Uitstappers en doorzetters



Vergelijkbare documenten
Kwetsbaar alleen. De toename van het aantal kwetsbare alleenwonende ouderen tot 2030

Jeugdzorg: verschil tussen budget en contract in de regio Zuidoost Noord- Brabant. Klarita Sadiraj

Annet Tiessen-Raaphorst en Remko van den Dool (scp) In dit hoofdstuk zijn de volgende kernindicatoren uitgewerkt:

factsheet Ontwikkeling van sportparticipatie, verenigingslidmaatschap en vrijwilligerswerk in de sport) Behoefte aan recente informatie over sport

Factsheet Sportparticipatie in Utrecht

Fit en Gezond in Overijssel 2016

Motivatie volwassenen om te sporten en bewegen

Wie doen er aan sport en cultuur?

Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling. Bureau Onderzoek en Statistiek. Sportmonitor Inzicht in het sportgedrag van Amsterdammers

Gemiddelde budgetten per cliënt (en dag) voor de cliënten met een voogdijmaatregel en cliënten die 18 jaar of ouder zijn

Stadsenquête Leiden 2007

Sportdeelname volwassenen 2012

Nationaal Sportonderzoek

12 Sportbeleidsstukken

Wie doen er aan sport en cultuur?

INFOKAART OUDEREN EN LICHAAMSBEWEGING

maatschappijwetenschappen pilot vwo 2015-I

Stadsenquête Leiden 2005

NOC*NSF Sportdeelname index Zilveren Kruis Sport index t/m 18 jaar

[Geef tekst op] Sportmonitor Inzicht in het sportgedrag van Amsterdammers. Onderzoek, Informatie en Statistiek

Veranderingen in arbeidsparticipatie van gescheiden moeders

SPORTPARTICIPATIE (2013)

NOC*NSF Sportdeelname Index

Rapport. Hagenaars en sport. Onderzoek sportdeelname 2014

Dordt sport! Inhoud 2014 DE BELANGRIJKSTE ONTWIKKELINGEN OP EEN RIJ. 1 Sporten

3 Bewegingsachtergrond van leerlingen

Tabel 25.1b Percentage Leidenaren dat meer dan 12 x per jaar aan sport doet, in % van alle Leidenaren

Sportparticipatie Volwassenen

Toekomstprojecties voor vier kernindicatoren voor de Sport Toekomstverkenning. Onderdeel van Sport Toekomstverkenning Trendscenario

Meer of minder uren werken

Sportdeelname, kleine kinderen en de limiet van 168 uur in een week

Inzicht in het sportgedrag van Amsterdammers. In opdracht van: Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling. Robert Selten. Jessica Greven.

Thuis voelen in Nederland: stedelijke verschillen bij allochtonen

Rapportage gouden voornemens 2016

Uit huis gaan van jongeren

SIRE. Rapport. "Geef kinderen hun spel terug" Jonneke Heins. C0521b 29 oktober 2007

Kerncijfers leefstijlmonitor seksuele gezondheid 2017

NOC*NSF Sportdeelname index Zilveren Kruis Sport index t/m 18 jaar

NOC*NSF Sportdeelname Index

NOC*NSF Sportdeelname index Sport index t/m 18 jaar

Alleenstaande moeders op de arbeidsmarkt

Fact sheet. Dienst Wonen, Zorg en Samenleven. Eigen woningbezit 1e en 2e generatie allochtonen. Aandeel stijgt, maar afstand blijft

NOC*NSF Sportdeelname Index

Artikelen. Arbeidsparticipatie van vrouwen: een vergelijking naar opleidingsniveau, leeftijd en herkomst

Sportaccommodatiegebruik in de toekomst: implicaties van trends en ontwikkelingen

7. Deelname en slagen in het hoger onderwijs

Sportparticipatie 2016 Volwassenen

Verschillen in sportdeelname tussen gemeenten

Jeugd in Schildersbuurt-West. De buurt Schildersbuurt-West ligt in stadsdeel 5 Centrum en heeft inwoners (1 januari 2015).

Wie doet aan sport? Een korte analyse van sportparticipatie uit het Vlaams Tijdsbestedingsonderzoek 2013

Vrijwilligerswerk, mantelzorg en sociale contacten

NOC*NSF Sportdeelname Index

Cohortvruchtbaarheid van niet-westers allochtone vrouwen

NOC*NSF Sportdeelname index Zilveren Kruis Sport index t/m 18 jaar

Burgerpanel Zeewolde. Resultaten peiling 7: sportbeleving

NOC*NSF SPORTDEELNAME INDEX ACHMEA SPORT INDEX T/M 18. Meting 25 Januari In opdracht van NOC*NSF

Voor het eerst neemt vrije tijd niet meer af

FORUM Monitor Allochtonen op de arbeidsmarkt: effecten van de economische crisis 2 e kwartaal 2009

SPORTPARTICIPATIE (2014)

8. Werken en werkloos zijn

Jeugd in Schildersbuurt. De wijk Schildersbuurt ligt in stadsdeel 5 Centrum en heeft inwoners (1 januari 2015).

Kinderen in Nederland - Bijlage B Respons, representativiteit en weging

Onderzoek sportdeelname 2010 HAGENAARS EN SPORT

NOC*NSF Sportdeelname index Zilveren Kruis Sport index t/m 18 jaar

Rapportage Ben Bizzie Monitor Basisschool Den Doelhof Meijel. augustus 2018

Burgerijenquête Sporten en gebruik gemeentelijke sportaccommodaties

Sportparticipatie Kinderen en jongeren

Pensioenaanspraken in beeld

Sport biedt veel mensen ontspanning en draagt ook bij aan de gezondheid van mensen en aan de sociale contacten.

Projectnummer: 9173 In opdracht van: Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling. Oudezijds Voorburgwal 300 Postbus GL Amsterdam 1000 AR Amsterdam

Demografische levensloop van jongeren na het uit huis gaan

Levensfasen van kinderen en het arbeidspatroon van ouders

10. Veel ouderen in de bijstand

K I N D E R E N O N D E R Z O E K : J A A R

Vrije tijd voor allen?

SPORTUITGAVEN ONDERZOEK

BEWEGEN IN NEDERLAND

Actieve leefstijl 2010 sport, bewegen en gezondheid

NOC*NSF Sportdeelname Index

Allochtonen op de arbeidsmarkt

Jaaroverzicht Sportdeelname

Bewegen en overgewicht in Purmerend

Sport' Omnibus Haarlem Gemeente Haarlem, afdeling Onderzoek en Statistiek

NOC*NSF Sportdeelname Index

NOC*NSF Sportdeelname Index

Uitkomsten Nationaal Sport Onderzoek najaar 2013

Stadsmonitor. -thema Sport-

Huishoudensprognose : belangrijkste uitkomsten

NOC*NSF Sportdeelname index Sport index t/m 18 jaar

Waar sporten we in 2030? 10 maart 2016 Dag van de Sportaccommodaties

SPORTDEELNAME MAANDMEETING. Meting 9 September In opdracht van NOC*NSF

Sport en de persoonlijke ontwikkeling van kwetsbare jongeren

NOC*NSF Sportdeelname index Zilveren Kruis Sport index t/m 18 jaar

Niet-westerse allochtonen behoren minder vaak tot de werkzame beroepsbevolking 1) Arbeidsdeelname niet-westerse allochtonen gedaald

Goede voornemens 2019

Samenvatting. Opvoeding en thuis omgeving als aangrijpingspunten in de preventie van overgewicht bij kinderen: resultaten van de ChecKid studie

Sportparticipatie 2012 Tabellenboek

Het arbeidsaanbod van laagopgeleide vrouwen vanuit een economisch en sociologisch perspectief. A Gebruikte databestanden... 2

NOC*NSF SPORTDEELNAME INDEX ACHMEA SPORT INDEX T/M 18. Meting 23 November In opdracht van NOC*NSF

NOC*NSF Sportdeelname index Zilveren Kruis Sport index t/m 18 jaar

Transcriptie:

Uitstappers en doorzetters

Uitstappers en doorzetters De persoonlijke en sociale context van sportdeelname en tijdsbesteding aan sport Annet Tiessen-Raaphorst (red.) Remko van den Dool Ria Vogels Sociaal en Cultureel Planbureau Den Haag, april 2014

