De nadagen van de ethische politiek 1

Vergelijkbare documenten
Eindexamen geschiedenis havo 2007-I

Historische context: Nederlands-Indië in de 19e eeuw

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt.

Eindexamen geschiedenis en staatsinrichting vmbo gl/tl II

Examen HAVO. Geschiedenis (nieuwe stijl) en geschiedenis en staatsinrichting (oude stijl)

De koloniale relatie Indonesië Nederland kerndeel antwoorden

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt.

Eindexamen geschiedenis vwo 2007-II

Samenvatting Geschiedenis Onafhankelijkheid Indonesie

Eindexamen geschiedenis havo 2008-I

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt.

Eindexamen geschiedenis vwo 2008-II

geschiedenis en staatsinrichting CSE KB

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt.

Indonesian Times blz. 4 toch niet vrij? en spotprent

Eindexamen geschiedenis en staatsinrichting vmbo gl/tl I

Eindexamen geschiedenis vwo 2007-I

Webquest Indonesië. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Eindexamen geschiedenis en staatsinrichting vmbo gl/tl I

Bijlage VMBO-KB. geschiedenis en staatsinrichting CSE KB. tijdvak 1. Bronnenboekje b

Geschiedenis (nieuwe stijl) en geschiedenis en staatsinrichting (oude stijl)

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt.

geschiedenis en staatsinrichting CSE GL en TL

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt.

Eindexamen geschiedenis havo 2008-II

Examenopgaven VMBO-GL en TL 2003

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt.

Hoofdstuk 1: Hoe ontwikkelde de VOC kooplieden tot bestuurders en wat zijn de gevolgen?

Hoorcollege 2. Noord-Zuid Historische aspecten (2) Dekolonisatieprocessen

Samenvatting Geschiedenis PTA Module 1 Hoofdstuk 1, 2, 3

GESCHIEDENIS SO3 TV

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Geschiedenis (nieuwe stijl) en geschiedenis en staatsinrichting (oude stijl)

Examenopgaven VMBO-GL en TL 2003

geschiedenis en staatsinrichting CSE GL en TL

Boekverslag Nederlands Max Havelaar door Multatuli

Examenopgaven VMBO-KB 2003

Stukje van het middenpaneel van de koets.

Veel Europese landen (vooral Engeland, Frankrijk, Portugal en Nederland) veroverden veel (overzeese) gebieden, kolonies. Waarom?

Handboek Politiek deel 2

Cargadoors = iemand die in opdracht schepen bevracht en ladingen in ontvangst neemt.

verrijking a Familiegeschiedenis Bekijk het fragment en beantwoord de vraag. Wat vind je van zijn verhaal?

Examenopgaven VMBO-BB 2003

Bronnenboekje examen VMBO-KB 2003

6,2. Werkstuk door een scholier 3032 woorden 9 juni keer beoordeeld. Geschiedenis. Inleiding

UITWERKING TOELICHTING OP DE ANTWOORDEN VAN HET EXAMEN 2001-I GESCHIEDENIS

Geschiedenis van Suriname : Suriname van Engelse naar Nederlandse landbouwkolonie

Geschiedenis en staatsinrichting (oude stijl) en geschiedenis (nieuwe stijl)

Boekverslag Nederlands Max Havelaar door Multatuli

Eindexamen geschiedenis en staatsinrichting vmbo gl/tl II

Eindexamen vmbo gl/tl geschiedenis en staatsinrichting II

Samenvatting geschiedenistoets hoofdstuk 6: Een tijd van revoluties

Eureka 2M volledig herziene 5 e druk,

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 6: Imperialisme

Examen VBO-MAVO-C. Geschiedenis en staatsinrichting

Geschiedenis en staatsinrichting (oude stijl) en geschiedenis (nieuwe stijl)

Eindexamen geschiedenis vwo 2008-I

e Kamer Derde Kamer Handboek Politiek 2 der Staten-Generaal

DE GRONDWET - ARTIKEL 65 - TROONREDE

Schoolonderzoek II Geschiedenis Staat en Natie Tijdvak I

7.1 Slavenhandel en abolitionisme.

MULTATULI. Saïdjah en Adinda

geschiedenis en staatsinrichting CSE KB

Eindexamen geschiedenis en staatsinrichting vmbo gl/tl II

OPEN BRIEF AAN DE NATIONALE ASSEMBLEE INZAKE: Het constitutioneel kiesrecht in Suriname naar gender en naar algemeenheid

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN

Koloniën worden onafhankelijk 10.2

SCHOOLONDERZOEK GESCHIEDENIS

A) Handelsposten. Verovering Makassar door Cornelis Speelman. 4.VELH inv. nr

Een democratie is een staatsvorm waarbij de bevolking direct of indirect invloed uitoefent op de politieke besluitvorming.

