Niet alleen woorden, vooral daden Vervolgrapportering 2015 Adviescommissie cultureel erfgoed Adviescommissie cultureel erfgoed 2013-2015: Patrick Allegaert (voorzitter), Sofie De Caigny (ondervoorzitter), Bart Demarsin, Ode De Zutter, Jan D Hondt, Iris Kockelbergh, Frank Scheelings, Reinoud Van Acker, Eva Van Hoye, Nick Van Uffelen en Leila Zohrie. Secretaris: Wouter Brauns Managementsamenvatting: De Adviescommissie presenteert in deze tekst de vervolgrapportering bij haar landschapstekening van 2014. Deze tekst actualiseert de bevindingen van de landschapstekening en vult ze aan. De voornaamste bevindingen uit de vervolgrapportering 2015: - De commissie juicht het participatieve traject om te komen tot een Conceptnota Cultureelerfgoedbeleid toe. De commissie rekent erop dat dit traject zich o.m. zal vertalen in een breed gedragen actualisering van het Cultureel-erfgoeddecreet. Een nieuw beleid kan onmogelijk vorm gegeven worden zonder voldoende middelen. Door de besparingen van de voorbije jaren staan veel werkingen onder continue druk, sommigen kunnen de basistaken niet meer uitoefenen. De in het verleden gedane beloftes zijn niet ingelost. Dit geldt ook voor de beslissingen over de cultureel-erfgoedconvenants uit 2014. De geplande institutionele en andere hervormingen zullen een grote invloed hebben op het fijnmazige cultureel-erfgoednetwerk dat de voorbije 15 jaar werd uitgebouwd. Dit netwerk is meer dan de som van zijn delen, onvoldoende doordachte wijzigingen kunnen het laten desintegreren. Indien dit gebeurt, zal een deel van het cultureel erfgoed door veronachtzaming of gebrekkige ontsluiting verloren gaan voor de gemeenschap. - Met het oog op een nieuw Cultureel-erfgoeddecreet vraagt de Adviescommissie bijzondere aandacht voor haar aanbevelingen over het bestaande decreet: De gezamenlijke indiendatum voor de meerderheid van de gesubsidieerde organisaties betekent een grote kans voor de sector. Dit zal een grote invloed hebben op de werking van de beoordelingscommissies. De commissies zijn dan ook vragende partij om samen met de minister en de administratie na te denken over hoe dit best kan worden georganiseerd. Met betrekking tot de projectsubsidies zijn een aantal wijzigingen nodig, vooral met betrekking tot de internationale projecten. De ontwikkelingen met betrekking tot aanvullende financiering zijn erg positief. Naast voldoende financiële middelen heeft de cultureel-erfgoedsector vooral behoefte aan betere regelingen met betrekking tot fiscaliteit, successierechten en verzekeringskosten De overige aanbevelingen in de landschapstekening blijven van kracht. Vorig jaar lichtte de Adviescommissie de landschapstekening toe aan de minister in een gesprek. Bij deze gelegenheid werd afgesproken ook de komende jaren een gesprek te hebben over de vervolgrapportering. De Adviescommissie houdt zich hiervoor dan ook graag ter beschikking.
