Mogelijkheden voor monitoring van de rivierrombout

Vergelijkbare documenten
Mogelijkheden voor monitoring van de rivierrombout; resultaten 2005

Groene glazenmaker in de provincie Groningen

Libellenmonitoring in Nederland ervaringen na 16 jaar tellen

Libellenmeetnetten in Vlaanderen

Opslagverwijdering in de Rottige Meente voor de grote vuurvlinder

Libellen van de Habitatrichtlijn,

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Hollands Ankeveen

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Hollands Ankeveen

Gevlekte witsnuitlibel (Leucorrhinia pectoralis) H Status:

Uitvoering herstelmaatregelen voor kommavlinder en bruine eikenpage in Overijssel [Voer de ondertitel in]

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Hollands Ankeveen

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Hollands Ankeveen

Vlinders van de Habitatrichtlijn,

Hoe de rombouten weer helemaal terug zijn van weggeweest

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Horstermeerpolder

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Hollands Ankeveen

Recent teruggekomen soorten, 2011

SBP hoogveenglanslibel: Uitvoering en coördinatie 2009

Vlinders van de Habitatrichtlijn,

Verspreidingsonderzoek libellen 2009

Acuut bedreigde dagvlinders in Nederland

Waterbodemsanering Biesbosch

Recent teruggekomen soorten

Kleine wintervlinders (Operophtera brumata) in de koplamp 2014 Hans Hollander

Project rosse sprinkhaan: monitoringverslag 2001

Ringslangen in Oostvaardersveld 2016

Verslag libellenmonitoring 2017 Leersumse Veld

Monitoring Natura 2000-soorten en overige soorten prioritair voor het Vlaams beleid. Blauwdrukken soortenmonitoring in Vlaanderen

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Laegieskamp

Libelleninventarisatie. Natuurmonumentengebied. Hollands Ankeveen

Aanvullend natuuronderzoek TATA. tbv tijdelijke natuur

Monitoringroutes van libellen in de Gooi en Vechtstreek 2009 en 2010

Het overzicht: Groene glazenmakers en Krabbenscheer in het Nieuwediep te Nieuwe Diep: 2008 t/m 2016.

TREK VAN AALSCHOLVERS OVER TELPOST DE HORDE

Herintroductie bever,

Resultaten telling slaapplaats grutto en andere vogelsoorten 't Broek, Waardenburg

Inhaalslag Verspreidingsonderzoek. De mossen van de Habitatrichtlijn: Geel schorpioenmos & Tonghaarmuts. BLWG Rapport

Libelleninventarisatie Goois Natuurreservaat Gebied Zanderij Cruysbergen

Bureauonderzoek natuurwaarden wijzigingsplan Boekenrode

Voortgangsonderzoek naar de verspreiding van noordse woelmuis, waterspitsmuis en veldspitsmuis in 2006 met behulp van braakbalanalyse

Handleiding Online Invoer Landelijke Meetnetten Vlinders en Libellen

Bever, Gepubliceerd op Compendium voor de Leefomgeving (

Grote vuurvlinder in Friesland. Bezoek en advies 2003.

Groene glazenmakers en Krabbenscheer in het Nieuwediep te Nieuwe Diep.

Ondersteuningsproject bij de uitvoering van de reemonitoring in het Zoniënwoud

Kevers van de Habitatrichtlijn,

Fauna-inventarisatie. Wetgeving en methoden

Gemeente Mill en St. Hubert. Parkeeronderzoek centrum Mill

Handleiding Landelijk Meetnet Libellen

40 jaar libellenonderzoek in Nederland

Broedvogelonderzoek De Liede. De gemeente Haarlemmermeer

Grote vuurvlinder in Overijssel. Bezoek en advies 2003.

Veldinventarisatie ringslang en levendbarende hagedis A37, omgeving Zwartemeer

Landelijke klapekstertelling winter 2008/2009 Eindresultaten

Groene glazenmakers en Krabbenscheer in het Nieuwediep te Nieuwe Diep.

Ontwikkeling aantal dagvlinders in Zuid-Holland

Libelleninventarisatie Natuurmonumentengebied Horstermeerpolder

Inventarisatie Azewijnse Broek 2016 en Resultaten van de veldinventarisaties naar fauna. In opdracht van Netterden Zand en Grind B.V.