Het Sociaal en Cultureel Planbureau is ingesteld bij Koninklijk Besluit van 30 maart 1973. Het Bureau heeft tot taak: a wetenschappelijke verkenningen te verrichten met het doel te komen tot een samenhangende beschrijving van de situatie van het sociaal en cultureel welzijn hier te lande en van de op dit gebied te verwachten ontwikkelingen; b bij te dragen tot een verantwoorde keuze van beleidsdoelen, benevens het aangeven van voor- en nadelen van de verschillende wegen om deze doeleinden te bereiken; c informatie te verwerven met betrekking tot de uitvoering van interdepartementaal beleid op het gebied van sociaal en cultureel welzijn, teneinde de evaluatie van deze uitvoering mogelijk te maken. Het scp verricht deze taken in het bijzonder bij problemen die het beleid van meer dan één departement raken. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is als coördinerend minister voor het sociaal en cultureel welzijn verantwoordelijk voor het door het scp te voeren beleid. Over de hoofdzaken hiervan heeft hij/zij overleg met de minister van Algemene Zaken; van Veiligheid en Justitie; van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties; van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; van Financiën; van Infrastructuur en Milieu; van Economische Zaken; en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag 2014 scp-publicatie 2014-8 Zet- en binnenwerk: Textcetera, Den Haag Figuren: Mantext, Moerkapelle Vertaling samenvatting: Julian Ross, Carlisle, Engeland Omslagontwerp: bureau Stijlzorg, Utrecht Omslagillustratie: Ien van Laanen, Geldermalsen isbn 978 90 377 0700 7 nur 740 Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 kb Hoofddorp, www.repro-recht.nl). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (art. 16 Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot de Stichting pro (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 kb Hoofddorp, www.cedar.nl/pro). Sociaal en Cultureel Planbureau Rijnstraat 50 2515 xp Den Haag (070) 340 70 00 www.scp.nl info@scp.nl De auteurs van scp-publicaties zijn per e-mail te benaderen via de website. Daar kunt u zich ook kosteloos abonneren op elektronische attendering bij het verschijnen van nieuwe uitgaven.

inhoud Inhoud Voorwoord 7 Samenvatting 9 1 Deelname aan sport 13 1.1 Kan de sportdeelname nog toenemen? 13 1.2 Sport in de sociale context 13 1.3 Sport in de 21e eeuw 14 1.4 Gebruikte onderzoeken 15 1.5 Leeswijzer 18 Noten 18 2 Ontwikkeling sportdeelname in Nederland 19 2.1 Sportdeelname Nederlandse bevolking 19 2.2 Ontwikkeling sportdeelname doelgroepen 19 2.3 Beoefening diverse takken van sport 22 2.4 Conclusie 25 Noten 25 3 Sociaal-demografische kenmerken van sportdeelname 26 3.1 Inleiding 26 3.2 Sportdeelname naar achtergrondkenmerken 26 3.3 Conclusie 30 Noten 30 4 Sport en andere (vrije)tijdsbestedingen 31 4.1 168 uur in een week 31 4.2 Tijdsbesteding aan sport sinds 1975 31 4.3 Jongeren 32 4.4 Volwassenen van 20 tot 50 jaar 37 4.5 50-plussers 42 4.6 Conclusie 46 Noten 47 5 Verschillen in sportdeelname tussen mannen en vrouwen in de drukke levensfase 48 5.1 Verschillen tussen mannen en vrouwen 48 5.2 Moeders met peuters sporten het minst 48 5.3 Mannen sporten langer dan vrouwen 49 5

uitstappers en doorzetters 5.4 Geslacht, gezinssituatie of tijdsdruk? 51 5.5 Conclusie 54 Noten 55 6 De sociale betekenis van sport voor 50-plussers 56 6.1 Het belang van sociale contacten 56 6.2 Bewegen en sporten in de vrije tijd door vijftigplussers 57 6.3 Alleen of met anderen sporten en bewegen 58 6.4 Betekenis van de sociale contacten via het sporten 61 6.5 Plaats van sport in sociale contacten 62 6.6 Conclusies 65 Noten 66 7 Sportdeelname van niet-westerse migranten 67 7.1 Stand van zaken sportdeelname van niet-westerse migranten 67 7.2 Sporten door niet-westerse migranten 68 7.3 Sportdeelname door kinderen van niet-westerse migranten 78 7.4 Sport en maatschappelijke participatie 80 7.5 Conclusie 85 Noten 87 8 Slotbeschouwing 89 8.1 Welke kenmerken zijn gerelateerd aan sport en wat kan beleid daarmee? 89 8.2 Wat weten we wel en wat niet? Hoe verder in de toekomst? 95 Noten 97 Summary 98 Bijlagen bij hoofdstuk 4 en 7 ( te vinden op www.scp.nl bij het desbetreffende rapport) Literatuur 102 Publicaties van het Sociaal en Cultureel Planbureau 108 6

voorwoord Voorwoord Het Sociaal en Cultureel Planbureau (scp) rapporteert sinds 1999 over ontwikkelingen in de sport in Nederland. Inmiddels zijn al vier edities van de Rapportage Sport verschenen waarin een select gezelschap van sportonderzoekers de balans opmaakt van het sport beleid, het sportaanbod en de sportbeoefening in Nederland. Eind 2014 verschijnt de vijfde editie, opnieuw onder redactie van het scp en met medewerking van diverse onderzoekers, zoals die van het Mulier Instituut en het Centraal Bureau voor de Statistiek (cbs). In voorliggende publicatie gaan we dieper in op de sportdeelname van verschillende groepen Nederlanders. Nederlanders beseffen steeds meer dat bewegen en sport bijdragen aan een goede gezondheid. De overheid wil hen ook stimuleren die gezonde keuze te maken. Meedoen is echter een vrije keuze en soms valt die keuze niet op (meer) sporten. De vraag is welke factoren hier meespelen en of die te beïnvloeden zijn. Op basis van beschikbare data zijn verklarende analyses gedaan, waarmee dit rapport bijdraagt aan nieuwe kennis over factoren die het deelnemen aan sport bevorderen of juist belemmeren. Het initiatief van het scp om met een verdiepende studie te komen sluit aan bij de behoefte van de opdrachtgever de directie Sport van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (vws) aan een verklarend model van sportdeelname. Zo n model kan uitwijzen hoe groot de kans op succes is van stimuleringsmaatregelen. Met de verdergaande decentralisatie van taken van rijksoverheid naar de lokale overheid, alhoewel sportbeleid vaak al lokaal beleid is, is het van belang zicht te hebben op wat kan werken en wat niet. Dit rapport is een eerste verkenning van mogelijkheden op basis van bestaande databestanden. Deze zijn echter nog beperkt. Samen met het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (rivm) werkt het scp de komende tijd verder aan een verklarend model voor het sport- en beweeggedrag van Nederlanders. Hierbij wil ik de klankbordgroep, bestaande uit Mariette van der Voet (vws), Nicolette van Veldhoven (noc*nsf) en Robert Gelinck (nisb) bedanken voor hun constructieve bijdrage. Prof. dr. Kim Putters Directeur Sociaal en Cultureel Planbureau 7