Vervolgrapportering Adviescommissie Cultureel Erfgoed Een jaar na de landschapstekening van 2014 stelt de Adviescommissie Cultureel Erfgoed haar eerste vervolgrapportering voor. De landschapstekening schetste een evolutie van het door het Cultureelerfgoeddecreet gesubsidieerde cultureel-erfgoedveld in de voorgaande vijf jaar. De Adviescommissie maakte daarbij een analyse van die evolutie en gaf aanbevelingen voor de toekomst. De voortgangsrapportering actualiseert de bevindingen van de landschapstekening en vult ze aan, gebaseerd op de bevindingen van de Adviescommissie en de kwaliteitsbeoordeling door de beoordelingscommissies. De voorzitters en ondervoorzitters van de beoordelingscommissies maken deel uit van de Adviescommissie. De fundamentele bezorgdheden in de landschapstekening van 2014 betroffen de geplande hervormingen van de provinciale bevoegdheden, en de structurele onderfinanciering van de cultureel-erfgoedsector. Deze bezorgdheden blijven in 2015 bestaan. Tegelijkertijd biedt het traject om te komen tot een Conceptnota cultureel-erfgoedbeleid en de geplande vernieuwing van het Cultureel-erfgoeddecreet grote kansen voor de sector. Dit is een cruciaal moment voor de sector én voor het beleid. Slagen we er in van een toestand van crisis een omslag te maken naar een positief verhaal? Wordt de cultureel-erfgoedsector structureel versterkt in het opnemen van zijn kerntaak: zoveel mogelijk mensen, nu en in de toekomst, kwalitatief laten omgaan met het cultureel erfgoed. 1. Een nieuw cultureel-erfgoedbeleid: daden bij de woorden? Het traject voor een Conceptnota Cultureel-erfgoedbeleid is een mooi voorbeeld van een participatief parcours met voldoende inspraak van de betrokken actoren. Zo kan samen gewerkt worden aan een betere structurering van de sector en aan een betere ondersteuning van de taken die de sector opneemt tegenover het cultureel erfgoed en de gemeenschap. De commissie juicht dit toe en rekent erop dat de conceptnota zich ook zal vertalen in een breed gedragen actualisering van het Cultureel-erfgoeddecreet, naast andere beleidsinstrumenten die het cultureel erfgoed en de werkingen versterken. Om een toekomst voor het cultureel erfgoed in Vlaanderen te verzekeren, volstaat een kwalitatief beleidskader echter niet: de middelen moeten volgen. Tot op heden is dat niet het geval. Deze vaststelling is al eerder gemaakt, en niet alleen door de adviescommissie: het cultureel-erfgoedveld wordt door Vlaanderen structureel ondergefinancierd. Die situatie is historisch gegroeid, en net daarom dringt actie zich op. Vele werkingen die de zorg voor en de ontsluiting van het erfgoed als kerntaak hebben staan hierdoor onder continue druk. Sommigen kunnen de basistaken niet meer uitoefenen: verwerven van nieuwe stukken, kwalitatief bewaren, inventariseren, digitaliseren. Veel opdrachten kunnen niet meer naar behoren worden uitgevoerd. Niet alleen de problemen zijn al herhaaldelijk vastgesteld, de beloftes hieraan te verhelpen zijn al even oud. Uit de landschapstekening bleek dat het voorlopig bij woorden blijft: de museumronde van
2013 bracht bijvoorbeeld niet de beloofde inhaalbeweging. Integendeel, de voorbije jaren werd de sector geconfronteerd met soms drastische besparingen. Ook de beslissing over de nieuwe ronde cultureel-erfgoedconvenants met intergemeentelijke samenwerkingsverbanden bracht geen verandering. Deze beslissing werd eind 2014 genomen na het opstellen van de landschapstekening. Hoewel er convenants bij kwamen, daalde het totale beschikbare budget voor convenants met 10%. Alle intergemeentelijke samenwerkingsverbanden ontvangen daardoor voor de volgende beleidsperiode een werkingssubsidie die ruim 17% onder het decretaal vastgelegde minimumbedrag ligt. Dit is een situatie die op termijn moeilijk houdbaar is. Het is dan ook begrijpelijk maar tekenend dat de instap van nieuwe convenants al voor het tweede jaar op rij