BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. Zaak A 2004/4 Belgische Staat / S. D.

Vergelijkbare documenten
BENELUX ~ A 2004/4/11 COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. ARRET du 24 octobre En cause. Etat belge. contre. De La Fuente

BENELUX ~ A 2003/2/7 COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF ARRET. du 24 mai En cause : TEXACO BELGIUM SA. contre COUCKY SPRL

BENELUX ~ A 2009/1/10 COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. Arrest van 20 april 2010 in de zaak A 2009/1. Inzake. BOUSSE-GOVAERTS e.a. tegen COLORA BOELAAR

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. Vertaling 1 A 2012/2/5 ARRET. En cause : BELGACOM. Contre: ALPHACOM. Langue de la procédure : le français ARREST

BENELUX ~ A 2003/3/7 COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF ARRET. du 24 mai En cause : COMMERZBANK A.G. contre SABENA INTERSERVICE CENTER

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF A 2009/2/6 ARRET. En cause : FAUCON B. c.s. contre BRAINE-L ALLEUD SABLIERE S. A.

~ A 2007/2/11. ARREST van 27 juni 2008 BVBA OOSTERBOSCH RENE ELITE VLOER-TUINSHOP. ARRET du 27 juin 2008 SPRL OOSTERBOSCH RENE ELITE VLOER-TUINSHOP

ARRET Dans l affaire A 2012/1. En cause: ESPAL S.A. contre: SYNDICAT DES COPROPRIETAIRES ILOT DU NORD. Langue de la procédure : le français

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF A 2006/5/12. ARREST van 29 april Inzake PET CENTER BVBA. tegen. Willem SCHOUTEN. Procestaal : Nederlands

ARREST In de zaak A 2012/3. Inzake: Leunis Fr. tegen: Gewestelijk Stedenbouwkundige Inspecteur. ARRET Dans l affaire A 2012/3

Arrest van 11 februari 2011 in de zaak A 2010/1 GEWESTELIJK STEDENBOUWKUNDIG INSPECTEUR. Arrêt du 11 février 2011 dans l affaire A 2010/1

Arrest van 11 februari 2011 in de zaak A 2010/6 GEWESTELIJK STEDENBOUWKUNDIG INSPECTEUR. Arrêt du 11 février 2011 dans l affaire A 2010/2

Arrest van 11 februari 2011 in de zaak A 2010/5 GEWESTELIJK STEDENBOUWKUNDIG INSPECTEUR VANDERPERREN - JACQUEMAR

Arrest van 11 februari 2011 in de zaak A 2010/4. Inzake: GEWESTELIJK STEDENBOUWKUNDIG INSPECTEUR Tegen: SILECI Procestaal: Nederlands

~ A 2008/3/11. Arrest van 17 december 2009 in de zaak A 2008/3 STEDENBOUWKUNDIG INSPECTEUR VLAAMS GEWEST

ARREST van 17 december 1998 in de zaak A 97/ College van Burgemeester en Schepenen van de stad Gent 2.

Arrest van 25 juni 2002 in de zaak A 2000/ Arrêt du 25 juin 2002 dans l affaire A 2000/

~ A 2008/2/11. Arrest van 17 december 2009 in de zaak A 2008/2 STEDENBOUWKUNDIG INSPECTEUR VLAAMS GEWEST

ARREST van 20 oktober 1997 in de zaak A 96/ ARRET du 20 octobre 1997 dans l affaire A 96/

Hof van Cassatie van België

Arrest van 12 februari 1996 in de zaak A 94/

ARREST van 12 mei 1997 in de zaak A 96/ ARRET du 12 mai 1997 dans l affaire A 96/

A 94/4/9. Arrest van 12 februari 1996 in de zaak A 94/ Inzake : OPENBAAR MINISTERIE. tegen

6tt161. 4fi HET HOF VAN BEROEP TE BRUSSEL. zetelend in burgerlijke zaken, na beraad, wijst volgend arrest

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. Zaak A 2006/5 B.V.B.A. PET CENTER / SCHOUTEN. Conclusie van Advocaat-Generaal J.F. Leclercq (stuk A 2006/5/4)