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt.

BB Leerweg. GS/Kerndeel 4: De koloniale relatie Indonesië Nederland. De kandidaat kan

B 2 Molukkers 3. 1 Inleidinq

Examenopgaven VMBO-KB 2004

Eindexamen geschiedenis vwo II

5,9. Samenvatting door een scholier 1292 woorden 15 februari keer beoordeeld. Maatschappijleer

VERTALING EUROPEES VERDRAG TOT BESCHERMING VAN HET ARCHEOLOGISCH PATRIMONIUM. De lidstaten van de Raad van Europa, de ondertekenaars van dit Verdrag.

2,1: Nederlands-Indië, 19 e eeuw

Samenvatting Maatschappijleer Politieke besluitvorming, paragraaf 1 t/m 6

Zuidoost-Azië voor 1945

Een klein beginsel 40

5.1: Wat is kolonisatie/imperialisme en welke veranderingen brengt het mee?

A L G E M E E N M A A R T

Toetsvragen Geschiedenis toelating Pabo. Tijdvak 7 Toetsvragen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Handboek Politiek 2. Derde Kamer der Staten-Generaal

華 會. De intellectuele elite is de drager van de toekomst. Kees van Galen


Geschiedenis van China

Tje Mail. Zeer waarschijnlijk de eerste Javaan in Suriname die een Koninklijke onderscheiding kreeg

VOORWAARDELIJKE VEROORDEELING

Werkstuk Geschiedenis Vlaams Waals conflict

DE DEMOCRATIE-INDEX GROEP 1: Hebben alle partijen min of meer gelijke kansen in de campagneperiode?

Inhoud. Mijn leven. de democratie en ik

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 2


Eindexamen geschiedenis en staatsinrichting vmbo gl/tl II

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 5 De Romeinen

Samenvatting Maatschappijleer Politiek

Bijlage VWO. geschiedenis. tijdvak 2. Bronnenboekje b

Transcriptie:

C. Fasseur De nadagen van de ethische politiek 1 Mij is gevraagd te spreken over het einde van de ethische koloniale politiek. Zo gemakkelijk als het tijdstip valt aan te geven waarop die politiek ten doop werd gehouden, zo moeilijk is het om het tijdstip te bepalen waarop die politiek als leidend beginsel vaarwel werd gezegd, althans niet langer als zodanig functioneerde. Om bij het eerste beginnen. De tewaterlating was op 17 september 1901 toen koningin Wilhelmina de Troonrede uitsprak met daarin de historische woorden dat Nederland tegenover de bevolking van zijn overzeese gewesten een zedelijke roeping had te vervullen. Ministerpresident Abraham Kuyper had voor die woorden getekend. Al in 1874, toen hij voor de eerste keer in de Tweede Kamer over koloniale zaken het woord voerde, stelde hij de vraag op welke wijze de Nederlandse regering zich had te kwijten van haar zedelijke roeping tegenover de koloniale maatschappij. De werkelijke vader van de ethische politiek is intussen niet Kuyper maar Multatuli geweest, even aangenomen dat er maar één vader was. Bij de mooie dingen weten we dat niet altijd. U kent de zegswijs: de overwinning heeft vele vaders, de nederlaag is een wees. In een Leidse intreerede, vijf en twintig jaar geleden, heb ik willen aantonen dat het geboortejaar van de ethische politiek in 1860 moet worden gelegd, het jaar waarin de Max Havelaar verscheen. Multatuli's aansporing dat de Javaan niet mishandeld mocht worden werkte in de geest van zijn lezers door, vooral onder zijn jongere lezers die het boek op school lazen en vervolgens in Delft de Indische ambtenaarsopleiding volgden. Die doorwerking had even tijd nodig. Veertig jaar later, omstreeks 1900, was het uitgestrooide zaad tot volle wasdom gekomen. Onhoorbaar groeit de padi. Indertijd wist ik niet op welke bron deze pakkende uitspraak, die ik als titel aan mijn Leidse oratie had meegegeven, terugging, alleen dat de latere president Soekarno deze woorden tegenover Nederlandse bezoekers placht aan te halen. Ik veronderstelde dat hij uit de Max Havelaar citeerde, maar kon de vindplaats niet aanwijzen. Gelukkig wisten mijn critici het in 1987 ook niet. Pas later kwam ik erachter dat Soekarno deze woorden had geput uit het boek van Jan Romein, De eeuw van Azië! Belezen man die Soekarno. Hij had in de gevangenis ook alle tijd om te lezen. De boodschap van de Max Havelaar kwam erop neer dat de Javanen noch van het toenmalige gouvernement noch van de liberalen enig heil konden verwachten. Het gouvernement trad immers onder het cultuurstelsel als planter en koopman op en was slechts bedacht op batige saldo's. Het zoog de bevolking uit in medeplichtigheid met de Javaanse regenten en mindere inlandse hoofden. Maar de particuliere ondernemer waarop de liberalen hun kaarten hadden gezet, was geen haar beter. Wilde men werkelijk de situatie op Java ten goede veranderen dan zouden de Max Havelaars, de jonge, door idealen bezielde, Europese bestuursambtenaren, zoals Douwes Dekker er een was geweest, als de representanten van een niet langer baatzuchtig koloniaal 1 Voordrecht gehouden bij het symposium Van ethische politiek naar dekolonisatie, op woensdag 9 mei 2012 aan de Vrije Universiteit 1