samenvatting Samenvatting De overheid probeert voor iedere Nederlander een passend sport- en beweegaanbod te realiseren. De sportdeelname van de bevolking als geheel groeit de laatste jaren niet. Is het streven van noc*nsf en de sportbonden naar een grotere sportdeelname reëel? En hoe is deze dan te bereiken? We moeten meer te weten komen over de factoren die deelname aan sport beïnvloeden; alleen dan zijn er maatregelen te bedenken die barrières slechten of stimulansen bieden. Sportdeelname hangt volgens diverse onderzoeken samen met een breed scala aan psychologische, fysieke, sociologische en omgevingsfactoren. Hoe die factoren gezamenlijk de sportdeelname beïnvloeden is echter niet vastgesteld. Dat kan wel met een sociaal-ecologisch model, maar voor sport is dit theoretisch nog niet ontwikkeld en zeker niet kwantitatief ingevuld. Dit rapport is een eerste verkenning naar de mogelijkheden om dit in de toekomst wel te gaan doen, waarbij de focus ligt op sociaal-demografische en sociale kenmerken. We hebben de sportdeelname en tijdsbesteding aan sport beschreven met persoonskenmerken zoals leeftijd, levensfase of etniciteit en sociale achtergronden, zoals sociale contacten, beschikbare (vrije) tijd of culturele normen en waarden. Naast aandacht voor deze kenmerken van de bevolking als geheel, leggen we de focus op vier groepen: jongeren, volwassenen, 50-plussers en niet-westerse migranten. Sociaal-demografische factoren in de bevolking in relatie tot sportdeelname Sportdeelname hangt samen met een aantal sociaal-demografische kenmerken, ook als daar onderling voor gecontroleerd wordt. Jongeren, volwassenen zonder jonge kinderen, mensen zonder beperkingen, autochtonen, hogeropgeleiden en mensen met een hoger inkomen doen meer aan sport dan hun tegenpolen. Demografische kenmerken zijn nauwelijks te beïnvloeden, maar geven wel aanwijzingen over sportbeoefening. Volwassenen stellen bijvoorbeeld andere voorwaarden aan sport dan jongeren en beoefenen ook andere takken van sport. Jongeren voetballen veel meer, terwijl volwassenen meer hardlopen. Ook etnische verschillen zijn terug te vinden in populariteit van sporttakken, zoals voetbal bij Turks- en Marokkaans-Nederlandse mannen of honkbal en basketbal bij Antilliaanse Nederlanders. Jongeren: sport wordt minder belangrijk in de pubertijd Veel kinderen doen tot hun veertiende jaar aan sport; daarna neemt de animo geleidelijk af. Dat geldt zowel voor de deelname als voor de tijd die ze wekelijks aan sport besteden. Spelen de omvang van de vrije tijd en de aanwezigheid van concurrerende vrijetijdsbesteding hierin een rol? Dat is inderdaad het geval. 15-19-jarigen krijgen werk en bijbaantjes, waardoor ze minder vrije tijd hebben dan 10-14-jarigen (45 resp. 49 uur per week). Bovendien gaan ze meer tijd steken in sociale contacten, de kroeg, feestjes of 9

uitstappers en doorzetters evenementen en minder in hobby s en spelen. Computeren en internetten doen beide leeftijdsgroepen even lang. Vooral een baan(tje) en uitgaan verminderen de deelname aan sport. Maar als jongeren wel met sport bezig zijn, heeft werk hebben geen invloed op de tijd die ze eraan besteden; sportende jongeren met of zonder werk zijn gemiddeld evenveel tijd kwijt aan sport. Bij erop uitgaan is dit verband positief; sportende jongeren die er veel op uitgaan, sporten langer per week. Waarschijnlijk zijn beide een vorm van sociaal actief zijn, wat bij dezelfde jongeren tot uiting komt. Jongeren die meer tijd besteden aan school, sociale contacten, hobby s, televisie of de computer doen daarentegen minder lang aan sport in een week. Ook maakt het geslacht uit; meisjes besteden veel minder tijd aan sport dan jongens. Volwassenen: de drukke levensfase belemmert sporten Volwassenen tussen 20 en 49 jaar met thuiswonende kinderen sporten minder dan leeftijdsgenoten zonder kinderen. Een deel van de verklaring is het drukke gezinsleven; ouders van jonge kinderen hebben minder vrije tijd. Daarnaast spelen gezondheid, drukte met werk of huishouden en opleidingsniveau een belangrijke rol. De sportdeelname en tijdsbesteding aan sport is ook niet gelijk voor alle ouders. Vooral vrouwen met een baby of peuter doen minder aan sport. Zodra het jongste kind naar school gaat, doen moeders weer evenveel aan sport als vaders. De leeftijd van het kind is dus van belang voor sportdeelname. Of men sport en hoeveel uren per week, hangt alleen bij mannen samen met hun verplichtingen: mannen sporten minder vaak en minder lang als ze veel tijd kwijt zijn aan werk of huishouden en zorg. Bij de vrouwen is dat verband niet te zien. Wellicht geeft de combinatie van huishouden/zorg en werk iets wat vrouwen vaker doen dan mannen hen de flexibiliteit om tussen de bezigheden door tijd te nemen voor sport, terwijl dat voor mannen, die gemiddeld meer tijd aan werk besteden, lastiger is. Dit is ook zichtbaar in de piek van sportdeelname van moeders op de woensdagochtend, terwijl die bij vaders veel meer op de weekenddagen ligt. 50-plussers: de rol van gezondheid en sociale contacten in het wel of niet sporten De sportdeelname van mensen van 50-79 jaar is de afgelopen jaren duidelijk toegenomen. 50-plussers doen bijna 3 uur per week aan sport, wandelen en recreatief fietsen. In tijdsbesteding is geen verschil te zien tussen 50-64-jarigen en 65-79-jarigen, wel is het aandeel 50-64-jarigen dat aan sport doet hoger dan bij de oudere groep. 50-64-jarigen werken vaak nog en hebben dus minder vrije tijd. Dat heeft in ieder geval een negatief verband met sport; 50-plussers die veel werken, sporten minder. Andere activiteiten laten echter een positief verband zien: als 50-plussers sporten zijn ze ook in bredere zin actiever dan de niet-sporters; ze gaan er meer op uit, luisteren minder radio en kijken minder tv. Een betere gezondheid en meer financiële ruimte hebben daarbij een positief verband met het sporten. Er zijn daardoor twee groepen te onderscheiden, 10

samenvatting waarvan aannemelijk is dat ze met het ouder worden steeds verder uit elkaar komen te liggen: de fitte ouderen met voldoende middelen die actief en zowel fysiek als mentaal gezonder blijven, en een groep bij wie een negatieve spiraal lijkt te ontstaan van nietactief zijn en een slechtere gezondheid. Sociale steun en contacten zijn bij 50-plussers van belang om te blijven bewegen. Vooral 65-79-jarigen die lid zijn van een sportvereniging, hechten waarde aan de contacten die ze daar opdoen. Ook leren de 65-plussers door het sporten vaker nieuwe mensen kennen. Als zij die sociale contacten via de sportclub waarderen, hebben 65-plussers vaker contact met medesporters buiten de club, bijvoorbeeld door mensen thuis op te zoeken. Om sportief actief te zijn is echter niet alleen de sportclub bepalend; ook mensen die lid zijn van andere vrijetijdsverenigingen doen meer aan sport. Het lidmaatschap van een vereniging is daarmee evenals het sporten zelf, een indicator van maatschappelijke participatie. Niet-westerse migranten: minder achterstand bij de kinderen Turkse en Marokkaanse Nederlanders sporten minder dan autochtone Nederlanders. Antilliaanse en Surinaamse Nederlanders komen in hun sportdeelname meer overeen met autochtone Nederlanders, zeker als rekening wordt gehouden met leeftijd, op leidingsniveau en generatie. Net als bij de bevolking als geheel zie je bij niet-westerse migranten bepaalde patronen: mensen met een minder goede gezondheid, lage op leiding, lager inkomen en zonder betaald werk sporten minder. Daarnaast zijn bij deze groepen het geslacht en de generatie van invloed: vrouwen en mensen van de eerste generatie sporten minder dan mannen of mensen die in Nederland geboren zijn. De verschillen met autochtone Nederlanders zijn het grootst bij Turkse en Marokkaanse Nederlanders. Vooral oudere Turks-Nederlandse vrouwen doen weinig aan sport. Voor autochtonen bestaat een duidelijk verband tussen de sportdeelname van ouders en kinderen; als ouders sporten is de kans groter dat hun kinderen dat ook doen. Bij Surinaams/Antilliaans-Nederlandse ouders en hun kinderen is deze relatie zelfs sterker dan bij autochtone. Dit hangt wel samen met de eerste of tweede generatie en daarmee met de kans dat ze bekend zijn met de Nederlandse sportcultuur. Als Surinaams/ Antilliaans-Nederlandse ouders opgegroeid zijn in Nederland, doen zijzelf én hun kinderen vaker aan sport. Voor de eerste generatie van deze groep gaat dit niet op; zowel ouders als kinderen doen dan minder vaak aan sport. De verwachting is dan ook dat de sportdeelname van niet-westerse kinderen deels een kwestie van de wisseling van generaties is: de sportdeelname zal toenemen als jongere (hier geboren) generaties de plaats innemen van oudere generaties. Er is een verband tussen sport en deelname aan de Nederlandse samenleving, al is niets te zeggen over de causaliteit hiervan. Niet-westerse migranten die sporten nemen vaker deel aan activiteiten van sportverenigingen, doen daar vaker vrijwilligerswerk, hebben meer diverse sociale contacten zowel in de sport als daarbuiten en voelen zich vaker Nederlander. 11