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. Zaak A 2003/3 Commerzbank / Sabena. Conclusie van de Eerste Advocaat-Generaal J. du Jardin (stuk A 2003/3/3)

COUR DE JUSTICE BENELUX GERECHTSHOF ~ Zaak A 2009/1 N.V. BOUSSE-GOVAERTS e.a. t. C.V.B.A. COLORA BOELAAR

Arrest van 19 december 1997 in de zaak A 96/ Arrêt du 19 décembre 1997 dans l affaire A 96/

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

BENELUX ~ A 2004/1/11 COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. Arrest van 16 december Inzake. Polygon Insurance Company Limited. tegen

BENELUX. ~ A 2005/3/11 (Executive) COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. ARRÊT du 29 juin En cause : S.A. D'IETEREN. contre BUREAU BENELUX DES MARQUES

Conclusie van het Parket van het Benelux-Gerechtshof

~ A 2005/1/16. ARREST van 28 juni Procestaal : Nederlands. ARRET du 28 juin 2007 BOVEMIJ VERZEKERINGEN N.V.

Arrest van 15 december 2003 in de zaak A 2002/2 BENELUX-MERKENBUREAU VLAAMSE TOERISTENBOND. Procestaal : Nederlands

Hof van Cassatie van België

BESLAGRECHTER IN DE RECHTBANK VAN EERSTE AANLEG TE GENT OPENBARE TERECHTZITTING VAN 17 MEI 2011

Zaak A 2005/1 - Bovemij Verzekeringen N.V. / Benelux-Organisatie voor de Intellectuele Eigendom

Hof van Cassatie van België

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF A 2010/8/10 ARREST. Inzake: Naam : Benelux Organisatie voor de Intellectuele Eigendom. Tegen:

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF A 2015/1/6 ARREST. Inzake: Naam : BVBA Upper At Home. Tegen: Naam : BVBA The Works. Procestaal: Nederlands ARRET

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

BENELUX ~ A 2004/2/6 COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. Arrest van 30 juni 2005 in de zaak A 2004/2. Inzake : OPENBAAR MINISTERIE. tegen.

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Arrêt du 25 mai 1999 dans l affaire A 97/

I. A 2000/3 Vlaams Gewest tegen JECA N.V. II. A 2000/4 Vlaams Gewest tegen 1. Philtjens Hubertus en 2. Van der Haterd Marina

COUR DE JUSTICE BENELUX GERECHTSHOF ~ Zaak A 2007/2 De B.V.B.A. OOSTERBOSCH RENE ELITE VLOER-TUINSHOP t. 1. HOHO Hubert. 2.

Conclusie. 1. Deze zaak heeft opnieuw betrekking op de grens tussen de bevoegdheid van de dwangsomrechter en de executierechter.

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF ZAAK A 2012/3 LEUNIS FRANÇOIS / GEWESTELIJK STEDENBOUWKUNDIG INSPECTEUR

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

BENELUX ~ A 2006/2/11 COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. ARREST van 19 maart Inzake METABOUW BOUWBEDRIJF B.V. tegen BELGISCHE STAAT

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Beroep te Antwerpen.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Rechtbank van Koophandel Antwerpen, afdeling Antwerpen

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 181/2009 van 12 november 2009 A R R E S T

~ A 98/2/21. Arrest van 1 december 2004 in de zaak A 98/2 BENELUX MERKENBUREAU. Arrêt du 1 er décembre 2004 dans l'affaire A 98/2

Hof van Cassatie van België

. /1l /i/a4. e."'-'jlj1:>,.. "' gedaan bij gerechtsdeurwaarder Marc Monbailliu te 9820 Merelbeke, Jozef

Hof van Cassatie van België

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF A 2004/5/12. ARRET du 24 octobre En cause : DELHAIZE. contre DIOR. Langue de la procédure : le français

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 86/2004 van 12 mei 2004 A R R E S T

Aanbeveling binnentreding woning i.v.m. nutsvoorzieningen

Instelling. Onderwerp. Datum

Behalve de vermeldingen in artikel 43 voorgeschreven, bevat het beslagexploot op straffe van nietigheid:

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

enkol ten titel van inlichting vrij afgeteverd {art. 792 Ger.W., 280, 2 W.reg.) Afgeleverd aan Referentie bestelling CD nummer RD nummer

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

A R R E S T. In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 307bis van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie.

