Meer informatie: Rechtbank Den Haag, 30 december 2016 (gepubliceerd op 13 januari 2017), ECLI:NL:RBDHA:2016:16600

Vergelijkbare documenten

ECLI:NL:RBGEL:2016:6801

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

ECLI:NL:RBGRO:2010:BO8890

ECLI:NL:RBDHA:2017:6306

ECLI:NL:RBDHA:2016:5723

ECLI:NL:RBZWB:2016:7164

ECLI:NL:RBNHO:2017:6739

ECLI:NL:RBDHA:2015:7800

ECLI:NL:RBDHA:2016:6102

ECLI:NL:RBAMS:2012:BY6930

ECLI:NL:RBHAA:2010:BM1234

ECLI:NL:RBDHA:2015:9396

ECLI:NL:RBGEL:2017:4108

ECLI:NL:RBGEL:2014:6996

ECLI:NL:GHARL:2015:536

ECLI:NL:RBDHA:2015:5568

ECLI:NL:RBZWB:2013:5523

Rechtbank Den Haag AWB - 16 _ Belastingrecht

ECLI:NL:RBLEE:2007:BC2679

ECLI:NL:RBNHO:2017:3051

ECLI:NL:RBARN:2012:BY0157

ECLI:NL:RBLIM:2017:544

ECLI:NL:RBARN:2008:BD8513

ECLI:NL:RBGEL:2017:11

ECLI:NL:RBROT:2016:9569

ECLI:NL:RVS:2016:3050

ECLI:NL:RBAMS:2012:BX3339

ECLI:NL:RBDHA:2014:5556

ECLI:NL:RBNNE:2017:2675

ECLI:NL:RBDHA:2015:3059

ECLI:NL:RBBRE:2009:BJ4751

ECLI:NL:RBALK:2012:BV7977

ECLI:NL:RBARN:2010:BN2186

ECLI:NL:CRVB:2008:BC1824

ECLI:NL:RBSHE:2007:BC1229

ECLI:NL:RBGEL:2015:7274

ECLI:NL:RBOBR:2014:7213

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; Dienst Werk, Zorg en Inkomen (Dienst WZI), te Eindhoven, verweerder.

ECLI:NL:RBDHA:2016:4544

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

ECLI:NL:RBZWB:2015:4441

ECLI:NL:RBDHA:2017:6302

ECLI:NL:RBMNE:2017:3973

ECLI:NL:RBSHE:2004:AO8345

ECLI:NL:RBMNE:2015:8351

ECLI:NL:RBDHA:2014:241

ECLI:NL:RBOVE:2016:4491

ECLI:NL:RBNHO:2014:185

ECLI:NL:RBGEL:2013:CA1901

ECLI:NL:RBOVE:2016:4119

ECLI:NL:CRVB:2013:2879

ECLI:NL:RBSGR:2007:BB2855

ECLI:NL:RBGEL:2017:3683

ECLI:NL:RBZLY:2012:BX0557

Uitspraak. Rechtbank DEN HAAG

ECLI:NL:RBNHO:2015:7536

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ6206

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 november 2014 in de zaak tussen [eiser], wonende te [X], eiser

ECLI:NL:RBDHA:2015:16050

ECLI:NL:RBDHA:2016:16586

ECLI:NL:RBZWB:2017:3691

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

ECLI:NL:RBDHA:2015:14997

ECLI:NL:RBARN:2009:BJ1550

ECLI:NL:OGEAM:2016:86

ECLI:NL:CRVB:2007:BB0694

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

ECLI:NL:CRVB:2008:BD3530

ECLI:NL:CRVB:2015:4862

ECLI:NL:RVS:2014:3026

Kapitaalverzekering vormt geen KEW ook niet nu polis was verpand aan geldverstrekker en uitkering is benut voor aflossing hypotheek

ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ1136

ECLI:NL:RBZWB:2017:1974

ECLI:NL:RBBRE:2011:BP8246

ECLI:NL:CRVB:2016:4517

ECLI:NL:RBDOR:2010:BO7430

ECLI:NL:RBDHA:2016:4914

ECLI:NL:RBDHA:2014:14470

ECLI:NL:RBGEL:2017:4332

ECLI:NL:GHSHE:2015:1379

ECLI:NL:RBARN:2009:BI3591

ECLI:NL:RBDHA:2015:4913

ECLI:NL:RBGEL:2015:4535

ECLI:NL:RBAMS:2013:8696

ECLI:NL:RBNNE:2016:4001

ECLI:NL:RBDHA:2017:3918

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3477

ECLI:NL:CRVB:2017:2617

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 april 2016, nummer Awb 15/2747, in het geding tussen belanghebbende en

ECLI:NL:GHAMS:2005:AU3334 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 04/04123

ECLI:NL:GHAMS:2013:2044 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer

ECLI:NL:CRVB:2016:1532

ECLI:NL:CRVB:2012:BV0179

LJN: BO7059, Rechtbank Amsterdam, AWB 09/3604 AOW. Datum uitspraak: Datum publicatie:

ECLI:NL:GHSHE:2011:BV2388

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682

ECLI:NL:GHAMS:2008:BG6992 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 07/00490

ECLI:NL:GHAMS:2010:BO4752 Gerechtshof Amsterdam Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 09/00638

Transcriptie:

Stichting dient algemeen nut ondanks geloofsovertuiging woensdag 18 januari 2017 Ook al hangen de door een stichting verrichte activiteiten samen met een bepaalde geloofsovertuiging, dan nog kunnen de activiteiten in het algemeen belang zijn verricht. Tot dit oordeel kwam Rechtbank Den Haag. In geschil was of de inspecteur de ANBIstatus van een islamitische stichting met terugwerkende kracht mocht intrekken. De stichting in kwestie hield zich bezig met het inzamelen van medische hulpmiddelen, medicijnen, kleding, schoeisel, het bouwen van ziekenhuizen en/of verzorgingscentra in derdewereldlanden en het organiseren van informatiedagen en projecten. De stichting was van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2014 aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling (ANBI). De inspecteur trok de ANBIstatus in omdat de stichting naar zijn mening geen deugdelijke administratie had gevoerd. De stichting kon hierdoor niet aantonen dat zij haar middelen uitsluitend dan wel nagenoeg uitsluitend had aangewend in het algemeen belang. De stichting had in het verleden weliswaar steken laten vallen, maar had haar administratie in zoverre verbeterd dat daaruit vanaf 2015 was op te maken dat zij met de door haar verrichte activiteiten nagenoeg uitsluitend het algemeen belang diende. Dat de facturen die de stichting tijdens het onderzoek had overgelegd merendeels in het Arabisch waren gesteld, wilde niet zeggen dat de gehele administratie niet deugdelijk was. De inspecteur was tijdens het onderzoek hiermee akkoord gegaan en er was uitdrukkelijk niet om vertaling gevraagd. Dat de stichting activiteiten verrichtte die samenhangen met een bepaalde geloofsovertuiging brengt niet met zich dat deze niet in het algemeen belang zijn verricht. De inspecteur had de ANBIstatus dus ten onrechte ingetrokken. Wet: artikel 5b AWR en artikel 1a Uitvoeringsregeling AWR 1994 Meer informatie: Rechtbank Den Haag, 30 december 2016 (gepubliceerd op 13 januari 2017), ECLI:NL:RBDHA:2016:16600 ECLI:NL:RBDHA:2016:16600 Permanente link: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ecli:nl:rbdha:2016:16600 Instantie Rechtbank Den Haag Datum uitspraak 30122016 Datum publicatie 13012017 Zaaknummer