uitstappers en doorzetters Uitkomsten als basis voor toekomstig verklaringsmodel We hebben een deel van de verschillen in sportdeelname verklaard, maar factoren zoals de rol van sport- of groenvoorzieningen in de woonomgeving zijn buiten beeld ge bleven. In de wetenschappelijke literatuur ontstaat steeds meer aandacht voor gelijktijdige bestudering van de invloed van meerdere factoren op de leefstijl (zoals bewegen) van een persoon, zoals individuele kenmerken en de sociale en fysieke omgeving en hoe die factoren elkaar beïnvloeden. Vaak gebruikt men hiervoor een sociaal-ecologisch model. Voor bewegen, maar ook voor sport, bestaat echter nog geen onomstreden verklaringsmodel. Met de uitkomsten van dit rapport en via aanvullend literatuuronderzoek zijn de sterke factoren van bewegen en sporten in kaart te brengen en in een omvattend onderzoek aan respondenten voor te leggen. Daarmee is een verklarend model op te zetten om het relatieve gewicht van beïnvloedende factoren vast te stellen. Uit onze analyses bleek dat afhankelijk van levensfase en sociaal-culturele achtergrond sommige factoren meer van invloed zijn dan andere. Om de sportdeelname te laten groeien, zal voor verschillende groepen een aangepaste aanpak nodig zijn. 12

deelname aan sport 1 Deelname aan sport Annet Tiessen-Raaphorst 1.1 Kan de sportdeelname nog toenemen? De overheid probeert voor iedere Nederlander een passend sport- en beweegaanbod te realiseren (vws 2011). Ook de sportsector zelf streeft daarnaar (noc*nsf 2012a). De sportdeelname van de bevolking als geheel neemt de laatste jaren echter niet toe (Collard en Hoekman 2013; Tiessen-Raaphorst en Van den Dool 2012). Is het streven naar grotere sportdeelname dan wel reëel? En hoe is deze dan te realiseren? Daarvoor moeten we meer weten over de factoren die bepalen of mensen gaan sporten en hoeveel tijd ze daarin steken. Pas als duidelijk is waarom mensen uitstappen, doorzetten of op een later moment weer mee gaan doen, zijn maatregelen te nemen om barrières te slechten of stimulansen te bieden. Op een activiteit als sport is een breed scala aan factoren van invloed. Fysieke of psychische mogelijkheden, motivatie, steun van de omgeving, de voorbeeldfunctie van ouders, sportaccommodaties in de buurt, het zijn allemaal factoren die van invloed zijn op iemands keuze om aan sport te doen, hoe vaak en op welke manier (Breedveld 2006; Wicker et al. 2012; Ullrich-French en Smith 2009; Stubbe et al. 2005; Beenackers et al. 2011). Afzonderlijk zijn deze verbanden wetenschappelijk aangetoond, maar hoe ze samenhangen en elkaar beïnvloeden niet. Wel zijn er ideeën over hoe dit gedaan zou kunnen worden, zoals via een sociaal-ecologisch model, waarin ruimte is voor een veelheid van factoren en hun onderlinge relaties (Spence en Lee 2003; King et al. 2002; Bauman et al. 2012). Zo n model bestaat voor de sport echter nog niet. Op andere terreinen wel. Zo heeft het Sociaal en Cultureel Planbureau (scp) een sociaal-ecologisch model gebruikt om sociale uitsluiting beter te kunnen meten (Hoff en Vrooman 2011) of om ramingen te maken voor bijstandsuitkeringen (Soede en Versantvoort, nog te verschijnen). Ook voor het begrijpen van (on)gezond gedrag maken wetenschappers veel gebruik van ecologische modellen (Sallis et al. 2008), vaak om inzichtelijk te maken met welke factoren interventies rekening moeten houden. Met dit rapport, geschreven op verzoek van de directie Sport van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (vws), doen we een eerste verkenning in de richting van een breed omvattend model. Hoewel we met de huidige dataverzamelingen nog niet een heel model kunnen schatten, bieden zij wel mogelijkheden die tot nu toe onbenut zijn gebleven. 1.2 Sport in de sociale context Om te weten waarom mensen wel of niet aan sport doen en hoeveel tijd ze er aan besteden, moeten we ook buiten de de sport zelf kijken. Bijvoorbeeld naar de sociale 13

uitstappers en doorzetters omgeving. Sociale contacten opgedaan bij het sporten kunnen mensen immers over de streep trekken om actief te blijven. Daarnaast vergt sporten ook beschikbare tijd en steun uit de omgeving. Als sport geen gewoonte is binnen een gezin, kan het voor kinderen lastiger zijn om er aan mee te doen. Maar ook met een sociale stimulans kan de keuze om niet of minder te sporten ingegeven worden door een voorkeur voor andere vormen van vrijetijdsbesteding, zoals sociale media, of door onontkoombare verplichtingen zoals werk, huishouden of zorg voor kinderen. Ook sociaal-demografische verschillen in bijvoorbeeld leeftijd, opleiding of inkomen hebben invloed op sportdeelname (Tiessen-Raaphorst 2010; Kamphuis en Van den Dool 2008). Door ook deze factoren in de analyses te betrekken, ontstaat inzicht in hun relatieve gewicht. In dit rapport onderscheiden we vier groepen. Dat doen we op basis van resultaten uit eerder onderzoek naar sport in relatie tot levensfases (Tiessen-Raaphorst et al. 2010) en naar etnische verschillen in sportdeelname (Kamphuis en van den Dool 2008). De eerste groep bestaat uit jongeren. Kinderen op de basisschool doen nog veel aan sport, maar dit neemt sterk af in de beginjaren van de middelbare school. We onderzoeken in hoeverre andere interesses en bezigheden hiervoor een verklaring vormen (onderzoeksvraag 1). Vervolgens besteden we aandacht aan volwassenen. Ouders van jonge kinderen sporten minder dan leeftijdsgenoten zonder kinderen. Hinderen die kinderen de ouders, of zijn andere factoren belangrijk (onderzoeksvraag 2)? Verderop in de levensloop trekt de sportdeelname van de 50-plussers de aandacht. In het afgelopen decennium is dit de enige groep die duidelijk meer is gaan sporten, maar nog wel minder dan jongere volwassenen. Spelen gezondheid of de sociale contacten in of via sport hierbij een rol (onderzoeksvraag 3)? De laatste groep zijn de niet-westerse migranten. De sportdeelname van autochtone Nederlanders ligt hoger dan die van niet-westerse migranten. Om dit te kunnen duiden gaan we in op factoren als generatie en integratie (onderzoeksvraag 4). 1.3 Sport in de 21e eeuw Om de factoren die samenhangen met sportdeelname te beschrijven moeten we weten wat sport precies is. Sport is in ieder geval geen statisch begrip; er vallen steeds meer activiteiten onder, zoals Crum (1991) treffend omschreef met de termen ontsporting van de sport en versporting van de samenleving. Zo zien we een groeiend aantal sportbonden die noc*nsf als lid erkent, de stijgende populariteit van commerciële sporten zoals fitness, en de opkomst van leefstijlsporten zoals kitesurfen, raften, snowboarden, klimmen of duiken. Niet alleen verandert de invulling van het begrip sport, het is ook een gedeeltelijk open concept (Steenbergen 2004): er zal discussie blijven over de vraag of activiteiten wel of niet bij sport horen. In dit rapport schrijven we het begrip sport een aantal kenmerken toe. Een eerste kenmerk is de fysieke activiteit. Hoewel denksporten ook als sport erkend worden, gaan we voornamelijk uit van fysiek actieve sporten. 14