Hof van Cassatie van België

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. Zaak A 98/2 Campina Melkunie / Benelux-Merkenbureau

Hof van Cassatie van België

Rolnummer Arrest nr. 84/2003 van 11 juni 2003 A R R E S T

Zaak A 2010/1 VANSEER Mathieu & VANSEER Louise t. GEWESTELIJK STEDENBOUWKUNDIG INSPECTEUR, bevoegd voor de Provincie Limburg

Hof van Cassatie van België

BENELUX COUR DE JUSTICE GERECHTSHOF. Zaak A 2005/1 - Bovémij Verzekeringen N.V. / Benelux-Merkenbureau

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Hof van Cassatie van België

Transcriptie:

COUR DE JUSTICE BENELUX GERECHTSHOF ~ Zaak A 2004/4 Belgische Staat / S. D. Vertaling van de Conclusie van de Advocaat-Generaal J.F. Leclercq (stuk A 2004/4/6) GRIFFIE REGENTSCHAPSSTRAAT 39 1000 BRUSSEL TEL.+32 (0)2.519.38.61 www.courbeneluxhof.info GREFFE 39, RUE DE LA RÉGENCE 1000 BRUXELLES TÉL. +32 (0)2.519.38.61 www.courbeneluxhof.info

1 Conclusie I. Korte beschrijving van de zaak 1. De heer S.D. drijft handel onder de benaming 'Rent Me' en is B.T.W.-plichtig. Met het oog op voldoening van B.T.W.- schulden doet de B.T.W.-ontvanger drie inhoudingen op een (in se niet-betwist) B.T.W.-belastingkrediet van de heer S.D. Deze inhoudingen (voor een totaal van 341.512,86 euro) gelden als bewarend beslag onder derden, waarbij de B.T.W.-ontvanger als beslagleggende schuldeiser en de B.T.W.-controleur als derdebeslagene fungeert. Eigenlijk gaat het om een beslag in eigen handen, daar de B.T.W.-ontvanger en de B.T.W.-controleur samenvallen in dezelfde persoon: de Belgische Staat. De heer S.D. komt op tegen de drie inhoudingen en vordert de opheffing ervan voor de beslagrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel. Bij vonnis van 26 februari 2002 beveelt de beslagrechter de gevraagde opheffing. De B.T.W.-ontvanger komt dit bevel na door het totale bedrag van de drie inhoudingen (door de B.T.W.-controleur) te laten kantonneren bij de Deposito- en Consignatiekas (artikel 1404 van het Belgische Gerechtelijk Wetboek), dit in afwachting van de uitspraak op het voor het Hof van Beroep te Brussel aanhangige hoger beroep.

2 De heer S.D. betwist dit kantonnement en vraagt de appelrechters, alvorens verder recht te doen, de B.T.W.- ontvanger te veroordelen tot daadwerkelijke teruggave van het ingehouden bedrag. De appelrechters gaan hierop in en ontkennen, bij arrest van 25 oktober 2002, dat de B.T.W.-ontvanger het recht heeft het ingehouden bedrag te laten kantonneren. Vervolgens bevelen zij de teruggave van het ingehouden en gekantonneerde bedrag binnen een maand na de datum van het arrest, onder verbeurte van een dwangsom van 10.000 euro per dag vertraging. II. Prejudiciële vraag 2. De Belgische Staat stelt cassatieberoep in en voert onder meer aan dat voormelde veroordeling tot betaling van een dwangsom in strijd is met artikel 1385bis, eerste lid, van het Belgische Gerechtelijk Wetboek, dat de oplegging van een dwangsom uitsluit 'in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom'. Artikel 1385bis, eerste lid, van het Belgische Gerechtelijk Wetboek stemt overeen met artikel 1, eerste lid, van de eenvormige wet betreffende de dwangsom (Bijlage van de Benelux-Overeenkomst van 26 november 1973 'houdende eenvormige wet betreffende de dwangsom'). Bij arrest van 2 september 2004 stelt het Hof van Cassatie van België navolgende prejudiciële vraag aan het Benelux-Gerechtshof: "Moet artikel 1, lid 1, van de Bijlage van de Overeenkomst van 26 november 1973 houdende eenvormige wet betreffende de dwangsom aldus worden uitgelegd dat onder de woorden 'veroordeling tot betaling van een geldsom' mede

