Beoordeling. h2>klacht



Vergelijkbare documenten
Verzoekster klaagt erover dat de Informatie Beheer Groep (IB-Groep):

Beoordeling. h2>klacht

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

Rapport. Datum: 29 maart 2005 Rapportnummer: 2005/093

Beoordeling. h2>klacht

3. Op 26 juni 2007 diende verzoekster een klacht in omdat zij tot op dat moment het verschuldigde bedrag nog niet had ontvangen.

Rapport. Datum: 30 september 2005 Rapportnummer: 2005/312

Rapport. Datum: 27 maart 2007 Rapportnummer: 2007/055

Verzoeker klaagt erover dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) in strijd met:

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 21 juli 2005 Rapportnummer: 2005/209

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 29 maart 2005 Rapportnummer: 2005/091

Rapport. Datum: 30 januari 2007 Rapportnummer: 2007/017

Beoordeling. h2>klacht

Naar aanleiding van de beslissing van de gemeente van 16 maart 2007 wendde verzoekster zich opnieuw tot de Nationale ombudsman.

Rapport. Datum: 28 juni 2007 Rapportnummer: 2007/136

Rapport. Datum: 1 februari 2007 Rapportnummer: 2007/021

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 3 december 2010 Rapportnummer: 2010/344

Bij beslissing van 14 april 2013 heeft het college van bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het Centraal Administratie Kantoor uit Den Haag. Datum: 04 augustus Rapportnummer: 2011/229

Rapport. Rapport over een klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Midden en West Brabant (de burgemeester van Tilburg).

Volgens onze gegevens kunt u geld terugkrijgen. Het kan al gauw gaan om een paar honderd euro. Ook als u weinig kosten hebt gemaakt.

Rapport. Datum: 5 september 2006 Rapportnummer: 2006/306

Rapport. Datum: 27 december 2005 Rapportnummer: 2005/401

Rapport. Datum: 15 september 2005 Rapportnummer: 2005/266

Rapport. Rapport over een klacht over de gemeenschappelijke regeling Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland te Leiden. Datum: Rapportnummer: 2014/025

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Centrale Administratie te Apeldoorn. Datum: 28 december Rapportnummer: 2011/366

Beoordeling. h2>klacht. Verzoekster klaagt erover dat:

Beoordeling. Bevindingen. h2>klacht

Rapport. Datum: 5 januari 2000 Rapportnummer: 2000/003

Rapport. Datum: 25 januari 2007 Rapportnummer: 2007/012

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/047

Zij klaagt er voorts over dat de SVB de schade en kosten die het gevolg waren van de werkwijze van de SVB niet aan haar wil vergoeden.

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 12 juni 2006 Rapportnummer: 2006/210

Rapport. Rapport betreffende een klacht over een gedraging van het College voor zorgverzekeringen. Datum: 10 mei Rapportnummer: 2012/078

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032

Rapport. Datum: 8 juni 2006 Rapportnummer: 2006/197

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 21 januari 2005 Rapportnummer: 2005/020

U I T S P R A A K

Rapport. Datum: 15 april 2005 Rapportnummer: 2005/121

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Dienst voor het kadaster en de openbare registers uit Apeldoorn. Datum: 23 mei 2011

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de directeur Belastingdienst/Zuidwest uit Roosendaal. Datum: 1 juni Rapportnummer: 2011/163

Rapport. Datum: 9 november 2006 Rapportnummer: 2006/361

U I T S P R A A K

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 31 december 2002 Rapportnummer: 2002/399

Rapport. Openbaar Klacht over UWVWerkbedrijf uit Amsterdam. Datum: 29 juli Rapportnummer: 2011/217

Rapport. Datum: 28 juni 2006 Rapportnummer: 2006/232

Rapport. Datum: 30 juni 2003 Rapportnummer: 2003/200

Rapport. Datum: 27 februari 2007 Rapportnummer: 2007/041

Rapport. Datum: 23 december 2005 Rapportnummer: 2005/397

I. Ten aanzien van het afwijzen van verzoekster voor een vaste functie

hem niet heeft gehoord, ondanks zijn uitdrukkelijke verzoek daartoe;

Zaaknummer : 2013/129

Rapport. Datum: 19 oktober 2007 Rapportnummer: 2007/229

Rapport. Datum: 10 oktober 2006 Rapportnummer: 2006/347

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Datum: 24 februari 2005 Rapportnummer: 2005/049

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/173

het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam (hierna: het college van bestuur), verweerder.