werd stopgezet. Uit de beslissing blijkt bovendien weinig visie op het complementaire beleid. De toekenning van de werkingssubsidies hield weinig rekening met het kwalitatieve advies van de beoordelingscommissie. Niet alleen werd in drie gevallen afgeweken van het geformuleerde advies, de basis voor het bepalen van het subsidiebedrag is louter kwantitatief, namelijk het bevolkingsaantal van de deelnemende gemeentes. Dat zegt niets over het aanwezige cultureel erfgoed of de kwaliteit van de erfgoedwerking. Het decretale minimumbedrag zelf is al problematisch. Zoals alle decretale minima houdt het geen rekening met indexering of met de loonanciënniteit, het door veroudering duurder wordende personeel. Dit laatste probleem geldt voor veel organisaties in de cultureel-erfgoedsector, waar er doorgaans weinig personeelsverloop is en waar menselijk kapitaal een essentiële bouwsteen vormt voor een goede werking. De stijgende kost van het ouder wordende personeel is bijvoorbeeld niet meegenomen bij het verlengen van de beleidsperiodes met het oog op een gezamenlijke indiendatum in 2018. De vraag naar voldoende financiering wordt steeds nijpender. Enkel zo kunnen organisaties hun taken uitvoeren volgens de internationale standaarden die bij de beoordeling door de overheid worden gehanteerd. 2. De nood aan een sterk cultureel-erfgoednetwerk De Vlaamse overheid bouwde de voorbije vijftien jaar mee aan een fijnmazig netwerk van cultureelerfgoedactoren dat inzet op een sterke betrokkenheid van cultureel-erfgoedgemeenschappen. Dit is een van de sterktes van het huidige beleid. Het uitgebouwde netwerk is sterker dan zijn delen. Hierdoor kan een verantwoordelijkheid genomen worden die veel ruimer gaat dan enkel voor collecties in grote instellingen. Het fijnmazige netwerk van verschillende goed op elkaar afgestemde cultureel-erfgoedorganisaties maakt het mogelijk om kleinere collecties, privé-actoren, immaterieel erfgoed mee te nemen. Collecties van zowel professionele als niet-gespecialiseerde actoren worden vindbaar gemaakt, ontsloten en gevaloriseerd. De netwerkstructuur bevordert samenwerking binnen en buiten de sector, expertiseuitwisseling en deling en het binnenhalen van kennis uit andere beleidsdomeinen en sectoren. Het netwerk omvat niet alleen een veel breder palet aan cultureel erfgoed, de kwaliteit van het omgaan met het erfgoed stijgt eveneens.
Wanneer hervormingen onvoldoende doordacht zouden gebeuren, zal het netwerk desintegreren en een deel van het cultureel erfgoed door veronachtzaming of gebrekkige ontsluiting verloren gaan voor de gemeenschap. Institutionele hervormingen en het complementaire beleid Het complementaire beleid, waarbij elk bestuursniveau een duidelijke verantwoordelijkheid heeft, speelt een belangrijke rol bij de uitbouw van het huidige cultureel-erfgoednetwerk. Hoe zal dit complementaire beleid evolueren wanneer het provinciale niveau in grote mate wegvalt? Dat blijft erg onduidelijk en zorgt voor veel ongerustheid in de brede cultureel-erfgoedsector. De provincies nemen momenteel op vele vlakken een cruciale rol op in het uitgebouwde netwerk: niet alleen bij het beheer van hun eigen collecties, maar ook naar subsidiëring en andere ondersteuning, consulentschap, depotwerking, digitale aggregatie Ook dit is geen nieuw verhaal, maar de commissie kan niet genoeg benadrukken dat de verwezenlijkingen niet verloren mogen gaan. Deze vrees is in het voorbije jaar niet afgenomen. Er blijft een grote behoefte aan rechtszekerheid voor het personeel en aan klaarheid voor het brede cultureel-erfgoedveld over de taken en middelen. De kwalitatieve beoordeling en de mogelijkheid het lokale en regionale beleid in te passen in een overkoepelend kader bepalen mee de sterkte van het huidige complementaire beleid. De afbouw van de provinciale bevoegdheden in combinatie met de versterking van de gemeentelijke autonomie leidt tot de heel reële