deelname aan sport Frequentie van deelname is een tweede kenmerk. Sportonderzoekers houden vaak minstens een keer per week aan als minimale frequentie (Breuer et al. 2011; Sport England 2009). Het Nederlandse sportbeleid gebruikt twee afbakeningen van frequentie. De Richtlijn Sportdeelname Onderzoek, oftewel de rso-norm, houdt in dat mensen als sporter worden beschouwd als ze minstens twaalf keer per jaar aan sport doen ( zie bijv. Collard en Hoekman 2013). Daarnaast kijken we naar wekelijkse sportdeelname in de zin van minstens 40 weken per jaar actief zijn in de afgelopen twaalf maanden (Tiessen Raaphorst 2010) of aan sport doen in een normale week in de afgelopen maanden ( Tiessen-Raaphorst en Van den Dool 2012). Afhankelijk van de databestanden gebruiken we een van deze afbakeningen. Een derde kenmerk is de duur van de sportdeelname. Vanuit gezondheidsperspectief is dat belangrijke aanvullende informatie, maar ook vanuit sociologisch perspectief heeft informatie over tijdsbesteding toegevoegde waarde, omdat zij inzicht geeft over de plaats van sport ten opzichte van andere activiteiten. 1.4 Gebruikte onderzoeken Dit rapport is grotendeels gebaseerd op nieuwe analyses van bestaande gegevens. We hebben databestanden gebruikt die ieder een eigen toegevoegde waarde hebben om verschillen in sportdeelname te verklaren: de Gezondheidsenquête (ge), het Tijdsbestedingsonderzoek (tbo), het Aanvullend voorzieningengebruik onderzoek (avo) en het Survey integratie minderheden (sim). 1 Zo biedt sim veel meer gedetailleerde informatie over sportdeelname door niet-westerse migranten dan ge of avo. De tijdsregistratie van het tbo heeft als voordeel dat respondenten precies noteren wat ze die dag gedaan hebben. In tabel 1.1 staan de verschillende aspecten van deze databestanden uitgewerkt. Nadeel van het gebruik van verschillende databestanden is de variatie in afbakening van sportdeelname, wat leidt tot verschillende uitkomsten. Zo geven in het ge mensen aan wat ze in een normale week aan bewegingsactiviteiten doen, waaronder sport (volgens de squash-methode, zie Wendel-Vos en Schuit 2004). 2 Respondenten kunnen maximaal vier sporttakken noemen, waar wandelen en fietsen in de vrije tijd niet toe horen, terwijl dit bij avo wel het geval is (aangeduid als wandelsport en toerfietsen/wielrennen). In het tbo vullen respondenten gedurende zeven aaneengesloten dagen een dagboekje in. Voor iedere tien minuten vermelden ze wat ze op dat moment hebben gedaan. 3 Het kan zijn dat de sportdeelname in de dagboekweek niet representatief is voor andere weken. Dit kan echter zowel positief (iemand sport zelden, maar wel in de dagboekweek) als negatief (normaal sport iemand wel, maar net deze week niet) uitgelegd worden. Daarom nemen we aan dat het gemiddelde over alle personen een goede inschatting geeft van wekelijkse sportdeelname. Iedere respondent die minstens tien minuten sport heeft opgegeven in het dagboekje beschouwen we als sporter. In het avo krijgen respondenten een lijst van 26 sporten en een optie overig te zien. Voor iedere sport, met een maximum van zeven, die ze beoefend hebben in de afgelopen twaalf maanden, krijgen ze vervolgvragen over onder andere het aantal weken dat ze die sport beoefend hebben. Op basis van de som van dat aantal weken leggen we de scheidslijn bij minstens 40 weken per jaar. 15

uitstappers en doorzetters Tabel 1.1 Kenmerken van de gebruikte onderzoeken Gezondheidsenquête (ge) Tijdsbestedingsonderzoek (tbo) gebruikt in hoofdstuk 2 en 6 4 en 5 doel volgen van gezondheid van de Nederlandse bevolking informatie over (veranderingen) in tijdsbesteding van Nederlanders gebruikte jaargangen 2001-2011 (jaarlijks) 1975-2005, 2006-2011 (vijfjaarlijks) respondentgroep 12 jaar 1975-2005: 12 jaar 2006-2011: 10 jaar terugvraagperiode normale week in de afgelopen maanden registratie in het dagboek (7 dagen) frequentie van sporten 1 keer per week 1975-2005: 15 minuten per week 2006-2011: 10 minuten per week afbakening sportbegrip afbakeningen genoemd in begeleidende tekst deelname aan diverse fysieke activiteiten, waaronder sport (max. 4 takken van sport) impliciet tellen denksporten hierdoor niet mee; sport maakt onderdeel uit van een reeks van fysieke activiteiten, waarvan deelname (dagen per week) en tijdsbesteding (uren en minuten per dag) bevraagd worden eigen interpretatie respondent hercodering van activiteiten achteraf tot fysieke sporten; denksporten zitten hier niet bij, wandelen en fietsen in de vrije tijd (niet als sport en niet als woonwerk/school verkeer) zijn apart gecodeerd genoemde voorbeelden in begeleidende tekst opmerkingen tennis, handbal, gymnastiek, fitness tot 2010 schriftelijke vragenlijst, die achterbleef na face-to-face-interview en op afgesproken moment werd opgehaald; vanaf 2010 vragenlijst via internet en vraag naar sportdeelname in een tweede opvolgende vragenlijst; geen direct contact meer met enquêteur, waardoor respons sterk beïnvloed is en mogelijk ook de resultaten geen na 2005 methodologische wijziging, waardoor de uitkomsten voor en na die datum niet te vergelijken zijn (zie Cloïn 2013a) 16

deelname aan sport Aanvullend voorzieningengebruik onderzoek (avo) Survey integratie minderheden (sim) 3 7 informatie over het gebruik van Nederlandse overheidsvoorzieningen, zoals sportaccommodaties inzicht in de integratie van de vier belangrijkste minderheidsgroepen in Nederland (Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen) 1999-2007 (vierjaarlijks) 2006, 2011 6 jaar 15 jaar afgelopen 12 maanden afgelopen 12 maanden 40 weken per jaar (constructie op basis van aantal weken per jaar beoefenen van max. 7 sporten toonblad met 27 takken van sport, inclusief categorie overig; denksporten staan hier niet bij 1 keer per maand (maar ook uitgesplitst naar ten minste 1 keer per week) toonblad met 26 takken van sport, inclusief categorie overig; vissen en denksporten staan hier niet bij sporten die men in de vrije tijd in Nederland heeft beoefend; sporten tijdens het werk of in de gymnastiekles tellen niet mee geen sporten die men in de vrije tijd heeft beoefend; vissen en denksport tellen niet mee geen respondenten krijgen vervolgvragen over het aantal weken dat ze sport beoefend hebben; wie 40 weken heeft gesport, wordt beschouwd als sporter; dit zegt echter niets over de spreiding van de sportdeelname over het jaar sim 2011 is door methodologische wijzigingen niet vergelijkbaar met sim 2006; in beide jaren kregen alle respondenten vragen over sportdeelname; in 2006 is ouders ook gevraagd naar sportdeelname van hun kinderen tussen 6-15 jaar 17

