REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE AMSTERDAM Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 13 maart 2007 binnengekomen klacht van: A, verblijvende te B, k l a g e r, tegen C, psychiater, werkzaam te D, v e r w e e r s t e r. 1. Het verloop van de procedure. Het college heeft kennisgenomen van: - het klaagschrift met de bijlagen; - het verweerschrift met de bijlagen; - de repliek met de bijlagen; - de dupliek; - de correspondentie betreffende het vooronderzoek. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De klachten zijn ter openbare terechtzitting van 4 november 2008 behandeld. Klager en verweerster waren daarbij aanwezig. Klager werd bijgestaan door mr. M.R. Roethof, advocaat te Arnhem en verweerster door mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht. 1
2. De feiten. 2.1 Klager is op 28 februari 1997 ter zake van poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling de maatregel opgelegd van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. De tbs is 23 juni 1998 aangevangen. Klager is eerst opgenomen geweest in E te F, vervolgens van 3 juli 2001 tot medio 2008 in G te D vanaf medio 2008 in een divisie van H te B. 2.2 Verweerster is als psychiater werkzaam in G (een tbs-instelling). 2.3 In november 2005 is klager aangemeld voor een longstay-status bij de Landelijke Adviescommissie Plaatsing (hierna: de commissie). Bij brief van 19 december 2005 heeft de commissie negatief geadviseerd en aan klager niet de longstaystatus toegekend. Bij deze brief is gevoegd een brief van I en J van de Forensisch Psychiatrische Dienst van het Ministerie van Justitie van 16 december 2005 gericht aan afdeling DJI van het Ministerie van Justitie. In deze brief is onder meer het volgende vermeld: Conclusie: uit de beoordeling van de stukken blijkt dat matige zekerheid bestaat over de diagnostiek. In het verlengingsadvies van april 2005 spreekt de kliniek nog over de diagnose waanstoornis. De differentiaal diagnostische beschouwing in de aanvraag lijkt ook eerder voor een waanstoornis dan voor schizofrenie te pleiten. 4. Met betrekking tot het verloop van de behandeling blijkt dat nooit een poging is ondernomen om betrokkene langdurig met (eventueel gedwongen) anti-psychotische medicatie te behandelen. ( ). 5. Resultaat van de toetsing. Op grond van het bovenstaande zijn ondergetekenden van oordeel dat de eindverantwoordelijke behandelaar naar geldend psychiatrisch inzicht niet in alle redelijkheid tot de vaststelling heeft kunnen komen dat een voortzetting van op verandering gerichte behandeling thans niet langer zinvol is. De onder 4 genoemde overwegingen maken duidelijk dat toch nog een volledige nieuwe behandelpoging (in een andere kliniek) ondernomen moet worden alvorens tot een longstay-indicatie gekomen kan worden. 2.4 Begin 2006 is door het behandelteam van G aan K een second opinion gevraagd over de toediening van dwangmedicatie aan klager. K heeft geadviseerd om aan klager een depot anti-psychoticum onder dwang toe te dienen. 2
2.5 Vanaf 3 augustus 2006 is klager in verband met de verlenging van de tbs op verzoek van de rechtbank zes weken ter observatie opgenomen geweest in L te M. Op 4 december 2006 heeft de rechtbank de tbs van klager met twee jaar verlengd. 2.6 Op 1 maart 2007 is aan klager dwangmedicatie toegediend. 2.7 Bij beslissing van 20 maart 2007 heeft de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming op verzoek van klager de beslissing van het hoofd van de inrichting tot het toedienen van dwangmedicatie aan klager geschorst. Aan klager is daarna geen dwangmedicatie meer toegediend. 3. De klacht en het standpunt van klager. De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat: - op 1 maart 2007 dwangmedicatie aan klager is toegediend; - verweerster een verkeerde diagnose heeft gesteld, een stoornis heeft verzonnen, feiten heeft verzonnen en naar derden niet duidelijk is geweest over gebreken aan de diagnose. 