Zoekresultaat - inzien document

Vergelijkbare documenten
ECLI:NL:GHARL:2017:4777

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 september 2013, nummer AWB 13/915, in het geding tussen belanghebbende

ECLI:NL:GHARL:2016:8884

ECLI:NL:GHARL:2017:5327

ECLI:NL:GHARL:2014:6759

ECLI:NL:GHARL:2014:2681

ECLI:NL:GHARL:2017:613

ECLI:NL:GHARL:2017:9611

ECLI:NL:GHARL:2013:8624

ECLI:NL:GHARL:2015:3296

ECLI:NL:GHARL:2017:634

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Amersfoort (hierna: de Inspecteur)

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 april 2016, nummer Awb 15/2747, in het geding tussen belanghebbende en

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

ECLI:NL:GHSHE:2017:1064

ECLI:NL:GHARN:2007:AZ6619

ECLI:NL:GHARL:2015:536

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:GHDHA:2017:1341

ECLI:NL:RBDHA:2017:6302

ECLI:NL:GHARL:2015:20

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

ECLI:NL:GHAMS:2015:382 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 13/00712

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

ECLI:NL:GHARN:2012:BW7826

Uitspraak. Viditax (FutD), FutD GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN. locatie Arnhem nummer: 16/00615 uitspraakdatum: 8 augustus 2017

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

/ Belastingrecht. Hoger beroep

ECLI:NL:GHAMS:2017:789 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00218

ECLI:NL:GHSHE:2010:BM7477

de inspecteur van de Belastingdienst te P (hierna: de Inspecteur)

ECLI:NL:GHARL:2015:4294

ECLI:NL:GHARN:2005:AT7887

tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 8 maart 2011, nummers AWB 10/2670 en 10/2672, in het geding tussen belanghebbende en

ECLI:NL:GHSHE:2016:2733

ECLI:NL:GHAMS:2017:928 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00024

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

ECLI:NL:GHARL:2016:1535

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ6206

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Tweede Meervoudige Belastingkamer. een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen Y, de inspecteur.

ECLI:NL:GHARL:2015:2216

ECLI:NL:GHDHA:2017:2098

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4752 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00638

/ Belastingrecht. Hoger beroep. Rechtspraak.nl

tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 15 november 2012, nummer AWB 12/4016, in het geding tussen

ECLI:NL:GHARN:2011:BP8393


ECLI:NL:GHARL:2015:814

de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Almere (hierna: de Inspecteur)

ECLI:NL:GHAMS:2000:AA8940 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 00/2559

ECLI:NL:GHARL:2017:1064

ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229

de voorzitter van het managementteam van de eenheid Belastinqdienat^ÉI^ van de rijksbelastingdienst, hierna: de Inspecteur,


ECLI:NL:GHSHE:2017:493

ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157

ECLI:NL:GHDHA:2014:2773

ECLI:NL:RBGEL:2014:2198

tegen de mondelinge uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 10 november 2010, nummer AWB 10/1037, in het geding tussen


ECLI:NL:GHARL:2015:2587

ECLI:NL:GHARL:2017:4367

ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4751

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:GHDHA:2014:3701

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ2891

Uitspraak GERECHTSHOF s-hertogenbosch Uitspraak op het hoger beroep van de heer [belanghebbende], belanghebbende

ECLI:NL:GHARL:2014:7457

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

ECLI:NL:GHDHA:2017:1563

uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 19 juni 2012

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:GHLEE:2012:BV0713 Gerechtshof Leeuwarden Datum uitspraak Datum publicatie

Afkoopsom lijfrente belast in het jaar waarin de afkoopsom vorderbaar en inbaar is

BPM. Dwangsom. Kennelijk niet-ontvankelijk. Bezwaar tegen voldoening op aangifte van nihil. Immateriële schadevergoeding. Proceskosten.

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Amersfoort (hierna: de Inspecteur)

ECLI:NL:RBARN:2009:BI3591

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen Limburg (BsGW)

ECLI:NL:RBZWB:2016:2064

ECLI:NL:GHARL:2017:1065

ECLI:NL:RBZWB:2016:4850

ECLI:NL:GHAMS:2002:AE8442 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 01/3644

ECLI:NL:RBNNE:2017:3135

de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Utrecht (hierna: de Inspecteur).

