbeid. In ontwikkelingslanden is de positie van het kind bijzonder kwetsbaar. Het IVRK vormt een internationale standaard voor regeringen en NGO s. In ontwikkelingslanden kan deze standaard ingevolge art. 4 IVRK op minimumniveau worden geïnterpreteerd nu er rekening gehouden moet worden met beschikbare bronnen die aanwezig zijn om de situatie te verbeteren, zoals onder andere de mogelijke mate van ontwikkelingshulp. 27 Het doel van het Verdrag is gelegen in de verbetering van de positie van kinderen in de maatschappij. Door het toekennen van burgerlijke, politieke, economische, sociale en andere door het Verdrag neergelegde rechten aan kinderen wordt bij ratificatie toegezien op respectering, toepassing en bevordering van deze rechten door de Verdragsstaten door middel van het treffen van passende maatregelen, art. 2 jo 4 IVRK. 28 Paragraaf 2.3 Belangrijke verdragsbepalingen uit het IVRK Het verdrag bevat een inleiding van vierenvijftig artikelen, verdeeld over drie hoofdstukken. De verdeling valt als volgt te omschrijven: - Art. 6 jo 13 IVRK bevatten rechten van het kind op leven - Art. 2 jo 19 IVRK zijn specifieke maatregelen ter bescherming van kinderen - Art. 4 jo 41 IVRK betreffen inspanningsverplichtingen van Verdragspartijen (deel I) - Art. 43 jo 44 IVRK beschrijft regels inzake toezicht op het Verdrag (deel II) - Art. 46 jo 54 IVRK regelt de ondertekening, bekrachtiging, toetreding, inwerkingtreding, wijziging, het maken van voorbehouden en opzegging van het Verdrag (deel III) De verdragsluitende Staten mogen op grond van art. 51 IVRK voorbehouden maken bij het Verdrag bij het tijdstip van bekrachtiging of toetreding. Deze voorbehouden worden doorgestuurd aan alle Staten door de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties. De voorbehouden mogen niet in strijd zijn met het doel en strekking van het Verdrag. Nederland heeft voorbehouden gemaakt bij de artikelen 26, 37 en 40 IVRK. Op de voor deze scriptie relevante voorbehouden bij art. 37 en 40 IVRK die betrekking hebben op bestraffing en de strafrechtelijke procedure zal in de volgende paragrafen nader worden ingegaan. 27 S. Meuwese, Handboek Internationaal jeugdrecht, Nijmegen: Ars Aqui Libri 2005, p. 9 28 J.E. Doek, De minderjarige en zijn processuele onbekwaamheid, via www.jaapedoek.nl, p. 1 17

Paragraaf 2.3.1 Artikel 37 IVRK en het Nederlandse voorbehoud Artikel 37 IVRK beschrijft de waarborgen voor kinderen omtrent bestraffing waar de lidstaten zich aan moeten houden. Op grond van art. 37 onder b IVRK moeten lidstaten ervoor zorgen dat, wanneer er sprake is van vrijheidsbeneming, dit op een wettige wijze gebeurt. Ook is vrijheidsbeneming een uiterste maatregel die voor een zo kort mogelijke passende duur wordt toegepast. Sub c van het artikel beschrijft de rechten van het kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd. Het kind zal op een waardige en menselijke manier worden behandeld en er zal rekening worden gehouden met behoeften passend bij de leeftijd van het kind. Kinderen worden gescheiden gehouden van volwassenen als het gaat om opsluiting. Bij art. 37 sub c IVRK heeft Nederland een voorbehoud gemaakt. Het voorbehoud houdt in dat het artikel in beginsel wordt erkend, maar dat dit de Nederlandse Staat niet kan weerhouden om conform de Nederlandse strafwet (art. 77b Sr) kinderen van zestien jaar en ouder ten tijde van het plegen van het delict, via het volwassenenstrafrecht te berechten indien de persoonlijkheid van de minderjarige, de ernst van het feit of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daarvoor aanleiding geven. 29 Het Comité voor de Rechten van het Kind heeft de Nederlandse regering reeds diverse malen verzocht om het voorbehoud op artikel 37 IVRK in te trekken. Daaraan is tot op heden geen gehoor gegeven. Minderjarigen 2005 2006 2008 2010 Aantal door de politie 65.030 70.389 59.750 49.015 verhoorden Toepassing volwassenenstrafrecht 149 134? ± 100 Uit bovenstaande tabel 30 blijkt dat het aantal minderjarigen waarop per jaar in Nederland het volwassenenstrafrecht is toegepast uitermate laag is. Het aantal jongeren wat op grond van deze cijfers van de politie en het voorbehoud bij art. 37 sub c IVRK in aanmerking zou komen voor detentie in een volwasseneninrichting is zeer gering. Het VN-Comité gaat er vanuit dat de samenvoeging van volwassenen en jeugdigen in detentie alleen in 29 Kamerstukken I, 1993/94, 22 855 (R 1451), nr. 408 en brief staatssecretaris Teeven inzake adolescentenstrafrecht, 25 juni 2011, nr. 5693722/11, p.5 30 Bronnen 2005-2006: CBS/WODC, bronnen 2008 en 2010: politiecijfers vtspn Landelijke GIDS database 18