Libellen geteld Jaarverslag 2014

Inventarisatie grote bosmuis Ruiten Aa, Groningen 2011

Groene glazenmaker en Krabbenscheer in de gemeente Emmen, 2010,

Monitoring van Steenuilen in : een succes!

Vleermuizenonderzoek Het Bosje te Elst

Midwintertelling van zee-eenden in de Waddenzee en Nederlandse kustwateren in november 2013 en januari 2014

VLEERMUIZEN ONDERZOEK HELLEVOETSLUIS 2008

Verspreidingsonderzoek Nederlandse zoogdieren VONZ 2012

Onderzoek naar het voorkomen van de waterspitsmuis in een herinrichtingsgebied in Polder de Peizer- en Eeldermaden in 2009

Hans Hollander Rapport 29 8 februari Dagvlinderwaarnemingen in en om Wijchen 2004 t/m 2013

Bataviastad. Parkeeronderzoek Parkeerdrukmeting en inzittenden telling

Oostroute Lelystad Airport

Vrijwilligers voor flora en fauna inventarisaties: een gouden combinatie

Inventarisatie beschermde vissoorten Vreeland

Werkprotocol visbemonsteringen FF-wet

Notitie zomertelling Ingekorven vleermuis Midden-Limburg 2016

Veldverslag zeegrasmitigatielocaties: begin augustus Wouter Suykerbuyk en Laura Govers

Recent teruggekomen soorten, 2012

Watervogels in een deel van de uiterwaard langs de Boven-Rijn (Gld) in winter 2008/09

Gevlekte glanslibel (Somatochlora flavomaculata) in de Eemshaven

TELINSTRUCTIE REEËN IN UTRECHT. Wie? Wat? Waar? Projectteam Faunatellingen i.s.m. de Utrechtse Wildbeheereenheden

Beoordeling representativiteit Landelijk Meetnet Vlinders

Vliegroute vleermuizen Noordelijke Hogeschool Leeuwarden Beoordeling van de effectiviteit van een tijdelijke vliegroute voor vleermuizen in juli 2008

Larvaal habitat van de Beekrombout (Gomphus vulgatissimus) in enkele Nederlands Limburgse beken

Deelhandleiding uploadportal NEM VTT

Twee nieuwe populaties Hoogveenglanslibel (Somatochlora arctica) in Overijssel

Quickscan natuuronderzoek bouwblok Kolenbranderweg Haaksbergen

Biomassaschatting van de pelagische visstand in een haven van de Antwerpse Linkerscheldeoever

Landelijk Meetnet Vlinders

Dagvlinders tellen: populatietrends en implicaties voor terreinmonitoring. Michiel Wallis de Vries De Vlinderstichting i.s.m. Arco van Strien CBS

Meetnetten Vlaams-Brabant

Veenweiden steeds belangrijker voor Zwarte sterns in Zuid-Holland. Verslag van monitoring van aantallen en broedsucces in 2013

HET VLIEGEND HERT IN GELDERLAND VINCENT KALKMAN & SANDER WIJDEVEN

MIRA 2012 Milieu & natuur

Inventarisatie van de kleine ijsvogelvlinder

1902. Opmerkelijk was ook dat er op één dag. (16 mei) maar liefst twee populaties. werden ontdekt, waarmee het aantal populaties

Verkeerstelling en kentekenonderzoek

Figuur 1. Kleine wintervlinder (copula).

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages

Fauna in het rivierengebied: morfodynamiek in de Millingerwaard biedt kansen voor veel diersoorten. 1 juni 2013, Marieke de Lange

SNL, NEM en occupancy

Meer leefgebied voor de groene glazenmaker in de polder Mastenbroek

Transcriptie:

Mogelijkheden voor monitoring van de rivierrombout

Mogelijkheden voor monitoring van de rivierrombout Tekst: Dick Groenendijk Met medewerking van: Victor Mensing (tellingen), Jaap Bouwman (figuur 3 en commentaar), Mathilde Groenendijk, Henk Arends & Saskia Janssen Rapportnummer: VS2004.038 Productie: De Vlinderstichting Postbus 506 6700 AM Wageningen telefoon: 0317-467346 fax: 0317-420296 email: info@vlinderstichting.nl homepage: www.vlinderstichting.nl Opdrachtgever: Expertisecentrum LNV Deze publicatie kan worden geciteerd als: Groenendijk, D. (2004). Mogelijkheden voor monitoring van de rivierrombout. Rapportnummer VS2004.038, De Vlinderstichting, Wageningen. Trefwoorden: Rivierrombout, Gomphus flavipes, libellen, monitoring, exuviae Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, microfilm, fotokopie of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van De Vlinderstichting en de opdrachtgever. oktober 2004. DE VLINDERSTICHTING 2004 1

Inhoud Samenvatting... 3 Hoofdstuk 1 / Inleiding... 4 Hoofdstuk 2 / Verspreiding en trend... 5 Hoofdstuk 3 / Methode... 7 Hoofdstuk 4 / Resultaten... 9 Hoofdstuk 5 / Conclusie en discussie... 11 Hoofdstuk 4 / Referenties... 14 DE VLINDERSTICHTING 2004 2

Samenvatting Inleiding en doel De rombouten behoren tot een bijzondere libellenfamilie. Ze zijn als libel vaak moeilijk te vinden, maar de larvenhuidjes bevinden zich veelal op een opvallende plaats. De huidige situatie is dan ook dat ze niet goed in het Landelijk Meetnet Libellen zitten, en het dus niet mogelijk is om trends voor deze soorten te berekenen. Toch is dit van belang, omdat binnen Nederland twee soorten rombouten, de rivierrombout en de gaffellibel, op de Habitatrichtlijn staan. Het doel van dit onderzoek was daarom om te onderzoeken of er een methode mogelijk is aan de hand van tellingen van de larvenhuidjes de rivierrombout en mogelijk ook andere soorten rombouten op te nemen in het Libellenmeetnet. Methode De rivierrombout is in 1996 na een jarenlange afwezigheid weer in Nederland vastgesteld. Sindsdien heeft de soort een flinke opmars gemaakt en wordt deze soort in de meeste grotere riviersystemen van Nederland gevonden. In 2004 werden acht telroutes van ongeveer één kilometer uitgezet in het stroomgebied van de Rijn en Waal in de directe omgeving van Wageningen. Deze routes werden allemaal tweemaal gelopen tussen 28 juni en 17 juli, waarbij alle larvenhuidjes werden genoteerd per kribvak. Resultaten In totaal werden ruim 80 exuviae van de rivierrombout op de acht telroutes gevonden. Ook werden enkele imago s aangetroffen. Langs de Rijn-routes werden meer larvenhuidjes gevonden in directe vergelijking met de routes langs de Waal. Het tellen van een telroute duurde gemiddeld ruim een uur. Conclusie Uit de resultaten blijkt dat bij een goede keuze van telroutes, tellingen van larvenhuidjes van de rivierrombout een goede mogelijkheid bieden voor opname in het NEM en dan in de toekomst geteld door vrijwillige tellers. Deze telmethode biedt dan de meeste kans voor de rivierrombout en waarschijnlijk ook voor de beekrombout. Belangrijk is wel dat de telroute wordt ingekort tot maximaal 500 meter en dat tellingen niet worden uitgevoerd bij windkracht 4B en hoger. Over de benodigde telfrequentie zijn nog geen uitspraken te doen. DE VLINDERSTICHTING 2004 3