GERECHTSHOF AMSTERDAM

ECLI:NL:RBHAA:2006:AY9268

Bestuurdersaansprakelijkheid wegens het onverantwoord verstrekken van een risicovolle lening

ECLI:NL:GHARL:2015:708

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBZWB:2013:5523

ECLI:NL:RBROT:2006:AV6127

ECLI:NL:GHDHA:2017:826


ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00549

ECLI:NL:GHARN:2011:BT6229

ECLI:NL:GHARL:2015:8876

ECLI:NL:GHAMS:2017:2886 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 16/00546

ECLI:NL:RBBRE:2012:BZ2838

Transcriptie:

Zoekresultaat - inzien document Print het document. ECLI:NL:GHARL:2016:7628 Permanente link: http://deeplink. Instantie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak 13-09-2016 Datum publicatie 23-09-2016 Zaaknummer 15/01353 Formele relaties Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2015:5775, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie Omzetbelasting. Tarief. Parkeergelden bij een park. Vindplaatsen Rechtspraak.nl FutD 2016-2316 Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN Afdeling belastingrecht Locatie Arnhem nummer 15/01353 uitspraakdatum: 13 september 2016 Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer op het hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Doetinchem (hierna: de Inspecteur) tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 augustus 2015, nummer AWB 14/2735, in het geding tussen de Inspecteur en Stichting [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

1 Ontstaan en loop van het geding 1.1 Belanghebbende heeft over het tijdvak 1 augustus 2012 tot en met 31 augustus 2012 25.035 aan omzetbelasting op aangifte voldaan. 1.2 Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar geen teruggaaf verleend. 1.3 Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 27 augustus 2015 gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de verschuldigde omzetbelasting vastgesteld op 22.677. 1.4 De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. 1.5 Tot de stukken van het geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft. 1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2016 te Arnhem. Daarbij is namens belanghebbende verschenen en gehoord [A], bijgestaan door [B] en mr. [C], alsmede mr. [D] namens de Inspecteur, bijgestaan door mr. [E]. 1.7 De Inspecteur heeft een pleitnota overgelegd. 1.8 Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht. 2 De vaststaande feiten 2.1 Belanghebbende is opgericht [in] 1935. Blijkens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel bestaan haar activiteiten uit het beheer van het park [F] en de ontvangst van publiek. 2.2 [F] (hierna: het park) bestaat uit ruim 5.400 hectare bos, heidevelden, grasvlakten en zandverstuivingen. In het park leven verschillende dieren in het wild en staan bijzondere boomsoorten. Het park is te voet, op de fiets, te paard, met het openbaar vervoer, per touringcar en met de auto te bezoeken. Op verschillende plaatsen in het park staan (gratis) witte fietsen waarmee bezoekers zich kunnen verplaatsen. Ook kunnen bezoekers hun eigen fiets meenemen of een blauwe fiets huren. 2.3 Met de auto kan in een beperkt deel van het park worden gereden. In het park is het op een beperkt aantal plaatsen toegestaan om de auto te parkeren in de berm langs de weg. Verder kan worden geparkeerd op een beperkt aantal parkeerplaatsen. Bezoekers die met de auto naar het park gaan, maar het park niet met de auto in willen, kunnen deze parkeren op de daarvoor bestemde parkeerplaatsen, die zijn gelegen aan de weg die eindigt bij een van de drie ingangen van het omheinde park. 2.4 De inkomsten van belanghebbende bestaan grotendeels uit entreegelden. De toegangsprijs voor een volwassene bedroeg in 2012 [----] per persoon. Bezoekers die met de auto toegang willen