uitzonderingssituaties zou moeten kunnen voorkomen. Een voorbeeld van een dergelijke situatie is als er gevaar dreigt voor de veiligheid van de jeugdige. 31 Wanneer jeugdigen in detentie geplaatst worden met volwassenen worden jeugdigen vaak slachtoffer van geweld, waaronder slaan, vernedering, afzondering, verkrachting en dwangmaatregelen. Dit blijkt uit de VN-studie naar geweld tegen kinderen. 32 Dit maakt dat jongeren kwetsbaarder worden en dat de kans groter is dat zij zich opnieuw schuldig maken aan strafbare feiten. Artikel 37 lid 1 sub c IVRK bepaalt dat ieder kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd, moet worden behandeld met menselijkheid en met eerbied voor de waardigheid inherent aan de menselijke persoon. Op grond het artikel moet rekening worden gehouden met de behoeften van een persoon van zijn leeftijd. Ieder kind dat van zijn of haar vrijheid is beroofd, dient te worden gescheiden van volwassenen, tenzij het in het belang van het kind wordt geacht dit niet te doen. 33 Uit de VN-studie naar geweld tegen kinderen blijkt dat detentie samen met volwassenen fysiek en geestelijk misbruik in de hand kan werken. De toevoeging dat samen plaatsing met volwassenen in bepaalde uitzonderingssituaties is toegestaan, moet volgens het Comité zeer strikt worden geïnterpreteerd op grond van de in deze passage genoemde redenen. Nederland heeft een voorbehoud gemaakt bij deze bepaling om te kunnen vasthouden aan de mogelijkheid van toepassing van het volwassenenstrafrecht op 16- en 17-jarigen (zoals vastgelegd in artikel 77b Sr) en hen te kunnen detineren in een volwasseneninrichting. Het voorbehoud geeft aan dat de mogelijkheid om een 16 of 17-jarige in volwassenendetentie te plaatsen alleen van toepassing is wanneer de persoonlijkheid van de jongere dit eist. Het blijft echter wel gaan om 16 of 17-jarigen die in volwassenendetentie blootgesteld kunnen worden aan fysiek en geestelijk misbruik. Het Nederlandse voorbehoud om jeugdigen met volwassenen in detentie te kunnen plaatsen lijkt niet gebaseerd te zijn op de uitzonderingssituatie waarin het in het belang van de jeugdige is om tot samen plaatsing over te gaan. Omdat jeugdigen verschillen van volwassenen in hun psychologische ontwikkeling, in emotioneel opzicht en wat betreft behoeften aan onderwijs is een lichtere strafoplegging en een apart jeugdstrafrechtsysteem noodzakelijk. Een ander argument hiervoor is, zoals eerder in deze scriptie is vermeld, dat het belang en het welzijn van het kind vooropstaan in strafzaken van minderjarigen. Ook is reeds vermeld dat het jeugdstrafrecht in het teken staat van herstelrecht. Bij het verblijf in een justitiële jeugdinrichting (JJI) en de toepassing van art. 31 RSJ advies 14 maart 2011, Het jeugdstrafproces: toekomstbestendig!, 3.10, p. 29 32 Defence for Children International, Notitie: Het adolescentenstrafrecht pakt verkeerd uit voor minderjarigen, p.3 en RSJ advies 14 maart 2011, Het jeugdstrafproces: toekomstbestendig!, 3.10, p. 29-30 33 RSJ advies 14 maart 2011, Het jeugdstrafproces: toekomstbestendig!, 3.10, p. 29 19

