EEN GEZICHT OP DE ST. LAURENSKERK TE ROTTERDAM, DOOR DR. E. WIERSUM 26sten Maart 1925 werd in de veiling van prenten en teekeningen door A. J, van Huffels antiquariaat te Utrecht als no» 425 de teekening verkocht, waarvan ik de beschrijving uit den catalogus hier overneem. De Groote of St, Laurenskerk te Rotterdam aan de Noortzijde, Gesign. teekening in O, L inkt gewasschen, door L. Bakhuijsen 1676, h, 34 br, 40 c,m, Belangrijk voor de zeden en gewoonten: kooplieden, waarbij vischvrouwen. Ter linker zijde: Hier bestelt men brieven op Lijden". Zonder dat ik de teekening gezien had, stond het bij mij vast, dat de toeschrijving aan Backhuijsen en de dateering valsch moesten zijn, en dadelijk opperde ik de losse veronderstelling, dat niet de bekende Amsterdamsche schilder Backhuijsen de teekening in 1676, maar de Rotterdamsche teekenaar van stadsgezichten Leendert Brasser haar in 1776 vervaardigd had. Dat mocht echter geen reden zijn, om, indien zij voor een redelijk bedrag was te krijgen, deze aanwinst voor den atlas van het Rotterdamsch Archief, waarvoor toch het topografisch belang overweegt, te laten glippen. Ik deed dus een poging om haar te bemachtigen, die echter niet slaagde; voor een hooger bedrag, dan te mijner beschikking stond, werd zij aan een onbekenden lastgever toegewezen. Het was jammer voor het Archief, maar er viel niet meer aan te veranderen, Eenige dagen later evenwel belde de nieuwe eigenaar der teekening, blijkbaar eveneens twijfelende aan het auteurschap van Backhuijsen en ook overigens niet erg ingenomen met zijn aankoop, mij op, met het verzoek, mijn oordeel over zijn nieuwe aanwinst te willen zeggen, waartoe hij mij voor rustig onderzoek de teekening toezond. Het resultaat van mijn onderzoek laat ik hier volgen. De teekening ziet er tamelijk fatiguée uit, wat op z'n Hollandsch wil zeggen: beduimeld en verfrommeld. Bovendien zit zij vol watervlekken. Zij maakt aanstonds een indruk van onechtheid, daar het middenstuk (de kerk) onmogelijk van 85
dezelfde hand kan zijn als de beide zijden en de onderkant (Leidscheveer en Rotte). De twee hoekhuizen, die de teekening aan weerszijden afsluiten en een tamelijk fantastischen indruk maken, zijn met den voorgrond veel ruwer, onbeholpener geteekend en donkerder getint, dan het toch wel fijne en lichte middenstuk. De handteekening op eender vaten rechts onderaan en het jaartal zijn niet in schrift van de 17e eeuw, doch waarschijnlijk pas in de 19e eeuw ontstaan. Ook de onderschriften: De Groote of St. Laurenskerk te Rotterdam aan de Noortzijde 1676" in het midden en L. Backhuijse pinxit 1676" links, zijn blijkbaar vrij nieuw, terwijl een derde onderschrift uitgeradeerd schijnt te zijn. Dit, wat betreft het uiterlijk der teekening. Nu zullen wij haar op het innerlijk onderzoeken en houden haar daartoe eerst tegen het licht. Het watermerk van het papier, dat dan te voorschijn komt, is: C. & I. Honig. Dit merk nu kan op z'n vroegst voorkomen in 1709, in welk jaar de firma werd opgericht *), Hiermede is dus het auteurschap van Ludolf Backhuijsen, die in 1708 stierf, van de baan ^). Zien we nu, of we de teekening niet nader kunnen dateeren. Aan den noordkant van het transept bevindt zich een monumentale poortachtige deur, die in of kort na 1742 gemaakt is. In dat jaar toch besloten kerkmeesteren, overwogen hebbende, dat de deuren aan de zuid- en noordzijde der kerk niet zijn geproportioneerd na de voortreflikheid van het gebouw, en dat het met de finantien tegenwoordig niet qualik zoude overeenkomen eenige kosten tot verbetering in dien opzigte te spenderen", aan beide kanten van de kerk in plaats van de daar staande lage deuren twee poorten te bouwen conform het ontwerp, dat daarvoor door David van Stolk gemaakt was **). Dat klopt volkomen met de voorstelling op een andere teekening van de St. Laurenskerk, Roterodamum Illustratum 710, die door Scheffer gedateerd is op omstreeks 1760. Ook onze teekening kan dus in elk geval niet veel ouder zijn. 1) Vriendelijke mededeeling van den heer G. J. Honig te Zaandijk. 2) Zijn gelijknamige kleinzoon, de Rotterdamsche tegelbakker, komt als teekenaar van dit stadsgezicht niet in aanmerking. 3) Resolutie van kerkmeesteren 5 Nov. 1742. 86