vrees dat het complementaire beleid langzaam uitgehold zal worden. De cultureel-erfgoedactoren vragen daarbij niet alleen dat de momenteel beschikbare middelen van de provincies gegarandeerd blijven voor cultureel-erfgoedwerking, ze vragen evenzeer dat er een duidelijk overkoepelend Vlaams beleid blijft waar de lokale en regionale werkingen in kaderen. Er is dus dringend nood aan een duidelijke en geëxpliciteerde visie op de evolutie van het complementaire beleid na de institutionele hertekening. Herstructurering intermediaire organisaties De geplande institutionele hervormingen zullen hoe dan ook een grote invloed hebben op het bestaande netwerk van collectiebeherende en intermediaire organisaties. De huidige onzekerheid in de cultureel-erfgoedsector wordt nog versterkt door de passage in de beleidsnota van de minister die spreekt over het evalueren van de Landelijke expertisecentra en organisaties volkscultuur, de zogenaamde LEOVS, met het oog op clustering, krachtenbundeling en efficiëntiewinst. Wat dit precies betekent, blijft voorlopig onduidelijk. De commissie ziet de mogelijke voordelen van een grotere synergie op bepaalde punten in. Dit kan echter niet zomaar van bovenaf opgelegd worden, in de praktijk werkt dat immers niet. Er is nood aan maatwerk, in samenspraak met de actoren. Samenwerking moet zoveel mogelijk organisch kunnen groeien op basis van complementariteit, gelijkaardig erfgoed of een gelijkaardige werking. De commissie merkt hierbij op dat een gezond veld behoefte heeft aan een veld met organisaties van verschillende grootte. Grootte op zich is geen sluitend criterium voor efficiëntiewinst. Daarnaast is het essentieel dat er een tussenniveau is voor werkingen en erfgoed van bovenlokaal belang, die
daarom niet meteen een uitstraling of relevantie hebben naar heel Vlaanderen. Zeker in de meer landelijke gebieden en de gebieden zonder cultureel-erfgoedconvenant dreigen anders ook op het gebied van dienstverlening en ondersteuning leemtes te ontstaan. 3. Naar een nieuw Cultureel-erfgoeddecreet Naast de bezorgdheid over de geplande hervormingen en de onderfinanciering van de cultureelerfgoedsector, bevatte de landschapstekening van 2014 heel wat pijnpunten met betrekking tot de bepalingen en de uitvoering van het Cultureel-erfgoeddecreet van 6 juli 2012. Zeker met het oog op een vernieuwing van het decreet vraagt de Adviescommissie hier in het bijzonder aandacht voor. Gezamenlijke indiendatum en aanpassing van de commissiewerking De principiële beslissing van de Vlaamse Regering om in de toekomst te werken met één gezamenlijke indiendatum voor de meeste werkingssubsidies verheugt de commissie. Ze stelde dit immers zelf voor in de landschapstekening. Gekoppeld aan de nieuwe visie kan de gelijktijdige indiendatum helpen een beleid te voeren dat de opdeling in deelsectoren overstijgt. Doordat alle aanvraagdossiers tegelijkertijd beoordeeld worden, zal de werking van de beoordelingscommissies grondig wijzigen. De Adviescommissie vindt in ieder geval dat de huidige werking met plaatsbezoeken voor collectiebeherende organisaties behouden moet blijven. Daarnaast kan de mogelijkheid van het invoeren van een vorm van preadvies onderzocht worden, zoals de commissie in haar landschapstekening vroeg. De commissie wijst er daarbij wel op dat ze geen voorstander is van de nieuwe werkwijze in het Kunstendecreet, waar het preadvies vervangen is door een vorm van verhaalrecht, waarbij dit verhaal bij negatieve advisering door een andere commissie behandeld wordt. De adviescommissie en beoordelingscommissies zijn vragende partij om, samen met de minister en de administratie, mee na te denken over hoe het toekomstige adviseringsproces vormgegeven kan worden. Aandachtspunten projectsubsidies Bij de beoordeling van de aanvragen voor projectsubsidies dit jaar bleek opnieuw dat de criteria voor internationale projecten onvoldoende afgestemd zijn