37 lid 1 sub c IVRK moet het doel van het jeugdstrafrecht voor ogen gehouden worden. 34 Repressie en vergelding moeten voor dit doel wijken. In zijn brief van 25 juni 2011 beargumenteert staatssecretaris Teeven, dat hij het voorbehoud bij art. 37 sub c IVRK wil handhaven. In zijn argumentatie geeft hij weer, dat hij waarde hecht aan een flexibel systeem waarbij jongeren in bepaalde gevallen volgens het volwassenenstrafrecht kunnen worden berecht nu daarmee wordt voorkomen dat jeugdstrafsancties disproportioneel worden verzwaard om jeugdigen die zeer ernstige delicten hebben gepleegd voldoende te kunnen bestraffen. Hij betoogt dat door een eventuele verzwaring van het jeugdstrafrecht de gehele populatie van jeugddelinquenten te maken kan krijgen met significant zwaardere bestraffing. Staatssecretaris Teeven acht dit onwenselijk en wil daarom het voorbehoud bij art. 37 sub c IVRK handhaven. 35 Hiertegen kan worden ingebracht dat uit onderzoek naar recidive blijkt, dat harder straffen veelal tot een averechts effect leidt in zaken van minderjarigen. Om recidivevermindering te bereiken moeten jongeren gemotiveerd worden om open te staan voor behandeling en om empathie voor de mensen in hun omgeving ontwikkelen. 36 Volgens het promotieonderzoek van P. van der Helm uit juni 2011 is verandering bij jongeren te bereiken door de jongeren in een positief en meer open leefklimaat te laten verkeren. Jongeren worden zo ook minder gewelddadig. 37 Hoogleraar jeugdrechtspleging Weijers voegt hier nog aan toe, dat minderjarigen niet volledig verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor hun doen en laten. Ze hebben hulp nodig bij het vinden van hun verantwoordelijkheid. Minderjarigen moeten eerst worden geconfronteerd met hun gedrag en daarna leren goed te maken wat ze hebben aangericht. 38 Dit is in overeenstemming met het doel van het jeugdstrafrecht. Uit het onderzoek van Van der Helm is gebleken dat gevangenneming voor jeugdigen zeer stressvol kan zijn. Ook Weijers gaf aan dat de inrichting bij de jeugdige angst op kan roepen voor geweld. 39 Van der Laan en 34 T. Liefaard, De rechtspositie van jeugdigen in justitiële jeugdinrichtingen in het licht van internationale mensenrechten en actuele ontwikkelingen, DD 2010, afl.9/70, p. 1115 e.v. 35 Brief Staatssecretaris Teeven Adolescentenstrafrecht 25 juni 2011, p. 5-6 36 COT Instituut, Eindrapport fenomeenonderzoek ordeverstoringen bij evenementen en grootschalige gebeurtenissen, Den Haag, oktober 2010, p. 75-82, www.cot.nl 37 G.P.H. van der Helm, First do no Harm. Living Group climate in secure juvenile correctional institutions. Vrije Universiteit, 2011 38 I. Weijers, Jeugdige dader, volwassen straf? Deventer: Kluwer 2006, p. 25-27 39 A. van der Laan en I. Weijers, De beleving van vrijheidsbeneming in: Justitiële Interventies, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2008. Zie ook A.M. van der Laan e.a., Ik zit vast, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2008, p.43-44 en 67 e.v. 20

Slotboom toonden in hun onderzoek aan dat afschrikking door middel van volwassen straffen niet leidt tot een aantoonbaar resultaat bij jongeren. 40 Paragraaf 2.3.2 Artikel 40 IVRK en het Nederlandse voorbehoud Artikel 40 lid 1 jo lid 3 IVRK vereist, dat de verdragsstaten ernaar streven de ontwikkeling van een afzonderlijk strafrechtelijk systeem voor jeugdigen te bevorderen. Het artikel pleit voor een pedagogische benadering van het jeugdrecht nu het zich, onder andere in lid 1, direct richt op de re-integratie van jongeren. Volgens het Verdrag behoort de pedagogische aanpak centraal te staan in het jeugdstrafrecht. Ieder kind, dat verdacht, vervolgd of veroordeeld wordt voor een strafbaar feit, heeft recht op een pedagogische behandeling, die geen afbreuk doet aan de eigenwaarde en de menselijke waardigheid van het kind, die rekening houdt met de leeftijd van het kind en die de herintegratie en de opbouwende rol van het kind in de samenleving bevordert. De overheid moet ervoor zorgen, dat kinderen zoveel mogelijk buiten strafrechtelijk procedures worden gehouden. Het artikel bevat een lijst van minimale randvoorwaarden voor een eerlijk proces voor de jeugdige in lid 2. Ieder kind, dat verdacht of vervolgd wordt voor een strafbaar feit heeft recht op een eerlijk proces en op juridische bijstand. In lid 3 sub a van het artikel wordt een plicht gecreëerd voor de verdragsstaten om een minimumleeftijd vast te stellen waaronder een kind niet in staat geacht wordt strafbare feiten te kunnen begaan. In Nederland geldt het jeugdstrafrecht voor kinderen in de leeftijd van twaalf tot achttien jaar. Kinderen jonger dan twaalf jaar, die iets doen wat strafbaar is, kunnen niet strafrechtelijk worden vervolgd. Zij mogen wel door de politie worden aangehouden, worden