Rapport. Datum: 22 augustus 2007 Rapportnummer: 2007/175

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/303

Rapport. Datum: 26 april 2007 Rapportnummer: 2007/077

Rapport. Datum: 20 november 2006 Rapportnummer: 2006/371

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport betreffende een klacht over een gedraging van de Huurcommissie uit Den Haag. Datum: 9 mei Rapportnummer: 2012/077

Rapport. Rapport betreffende een klacht over het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Datum: 12 mei Rapportnummer: 2011/143

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/242

Rapport. Datum: 13 juli 2006 Rapportnummer: 2006/245

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Huurcommissie te Den Haag. Datum: 5 januari Rapportnummer: 2012/001

Rapport. Datum: 10 maart 2006 Rapportnummer: 2006/083

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Datum: 23 juni 2004 Rapportnummer: 2004/248

Rapport. Datum: 26 augustus 2005 Rapportnummer: 2005/249

Beoordeling. h2>klacht

Rapport. Rapport inzake een klacht over een gedraging van de Dienst Wegverkeer (RDW) uit Zoetermeer. Datum: Rapportnummer: 2011/097

Zie onder bevindingen of volledige tekst voor de volledige tekst van het rapport.

Rapport. Datum: 6 november 2007 Rapportnummer: 2007/240

Rapport. Datum: 1 december 2010 Rapportnummer: 2010/338

Rapport. Rapport over een klacht over IND uit Utrecht. Datum: 10 maart Rapportnummer: 2011/090

Rapport. Datum: 1 mei 2007 Rapportnummer: 2007/083

RAPPORT 2006/263, NATIONALE OMBUDSMAN, 4 AUGUSTUS 2006

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen uit Utrecht. Datum: 22 november Rapportnummer: 2011/346

Beoordeling Bevindingen

Rapport. Rapport betreffende een klacht over een gedraging van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) uit Rijswijk

Rapport. Rapport inzake een klacht over een gedraging van de Huurcommissie uit Den Haag. Datum: 29 maart Rapportnummer: 2011/103

Rapport. Datum: 4 maart 2004 Rapportnummer: 2004/073

Rapport. Rapport over een klacht over het College bescherming persoonsgegevens. Datum: 29 december Rapportnummer: 2011/368

Rapport. Datum: 15 december 2008 Rapportnummer: 2008/299

Rapport. Datum: 13 januari 2006 Rapportnummer: 2006/005

Op en b aar r ap p o r t

Rapport. Rapport over een klacht over VGZ Zorgkantoor te Eindhoven. Datum: 12 april Rapportnummer: 2013/033

Rapport. Datum: 25 maart 1998 Rapportnummer: 1998/083

de eigen bijdrage 2006 alsmede de naheffing over 2006 onvoldoende duidelijk

Rapport. Rapport over een klacht over de Sociale Verzekeringsbank te Zaanstad. Datum: 5 februari 2015 Rapportnummer: 2015/021

Transcriptie:

Rapport

2 h2>klacht Verzoekster klaagt erover dat de decaan van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Maastricht het advies van de Klachtencommissie om verzoekster nadrukkelijk bij hoge uitzondering de mogelijkheid te geven om de komende twee jaar de master tegen deeltijdtarief te volgen, niet heeft opgevolgd. Beoordeling I. Bevindingen 1. Verzoekster, studente Nederlands recht aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid (FdR) van de Universiteit Maastricht (UM), diende op 3 oktober 2006 een klacht in bij de decaan van de FdR. Zij klaagde erover dat zij met name door de decaan van de FdR verkeerd was ingelicht over het al dan niet bestaan van een deeltijdmaster Nederlands recht. Op 30 oktober 2006 adviseerde de Klachtencommissie van de FdR de decaan om op grond van de onjuiste c.q. onvolledige informatie die in het e-mailbericht van 25 augustus 2006 aan verzoekster was verstrekt, haar nadrukkelijk bij hoge uitzondering de mogelijkheid te geven om de komende twee jaar de master tegen deeltijdtarief te volgen. Bij dit e-mailbericht van 25 augustus 2006 deelde de decaan verzoekster onder ander het volgende mee: Bent u ingeschreven als deeltijdstudent dan kunt u een aantal voorgeselecteerde blokken in de master NR volgen in de (vroege) avond. U betaalt dan ook als deeltijder een specifiek collegegeld. De Klachtencommissie gaf aan dat daarbij niet werd vermeld dat het hier om een uitzonderings- c.q. overgangsregeling ging, die alleen in zeer uitzonderlijke gevallen gold. Omdat dit naar de opvatting van de Klachtencommissie in het e-mailbericht van 25 augustus 2006 onvoldoende duidelijk naar voren kwam, werd bij verzoekster de suggestie gewekt dat een deeltijdmaster (tegen deeltijdtarief) ook voor haar tot de mogelijkheden zou behoren. 2. De decaan van de FdR deelde verzoekster bij brief van 8 november 2006 mee dat hij de constatering van de Klachtencommissie niet bestreed dat de wisseling van informatie onvoldoende volledig en onvoldoende specifiek was. Voorts liet hij weten dat hij niet de bevoegdheid heeft om te besluiten dat verzoekster de master tegen deeltijdtarief mag volgen, omdat het collegegeld nu eenmaal wettelijk is voorgeschreven. 3. Verzoeksters klaagde op 13 maart 2007 bij de Nationale ombudsman erover dat de decaan het advies van de Klachtencommissie niet heeft opgevolgd om verzoekster nadrukkelijk bij hoge uitzondering de mogelijkheid te geven om de komende twee jaar de master tegen deeltijdtarief te volgen. 4. De Nationale ombudsman liet verzoekster op 26 juni 2007 weten dat hij een onderzoek instelde naar haar klacht. Ook legde de Nationale ombudsman op die datum verzoeksters klacht alsmede vragen voor aan de decaan van de FdR.

3 5. De decaan liet op 6 juli 2007 het volgende weten. In september 2002 begon verzoekster met haar bacheloropleiding Nederlands recht in deeltijd. Reeds bij de groep deeltijdstudenten die in september 2001 met de studie begon was aangegeven dat de bachelor-/masterstructuur zou worden ingevoerd en dat er géén masteropleidingen in deeltijd zouden worden aangeboden. In alle voorlichtingsbijeenkomsten over de deeltijdopleiding en in het schriftelijke materiaal over de bacheloropleidingen was dit uitdrukkelijk aangegeven. Ook in de speciale deeltijdfolder, die vanaf de introductie van de bacheloropleiding was gebruikt, stond uitdrukkelijk aangegeven dat de masteropleidingen niet in deeltijd gevolgd kon worden. De decaan voegde een exemplaar van die folder bij (zie Achtergrond, onder 2). In de zomer van 2006 vulde verzoekster een doorstroomformulier in voor inschrijving voor een master. Zij kruiste daarop aan dat zij de master Nederlands recht wilde volgen. Zij voegde daarop eigenhandig het woord deeltijd toe. Zij werd geregistreerd en ingeschreven als studente master Nederlands recht. In augustus 2006 kreeg zij als antwoord op een brief te horen dat er geen masters in deeltijd werden aangeboden. Verzoekster benaderde de decaan via e-mail. Deze antwoordde dat er géén deeltijdmaster werd aangeboden maar dat er voor deeltijdstudenten een speciale regeling bestond. Hij doelde daarmee op het feit dat deeltijdstudenten die in 2000 of eerder met hun opleiding waren gestart, de gelegenheid kregen onder deeltijdcondities hun studie af te ronden. Op het moment dat deze studenten met de studie begonnen, was er immers nog geen sprake van een opsplitsing in bachelor- en masteropleidingen. Een deel van deze groep kon gebruik maken van de overgangsregeling van doctoraalprogramma naar bachelor/master en kon op die manier met een masterdegree afstuderen. Per september 2007 zouden er geen deeltijdstudenten meer in deze specifieke situatie verkeren. Verzoekster wilde een beroep doen op deze regeling. Zij begon echter pas in september 2002 met haar studie en kwam dus niet voor de overgangsregeling in aanmerking. Verzoekster diende een klacht in over het feit dat zij geen master kon volgen tegen deeltijdtarief. De Klachtencommissie nodigde verzoekster vervolgens uit voor een schikkingsgesprek. Zij ging daar niet op in, ook niet na een herhaalde uitnodiging. De Klachtencommissie adviseerde de decaan. De decaan nam het advies niet over, omdat hij niet over de bevoegdheid beschikte het wettelijk voorgeschreven collegegeld aan te passen. Verzoekster had een gesprek met de decaan waarin haar mondeling het besluit werd toegelicht. Tijdens dit gesprek werd verder besproken hoe een en ander was gelopen en welke misverstanden er waren (geweest). Daarna liet de decaan zich nogmaals informeren of het mogelijk was af te wijken van het wettelijk collegegeld. Dit was echter niet mogelijk. De decaan zag daardoor geen mogelijkheid voor een schikking of een oplossing zoals verzocht door verzoekster, die zich immers zelf had ingeschreven voor een (voltijds)