AWB 16 _ 1584 Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg enkelvoudig Inhoudsindicatie ANBI status van islamitische stichting is door verweerder met terugwerkende kracht ingetrokken. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en overweegt hiertoe mede dat ook al hangen de door de stichting verrichte activiteiten samen met een bepaalde geloofsovertuiging dit niet meebrengt dat de activiteiten niet in het algemeen belang zijn verricht. Vindplaatsen Rechtspraak.nl Uitspraak Rechtbank DEN HAAG Team belastingrecht zaaknummer: SGR 16/1584 uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 december 2016 in de zaak tussen [eiseres], te [vestigingsplaats], eiseres (gemachtigde: mr. A. Laghmouchi), en de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [kantoorplaats], verweerder. Procesverloop Bij beschikking van 5 oktober 2015 heeft verweerder eiseres vanaf 31 december 2014 niet langer als Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI) aangemerkt. Eiseres heeft tegen de intrekking van haar ANBIbeschikking bezwaar gemaakt en voorts de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 december 2015 is het verzoek van eiseres afgewezen. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 januari 2016 de beschikking gehandhaafd. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2016. Namens eiseres zijn verschenen haar gemachtigde, [persoon 1], [persoon 2], [persoon 3], [persoon 4] en [persoon 5]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 6] en [persoon 7]. Overwegingen Feiten 1. Eiseres is met ingang van 1 januari 2011 aangemerkt als een Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI) als bedoeld in thans artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr). 2. Eiseres is op [oprichtingsdatum] 2008 opgericht. In haar statuten is het volgende doel opgenomen: Artikel 2 1. De stichting heeft ten doel: a. het verschaffen van medische hulp, de zorg voor gehandicapten en weeskinderen tot aan de huwelijkssluiting, het ondersteunen en begeleiden van weduwen, allen in derde wereldlanden; b. het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn. 2. De stichting tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door het inzamelen van medische hulpmiddelen, medicijnen, kleding, schoeisel en dergelijke; het bouwen van ziekenhuizen en/of verzorgingscentra in derdewereldlanden; het organiseren van informatiedagen en projecten. 3. Verweerder is op 16 april 2015 begonnen aan een onderzoek naar de ANBIstatus van eiseres. Van het onderzoek is op 14 september 2015 een rapport (hierna: het rapport) uitgebracht. Op grond van de in het rapport getrokken conclusies heeft verweerder bij beschikking van 5 oktober 2015 eiseres vanaf 31 december 2014 niet meer als ANBI aangemerkt. Geschil 4. In geschil is of de ANBI status terecht door verweerder met terugwerkende kracht is ingetrokken. Niet meer in geschil is dat eiseres na de wijziging van haar statuten voldoet aan de eisen die verweerder hieraan stelt om als ANBI erkend te kunnen worden. 5. Eiseres stelt dat verweerder niet alle stukken ter inzage heeft gegeven en overgelegd aan de rechtbank, dat zij haar administratie op orde heeft, dat door de onderzoeker van verweerder geen

enkel probleem is gemaakt met in het Arabisch gestelde facturen, dat zij wel over een voor iedereen kenbaar beleidsplan beschikt en voldoet aan alle criteria voor de ANBIstatus. Zij concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en het toekennen van een schadevergoeding ten laste van verweerder. 6. Verweerder voert aan dat eiseres geen deugdelijke administratie heeft gevoerd en hierdoor niet heeft kunnen aantonen dat zij haar middelen uitsluitend dan wel nagenoeg uitsluitend heeft aangewend in het algemeen belang. Verder stelt verweerder dat er sprake is van vermogensbeheer dan wel het oppotten van vermogen en dat het beleidsplan van eiseres niet voldoet aan de wettelijke eisen. Hij concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Beoordeling van het geschil 7. Artikel 5b van de Awr luidt, voor zover hier van belang, als volgt: 1. Een algemeen nut beogende instelling is: a. een instelling niet zijnde een vennootschap met in aandelen verdeeld kapitaal, een coöperatie, een onderlinge waarborgmaatschappij of een ander lichaam waarin bewijzen van deelgerechtigdheid kunnen worden gegeven die: 1o. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt; 2o. haar gegevens op elektronische wijze via internet openbaar maakt; 3o. voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden; 4o. gevestigd is in het Koninkrijk, in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een bij ministeriële regeling aangewezen staat en 5o. door de inspecteur als zodanig is aangemerkt; b. ( ) 7. Een instelling als bedoeld in het eerste lid wordt door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking niet meer als zodanig aangemerkt met ingang van het tijdstip waarop deze instelling niet langer uitsluitend of nagenoeg uitsluitend een algemeen nut beogend karakter heeft, niet meer voldoet aan de bij ministeriële regeling gestelde voorwaarden dan wel niet meer is gevestigd als aangegeven in het eerste lid. ( ). 8. Artikel 1a van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (Uitvoeringsregeling) luidt, voor zover hier van belang, als volgt: 1. Een instelling wordt door de inspecteur aangemerkt als een algemeen nut beogende instelling indien en zolang: a. ( ) b. uit de regelgeving en de feitelijke werkzaamheden van de instelling blijkt dat de instelling uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen belang dient;