uitstappers en doorzetters Het sim kent een vergelijkbaar toonblad als avo met 25 takken van sport en een optie overig. 4 Om te weten hoe vaak respondenten sporten is een gesloten vraag gesteld, met vijf antwoordcategorieën, waaronder eens per maand en eens per week. In tegenstelling tot ge en avo gaat de vraag naar frequentie vooraf aan de sporttakken. In de databestanden worden niet-fysiek actieve sporten beperkt meegenomen. In de ge staat sport te midden van diverse bewegingsactiviteiten, wat mensen niet stimuleert een sport als schaken op te geven. In het tbo worden bij de hercodering alleen de fysiek actieve sporten onder sporten gecodeerd. Denksporten zijn een aparte categorie, die we niet meenemen in de analyses. In avo en sim worden denksporten, maar ook sporten als jeu de boules en darts, niet op het toonblad genoemd. Wel kunnen respondenten ze bij de optie overige sporten invoeren. 1.5 Leeswijzer Hoofdstuk 2 en 3 dienen als kapstok voor de rest van het rapport. We schetsen daarin de belangrijkste trends van sportdeelname en de populariteit van diverse sporttakken (hoofdstuk 2) om vervolgens te kijken naar het verband tussen sociaal-demografische kenmerken en sportdeelname van de bevolking als geheel (hoofdstuk 3). Deze kenmerken brengen we in latere hoofdstukken in relatie met andere aspecten. Zo staat in hoofdstuk 4 de sportdeelname en tijdsbesteding aan sport in relatie tot andere vormen van (vrije)tijdsbesteding centraal. We maken onderscheid naar jongeren, volwassenen en 50-plussers. In hoofdstuk 5 gaan we in op het verschil in sportdeelname en sporttijd van mannen en vrouwen, in relatie tot aspecten als het gezin en de tijdsbesteding aan werk en huishouden. In hoofdstuk 6 staan de 50-plussers nogmaals in de aandacht, maar dan vanuit de sociale rol die sport kan vervullen. In hoofdstuk 7 bespreken we de sportdeelname van Surinaamse, Antilliaanse, Marokkaanse en Turkse Nederlanders in relatie tot generatie en sociale integratie. In de slotbeschouwing behandelen we de betekenis van gevonden resultaten voor het beleid en de uitdagingen voor toekomstig sportonderzoek. Noten 1 In hoofdstuk 6 worden de Sportersmonitor en het Nationaal Sport Onderzoek beperkt gebruikt. Beide onderzoeken zijn gebaseerd op de vragenlijst van de Richtlijn Sportdeelname Onderzoek (rso). Zie www.mulierinstituut.nl voor meer informatie. Gepresenteerde gegevens hebben betrekking op lidmaatschap van een sportvereniging of gebruik van een sportaccommodatie. 2 Naast sport vraagt de squash-vragenlijst naar activiteiten tijdens het huishouden, inspanningen op het werk, wandelen en fietsen en vrijetijdsactiviteiten zoals klussen en tuinieren. Respondenten geven aan hoeveel dagen in een normale week ze deze activiteiten doen en hoeveel tijd ze er aan besteden (in uren en minuten per dag). 3 In het tbo van 1975-2005 is gevraagd naar tijdblokken van 15 minuten. 4 In sim zijn zaalvoetbal en veldvoetbal samengevoegd tot voetbal. In avo staan beide sporten apart benoemd. 18

ontwikkeling sportdeelname in nederland 2 Ontwikkeling sportdeelname in Nederland Remko van den Dool 2.1 Sportdeelname Nederlandse bevolking In een jaar doet ruim driekwart van de bevolking wel eens aan sport (78% volgens Kamphuis en Van den Dool 2008, 79% volgens Tiessen-Raaphorst et al. 2013). Ook mensen die niet regelmatig sporten, bowlen wel eens of lopen een middag op een kartbaan rond. Of mensen wel eens aan sport doen, is voor het sportbeleid echter minder van waarde. Van wekelijkse deelname mag meer effect verwacht worden op gezondheid of sociale participatie. Figuur 2.1 toont de ontwikkeling van deze wekelijkse sportdeelname van 12-79-jarigen tussen 2001 en 2011. Eerdere scp-rapportages spraken nog van stijgende sportdeelname (Kamphuis et al. 2008), maar recente publicaties lieten geen toename meer zien (Collard en Hoekman 2013; Tiessen-Raaphorst en Van den Dool 2012). Figuur 2.1 Deelname aan wekelijkse sport, Nederlandse bevolking van 12 tot en met 79 jaar (in procenten) 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 Bron: cbs (ge 01-11) 2.2 Ontwikkeling sportdeelname doelgroepen Leeftijdsgroepen De sportdeelname in de meeste leeftijdsgroepen is constant (figuur 2.2). 1 De enige groep die in de afgelopen tien jaar meer aan sport is gaan doen zijn mensen van 50-80 jaar. Jongeren sporten echter nog altijd veel meer dan ouderen. Ondanks de stijging bij de 19

uitstappers en doorzetters 50-plussers blijven die verschillen aanwezig. Bij elke opeenvolgende leeftijdsklasse neemt de sportdeelname in 2011 met grofweg 10 procentpunten af. Figuur 2.2 Deelname aan sport op weekbasis naar leeftijdsgroepen, Nederlandse bevolking van 12 tot en met 79 jaar (in procenten) 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 12-14 jaar 15-19 jaar 20-49 jaar 50-64 jaar 64-79 jaar Bron: cbs (ge 01-11) Volwassenen met en zonder kinderen Ook binnen leeftijdsgroepen zijn verschillen te zien. Volwassenen van 20-49 jaar zitten in de drukke levensfase. Werk, gezin en sociale contacten vergen veel tijd en nopen tot keuzes in activiteit. Dit lijkt gevolgen te hebben voor het sporten. Mensen in deze leeftijdsgroep met thuiswonende kinderen sporten minder dan alleenstaanden of stellen zonder kinderen (figuur 2.3). Deze lagere sportdeelname is structureel; tussen 2001 en 2011 is weinig verandering te zien. Alleen de stellen zonder kinderen zijn in die periode iets meer aan sport gaan doen. Een mogelijke verklaring voor de lagere sportdeelname van ouders met kinderen is een gemiddeld hogere leeftijd (mensen sporten immers minder naarmate ze ouder worden). Maar dat is niet het geval: alleenstaanden zijn gemiddeld 37 jaar, stellen zonder kinderen 38 jaar en ouders met kinderen 40 jaar. In hoofdstuk 4 behandelen we andere verklaringen voor de lagere sportdeelname van ouders en in hoofdstuk 5 kijken we naar verschillen tussen mannen en vrouwen. 20

ontwikkeling sportdeelname in nederland Figuur 2.3 Deelname aan sport op weekbasis naar gezinssamenstelling, Nederlandse bevolking van 20 tot en met 49 jaar (in procenten) 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 alleenstaand stel 1 of meer kinderen Bron: cbs (ge 01-11) Etniciteit Niet-westerse migranten doen structureel minder aan sport dan westerse migranten en autochtone Nederlanders. 2 In 2009 deed 42% van de niet-westerse migranten minstens eens per week aan sport (figuur 2.4). De sportdeelname van de westerse migranten is vergelijkbaar met die van autochtone Nederlanders, zo rond de 50%. Ook bij deze groepen is weinig ontwikkeling tussen 2001 en 2009 te zien. De sportdeelname van niet-westerse migranten vertoont een eenmalige piek in 2007, om vervolgens in 2009 weer te dalen. In hoofdstuk 7 gebruiken we het sim om verschillen tussen autochtone Nederlanders en niet-westerse migranten (Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Antilliaanse Nederlanders) te onderzoeken. Het sim toont een vergelijkbaar verschil als de ge in figuur 2.4: 58% van de autochtone Nederlanders doet in 2011 wekelijks aan sport tegen 43% van de niet-westerse migranten. 21

uitstappers en doorzetters Figuur 2.4 Deelname aan sport op weekbasis naar etniciteit, Nederlandse bevolking van 18 tot en met 79 jaar (in procenten) 100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0 2001 2003 2005 2007 2009 autochtoon westerse migranten niet-westerse migranten Bron: cbs (ge 01-11) 2.3 Beoefening diverse takken van sport De sportdeelname mag tussen 2001 en 2011 voor de hele bevolking stabiel zijn gebleven, in de beoefende sporttakken zelf waren er wel verschuivingen. We hebben de ontwikkelingen per sporttak geanalyseerd, apart voor jongeren en volwassenen. Sporttakken voor volwassenen Tabel 2.1 laat zien dat onder volwassenen vooral fitness en hardlopen het afgelopen decennium populair zijn geworden. Deed in 2001 13% van de 18-79-jarigen iedere week aan fitness, in 2011 was dit 21% (vgl. Kamphuis en Van den Dool 2008). Het aantal fitnesscentra is tussen 1996 en 2007 dan ook verdubbeld. Daarna zwakte die groei af, zoals ook de groei van het aantal deelnemers stagneerde (Hover et al. 2012). De populariteit onder volwassenen van wekelijks hardlopen is tussen 2001 en 2011 gegroeid van 4% naar 9%. In de jaren zeventig gingen vooral mannen hardlopen, maar de laatste jaren maken de vrouwen een inhaalslag. Dat blijkt ook uit de verkoop van hardloopschoenen voor vrouwen: in 2004 was 29% van de verkochte hardloopschoenen voor een vrouw tegen 38% in 2010 (Van der Werff en Hover 2011). 22