4 master Nederlands recht. Op de vraag om, bijvoorbeeld door middel van de betrokken wettelijke bepalingen, nader toe te lichten waarom de decaan niet de bevoegdheid had om verzoekster nadrukkelijk bij hoge uitzondering de mogelijkheid te geven om de komende twee jaar de master tegen deeltijdtarief te volgen, zoals de Klachtencommissie de decaan adviseerde, reageerde de decaan als volgt. De bevoegdheid ontbrak om het besluit te nemen verzoekster tegen deeltijdtarief de master te laten volgen, omdat het collegegeld wettelijk was voorgeschreven. De decaan haalde daarbij de volledige tekst aan van artikel 7.43 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW: zie Achtergrond). De vraag of het binnen (de FdR van) de UM mogelijk was een masteropleiding (in deeltijd) tegen deeltijdtarief te volgen, beantwoordde de decaan als volgt. De masteropleidingen van de FdR van de UM worden en werden alleen in voltijd aangeboden. Er was ook nooit sprake van masteropleidingen die in deeltijd werden aangeboden. De decaan liet weten dat dit tijdens voorlichtingsbijeenkomsten en in voorlichtingsmateriaal ook was vermeld (zie Achtergrond, onder 2). Wat wel kon, en daarin was volgens de decaan een mogelijk misverstand gelegen, was dat een voltijdsmaster ook in twee jaren kon worden gedaan met onderwijs "in de randen van de dag" zodat men als het ware in deeltijd studeerde, maar wel tegen voltijd collegegeld. Desgevraagd deelde de decaan mee dat verzoekster conform de facultaire klachtenregeling was uitgenodigd voor een schikkingsgesprek op maandag 30 oktober 2006. Verzoekster was echter niet op de uitnodiging ingegaan. Ook op een tweede uitnodiging om haar klacht toe te lichten, was verzoekster niet ingegaan. Wel had de decaan nadien nogmaals apart met verzoekster gesproken. Op de vraag of het via bemiddeling dan wel schikking mogelijk was om verzoekster alsnog de masteropleiding (in deeltijd) tegen deeltijdtarief te laten volgen, reageerde de decaan als volgt. De masterprogramma's waren nooit in deeltijd aangeboden en het minimumcollegegeld voor voltijd opleidingen was wettelijk vastgesteld. Als het resultaat van de schikkingsprocedure echter zou zijn geweest dat verzoekster tot de groep studenten gerekend zou moeten worden die in 2000 of eerder met de deeltijdopleiding waren gestart en dus gebruik konden maken van een overgangsregeling, had ook zij de gelegenheid gekregen onder deeltijdcondities de studie af te maken. Verzoekster was echter in september 2002 met haar studie gestart. Voorts deelde de decaan desgevraagd mee dat verzoekster niet was gewezen op de mogelijkheid om de klacht ook aan een externe instantie voor te leggen. De decaan gaf aan dat dit een kennelijke omissie was. 6. De Nationale ombudsman stelde op 12 september 2007 nadere vragen aan de decaan. Op 27 september 2007 liet de decaan het volgende weten.