( ) f. de instelling beschikt over een actueel beleidsplan dat inzicht geeft in de door de instelling te verrichten werkzaamheden ter verwezenlijking van haar doelstelling, de wijze van werving van inkomsten, het beheer van het vermogen van de instelling en de besteding daarvan; ( ) i. de administratie van de instelling zodanig is ingericht dat daaruit duidelijk blijkt: 1o ( ) 2o de aard en omvang van de kosten die door de instelling zijn gemaakt ten behoeve van het beheer van de instelling, alsmede de aard en omvang van de andere uitgaven van de instelling; 3o de aard en omvang van de inkomsten van de instelling, en 4o de aard en omvang van het vermogen van de instelling ( ) 9. Dat verweerder niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken zou hebben overgelegd, is de rechtbank niet gebleken. De stelling van eiseres dat dit niet het geval is, heeft zij onvoldoende onderbouwd. Wat er zij van haar stelling dat verweerder over interne beleidsnota s beschikt dan wel op aanwijzing van Buitenlandse Zaken zou hebben gehandeld, verweerder heeft overtuigend weersproken dat dit het geval is en heeft aannemelijk gemaakt dat er geen andere dan de overgelegde stukken op deze zaak betrekking hebben. 10. Eiseres dient aannemelijk te maken dat zij zich niet alleen ten doel stelt het algemeen belang te dienen, maar dit ook feitelijk met haar activiteiten doet. Het bijhouden van een deugdelijke administratie is hiervoor noodzakelijk. Eiseres heeft hierin in het verleden steken laten vallen, maar heeft haar administratie in zoverre verbeterd dat daaruit vanaf in elk geval 2015 is op te maken dat zij met de door haar verrichte activiteiten nagenoeg uitsluitend het algemeen belang dient. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de aard van de verrichte activiteiten, zoals het bieden van steun in door natuur of oorlogsgeweld getroffen gebieden, met zich meebrengt dat de mate waarin zij haar bestedingen kan verantwoorden, beïnvloed wordt door de situatie ter plaatse. Dat de facturen die eiseres tijdens het onderzoek heeft overgelegd merendeels in het Arabisch zijn gesteld, acht de rechtbank geen reden om de hiermee afgelegde verantwoording niet deugdelijk te vinden, nog los van het feit dat van de kant van verweerder tijdens het onderzoek hiermee akkoord is gegaan en uitdrukkelijk niet om vertaling is gevraagd. De ter zitting betrokken stelling van verweerder dat mede hierdoor de gehele administratie van eiseres ondeugdelijk is, volgt de rechtbank niet. 11. Ter zitting heeft verweerder zich voorts op het standpunt gesteld dat eiseres 100% van haar bestedingen in het algemeen belang dient te verrichten, nu bij hem argwaan is ontstaan over de mate waarin de activiteiten van eiseres verricht zijn in het algemeen belang. Hij wijst daarbij op het uitnodigen van bepaalde imams als gastspreker op een benefiet bijeenkomst. De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder gestelde voorwaarde, dat 100% van de bestedingen van eiseres in het kader van het algemeen belang dienen te zijn verricht, te ver voert. Een dergelijke voorwaarde is niet in artikel 5b van de Awr opgenomen. Dat eiseres gastsprekers heeft uitgenodigd ten behoeve van fondsenwerving, die dezelfde geloofsovertuiging aanhangen als de meeste donateurs van eiseres, maakt niet dat eiseres met de door haar verrichte activiteiten niet nagenoeg uitsluitend het