ontwikkeling sportdeelname in nederland Dat meer mensen aan fitness en hardlopen zijn gaan doen, heeft niet geleid tot een toename van de sportdeelname in het algemeen. Per saldo is het aantal beoefende sporten per volwassene enigszins toegenomen van gemiddeld 1,5 in 2001 naar 1,6 in 2011. 3 Er zijn ook geen sporten die zo sterk afnemen dat zij de groei neutraliseren. De sporten turnen, voetbal en tennis blijven voor de leeftijdsgroep 18-79 jaar min of meer stabiel of lopen marginaal terug. Alleen zwemmen laat een duidelijke achteruitgang zien: van 10% die wekelijks zwemt in 2001 naar 5% in 2011. 4 Dit is ook te zien in andere cijfers: volgens het cbs-onderzoek naar sportaccommodaties (cbs 2013) nam het aantal zwembaden tussen 2003 en 2009 af, evenals het aantal bezoekers. Dit hoeven echter niet alleen wekelijkse zwemmers te zijn; ook het aantal incidentele bezoekers kan zijn afgenomen (tabel 2.1 bevat alleen wekelijkse deelnemers). Bijna een kwart van de volwassenen beoefent een sporttak die niet in de tabel vermeld staat. Dit zijn over het algemeen kleinere sporten, zoals dansen, mountainbiken, golf en yoga, die ieder door 2% of minder van de volwassenen beoefend worden. Wandelen en fietsen in de vrije tijd (als sport, maar ook als recreatie of vervoermiddel naar de winkel) nam bij de volwassenen met een paar procentpunten toe. De deelnamepercentages hieraan zijn hoger dan bij het totaal van de sporttakken. Wandelen en fietsen zijn dus belangrijke vormen van bewegen voor volwassenen. Tabel 2.1 Meest beoefende (wekelijkse) sporten, Nederlandse bevolking 18 tot en met 79 jaar (in procenten) 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 ongewogen aantal 5338 5186 5811 6663 6300 5883 5146 5439 5006 6534 5694 geen 51 51 51 50 49 49 50 51 51 48 48 fitness 13 14 15 16 18 18 20 19 19 21 21 hardlopen 4 5 5 6 6 7 7 6 8 9 9 tennis 7 7 7 6 6 6 6 6 6 6 6 zwemmen 10 9 7 7 6 6 6 5 5 5 5 voetbal 5 4 5 5 5 5 4 4 4 4 4 turnen 4 3 3 4 4 4 3 4 3 3 3 sport (overig) 24 23 23 24 24 23 21 21 21 26 27 wandelen 62 61 63 63 64 64 65 65 62 66 65 fietsen 54 55 55 54 56 55 56 57 57 59 58 gemiddeld aantal sporten (sporters) 1,5 1,4 1,4 1,4 1,4 1,4 1,4 1,4 1,5 1,6 1,6 Bron: cbs (ge 01-11) 23

uitstappers en doorzetters Sporttakken voor de jeugd Gymnastiek/turnen en voetbal zijn bij jongeren tussen 12 en 17 jaar de populairste sporttakken, gevolgd door fitness. Gymnastiek wordt echter minder populair, van 40% in 2001 naar 19% in 2011. 5 Het aantal jeugdige leden van de gymnastiekbond neemt overigens ook af, zij het aanzienlijk minder scherp. In 2001 was 5,5% van de kinderen van 0-18 jaar via een vereniging aangesloten bij de gymnastiekbond kngu; in 2011 was dat 4,9% (noc*nsf 2012b). Het aantal beoefende sporten door 12-17-jarigen neemt enigszins af van gemiddeld 1,9 in 2001 naar 1,6 in 2011. 6 Ook zwemmen verliest aan populariteit onder jongeren (van 10% wekelijkse beoefenaars in 2001 naar 4% in 2011), terwijl steeds meer jongeren hardlopen (van 2% in 2001 naar 6% in 2011). Voetbal laat een wisselend beeld zien: na een piek in 2004 (25%) ligt de deelname in 2011 weer op het zelfde niveau als in 2001. Ook jongeren beoefenen nog tal van andere sporten. Bijna de helft beoefent wekelijks een andere sport dan in het rijtje vermeld staat. De meest beoefende waren in 2011 paardensport (5%), hockey (5%), volleybal (4%), badminton (3%), atletiek (3%) en judo/ jiu-jitsu (3%). Wandelen en fietsen staan ook in deze tabel als vrijetijdsactiviteit vermeld. Het aandeel jongeren dat wandelt laat een wisselend beeld zien, tussen 29% in 2002 en 42% in 2011. Steeds meer jongeren pakken de fiets in de vrije tijd. In 2001 fietste ruim de helft van de jongeren wekelijks, in 2011 was dit 69%. Tabel 2.2 Meest beoefende (wekelijkse) sporten, Nederlandse bevolking van 12 tot 17 jaar (in procenten) 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 ongewogen aantal 560 540 647 776 634 622 530 561 477 481 424 geen 20 17 19 20 20 20 18 20 20 26 22 turnen 40 39 34 39 39 38 37 34 25 21 18 voetbal 19 22 22 25 21 23 23 22 22 16 18 fitness 7 11 8 8 10 9 14 14 14 13 13 tennis 9 8 7 8 9 8 8 8 8 6 8 hardlopen 2 1 2 3 3 4 4 3 5 6 6 zwemmen 10 10 7 4 5 6 5 4 5 5 4 sport (overig) 49 47 45 43 42 47 43 43 43 44 46 wandelen 37 29 32 33 36 34 33 32 32 39 42 fietsen 53 54 55 52 58 52 55 58 55 66 69 gemiddeld aantal sporten (sporters) 1,9 1,9 1,7 1,7 1,8 1,8 1,8 1,7 1,7 1,6 1,6 Bron: cbs (ge 01-11) 24

ontwikkeling sportdeelname in nederland 2.4 Conclusie Tussen 2001 en 2011 is het aandeel van de bevolking dat wekelijks aan sport doet stabiel gebleven. Hoewel men sommige sporttakken meer beoefent en andere inmiddels minder, leidt dit niet tot wijzigingen in de totale sportdeelname van de bevolking. Ook de verschillen in sportdeelname tussen groepen in de samenleving zijn sinds 2001 nauwelijks groter of kleiner geworden. Uitzondering is de groep 50-79-jarigen, die tussen 2001 en 2011 duidelijk meer zijn gaan sporten. De verschillen tussen leeftijdsgroepen blijven echter groot: hoe ouder men wordt, hoe minder men sport. Leeftijd is daarmee een belangrijke verklarende factor voor verschillen in sportdeelname. Ook gezinssituatie of etniciteit hebben verband met meer of minder sporten. Daarover meer in de volgende hoofdstukken. Noten 1 De sportdeelname van jongeren tussen 12 en 14 jaar ligt in 2010 lager dan in de andere jaren, maar verschilt in 2011 niet meer. Mogelijk ligt hier een methodewisseling tussen 2009 en 2010 aan ten grondslag. 2 De ge is niet ontworpen om specifieke informatie over migranten te krijgen. De vragenlijst is alleen in het Nederlands, in tegenstelling tot het sim. Het sim richt zich op vier groepen niet-westerse migranten, terwijl de ge alle groepen niet-westerse migranten onderzoekt. Westerse migranten zijn mensen uit Europese landen buiten Nederland en rijke landen buiten Europa. 3 Respondenten konden maximaal 4 sporten opgeven. 4 In 2001 en 2002 werd zwemmen nog als voorbeeldsport in de vraagtekst van de vragenlijst gebruikt. Dit kan het wat hogere niveau in deze jaren verklaren. 5 Het is niet duidelijk of deze afname geldt voor gymnastiek en turnen als vrijetijdsbeoefening. Het kan zijn dat in het verleden een deel van de respondenten bij het invullen aan de wekelijkse schoolgymnastiek dacht. Tegenwoordig wordt echter vaker de term lo (lichamelijke opvoeding of bewegingsonderwijs) gebruikt, waardoor jongeren dit niet meer als gymnastiek in een vragenlijst benoemen. 6 Respondenten konden maximaal 4 sporten opgeven. 25