5 Op de vraag of de artikelen 7.7 jo. 7.44 van de WHW (zie Achtergrond) wel de mogelijkheid bood om verzoekster, zoals de klachtencommissie de decaan ook op 30 oktober 2006 adviseerde, nadrukkelijk bij hoge uitzondering de mogelijkheid te geven om de master in deeltijd en tegen deeltijdtarief te laten volgen, reageerde de decaan als volgt. De WHW staat inderdaad toe dat een universiteit een opleiding in deeltijd aanbiedt. Daartoe diende een opleiding separaat te zijn ingeschreven in het register van universitaire opleidingen (CROHO). Alleen dan was een opleiding een deeltijdopleiding waarvoor deeltijd collegegeld mocht worden gevraagd. De masteropleiding die verzoekster volgde, was niet als een zodanige deeltijdopleiding gevestigd en in het CROHO ingeschreven. Dat wil zeggen dat dan het gewone voltijdse collegegeldtarief geldt. Het was een instelling volgens de decaan niet toegestaan om een student een lager collegegeld te laten betalen dan hetgeen wettelijk was voorgeschreven. Voorts deelde de decaan desgevraagd mee dat geen instantie binnen de UM bevoegd was een student bij hoge uitzondering een master in deeltijd en tegen deeltijdtarief te laten volgen, zoals de Klachtencommissie de decaan op 30 oktober 2006 adviseerde. 7. Naar aanleiding van de reactie van de decaan stelde de Nationale ombudsman op 16 oktober 2007 vragen aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Het Ministerie van OCW antwoordde op 17 oktober 2007 dat de CROHO-registratie in principe leidend is. Ook wees het ministerie erop dat de universiteit wel zou kunnen zorgen voor een deeltijdse registratie van de opleiding, maar dat de betrokken student dan geen studiefinanciering zou krijgen. 8. Op 18 oktober 2007 stelde de Nationale ombudsman nadere vragen aan het Ministerie van OCW. Op de vraag wat het gevolg zou zijn voor de universiteit als de decaan, ondanks het feit dat de masteropleiding niet was geregistreerd in het CROHO, de student het deeltijdtarief zou laten betalen, deelde het ministerie op 5 november 2007 het volgende mee. Een opleiding die niet in het CROHO staat geregistreerd is een contractactiviteit. Daarbij gaf het ministerie aan dat er in de wet of in overige regelgeving echter niet was neergelegd dat het niet was toegestaan om een student het deeltijdtarief te laten betalen, terwijl de masteropleiding niet was geregistreerd in het CROHO. Op de vraag of de universiteit de student (achteraf) een vergoeding zou kunnen geven door het verschil tussen het deeltijd- en het voltijdtarief terug te betalen, antwoordde het ministerie dat dit geen probleem zou zijn zolang dit op de een of andere manier gekoppeld is aan collegegeld. 9. In reactie op het verslag van bevindingen, dat op 8 februari 2008 naar de decaan en verzoekster werd gestuurd, liet de decaan op 15 februari 2008 weten zich te kunnen vinden in de weergave van de feiten, met uitzondering van hetgeen staat vermeld onder