krijgen, betalen per auto [----] extra voor de toegang (tarief 2012). Bezoekers die de auto bij één van de drie ingangen van het park parkeren, betalen hiervoor [----] (tarief 2012). 2.5 Over de omzet die wordt behaald met toegangskaarten en de entreegelden voor de auto s voldoet belanghebbende 6 percent omzetbelasting op aangifte. Over de opbrengsten van het parkeren (bij de toegangen tot het park) voldoet belanghebbende het algemene omzetbelastingtarief van 19 percent (tarief augustus 2012) op aangifte. 2.6 Over de maand augustus 2012 heeft belanghebbende 18.142 aan omzet behaald met het verstrekken van parkeergelegenheid. Op 25 september 2012 heeft belanghebbende haar aangifte omzetbelasting augustus 2012 ingediend, naar een te betalen bedrag van 25.035. De over de parkeergelden voldane omzetbelasting tegen het algemene omzetbelastingtarief bedraagt 19 percent van 18.142, ofwel 3.447. 3 Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 3.1 Primair is in geschil welk omzetbelastingtarief van toepassing is op de parkeergelden. Subsidiair is in geschil of belanghebbende zich terecht beroept op het gelijkheidsbeginsel. 3.2 De Inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat het gelegenheid geven tot parkeren een afzonderlijke prestatie is, die los staat van de entree tot het park en die men eventueel afzonderlijk kan afnemen. Het parkeren vormt voor de modale consument een doel op zich. De Inspecteur stelt zich subsidiair op het standpunt dat belanghebbende zich ten onrechte op het gelijkheidsbeginsel beroept. Kamperen en logies zijn niet vergelijkbaar met het bezoeken van het park. De goedkeuring die daarvoor geldt, dient beperkt te worden uitgelegd, aldus de Inspecteur. 3.3 Belanghebbende stelt zich primair op het standpunt dat de Rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat op de parkeergelden het verlaagde omzetbelastingtarief van toepassing is. Ter onderbouwing voert belanghebbende kort gezegd aan dat het verstrekken van gelegenheid tot parkeren van personenauto s is aan te merken als een bijkomende dienst bij de hoofddienst, het verlenen van toegang tot het park. Voorts doet belanghebbende subsidiair een beroep op het gelijkheidsbeginsel met verwijzing naar de regeling die geldt voor het parkeren in de gevallen van kamperen en logies. 3.4 Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het proces-verbaal van de zitting. 3.5 De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar. 3.6 Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank. 4 Beoordeling van het geschil Omzetbelastingtarief 4.1 Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) (tekst augustus 2012) bedraagt de belasting 19 percent. In afwijking van het eerste lid bedraagt de belasting op grond van artikel 9, tweede lid, van de Wet OB 6 percent voor leveringen van goederen en diensten genoemd in de bij de Wet OB behorende tabel I. 4.2

In de onder 4.1 bedoelde tabel I is onder b., voor zover thans van belang, opgenomen: 10. het geven van gelegenheid tot kamperen binnen het kader van het kamp- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden; 11. het verstrekken van logies binnen het kader van het hotel-, pension- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden; ( ) 14. het verlenen van toegang tot: ( ) g. attractieparken, speel- en siertuinen, en andere dergelijke primair en permanent voor vermaak en dagrecreatie ingerichte voorzieningen ( ) 4.3 In het arrest van 10 maart 2006, nr. 41.811, ECLI:NL:HR:2006:AV4043, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het geven van gelegenheid tot parkeren en het stallen van fietsen bij een attractiepark moet worden aangemerkt als een op zichzelf staande dienst. Deze dienst kan niet worden aangemerkt als bijkomend bij het verlenen van toegang tot het park. 4.4 In het arrest van 10 augustus 2012, nr. 10/03633, ECLI:NL:HR:2012:BT2197, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat wanneer bij het tegelijkertijd verrichten van twee of meer handelingen jegens een klant geen sprake is van een kunstmatige splitsing van één prestatie, niet uitgesloten is dat die handelingen niettemin voor de heffing van omzetbelasting hetzelfde fiscale lot moeten delen. Dat is met name het geval wanneer een of meer aspecten van de desbetreffende handelingen moeten worden geacht de hoofdprestatie te vormen, terwijl een of meer andere aspecten moeten worden beschouwd als bijkomend bij die hoofdprestatie. Een prestatie moet in het bijzonder als bijkomend bij een hoofdprestatie worden beschouwd wanneer zij voor de klant geen doel op zich is, maar een middel om de hoofdprestatie zo aantrekkelijk mogelijk te maken. 4.5 Tussen partijen is niet in geschil dat het verlenen van toegang tot het park en het geven van gelegenheid tot parkeren op de parkeerplaatsen buiten de hekken van het park twee verschillende handelingen zijn. Uitsluitend in geschil is of het geven van gelegenheid tot parkeren een bijkomende dienst is ten opzichte van de hoofdprestatie, het verlenen van toegang tot het park. 4.6 Belanghebbende voert in dat verband aan dat bij de beoordeling of sprake is van een bijkomende dienst alleen de bezoeker dient te worden betrokken die met de auto komt. Maar zelfs al zouden alle bezoekers in de beoordeling worden betrokken, dan nog is het bieden van parkeergelegenheid voor iedereen aantrekkelijk. Het zorgt namelijk voor minder auto s in het park, wat de rust in het park ten goede komt. Personen die het park niet bezoeken, maken geen gebruik van de parkeergelegenheid. De Inspecteur bestrijdt dit standpunt. Gelegenheid tot parkeren is altijd een doel op zich voor de modale consument. Ieder attractiepark heeft tegenwoordig parkeerruimte, dus het geven van gelegenheid tot parkeren maakt de toegang tot het park niet aantrekkelijker. 4.7 Het Hof is van oordeel dat gelegenheid tot parkeren voor de modale bezoeker van het park een doel op zich is. De bezoeker heeft de keuze tussen diverse vervoermiddelen waarmee hij het park kan bereiken. Een bezoeker die met de auto komt, weet dat hij een vervoermiddel van een bepaalde omvang bij zich heeft dat hij niet zomaar ergens kan achterlaten. Met andere woorden, hij zal, al dan niet uit ervaring, weten dat het bezoek ook voor de auto gevolgen heeft. De tijdelijke bestemming van de auto is voor deze bezoeker een behoefte op zich, en het voorzien in deze behoefte door belanghebbende is een zelfstandige prestatie vanuit financieel, economisch en organisatorisch perspectief. Deze bezoeker heeft bij aankomst de keuze tussen de auto parkeren buiten de hekken en de auto meenemen. Aan iedere mogelijkheid zijn consequenties verbonden,