op de werkelijke noden. Aan de ene kant leidt dat er toe dat het voor organisaties moeilijk blijft om projecten te maken die aan deze criteria beantwoorden. Aan de andere kant komt deze regeling onvoldoende tegemoet aan de behoefte aan middelen voor grote publiekstentoonstellingen met internationale bruiklenen. Het beschikbare budget en de toegekende bedragen zijn niet in verhouding met de internationale projecten die men eigenlijk beoogt, waardoor deze aanvragen niet ingediend worden. Voor een volwaardig inzetten van de projectsubsidies voor de beleidsdoeleinden moet het budget terug op een aanvaardbaar niveau gebracht worden. De voorbije jaren werd dit budget immers stelselmatig afgebouwd om elders tekorten op te vangen. Daarnaast is het zo dat de evolutie van de projectaanvragen afhankelijk is van evoluties in andere beleidsdomeinen. Die evoluties zijn vooraf moeilijk vooraf in te schatten zijn. Zo zorgt het project TRACKS rond 'Erfgoedzorg in de kunstensector', voor een toevloed van projectaanvragen. Er is ook
een duidelijke correlatie tussen de aanvragen voor cultureel-erfgoedprojecten en het subsidiebeleid van Toerisme Vlaanderen. De adviescommissie vraagt daarover voldoende afstemming op Vlaams niveau. Ze vraagt ook een duidelijk kader voor het toekennen van projectsubsidies voor cultureelerfgoedprojecten in belendende sectoren: welke projecten zijn subsidieerbaar en welke niet? Welke erfgoedzorg moeten organisaties in die sectoren zelf opnemen binnen hun reguliere middelen? En hoe verhoudt dit zich tot de taken van de expertisecentra die rond deze thema s actief zijn? De commissie vraagt verder dat de subsidie voor competentieontwikkeling in een internationaal cultureel-erfgoedperspectief ook mogelijk zijn voor andere gesubsidieerde organisaties dan de musea ingedeeld bij het Vlaams niveau en de Vlaamse Erfgoedbibliotheek. Aanvullende financiering Het voorbije jaar gebeurden op beleidsniveau heel wat inspanningen rond aanvullende financiering, wat onder meer zal culmineren in een witboek rond dit thema. De landschapstekening wees al op de nood aan expertisevorming en ondersteuning hierrond. De Adviescommissie dankt de minister voor de geleverde inspanningen én voor het feit dat hij consequent spreekt over aanvullende financiering. Deze vormen van financiering kunnen immers niet in de plaats treden van een structurele ondersteuning door de Vlaamse Overheid. Naast voldoende financiële middelen heeft de cultureel-erfgoedsector op dit vlak vooral behoefte aan betere regelingen met betrekking tot fiscaliteit, successierechten en verzekeringskosten. Een indemniteitsregeling, zoals momenteel voorbereid wordt, zou een grote meerwaarde vormen voor de sector. Tot slot De overige punten uit de landschapstekening blijven onverkort van kracht en worden dan ook niet verder toegelicht. Het betreft onder meer het op punt stellen en rationaliseren van de criteria, de decretaal gelijke behandeling van de erfgoedbibliotheken, de nood aan een overkoepelende visie op digitalisering, het toenemende belang van duurzaamheid en diversiteit die sterker tot uiting moeten komen... Het lopende traject om te komen tot een conceptnota én een nieuw Cultureel-erfgoeddecreet bieden enorme kansen voor de sector. Daarbij mag uiteraard niet uit het oog verloren worden dat het huidige Vlaamse cultureel-erfgoedbeleid al veel sterke elementen bevat. Het kan niet de bedoeling zijn om het kind met het badwater weg te gooien. De Adviescommissie vertrouwt er op dat de waardevolle elementen uit het huidige beleid, zoals de sterke nadruk op het belang van cultureelerfgoedgemeenschappen, behouden blijven. Het uittekenen en versterken van een kwalitatief beleid op lange termijn creëert veel verwachtingen. Wanneer die verwachtingen niet vergezeld gaan van de bijhorende middelen zal het nieuwe beleid dode letter blijven. De woorden zullen dus gekoppeld moeten worden aan daden.