17. ST. LAURENSKERK. NAAR EEN KOPERGRAVURE DOOR L. BRASSER. R. I. 700.
Doch er is nog een ander criterium en wel de op het Leidscheveer geplaatste brievenbus. Nu daargelaten, of de plaats dezer bus en het opschrift wel juist zijn, blijkt uit een aanteekening van Gerrit van der Pais van 1775 of 1776, dat er zich toen brievenbussen achter de kerk bevonden. In zijn Anecdotes of korte gebeurtenissen" schrijft hij, blijkbaar als een nieuwtje, het volgende: Des avonds ten agt uren, wanneer het Stadhuisklokje begon te luijen, ten teken dat men de binnenlandsche Brieven als op Amsterdam, Dordrecht, Haarlem, Delft, Leijden, Schiedam en 's Hage geadresseerd tot half negen, wanneer dat klokje met luijen ophield, in de Brievenbussen, agter de groote Kerk geplaatst, konde bezorgen." Weer komen we dus tot de conclusie, dat onze teekening van omstreeks denzelfden tijd moet dateeren. En nu weten wij, dat juist in die jaren de toenmalige hoofdman van het Rotterdamsche schildersgilde, Leendert Brasser, van den boekhandelaar G. Manheer opdracht kreeg om een teekening van de Groote kerk te vervaardigen voor een uit te geven kopergravure. De advertentie in de Rotterdamsche Courant van 15 Juni 1776 brengt ons dadelijk in medias res. Ik laat ze hier volgen. G. Manheer, boekverkooper te Rotterdam, zal bij inteekening uitgeven: een fraaije kunst-plaat, zijnde een afbeelding van de Groote Kerk der stad Rotterdam, met den spitsen toren van het Leidsche Veer te zien, nauwkeurig geteekend, rijk gestoffeerd en uitvoerig in 't koper gebragt door den kunstrijken plaatsnijder L. Brasser, in dezelfde manier en grootte als de gezichten van de genoemde kerk door den heer J. Punt. De plaat zal aan de inschrijvers worden afgeleverd voor 2 gulden en na den tijd der intekening, die zijn zal tot den laatsten Juny 1776, niet minder als 3 gulden. De platen zullen naar den rang der inteekening worden afgelevert, zoodat die eerst inteekend, de beste druk zal bekomen. Nader bericht wordt alom gratis uitgegeven 1) Rotterdamsche Courant Saturdag den 15 Juny 1776 no. 72. Zie ook Rott. Courant Saturdag 29 Juny 1776. Deze gravure berust in den prentenatlas van het Archief, R. 1.700. Ook de origineele teekening van Brasser, waarnaar de gravure gemaakt werd, is daar aanwezig, R. 1.699 87
Wat ligt nu meer voor de hand, dan dat Brasser, voordat hij j kerk in den toestand van het tweede kwartaal der 17e eeuw met de daarbij passende archaïseerende omgeving teekende, eerst de kerk in beeld bracht, zooals hij ze in werkelijkheid zag, om daarna op een tweede teekening de noodige veranderingen aan te brengen? Dit moet dus ook in of even vóór 1776 geweest zijn. En nu wil het mij voorkomen, dat deze eerste teekening het hier besproken stadsgezicht is. De stand der kerk verschilt zoo goed als niet van die der latere teekening, terwijl de stijl voor beide teekeningen vrijwel dezelfde is. Een beproefd kenner van oude teekeningen, de heer H, M, Montauban van Swijndregt alhier, is dit volkomen met mij eens. De teekening zal dus waarschijnlijk in 1776 door Brasser geteekend en gedateerd zijn en gesigneerd als L, B, Vermoedelijk heeft hij ze als werkteekening gebruikt, waardoor ze toen reeds minder frisch geworden zal zijn. Een latere eigenaar, die zich hieraan ergerde, heeft, misschien ook om ze beter te kunnen verkoopen, de teekening bijgewerkt, ja, gedeeltelijk zelfs overgeteekend en, eenmaal zoover afgedwaald, er zoowaar geen been ingezien om het jaartal een eeuw te vervroegen, teneinde onder de initialen L, B, den bekenden Ludolf Backhuijsen te kunnen laten doorgaan. En ook de laatste verkooper heeft, ter wille van het belang van zijn lastgever, maar liever niet aan de echtheid getwijfeld Zoo is in den jare 1925 een teekening van Leendert Brasser als een echte Ludolf Backhuijsen openlijk geveild. Het is mij aangenaam hier van beide teekeningen, van de pseudo- Backhuijsen en van de echte Brasser, waarop de toren met de spits voorkomt, zooals die zich vertoonde van 1621-1645, een reproductie te kunnen geven. De door Punt gegraveerde prent is in 1753 uitgegeven. R, I. 709, De teekening, waarnaar zij gemaakt is, is van Cornelis Pronk, Ook deze teekening is voor het Archief verworven, evenals een latere copie door G. van Toorenburgh, R, I. Supplement XII, 41 en 42.
18. PIET HEYN. NAAR HET OLIEVERFSCHILDERIJ DOOR JAN DAMEN COOL IN HET RIJKSMUSEUM TE AMSTERDAM.