bestuur, hun kans moeten krijgen. Alleen zij konden de bevolking beschermen tegen willekeur, ambtsmisbruik en knevelarij. Zowel aan de particuliere ondernemers als de inlandse hoofden moest daartoe hun macht en invloed ontnomen worden. Zo ontstond de enigszins paradoxale situatie (ook hier is sprake van een koloniale paradox) dat het Europese bestuur, naarmate het koloniale tijdperk zijn einde naderde, intensiever, bevoogdender, werd. De aanwezigheid van de Nederlandse overheerser deed zich sterker gelden dan voordien omdat het intermediair van de inheemse hoofden aan betekenis verloor. De Indonesische bevolking werd daardoor niet minder maar juist meer en directer met het koloniale bestuur geconfronteerd. Dat was natuurlijk een tot op zekere hoogte onvermijdelijk proces naarmate de modernisering van de koloniale maatschappij voortschreed. Veelzeggend is dat pogingen om die westerse invloed, bijvoorbeeld in het juridische vlak, aan banden te leggen door progressieve Indonesische intellectuelen werden afgewezen. Het bekendse voorbeeld is de discussie over het adatrecht. Van Vollenhoven en de zijnen leken van Indonesië één groot openlucht adatrechtmuseum te willen maken. Zijn eigen studenten en promovendi, zoals Soepomo, de schrijver van de Indonesische Grondwet van 1945, wezen dat streven af. Wanneer iemand aan het einde van het interbellum zou hebben verklaard dat de ethische politiek had afgedaan, verleden tijd was, dan zou hij van officiële zijde krachtig zijn tegengesproken. De mythe werd in stand gehouden. Dank zij het helder geschreven boek van Dr. Smit, Landvoogd tussen twee vuren, kunnen wij vaststellen dat de ethische koloniale politiek eind 1929, om precies te zijn op 28 december van dat jaar, definitief werd gesmoord toen gouverneur-generaal De Graeff nolens volens de strijd tegen het non-coöperatieve Indonesische nationalisme aanbond door zijn besluit tot het instellen van een strafvervolging tegen de jeugdige Bandoengse ingenieur Soekarno (volgens De Graeff een uiterst begaafd en volkomen eerlijk ingenieur ) en de door hem geleide PNI. Een jaar eerder had deze landvoogd een waar woord gesproken. Smit haalt dat woord aan (zie p. 82). De Graeff stelde vast dat alle jongeren met een westerse opleiding zonder enige uitzondering vurige nationalisten waren. En hun aantal nam jaar na jaar toe. Voor De Graeff was duidelijk (ik citeer) dat wij staan voor een eindeloze steeds heftiger wordende strijd waarin wij het op den duur zullen moeten afleggen. Een oplossing was er niet. Dit betekende in feite het faillissement van de Nederlandse koloniale politiek. Ook toen gold al dat wie de jeugd heeft, de toekomst heeft. Nederlands-Indië had na 1929 niet langer een toekomst. De grote massa voelde in toenemende mate de nauwere aanraking en daarmee de druk van de koloniale overheerser, terwijl de kleine, maar door jonge aanwas snel groeiende, intellectuele elite van dat Nederlandse bestuur voorgoed en onherstelbaar werd vervreemd. De tegenstellingen werden verscherpt, ja de haat aangewakkerd, door de ook in kringen van Indonesische nationalisten goed gevolgde Europese dagbladpers. Het moest daarom op den duur wel misgaan. Ook zonder de aanval van Japan op Indië in 1941 had het Nederlandse bestuur zijn langste tijd gehad. Vermoedelijk zou het einde van de Nederlandse overheersing op dezelfde wijze zijn gekomen als in die andere kolonie met haar grote Islamitische bevolking waar Nederlands-Indië vaak mee vergeleken werd. Ik doel dan op Algerije. Daar brak in 1954 een grote volksopstand uit die voor de totaal verraste Fransen niet te winnen viel. Van landvoogden van het type De Jonge en Tjarda van Starkenborgh Stachouwer kon vanuit het oogpunt van een hervormingspolitiek niets 2