algemeen nut beoogt als bedoeld in artikel 5b van de Awr. Bovendien is de betreffende uitnodiging ingetrokken toen eiseres vaststelde dat de commotie over hun komst geen bijdrage aan de realisatie van haar doel zou bieden. 12. Eiseres heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij geen vermogen oppot. Eiseres heeft overtuigend aangevoerd dat zij haar donaties overwegend aan het einde van het jaar ontvangt. Deze donaties hebben veelal geen specifieke aanduiding voor een project. Ook zijn sommige projecten doorlopend. De projecten waaraan de donaties worden besteed, vinden dan in het nieuwe jaar plaats. Dat aan het einde van het boekjaar veel liquide middelen aanwezig zijn betekent niet dat vermogen wordt opgepot dan wel sprake is van vermogensbeheer, zoals verweerder stelt. Vaststaat immers dat eiseres deze middelen in het nieuwe kalenderjaar besteedt aan de realisatie van haar projecten. 13. Dat door eiseres verrichte activiteiten samenhangen met een bepaalde geloofsovertuiging brengt niet met zich mee, dat zij niet in het algemeen belang zijn verricht. Eiseres heeft dit met de niet door verweerder weersproken opsomming van de door haar verrichte activiteiten voldoende aannemelijk gemaakt. 14. Het standpunt van verweerder dat het beleidsplan van eiseres niet voldoet aan de wettelijke eisen, heeft hij niet met feiten onderbouwd. Eiseres heeft met hetgeen zij ter zitting heeft aangedragen voldoende aannemelijk gemaakt dat zij over een actueel beleidsplan beschikt en dat dit voldoet aan de in de Uitvoeringsregeling gestelde voorwaarden. Het beleidsplan staat op haar website. De omstandigheid dat het beleidsplan over 2014 pas achteraf volledig is gemaakt, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. 15. Het beroep is gegrond. Eiseres blijft vanaf 31 december 2014 voor de ANBIstatus in aanmerking komen. Proceskosten en verzoek schadevergoeding 16. Eiseres heeft verzocht verweerder te veroordelen tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van de intrekking van de ANBIstatus. De rechtbank wijst dit verzoek af. Eiseres op wie in deze de bewijslast rust heeft niet dan wel onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de intrekking van de ANBIstatus haar schade heeft berokkend. Zo heeft zij geen stukken overgelegd waarin een bedrag aan mogelijke schade wordt onderbouwd. 17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op 1.238 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde per punt van 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van 496, alle met een wegingsfactor 1). Van de overige door eiseres genoemde kosten, te weten reiskosten van 3,62 en

kosten van het uittreksel Kamer van Koophandel van 7,50 wordt verweerder, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden. De door eiseres geclaimde verletkosten komen niet voor vergoeding in aanmerking aangezien deze kosten zijn gemaakt door een medegemachtigde. Bij inschakeling van meerdere gemachtigden komen slechts de kosten van één gemachtigde voor vergoeding in aanmerking (vgl. Centrale Raad van Beroep van 10 maart 1998, nr. 1993/476 AAW, LJN: ZB7594, AB 1998/196). Beslissing De rechtbank: verklaart het beroep gegrond; vernietigt de uitspraak op bezwaar; vernietigt de beschikking van 5 oktober 2015; bepaalt dat deze uitspraak daarvoor in de plaats treedt; wijst het verzoek om schadevergoeding af; veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van 1.249,12; draagt verweerder op het betaalde griffierecht van 334 aan eiseres te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. T. van Rij, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.H. Strik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 december 2016.