gefouilleerd en worden meegenomen naar het politiebureau voor verhoor. Als kinderen onder de twaalf jaar vaak door de politie worden aangehouden, kan de rechter een voogd benoemen, die toezicht houdt op het kind. Art. 40 lid 3 sub b IVRK geeft aan verdragsstaten aan dat maatregelen voor de handelwijze ten aanzien van kinderen die de wet hebben overtreden kunnen worden genomen zonder dat tot een juridische procedure gekomen moet worden. Ook kunnen er op grond van lid 4 van het artikel variërende besluiten worden opgesteld ten opzichte van institutionele zorg. 41 Als jongeren tussen twaalf en achttien jaar voor het eerst iets strafbaars doen, bijvoorbeeld iets hebben vernield of uit een winkel hebben gestolen, dan krijgen zij van de politie de keuze: of naar het Halt-bureau of naar de Officier van Justitie. Halt staat voor Het ALTernatief. Het is 40 P. van der Laan en A. Slotboom, Wat werkt? in: Justitiële Interventies, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2008 41 R. Hodgkin and P. Newell, Implementation handbook for the Convention of the Child, United Nations Children s fund 2002, p. 590 21

een Nederlandse instantie waarin de gemeenten samenwerken met politie en justitie om kleine gepleegd door jongeren van 12 tot 18 jaar, snel af te doen met een eenvoudige straf, meestal een leerstraf of een werkstraf. Zo kunnen jongeren rechtzetten wat zij fout hebben gedaan, zonder dat zij in aanraking komen met het Openbaar Ministerie. Het voordeel van Halt is dat de jongere geen straf blad krijgt, omdat de straf buiten justitie om wordt geregeld. Nederland heeft ten aanzien van art. 40 IVRK twee voorbehouden gemaakt. Het eerste voorbehoud is gemaakt bij art. 40 lid 2 sub b onder III IVRK en ziet op de aanwezigheid van een rechtskundige of anderszins deskundige raadsman gedurende het strafproces. In de memorie van toelichting bij de goedkeuring van het IVRK wordt hierover het volgende gezegd: Artikel 489, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering schrijft voor dat ongevraagd een raadsman moet worden toegevoegd wanneer het feit wordt vervolgd voor de rechtbank. Een toevoeging van een raadsman in gevallen dat vervolging plaatsvindt voor de kantonrechter, is in Nederland niet in alle gevallen aangewezen. 42 Ook bij art. 40 lid 2 sub b onder V IVRK heeft de Nederlandse overheid een voorbehoud gemaakt. Dit artikel voorziet in de mogelijkheid om beroep in te kunnen stellen bij een hogere bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige autoriteit of rechterlijke instantie tegen een schuldigverklaring. Hoger beroep is echter uitgesloten bij lichte delicten, in die gevallen kan de veroordeelde minderjarige beroep in cassatie instellen. Het gaat dan evenwel niet om een nieuwe beoordeling van de zaak, doch slechts om de vraag of geen schending van het recht heeft plaatsgevonden. 43 Paragraaf 2.4 Deelconclusie Naar aanleiding van de bespreking van art. 37 jo art. 40 IVRK en de voorbehouden gemaakt door Nederland bij deze artikelen zijn een aantal problemen naar voren gekomen. Het VN- Comité geeft aan dat er sprake is van strijdigheid van het Nederlandse voorbehoud bij art. 37 IVRK. Het Comité draagt sterke argumenten aan met betrekking tot het waarborgen van de veiligheid van jongeren in detentie door de Nederlandse regering. Het Comité heeft reeds meerdere malen aan Nederland verzocht om opheffing van het voorbehoud bij art. 37 IVRK 44. Dit maakt het voor de staatssecretaris erg moeilijk om te rechtvaardigen waarom hij het voorbehoud bij art. 37 IVRK wil behouden. Het argument dat de staatssecretaris aandraagt met betrekking tot de onwenselijke gevolgen van een mogelijke onevenredige verhoging van jeugdstraffen staat op wankele poten. Wanneer jongeren niet vaker aan de hand van het volwassenenstrafrecht berecht kunnen worden staat er voldoende andere mogelijkheden open om op basis van het jeugdstrafrecht hoge staf of maatregel op te leggen. Bij het uitblijven van 42 Kamerstukken II 1992/93, 22 855, nr. 3, p. 50 43 Kamerstukken II 1992/93, 22 855, nr. 3, p. 50 44 Defence for Children International, Notitie: Het adolescentenstrafrecht pakt verkeerd uit voor minderjarigen, p.1 22