worden verwacht. Op staatkundig terrein trad na het vertrek van De Graeff een volstrekte stagnatie in, zoals het lot van de petitie-soetardjo in 1938 wel bewees. Met de Nederlanders viel zolang zij het gezag bezaten niet te praten. Pas toen zij het gezag niet langer bezaten, in 1946, waren zij bereid te onderhandelen, maar toen was het te laat. Als aankomend historicus heb ik in 1966 nog eens het genoegen gesmaakt bij de laatste gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, Van Starkenborgh, in Wassenaar op de lunch te worden gevraagd. Hij wilde spreken over Indische zaken. Telkens als ik het gesprek wilde brengen op de staatkundige ontwikkelingen in zijn bestuursperiode, of liever het gebrek daaraan, het Indonesische nationalisme, zijn houding tegenover de Volksraad, enzovoort, putte hij zich uit in een opsomming van de zegeningen en de uitstekende organisatie van het koloniale bestuur. Daar moest maar eens historisch onderzoek naar worden gedaan, naar de Indische douane, de financiën, de uitstekende landbouwvoorlichting en wat dies meer zij in de periode 1936-1941. Ook het vasthouden aan de benaming Nederlands-Indië in plaats van Indonesië werd met kracht door mijn gastheer verdedigd. Zo werd immers tot uitdrukking gebracht dat Indië niet alleen het land van de Indonesiër was, maar ook dat van de Nederlander, Chinees en van zoveel andere, onder het Nederlandse gezag verenigde, bevolkingsgroepen. Ik vond hem een tragische figuur. Op het Nationaal Archief liggen Tjarda's papieren met zijn impressies van onze conversatie. Ik moest nog veel leren, was zijn voor het nageslacht vastgelegde conclusie. Nee, het was geen goed gesprek die zonnige zomermiddag, nu bijna vijftig jaar geleden. Nederlands-Indië was een raciaal bepaalde samenleving. Op dit onderwerp ben ik nader ingegaan in mijn publicatie Hoeksteen en struikelblok. Rassenonderscheid en overheidsbeleid in Nederlands-Indië in mijn in 1995 uitgegeven bundel De weg naar het Paradijs en andere Indische geschiedenissen. In 1921 verdedigde J.H. Carpentier Alting, lid van de Raad van Nederlandsch-Indië en voorzitter van de eind 1918 door gouverneurgeneraal Van Limburg Stirum ingestelde commissie die zijn Novemberbeloften moest uitwerken, in het Indisch Genootschap de schrapping van het rascriterium uit de Indische wetgeving. Dat was dus het onderscheid dat de Indische staatsregeling maakte tussen Europeanen, Inlanders en Vreemde Oosterlingen; een onderscheid dat in alle aspecten van de koloniale maatschappij doorwerkte. Hij deed dit met het argument (ik citeer) dat wij internationaal beschouwd een bepaald ongunstige indruk maken met ons rassencriterium, waar in de omringende landen, de Philippijnen, Britsch-Indië, zulk criterium niet of niet meer bestaat. Opmerkelijk was de repliek van Van Vollenhoven. Zuid-Afrika bewees naar zijn mening hoe fel het rasverschil ook bij het totaal ontbreken van een wettelijke basis daarvoor kon zijn. Wat de Engelsen in India deden was, aldus de Leidse hooggeleerde, slechts voorgevelpolitiek. Een argument a contrario dus en in juridische discussies nooit het sterkste. Niettemin kreeg Carpentier Alting geen voet aan de grond. Alle voorstellen in de volgende jaren gedaan om het rasonderscheid uit de Indische wetgeving te laten verdwijnen leden schipbreuk. In 1927 kon de directeur van het departement van Justitie, Rutgers, getuigen dat ook al mocht men doorlopend het rassenonderscheid verzwijgen en trachten te verdoezelen (ik citeer) men in Indië nauwelijks een uur leeft zonder dat het zich opdringt. Toen in 1941 de commissie-visman de onder de bevolking van Nederlands- Indië levende staatkundige verlangens inventariseerde, bleek voor velen de 3