3 begrepen is het bevel dat door het Hof van Beroep, dat uitspraak doet op het hoger beroep tegen een beslissing van de beslagrechter, aan de belastingadministratie wordt gegeven om aan de wederpartij een geldsom terug te betalen, die overeenkomt met een belastingkrediet van de belasting over de toegevoegde waarde?". III. Bespreking 3. Krachtens artikel 1, eerste lid, van de eenvormige wet kan de rechter op vordering van een der partijen de wederpartij veroordelen tot betaling van een geldsom, dwangsom genaamd, voor het geval dat aan de hoofdveroordeling niet wordt voldaan, onverminderd het recht op schadevergoeding indien daartoe gronden zijn. De laatste zin van voormeld lid voegt hieraan toe dat een dwangsom echter niet kan worden opgelegd in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom. Bovengemelde uitsluiting vindt rechtvaardiging in de omstandigheid dat bij veroordeling tot betaling van een geldsom een rechtstreekse tenuitvoerlegging van de veroordeling mogelijk is, inzonderheid door middel van uitvoerend beslag. De Gemeenschappelijke Memorie van Toelichting bij voornoemde Benelux-Overeenkomst preciseert te dezen dat "de Regeringen (...) ook (hebben) nagegaan, of de rechter ter zake van verbintenissen tot betaling van een geldsom een dwangsom moet kunnen opleggen om stipte voldoening van bepaalde periodiek verschuldigde geldsommen, zoals salarissen en uitkeringen tot onderhoud, te verzekeren. De Regeringen hebben gemeend die suggestie niet te moeten volgen, daar zij van oordeel zijn dat een dwangsom ten doel heeft

4 werkelijke nakoming van een verbintenis te verzekeren, terwijl in het geval van veroordeling tot betaling van een som geld, voldoening aan de veroordeling met behulp van de gewone executiemiddelen kan worden verkregen." (Gedr. St., Kamer, zitting 1977-1978, nr. 353/1, p. 16). De dwangsom is dus, als indirect executiemiddel, overbodig in geval van veroordeling tot betaling van een geldsom. Dit is althans het geval wanneer het de veroordeelde zelf is die de geldsom moet betalen. Alsdan is reële executie mogelijk, zonder de medewerking van de veroordeelde. De veroordeelde moet niet iets doen of iets nalaten. Eigenlijk moet hij evenmin iets geven: hij moet enkel een geldsom betalen. Tenuitvoerlegging is sowieso mogelijk. Een extra middel om de veroordeelde te dwingen zijn veroordeling persoonlijk na te komen, is dan niet nodig (Ch. PANIER, noot onder Voorz. Rb. Hoei (k.g.), 23 februari 1982, J.T., 1982, 547; zie nochtans: M.B. BEEKHOVEN VAN DEN BOEZEM, "Tijd is geld Naar een doeltreffende tenuitvoerlegging van veroordelingen tot betaling van een geldsom", W.P.N.R., 2001, 959; E. GULDIX, "De dwangsom eindelijk legaal", T. Vred., 1980, 149; A.W. JONGBLOED, De dwangsom in het Nederlandse privaatrecht, Lelystad, Vermande, 1991, 64-65; I. MOREAU- MARGREVE, "Principes Généraux", in C.I.E.A.U. (éd.), Dix ans d'application de l'astreinte, Bruxelles, Créadif, 1991, 31; M. STORME, "Voorwoord Dertig jaar leven met de dwangsom", in C.I.E.A.U. (éd.), Tien jaar toepassing van de dwangsom, Brussel, Créadif, 1991, 7-8; S.N. VAN OPSTALL, "De dwangsom in het Nederlandse recht", in VERENIGING VOOR DE VERGELIJKENDE STUDIE VAN HET RECHT VAN BELGIË EN NEDERLAND (éd.), Jaarboek 1961-1962, VIII, Antwerpen, Zwolle, Tjeenk Willink, 134-135). De onmogelijkheid een dwangsom op te leggen in geval van veroordeling tot betaling van een geldsom houdt alleen verband