uitstappers en doorzetters 3 Sociaal-demografische kenmerken van sportdeelname Annet Tiessen-Raaphorst 3.1 Inleiding Welke groepen in de samenleving doen naar verhouding vaak aan sport en welke blijven achter? Bekend is dat jongeren, hogeropgeleiden en mensen met hogere inkomens meer sporten dan hun tegenpolen (Kamphuis en van den Dool 2008; Breedveld 2006). Dit is vaak gebaseerd op beschrijvende statistiek, zonder te bezien hoe de kenmerken elkaar beïnvloeden. 1 Gerichte sportstimulering vraagt echter ook om inzicht in die onderlinge relaties. We gebruiken de avo-data van 1999-2007 om de samenhang tussen sociaal-demografische kenmerken en sportdeelname te bekijken. Hoewel deze data geen recente informatie meer bieden, zijn ze waardevol dankzij de omvangrijke meting van sportdeelname, de variatie aan achtergrondkenmerken in een serie van meetjaren en de representativiteit voor de Nederlandse bevolking van 6 jaar en ouder. 3.2 Sportdeelname naar achtergrondkenmerken In 2007 deed 51% van de 6-79-jarigen minstens 40 weken per jaar aan sport (tabel 3.1). Mannen en vrouwen sporten evenveel. Jongeren sporten nog altijd meer dan ouderen, maar de verschillen zijn wel iets kleiner geworden, doordat vooral de 50-64-jarigen meer zijn gaan sporten. In 2007 is daardoor in de grote groep van 20-64 jaar geen significant verschil meer te zien. Kijken we naar de gezinssituatie, dan zien we dat ouders van wie het jongste kind 6 jaar of jonger is minder sporten dan andere groepen (we komen daar op terug in hoofdstuk 4 en 5). Alleenstaanden en paren van 41-79 jaar zonder minderjarige kinderen verschillen van elkaar in sportdeelname. In 2007 deed 37% van de alleenstaanden aan sport, bij de paren was dit 47%. Dit verschil ligt niet aan de leeftijd: de gemiddelde leeftijd van de alleenstaanden is 61 jaar, van de paren 59 jaar. Wel hebben alleenstaanden vaker matige of ernstige beperkingen (24%) dan paren (13%). Ook het feit dat er een partner in huis is, geeft wellicht de sociale steun om sportieve activiteiten te ondernemen (zie ook hoofdstuk 6). Het verschil in sportdeelname tussen migranten en autochtone Nederlanders blijft groot. In dit hoofdstuk vallen onder migranten zowel westerse als niet-westerse personen (hoofdstuk 7 gaat nader in op niet-westerse migranten). Verschillen naar opleidingsniveau en inkomen zijn nog altijd duidelijk aanwezig: hogeropgeleiden sporten meer dan lageropgeleiden en mensen met een hoger inkomen meer dan mensen met een lager inkomen. Deels zullen deze factoren met elkaar samenhangen, aangezien hogeropgeleiden vaak ook meer verdienen. 26

sociaal-demografische kenmerken van sportdeelname Tabel 3.1 Sportdeelname van minstens 40 weken per jaar, bevolking van 6 tot en met 79 jaar, 1999-2007 (in procenten) 1999 2003 2007 ongewogen aantallen 13.184 13.396 6.482 totaal 42 47 51 geslacht # man 43 48 51 vrouw 42 45 50 leeftijd * * * 6-11 jaar 67 72 77 12-19 jaar 57 62 64 20-34 jaar 43 48 48 35-49 jaar 39 46 48 50-64 jaar 34 41 49 65-79 jaar 25 24 36 gezinssituatie * * * inwonend kind 58 62 66 alleenstaand, 40 jaar, zonder minderjarige kinderen 52 55 54 paar, 40 jaar, zonder minderjarige kinderen 48 55 53 ouder met jongste kind 6 jaar 35 41 40 ouder met jongste kind 7 jaar 36 45 51 paar, 41-79 jaar, zonder minderjarige kinderen 33 37 47 alleenstaand, 41 79 jaar, zonder minderjarige kinderen 27 32 37 etniciteit * * * migrant 32 39 40 autochtoon 43 48 54 opleidingsniveau * * * scholier/student 65 71 74 laag 30 33 37 middelbaar 45 48 50 hoog 51 57 59 inkomen * * * laag 34 36 42 midden 42 48 51 hoog 50 56 59 beperkingen * * * geen 45 52 55 lichte 34 38 40 matige/ernstige 19 21 33 * significant bij p < 0,01, # significant bij p < 0,05. Bron: scp (avo 99-03); scp/cbs (avo 07) 27

uitstappers en doorzetters Ook een fysieke beperking (vastgesteld als ervaren belemmeringen in het verrichten van alledaagse activiteiten) leidt, afhankelijk van de ernst, tot lagere sportdeelname. De gemiddelde leeftijd van mensen met beperkingen heeft ook een verband met de lagere sportdeelname: mensen met matige of ernstige beperkingen zijn gemiddeld 56 jaar oud, mensen zonder beperkingen gemiddeld 36 jaar. Meerdere sociaal-demografische kenmerken houden verband met sportdeelname. Tabel 3.1 laat echter niet zien of deze kenmerken elkaar beïnvloeden. Met een logistische regressie gebeurt dat wel (tabel 3.2). De stapsgewijze toevoeging van kenmerken aan de berekening laat zien of die de waarde van eerder ingevoegde variabelen beïnvloeden en in welke richting. In berekening I kijken we naar de samenhang tussen geslacht en gezinssituatie. 2 Ook in die combinatie verschilt sportdeelname tussen mannen en vrouwen niet. Gezinssituatie blijft wel variatie in deelname aangeven. Vergeleken met de alleenstaande 41-79-jarigen (de referentiecategorie in deze berekening) doen mensen in de andere gezinssituaties meer aan sport. De kansverhouding dat inwonende kinderen aan sport doen is het grootst, namelijk 3,8 keer zo groot als die van een alleenstaande 41-79-jarige. Dit wordt gevolgd door alleenstaanden van 40 jaar of jonger (kans is 2,8 keer zo groot), paren van 40 jaar of jonger (2,4) en ouders met een jongste kind tussen 7 en 17 jaar (1,7). In berekening II voegen we opleiding, inkomen en etniciteit toe, en die blijken ieder een significante bijdrage te leveren. De informatie uit tabel 4.1 hogeropgeleiden, mensen met meer inkomen en autochtonen doen vaker aan sport wordt hier bevestigd, ook wanneer gecontroleerd wordt voor jaar, geslacht en gezinssituatie. Vooral het effect van opleiding is groot: de kansverhouding dat hogeropgeleiden sporten is 2,3 keer zo groot als bij lageropgeleiden. (Dat scholieren en studenten een hoge kans op sportdeelname hebben, hangt ook samen met hun leeftijd.) Opleiding is dus een belangrijk aspect van de kans om aan sport te doen, zoals op basis van ander (inter)nationaal onderzoek ook is vastgesteld (Breedveld 2006; Downward en Rasciute 2010; Scheerder en Breedveld 2004). Deze sociaaleconomische kenmerken laten ook een verschil bij de gezinssituatie zien: ouders met een klein kind en oudere paren sporten niet meer vaker dan oudere alleenstaanden. In berekening III wordt gezondheid als kenmerk toegevoegd. Gecontroleerd voor de andere kenmerken blijft de kansverhouding dat mensen zonder (2,3) of met lichte beperkingen (1,8) aan sport doen veel groter dan voor mensen met matige/ernstige beperkingen. Geen beperkingen hebben is van vergelijkbaar gewicht als opleidingsniveau. Het toevoegen van gezondheid heeft als gevolg dat ook ouders met een kind tussen 7 en 18 jaar niet meer vaker sporten dan de alleenstaande 40-plusser. Omdat mensen met een beperking ook vaker wat ouder zijn, zal dit elkaar beïnvloeden. De effecten van opleiding, inkomen en etniciteit blijven gelijk. De verklaarde variantie is met 8% beperkt, wat aangeeft dat er nog veel andere factoren zijn die sportdeelname bepalen. 28