4. Het standpunt van verweerster. Verweerster heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan. 5. De overwegingen van het college. 5.1 Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel. Voorzover verweerster heeft betoogd dat zij niet verantwoordelijk is voor de beslissing om aan klager op 1 maart 2007 dwangmedicatie toe te dienen omdat deze beslissing is genomen door het hoofd van de inrichting moet dit betoog worden verworpen. Verweerster is de behandelaar van klager en in die hoedanigheid verantwoordelijk voor het medisch advies aan het hoofd van de inrichting op basis waarvan is besloten tot het toediening van dwangmedicatie op 1 maart 2007. Op die grond is zij ook tuchtrechtelijk aanspreekbaar op de voet van art. 47 lid 1 Wet BIG. 3
5.2 In artikel 26 lid 1 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden is bepaald dat dwangmedicatie kan worden toegediend indien sprake is van gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van de verpleegde of van anderen. Verweerster heeft erkend dat daarvan in het onderhavige geval strikt genomen geen sprake was. Dit betekent naar het oordeel van het College dat verweerster niet had mogen adviseren tot het toedienen van dwangmedicatie. De klacht is derhalve gegrond (vgl. CTG 1 april 2008, TvGr 2008/26). Een zakelijke terechtwijzing (een waarschuwing) zou in beginsel op zijn plaats zijn. 5.3 Vast staat dat klager vanaf de aanvang van de tbs iedere medicatie heeft geweigerd en dat de Forensisch Psychiatrische Dienst van het Ministerie van Justitie in december 2005 de longstay-status heeft geweigerd onder meer omdat nooit een poging was ondernomen om klager langdurig met (eventueel gedwongen) antipsychotische medicatie te behandelen (zie 2.3 hierboven). Tevens heeft K in het kader van een door de inrichting gevraagde second opinion geadviseerd om aan klager een depot anti-psychoticum onder dwang toe te dienen (zie 2.4 hierboven). Er was sprake van een patstelling in de behandeling van klager, die verweerster noodgedwongen heeft getracht te doorbreken. Na de beslissing van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming van 20 maart 2007 is de toediening van dwangmedicatie onmiddellijk stopgezet. Het is derhalve gebleven bij het éénmaal toedienen van dwangmedicatie. Gezien deze omstandigheden en gelet op de hiervoor al genoemde beslissing van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg van 1 april 2008 is het College van oordeel dat het aan verweerster te maken tuchtrechtelijke verwijt van dien aard is dat het opleggen van een maatregel achterwege kan blijven. 5.4 Ten aanzien van het tweede, bij repliek toegevoegde, klachtonderdeel. Uit de stukken en het behandelde ter terechtzitting blijkt dat er geen volledige zekerheid bestaat over de diagnostiek. Verweerster heeft toegelicht dat de eerste diagnose luidt dat sprake is van een waanstoornis en dat als tweede diagnose schizofrenie is gesteld. Dat verweerster daarmee een verkeerde diagnose heeft gesteld, of, zoals klager heeft betoogd, de stoornis of feiten heeft verzonnen of richting derden niet duidelijk is geweest over de diagnose, is niet gebleken. Het College is van oordeel dat het tweede klachtonderdeel ongegrond is. 4
6. De beslissing. Het Regionaal Tuchtcollege bepaalt dat aan verweerster geen maatregel wordt opgelegd. Aldus gewezen op 4 november 2008 door: mr. R.A. Dozy, voorzitter. drs. R. Vogelenzang, dr. T. Kuipers, drs. E.P. van Heuzen, leden-arts, mr. W.A.H. Melissen, lid-jurist, mr. M.P. Blokker-Bosman, secretaris, en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 30 december 2008 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris. R.A. Dozy, voorzitter M.P. Blokker-Bosman, secretaris Voor mededelingen omtrent hoger beroep zie aangehecht blad. 5