5 met het al dan niet ter beschikking staan van de gewone middelen van tenuitvoerlegging. Het Benelux-Gerechtshof heeft dit een eerste maal bevestigd in zijn arrest van 9 juli 1981 (R.W., 1981-82, 303, noot M. STORME). De vraag rees of de veroordeling van een gewezen echtgenoot, die in het kader van zijn echtscheiding de betaling van bepaalde gemeenschappelijke schulden op zich had genomen doch naliet het nodige te doen, mogelijk was onder verbeurte van een dwangsom. Het Hof heeft geantwoord dat indien de hoofdveroordeling, zoals hier, strekt tot betaling van een geldsom aan een ander dan degeen die de veroordeling heeft gevorderd, een dwangsom kan worden opgelegd. De veroordeling tot betaling aan een derde kan immers niet met de gewone middelen van tenuitvoerlegging worden afgedwongen. Het gaat tenslotte om een veroordeling om iets te doen en meer bepaald om een geldsom aan een derde af te geven (G.-L. BALLON, "Dwangsom", A.P.R., 1980, p. 54, nr. 151). Ruim twintig jaar later krijgt het Hof, in twee arresten van 24 mei 2004 (in de zaken A 2003/2 en A 2003/3, met conclusie van de Eerste Advocaat-Generaal J. du JARDIN), de gelegenheid zijn rechtspraak te herhalen: een dwangsom is uit den boze indien "voldoening aan de hoofdveroordeling door middel van rechtstreekse executie kan worden verkregen", wat "het geval is wanneer een partij wordt veroordeeld tot betaling van een geldsom aan een wederpartij". In beide gevallen die aan de arresten ten grondslag lagen, ging het om door de ene partij jegens de andere partij ten onrechte ingehouden dan wel verrekende geldsommen. De veroordeling van de ene partij strekte ertoe de bedoelde gelden ter beschikking te stellen van de andere partij. Het Hof oordeelt dat een dergelijke veroordeling moet worden beschouwd als een hoofdveroordeling tot betaling van een geldsom in de zin van

6 artikel 1, eerste lid, van de eenvormige wet. Die veroordeling komt in aanmerking voor rechtstreekse executie. 4. Ook een eensluidende rechtsleer beaamt dat het relevante criterium om uit te maken of de veroordeling onder verbeurte van een dwangsom kan plaatsvinden, bestaat in de al dan niet mogelijkheid om de veroordeling rechtstreeks, en zodoende zonder medewerking van de veroordeelde, ten uitvoer te leggen (I. MOREAU-MARGREVE, "L'astreinte", Ann. dr. Liège, 1982, 71-74, volgens wie (vertaling) "het opleggen van een dwangsom slechts dan toegestaan zou zijn, als de verbintenis betrekking had op geïndividualiseerd geld, in welk geval de verbintenis een species zou betreffen en enkel schijnbaar op een zaak van vervangbare en verbruikbare aard zou slaan, zoals met een som gelds het geval is"; Ch. PANNIER, l.c., 547, volgens wie de oplossing ligt in het onderscheid dat moet worden gemaakt tussen (vertaling) "de veroordeling tot nakoming van een verbintenis om te doen, die betrekking heeft op een geldsom maar niet ten doel heeft de betaling ervan aan de schuldeiser rechtstreeks of onrechtstreeks te verzekeren" enerzijds en (vertaling) "de veroordeling die slechts een betalingswijze oplevert, die komt bij de hoofdveroordeling die de titel vormt, waar die betaling door middel van beslag en de executiemiddelen kan worden verkregen" anderzijds; J. VAN COMPERNOLLE, "L'astreinte", Rép. not. XIII, 6, 1992, p.53, nr. 67, volgens wie het erop aankomt (vertaling) "of degene in wiens voordeel de veroordeling wordt uitgesproken over een executiemiddel jegens de veroordeelde beschikt, met behulp waarvan, althans theoretisch, voldoening aan die veroordeling kan worden verkregen"; K. WAGNER, "Dwangsom", A.P.R., 2003, p. 128, nr. 133).