6 punt 8. Daarover deelde hij mee dat dat onderdeel hem als minder begrijpelijk voorkomt. Een student kan aan een niet geregistreerde opleiding deelnemen als contractactiviteit, als de niet in het CROHO geregistreerde opleiding inderdaad bestaat. In de voorliggende casus gaat het echter om een deeltijdopleiding die niet bestaat. Verder diende volgens de decaan bedacht te worden bij een contractactiviteit dat die niet kan leiden tot een erkend diploma, omdat een diploma slechts wordt verleend aan een ingeschreven student (van een erkende en dus ingeschreven opleiding). Naar de opvatting van de decaan loste dit voor verzoekster dus niets op, ook al omdat het lopen van cursussen als contractactiviteit uiteindelijk kostbaarder is dan het als gewoon student ingeschreven staan. Dat er in de wet- en regelgeving niet is neergelegd dat het niet is toegestaan om een student het deeltijdtarief te laten betalen, terwijl de masteropleiding niet was geregistreerd in het CROHO, is volgens de decaan volstrekt irrelevant. Naar zijn mening gaat het geschil daar niet over. De decaan gaf aan dat, als een student een niet geregistreerde opleiding volgt, een universiteit uiteraard ieder collegegeld mag vragen. Echter, de registratie in het CROHO maakt volgens de decaan dat men voor de aldaar ingeschreven opleiding een wettelijk voorgeschreven collegegeld betaalt. Verzoekster is er niet bij gebaat om een niet in het CROHO geregistreerde opleiding te volgen, omdat een niet geregistreerde opleiding niet leidt tot een wettelijk erkend diploma. Ook was het voor de decaan niet begrijpelijk dat volgens het Ministerie van OCW terugbetaling zou kunnen, zolang dit op een of andere manier gekoppeld is aan collegegeld. De decaan liet weten dat de regels van het Ministerie van OCW al jaren voorschrijven dat collegegelden en eerste geldstroomfinanciering niet mogen worden gebruikt om collegegeldvrijstellingen of -kortingen te geven. Dat kan volgens de decaan alleen indien en voor zover de daarvoor ingezette gelden verworven zijn door de universiteit uit andere private middelen. Tenslotte merkte de decaan op dat verzoekster zelf de grote verwarring heeft gecreëerd door het formulier verkeerd in te vullen en daarna niet te accepteren dat de master niet in deeltijd werd aangeboden. De grote verwarring is volgens de decaan dan ook aan haar toe te rekenen en voor haar verantwoording te laten. Verzoeksters actie heeft naar de opvatting van de decaan een ieder daarna steeds op het verkeerde been gezet. De decaan wees erop dat hij in zijn e-mailcorrespondentie met verzoekster uitdrukkelijk in het midden liet of verzoekster een deeltijdstudent was. Verzoekster claimde dat dat zo was, maar de decaan wist het niet en maakte dus dat voorbehoud. Verzoekster bleek geen deeltijdstudent te zijn en kan volgens de decaan dus niet anders behandeld worden dan een voltijdstudent. II. Beoordeling

7 10. Het redelijkheidsvereiste houdt in dat bestuursorganen de in het geding zijnde belangen tegen elkaar afwegen en dat de uitkomst hiervan niet onredelijk is. Een bestuursorgaan moet bij zijn handelen de relevante feiten en omstandigheden achterhalen. Vervolgens dient een bestuursorgaan op grond van die feiten en omstandigheden tot een belangenafweging te komen. Uitgangspunt is dat een bestuursorgaan door zijn handelen veroorzaakte schade behoort te vergoeden. Een bestuursorgaan mag weigeren financiële aansprakelijkheid voor ontstane schade te aanvaarden indien het de vraag of onrechtmatig is gehandeld aan het oordeel van de burgerlijke rechter wenst te onderwerpen. Dit is slechts anders indien de gronden en de overwegingen, waarop een dergelijke betwisting berust, zo evident onjuist zijn dat het bestuursorgaan in redelijkheid niet tot zijn beslissing had kunnen komen. 11. De decaan van de FdR bestrijdt niet de constatering van de Klachtencommissie dat de wisseling van informatie onvoldoende volledig en onvoldoende specifiek was. Hij stelt zich evenwel op het standpunt dat hij niet de bevoegdheid heeft het wettelijk voorgeschreven collegegeld aan te passen. Omdat de masteropleiding die verzoekster volgt niet als een deeltijdopleiding in het CROHO staat ingeschreven, is het naar de opvatting van de decaan niet mogelijk een deeltijdtarief te hanteren. Daarom volgt de decaan het advies van de Klachtencommissie niet op om verzoekster nadrukkelijk bij hoge uitzondering de mogelijkheid te geven om de komende twee jaar de master tegen deeltijdtarief te volgen. 12. Verzoekster klaagt er bij de Nationale ombudsman over dat de decaan weigert het advies van de Klachtencommissie op te volgen. 13. De Nationale ombudsman stelt vast dat de decaan verzoekster bij e-mailbericht van 25 augustus 2006 heeft meegedeeld dat indien zij is ingeschreven als deeltijdstudent, zij een aantal voorgeselecteerde blokken van de masteropleiding Nederlands recht in de (vroege) avond kan volgen en dat zij dan ook als deeltijdstudent een specifiek collegegeld betaalt. Door deze informatieverstrekking is bij verzoekster de rechtens te honoreren verwachting gewekt dat zij de masteropleiding Nederlands recht in deeltijd en tegen deeltijdtarief kon gaan volgen. Daarom heeft de Klachtencommissie van de FdR de decaan op 30 oktober 2006 geadviseerd om verzoekster nadrukkelijk bij hoge uitzondering de mogelijkheid te geven om de komende twee jaar de master tegen deeltijdtarief te volgen. 14. De vraag die thans ter beantwoording voorligt is of de decaan na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat hij niet de bevoegdheid heeft bovengenoemd advies van de Klachtencommissie op te volgen, omdat het collegegeld wettelijk is voorgeschreven.