die de bezoeker afweegt. Het bieden van gelegenheid tot parkeren is een zelfstandige prestatie, die niet bijkomend is ten opzichte van het verlenen van toegang tot het park. Steun voor dit oordeel vindt het Hof in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 juni 2009, zaak C- 572/07, RLRE Tellmer Property sro, ECLI:EU:C:2009:365. Het Hof ziet in de door belanghebbende aangehaalde jurisprudentie geen aanleiding om anders te oordelen dan de Hoge Raad in het onder 4.3 genoemde arrest heeft gedaan. 4.8 De conclusie luidt dat het geven van gelegenheid tot parkeren buiten de hekken van het park als zelfstandige hoofdprestatie is onderworpen aan het algemene omzetbelastingtarief. Uit het vorenstaande volgt dat het primaire standpunt van de Inspecteur dient te worden gevolgd. Gelijkheidsbeginsel 4.9 Subsidiair is in geschil of belanghebbende zich terecht beroept op het gelijkheidsbeginsel. Belanghebbende wijst op het begunstigend beleid voor exploitanten van kamp-, hotel-, pension- en vakantiebestedingsbedrijven (Besluit van 27 oktober 2011, nr. BLKB2011/26M, toelichting op post b 10, onderdeel 3.2 en toelichting op post b 11, onderdeel 2). Op het geven van gelegenheid tot het plaatsen van een auto aan kampeerders en personen die voor een korte periode verblijf houden, mogen deze ondernemers het verlaagde tarief toepassen. Belanghebbende erkent dat de situatie feitelijk niet gelijk is, maar betoogt dat er geen relevante verschillen zijn. De kern is dat tijdens het verblijf gelegenheid wordt geboden om de auto te parkeren. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de goedkeuring beperkt moet worden uitgelegd. Vaak is het onmogelijk om zonder auto te kamperen en is de mogelijkheid om de auto (naast de kampeerplaats) te stallen in de prijs inbegrepen. 4.10 Het Hof is van oordeel dat geen sprake is van feitelijk gelijke gevallen. Het parkeren bij belanghebbende gebeurt overdag, tijdens het verblijf in het park, terwijl het parkeren van de auto bij de in de goedkeuring genoemde bedrijven normaal gesproken langer duurt, ook tijdens de nacht (of meerdere nachten). Bovendien acht het Hof aannemelijk dat de goedkeuring mede is ingegeven door het gebruik van de auto als trek- of vervoermiddel van kampeerspullen, koffers en dergelijke. Voor het vervoer naar het park van belanghebbende vervult de auto deze functie niet, zodat er geen noodzaak is om in de nabijheid gelegenheid tot parkeren te bieden. Het Hof wijst het beroep op het gelijkheidsbeginsel af. Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep van de Inspecteur gegrond. 5 Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. 6 Beslissing Het Hof: vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. J.A. Monsma en mr. A.J.H. van Suilen, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier. De beslissing is op 13 september 2016 in het openbaar uitgesproken. De griffier, De voorzitter, (S. Darwinkel) (A. van Dongen) Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 13 september 2016 Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij

de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.