7 5. Nu komen we tot het onderhavige geval. 5.1 Geen der partijen betwist het tevoren gemelde relevante criterium om uit te maken of de veroordeling onder verbeurte van een dwangsom kan plaatsvinden: de al dan niet mogelijkheid om de veroordeling rechtstreeks, en zodoende zonder medewerking van de veroordeelde, ten uitvoer te leggen. Het twistpunt is veeleer of in het onderhavige geval de mogelijkheid bestaat om bedoelde veroordeling rechtstreeks, en zodoende zonder medewerking van de veroordeelde, ten uitvoer te leggen. 5.2 De heer S.D. stelt dat die mogelijkheid niet bestaat, zij het dat hij wel, in uitvoering van het arrest van 25 oktober 2002 van het Hof van Beroep te Brussel, een bevel tot betaling heeft laten betekenen, waarin beslag wordt aangekondigd indien daaraan geen gehoor wordt gegeven. Wellicht deed hij dit enkel volledigheidshalve, zodat uit die handeling in se geen gevolgen kunnen worden afgeleid. De heer S.D. beklemtoont dat het hier in wezen niet gaat om een veroordeling tot (terug)betaling, maar wel om een veroordeling om iets te doen betreffende een op zich niet-betwiste geldsom. In de eerste plaats gaat het om de opheffing van het ten onrechte gedane bewarende beslag, alsook om het verbod tot kantonnement; bedoelde 'bevrijding' van de gelden is niet meer dan een gevolg van voormelde hoofdveroordeling. Volgens de heer S.D. is er geen gelijkenis tussen het onderhavige geval en de beide gevallen die aan voormelde arresten van 24 mei 2004 van het Benelux-Gerechtshof ten grondslag lagen. Anders dan hier zou in die beide gevallen wel rechtstreekse tenuitvoerlegging mogelijk zijn.

8 5.3 Volgens de Belgische Staat is er wel mogelijkheid om de hier bedoelde veroordeling rechtstreeks ten uitvoer te leggen. De Belgische Staat ziet geen onderscheid tussen het onderhavige geval en de beide gevallen die aanleiding hebben gegeven tot voormelde arresten van 24 mei 2004 van het Benelux-Gerechtshof. Of het nu gaat om de betaling van een geldsom, dan wel de terugbetaling, de overhandiging, de bevrijding of het ter beschikking stellen: rechtstreekse tenuitvoerlegging is en blijft mogelijk. Het concept 'betaling' moet met andere woorden worden begrepen in zijn juridische zin. Telkens als de hoofdveroordeling hierop neerkomt dat de veroordeelde een geldsom aan de wederpartij moet geven, is de additionele veroordeling tot een dwangsom onmogelijk. Dit kan enkel wanneer de veroordeling betrekking zou hebben, niet op een geldsom als principieel vervangbaar en verbruikbaar gegeven, maar wel op een geïndividualiseerde geldsom als species (I. MOREAU-MARGREVE, "L'astreinte", l.c., 73). 6. Is er een verschil tussen het onderhavige geval en de beide gevallen die aan voormelde arresten van 24 mei 2004 van het Benelux-Gerechtshof ten grondslag lagen? 6.1 Wat de concrete veroordeling in se betreft, is er geen verschil. Of het nu gaat om de betaling van een geldsom, dan wel de terugbetaling, de overhandiging, de bevrijding of het ter beschikking stellen: rechtstreekse tenuitvoerlegging is en blijft mogelijk, zoals de Belgische Staat aanvoert. 6.2 Is er dan geen beletsel wanneer de geldsom als zodanig niet ter discussie staat, maar de betwisting zich in feite beperkt tot de inhouding ervan (door de schuldenaar om een