8 15. De Nationale ombudsman beantwoordt deze vraag ontkennend. Daartoe acht hij van belang dat, zoals het Ministerie van OCW ook heeft bevestigd, de huidige regelgeving het niet verbiedt om, hoewel de betrokken (master)opleiding niet staat geregistreerd in het CROHO, een student het deeltijdtarief te laten betalen. De Nationale ombudsman neemt voorts in aanmerking dat een universiteit ook de mogelijkheid heeft om een student (achteraf) een vergoeding te geven door het verschil tussen het deeltijd- en het voltijdtarief terug te betalen. Niet is gebleken dat deze vergoedingsmogelijkheid strijdig zou zijn met regelgeving of anderszins niet rechtmatig zou zijn. Dat de decaan dus niet de bevoegdheid zou hebben om verzoekster in dit uitzonderlijke geval de mogelijkheid te geven om de master Nederlands recht tegen deeltijdtarief te laten volgen, treft naar het oordeel van de Nationale ombudsman geen doel. Voor zover verzoekster in dat geval het risico loopt om geen erkende diploma te kunnen behalen, wijst de Nationale ombudsman op de mogelijkheid om het verschil tussen het deeltijd- en het voltijdtarief in de vorm van een schadevergoeding aan verzoekster terug te betalen. De omstandigheid dat de betrokken deeltijdmaster niet bestaat, doet verder niet af aan het voorgaande. De onderzochte gedraging is dan ook niet behoorlijk. 16. Gelet op het voorgaande geeft de Nationale ombudsman de decaan van de FdR in overweging om aan verzoekster het verschil tussen het deeltijd- en het voltijdtarief terug te betalen. Conclusie De klacht over de onderzochte gedraging van de decaan van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Maastricht is gegrond wegen schending van het redelijkheidsvereiste. Aanbeveling De Nationale ombudsman geeft de decaan van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Maastricht in overweging om verzoekster het verschil tussen het deeltijd- en het voltijdtarief terug te betalen. Bij brief van 12 augustus 2008 liet de decaan van de Universiteit Maastricht de Nationale ombudsman weten de aanbeveling uit te voeren en tot uitbetaling van het verschil tussen deeltijd- en voltijdtarief van het collegegeld 2006-2007 aan verzoekster over te gaan. Onderzoek Op 13 maart 2007 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw T. te Maastricht, met een klacht over een gedraging van de decaan van de Faculteit der