differentiatie op raciaal gebied of rasdiscriminatie de grote steen des aanstoots. In het verlengde hiervan ontbrak in de kolonie het nationaliteitscriterium. Een Nederlandse wet uit 1892, aangevuld in 1910, maakte voor het overzeese gebied slechts onderscheid tussen Nederlanders en Nederlandse onderdanen. Het woord inlander of Indonesiër zou men in die wet tevergeefs hebben gezocht. Juridisch waren er geen Indonesiërs, maar slechts Nederlandse onderdanen. Hetzelfde gold voor de Chinezen en andere in de kolonie woonachtige bevolkingsgroepen. Soms had dit wonderlijke consequenties. Een Nederlands onderdaan verwierf na achttien maanden verblijf in Nederland de status van rijksingezetene en kon dan zowel het actief als het passief kiesrecht uitoefenen. Rechten waarvan zij in de koloniale samenleving niet hadden durven dromen! Zo zijn verschillende Indonesische rijksingezetenen dan ook lid van de Tweede Kamer geworden. Vooral de Communistische Partij Holland placht deze rijksgenoten hoog op de kieslijst te plaatsen. Zo werd in 1933 Roestam Effendi tot Kamerlid gekozen. In een uiteenzetting over dit onderwerp heb ik eens de Nederlandse koloniale staat een staat zonder burgers genoemd. De enige burgers waren de ruim driehonderdduizend Europeanen die omstreeks 1940 in Indië woonden. Die koloniale staat mocht erop zichzelf zijn. Het bezat een eigen overheidsapparaat, een leger en een vloot. Het telde duizenden op Westerse leest geschoeide landbouw-, mijnbouw- en transportbedrijven. [Nederlands- Indië was onmisbaar voor de Nederlandse economie. Een zevende deel van het nationaal inkomen van Nederland was in 1938 direct of indirect uit Indië afkomstig. Niemand minder dan de vermaarde linkse econoom Jan Tinbergen, de naamgever van het Centraal Planbureau, had dat berekend. Vergeleken met Indië zonken Suriname en de Antillen in het niet. Hun gezamenlijke bevolking bedroeg nog niet één procent van die van Nederlands-Indië.] Maar het was wel een geraamte waaraan het vlees ontbrak. Nederlands- Indië had, de Nederlanders daargelaten, geen burgers en kon dus ook niet op hun loyaliteit rekenen. Niet aan iedere hooggeplaatste in die dagen was dat duidelijk. Na zijn in het voorjaar van 1941 tezamen met minister van Buitenlandse Zaken Van Kleffens aan Indië gebracht bezoek liet de minister van Koloniën Welter zich bevlogen uit over de trouw en aanhankelijkheid van de inheemse bevolking aan het Nederlandse gezag. Voor de inlander is de Koningin, mede door het feit dat zij een vrouw is, een legendarische mythische figuur, zo hield hij zijn ambtgenoten in Londen op 27 juni 1941 in de ministerraad voor. Nederlands-Indië was volgens Welter een echt Nederlands gewest; men heeft er altijd zeer nationaal gevoeld. 2 Zijn woorden getuigden van weinig werkelijkheidszin. Hetzelfde gold voor de door vele Nederlanders aangehangen stelling dat door de instelling van de Volksraad en het schrappen van het woord koloniën uit de Grondwet (dit laatste in 1922) het tijdperk van de koloniale verhouding in feite al was afgesloten. Gerbrandy zou tegenover een Engels gehoor op 21 januari 1941 glashard ontkennen dat Nederland nog koloniën bezat. Het verhinderde hem niet de portefeuille van Koloniën in november 1941 van Welter over te nemen. 3 Een voorstel van Albarda in de ministerraad van 22 juli 1941om de naam van het 2 Notulen ministerraad 27 juni 1941, DBNP, III, 91. 3 NIOD, collectie-gerbrandy, 236a, 1 m. 4

departement te veranderen in Indische Zaken had geen bijval gevonden. Op 7 december 1942 kon koningin Wilhelmina in een toespraak waarvan de tekst bij uitzondering door het Nederlandse kabinet was vastgesteld met droge ogen verklaren, dat op het moment van de Japanse aanval het tijdperk van de koloniale verhouding reeds lang tot het verleden behoorde. Het leek wel alsof de Nederlanders met blindheid geslagen waren ten opzichte van een zo machtige, de gehele koloniale wereld beroerende, stroming als het inheemse nationalisme. Ze konden dat alleen zijn door de werkelijkheid volstrekt te negeren. De laatste die er niet blind voor was, was de landvoogd tussen twee vuren gouverneur-generaal De Graeff. 5