9 andere reden dan de reden waarom die schuldenaar die geldsom moet betalen)? Neen, ook al staat de geldsom als zodanig niet ter discussie en is er mogelijk een andere titel krachtens welke de schuldenaar die geldsom moet betalen, dan nog verleent de rechter die de schuldenaar verbiedt om de geldsom in te houden (om een andere reden dan de reden waarom die schuldenaar die geldsom moet betalen), de wederpartij die recht heeft op de geldsom, een uitvoerbare titel. 6.3 Is er verder dan geen verschil naargelang van de procedure dan wel de rechter die de veroordeling tot betaling van een geldsom uitspreekt? In die optiek preciseert het Benelux-Gerechtshof in voormelde arresten van 24 mei 2004 dat het vorenstaande ook geldt als er in kort geding een bevel wordt gegeven om een geldsom ter beschikking te stellen van een wederpartij. Zo maakt het bevel dat de rechter in kort geding aan een partij geeft om een geldsom ter beschikking te stellen van de wederpartij in het kader van een voorlopige regeling van de contractuele betrekkingen tussen die partijen, een veroordeling tot betaling van een geldsom uit in de zin van artikel 1, eerste lid, van de eenvormige wet. Welnu, dat het thans een procedure tot opheffing van een bewarend beslag onder derden voor de beslagrechter betreft en dat het thans om een fiscaal geschil gaat, kan evenmin afbreuk doen aan het gegeven dat de veroordeling strekt tot betaling van een geldsom in de zin van artikel 1, eerste lid, van de eenvormige wet. Nergens bevat deze wet enige indicatie om te dezen een

10 onderscheid te maken. Voorts zij opgemerkt dat het feit dat de veroordeling tot bevrijding en terugbetaling in casu eigenlijk het gevolg is van de bevolen opheffing van het ten onrechte gedane bewarende beslag en van het verbod tot kantonnement, er niet aan in de weg staat dat het in wezen gaat om een veroordeling tot betaling van een geldsom. De klemtoon ligt uiteindelijk op de terugbetaling, niet op het verbod om iets al dan niet te doen met de bedoelde gelden. 6.4 Is er dan tot slot geen nuance gelegen in het feit dat de door de Belgische Staat toegepaste techniek van inhoudingen op een B.T.W.-belastingkrediet met het oog op voldoening van B.T.W.-schulden, geldt als bewarend beslag onder derden? Het antwoord luidt m.i. ontkennend. Bedoelde techniek van inhouding steunt op artikel 8.1, 3, vierde lid, van het Belgische Koninklijk Besluit nr. 4 van 29 december 1969 'met betrekking tot de teruggaven inzake belasting over de toegevoegde waarde' (vervangen bij artikel 7 van het K.B. van 14 april 1993 en vervolgens gewijzigd bij artikel 6 van het K.B. van 16 juni 2003): indien de B.T.W.- schuld in hoofde van de B.T.W.-Administratie geen schuldvordering vormt die zeker, opeisbaar en vaststaand is, wat onder meer het geval is wanneer ze wordt betwist of aanleiding heeft gegeven tot een dwangbevel (bedoeld in artikel 85 van het Belgische B.T.W.-Wetboek), waarvan de tenuitvoerlegging werd gestuit door de vordering in rechte (bedoeld in artikel 89 van het B.T.W.-Wetboek), wordt het belastingkrediet tot het beloop van de schuldvordering van de administratie ingehouden. Deze werkwijze geldt als bewarend