9 Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Maastricht. Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de decaan op 26 juni 2007 verzocht op de klacht te reageren. Op 12 september 2007 werden er nadere vragen gesteld aan de decaan. Zowel op 16 oktober 2007 als op 18 oktober 2007 werden er vragen gesteld aan het Ministerie van OCW. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekster berichtte dat het verslag haar geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De reactie van de decaan gaf aanleiding het verslag aan te vullen. Informatieoverzicht De bevindingen van het onderzoek zijn gebaseerd op de volgende informatie. Het verzoekschrift van 13 maart 2007. De door verzoekster overgelegde informatie (van 19 maart 2007 tot en met 17 juni 2007). De reactie van de decaan van 5 juli 2007. De reactie van de decaan van 25 september 2007. De reactie van het Ministerie van OCW van 17 oktober 2007. De reactie van het Ministerie van OCW van 5 november 2007. De reactie van de decaan van 15 februari 2008. Bevindingen Zie onder Beoordeling. Achtergrond 1. Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

10 Artikel 7.7, eerste lid "Opleidingen aan universiteiten en hogescholen kunnen voltijds, deeltijds of duaal zijn ingericht en worden alsdan aangeduid als voltijdse, deeltijdse onderscheidenlijk duale opleidingen." Artikel 7.43 "1. Bij de inschrijving als student voor een voltijdse opleiding aan een universiteit of hogeschool is een collegegeld verschuldigd van 1.538 door degene die voor de aanvang van het studiejaar de leeftijd van 30 jaren nog niet heeft bereikt, en die a. de nationaliteit bezit van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, of b. een niet onder a bedoelde vreemdeling is die studiefinanciering geniet krachtens de Wet studiefinanciering 2000. 2. Bij de inschrijving als student voor een voltijdse opleiding aan een universiteit of hogeschool is een door het instellingsbestuur vast te stellen collegegeld verschuldigd door degene die niet onder het bereik valt van het eerste lid. Het collegegeld bedraagt ten minste 1.329,58. 3. Het instellingsbestuur draagt tijdig voor de aanvang van het studiejaar zorg voor openbaarmaking van de op grond van het tweede lid vastgestelde bedragen en stelt regels van procedurele aard vast met betrekking tot de toepassing van dat lid. 4. Bij ministeriële regeling wordt het in het eerste en tweede lid genoemde bedrag jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de consumentenprijsindex. De ministeriële regeling wordt vastgesteld voor 1 november voorafgaand aan het studiejaar waarvoor het geïndexeerde collegegeld zal gelden. De indexering wordt bepaald door de procentuele wijziging die de consumentenprijsindex over de maand april, voorafgaand aan de vaststelling van de ministeriële regeling, heeft ondergaan ten opzichte van de maand april in het daaraan voorafgaande jaar. De aldus verkregen wijziging van het collegegeldbedrag wordt afgerond op het naastbij gelegen gehele getal. Het overeenkomstig dit lid gewijzigde bedrag treedt in de plaats van het in het eerste en tweede lid genoemde bedrag. Hetgeen onder consumentenprijsindex wordt verstaan, wordt geregeld bij ministeriële regeling." Artikel 7.44, eerste lid "Voor de inschrijving als student voor een deeltijdse of duale opleiding aan een universiteit of hogeschool stelt het instellingsbestuur het collegegeld vast. Het collegegeld bedraagt ten minste 567,23."

11 2. Folder "Deeltijdstudie Rechten" van de Universiteit Maastricht, onder Bachelor- en Masterstructuur, voor zover van belang " De Universiteit Maastricht is op 1 september 2002 gestart met de bachelorfase en in 2007 kunnen de deeltijdstudenten diverse masters volgen. Deze masters worden niet als "deeltijd-master" aangeboden. De opzet van het onderwijsprogramma in de diverse masters biedt evenwel de mogelijkheid in twee jaren alle mastervakken te doorlopen. Het mastertraject dat door dagstudenten in één jaar wordt afgelegd kan dus door "deeltijdstudenten" in twee jaren worden afgerond. " 3. Folder "Rechtsgeleerdheid 2002/2003" van de Universiteit Maastricht, onder Belangrijke wijzigingen, voor zover van belang " De deeltijdopleiding blijft in tact, wel wordt van de deeltijdstudenten verwacht dat zij tijdens de einddoctoraalfase de reguliere dagopleiding volgen, de faculteit zal dan de onderwijsgroepbijeenkomsten plannen in de 'randen van de avond'. "