11 beslag onder derden of, zoals al gezegd, eerder als een beslag in eigen handen. Waar het beslag in eigen handen een toepassing vormt van het bewarend derdenbeslag, is er toch een cruciale nuance voor de hier voorliggende problematiek. Het beslag in eigen handen vormt een uitzondering op de principieel triangulaire structuur die het beslag onder derden kenmerkt. En dit is van belang. Het beslag onder derden is het beslag gelegd in handen van een (derde-beslagene als) schuldenaar van de (beslagen) schuldenaar op hetgeen deze (derde-beslagene)aan de beslagen schuldenaar moet betalen of afgeven. Dergelijk beslag onderstelt drie partijen (E. DIRIX en K. BROECKX, "Beslag", A.P.R., 2001, p. 424-425, nr. 731). Het beslag wordt immers gelegd in handen van een rechtssubject dat te onderscheiden is van de beslagen schuldenaar. Derdenbeslag kan dus niet in handen van iemand die gelijkstaat met de beslagen schuldenaar. Voorwaarden voor het derdenbeslag zijn dat de derde-beslagene een van de beslagen schuldenaar te onderscheiden rechtssubject is, dat die derde-beslagene zich niet identificeert met de beslagen schuldenaar vanuit het oogpunt van de beslagleggende schuldeiser en dat er tussen de derde-beslagene en de beslagen schuldenaar een schuld bestaat. Daar komt bij dat de beslagleggende schuldeiser iemand anders is dan de derdebeslagene. Stel nu dat de beslagrechter de opheffing van het gelegde beslag onder derden beveelt. De in voorkomend geval bij de derde in beslag genomen gelden kunnen dan weer worden uitgekeerd aan de schuldenaar. Maar dit laatste is niet datgene waartoe de beslagleggende schuldeiser is veroordeeld. Hij kan enkel worden veroordeeld tot opheffing van het beslag, zodat de bij de derde in beslag genomen gelden kunnen worden uitgekeerd. Hij mag die uitkering niet meer tegenhouden. Maar

12 hij kan de uitkering niet zelf verrichten. Bijgevolg is de veroordeling tot opheffing van het beslag onder derden mogelijk onder verbeurte van een dwangsom. Het gaat immers niet om een veroordeling tot betaling van een geldsom, maar om een veroordeling om de betaling van een geldsom door een derde niet langer te belemmeren. Dit is anders in geval van beslag in eigen handen. Daar valt, bij wijze van uitzondering op genoemde driehoeksstructuur van het beslag onder derden, de kwalificatie van beslagleggende schuldeiser en die van derdebeslagene samen in dezelfde persoon (E. DIRIX en K. BROECKX, l.c., p. 425, nr. 733). Zoals bij elk derdenbeslag zijn er ook hier twee schuldvorderingen, maar zij bestaan tussen twee dezelfde personen. Zo n beslag in eigen handen is aan de orde wanneer de schuldeiser beslag legt op hetgeen hij zelf verschuldigd is aan zijn schuldenaar. Het beslag in eigen handen staat in het teken van de compensatie. Dit is nu net wat in het onderhavige geval is gebeurd. Waar de B.T.W.- ontvanger fungeerde als beslagleggende schuldeiser en de B.T.W.-controleur als derde-beslagene, vallen zij samen in een en dezelfde persoon: de Belgische Staat. Dit maakt dat de veroordeling tot opheffing van het beslag (en het verbod tot kantonnement) tegelijk meebrengt dat de Belgische Staat de beslagen gelden moet uitkeren. Het gaat dus wel om een veroordeling tot betaling van een geldsom, die niet kan plaatsvinden onder verbeurte van een dwangsom. IV. Besluit 7. Ik kom tot het besluit dat artikel 1, eerste lid, van de Bijlage van de Overeenkomst van 26 november 1973 'houdende eenvormige wet betreffende de dwangsom' aldus moet worden uitgelegd dat onder de woorden 'veroordeling tot betaling van

13 een geldsom' mede begrepen is het bevel dat door het Hof van Beroep, dat uitspraak doet op het hoger beroep tegen een beslissing van de beslagrechter, aan de belastingadministratie wordt gegeven om aan de wederpartij een geldsom terug te betalen, die overeenkomt met een belastingkrediet van de belasting over de toegevoegde waarde. Brussel, 7 juni 2005 De Advocaat-Generaal, J.F. LECLERCQ