Hoofdstuk 1 / Inleiding Rombouten zijn een bijzondere familie binnen de libellen. Ze zijn in het algemeen lastig waar te nemen als imago, maar ze laten vaak gemakkelijk vindbare exuviae achter. Omdat ze als libel zich vaak slecht laten zien, zitten ze niet goed in het Landelijk Meetnet Libellen. Omdat binnen Nederland twee soorten rombouten, de rivierrombout en de gaffellibel, op de Habitatrichtlijn staan, is monitoring echter wel gewenst. In dit rapport worden de resultaten van een korte haalbaarheidsstudie naar de mogelijkheden om rombouten met behulp van tellingen aan exuviae, gepresenteerd. Rombouten De libellenfamilie van de rombouten (Gomphidae) kent twee soorten die voor Nederland op de Habitatrichtlijn staan. Dit zijn de gaffellibel (Ophiogomphus cecilia) en de rivierrombout (Gomphus flavipes). Beide soorten komen slechts in lage dichtheden voor en zijn slechts korte tijd als imago bij het water te vinden. Hierdoor zijn ze slecht te tellen met de methode van het Landelijk Meetnet Libellen. Illustratief is het feit dat er in alle teljaren van het Landelijk Meetnet Libellen geen rivierrombouten zijn gezien op de telroutes, ook niet op de telroutes die in het rivierengebied liggen. Een voordeel is dat rombouten gemakkelijk vindbare huidjes achterlaten (exuviae genaamd) bij de gedaanteverwisseling van larve naar imago, wat ook wel uitsluipen wordt genoemd. Vooral voor de rivierrombout zijn deze huidjes relatief gemakkelijk te vinden en gaat het vaak om relatief grote aantallen. De verspreidingsinformatie over de rombouten is dan ook redelijk volledig, maar er zijn geen trends voor de rombouten beschikbaar. Monitoring Om rombouten goed te kunnen monitoren zal er een nieuwe telmethode moeten worden ontwikkeld. Deze zal, als tellingen aan imago s niet werkbaar zijn, gebaseerd moeten zijn op larvenhuidjes. In 2004 is een korte haalbaarheidsstudie gedaan naar de mogelijkheden om met behulp van tellingen aan larvenhuidjes bij de rivierrombout een inschatting te kunnen maken van de mogelijkheid om deze soort op te nemen in het Landelijk Meetnet Libellen. In deze korte rapportage wordt verslag gedaan van de resultaten en wordt een overzicht gegeven van de huidige verspreiding en opmars van de rivierrombout. Het onderzoek heeft zich toegespitst op de rivierrombout, maar in hoofdstuk 5 zal van alle in Nederland voorkomende rombouten een inschatting worden gemaakt van de huidige telbaarheid in het Landelijk Meetnet Libellen en de eventuele toegevoegde waarde van het starten van tellingen aan exuviae. DE VLINDERSTICHTING 2004 4

Hoofdstuk 2 / Verspreiding en trend De rivierrombout is in 1996 na een jarenlange afwezigheid weer in Nederland vastgesteld. Sindsdien heeft de soort een flinke opmars gemaakt en wordt deze soort in de meeste grotere riviersystemen van Nederland gevonden. Verspreiding De rivierrombout is in Nederland voor 1902 zeven keer in Nederland vastgesteld, telkens betrekking hebbend op vangsten van een of twee imago s. Na 1902 werd de rivierrombout niet meer vastgesteld en verdween de soort uit vrijwel geheel Noordwest-Europa inclusief Nederland. Het duurde ruim negentig jaar voordat weer een exemplaar werd vastgesteld. Op 5 juni 1996 werd een larve gevonden in een elektriciteitscentrale aan de Waal bij Nijmegen. In 1998 werden op een aantal locaties in deze omgeving een aantal larvenhuidjes en ook enkele imago s aangetroffen. Daarna ging het snel, grote aantallen larvenhuidjes van de rivierrombout werden aangetroffen in het gehele stroomgebied van de Waal en Rijn westelijk tot voorbij de Biesbosch. Ook in de IJssel en de Roer bleek de soort aanwezig en ook in de Maas werden op enkele locaties rivierrombouten aangetroffen. In figuur 1 wordt een overzicht gegeven van vondsten van de rivierrombout in Nederland en het aangrenzende Duitsland na 1990. In dit kaartje zijn de gegevens die verzameld zijn in het kader van de inhaalslag niet opgenomen. Figuur 1: Verspreiding van de rivierrombout in Nederland en het aangrenzende Duitsland na 1990. De Duitse verspreidingsgegevens betreffen nog ongepubliceerde gegevens die gebruikt zijn op het symposium Libellen in het grensgebied van Nederland en Duitsland op 19 september 2004 in Kranenburg Aantalsontwikkeling Met behulp van waarnemingen uit het Landelijk Bestand Libellen (in beheer bij De Vlinderstichting, EIS-Nederland en de Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie) is geprobeerd om een schatting te maken van de trend van de rivierrombout na de vestiging in 1996 (figuur 2). Hiertoe is de relatieve abundantie per jaar berekend, dat wil zeggen: de verhouding tussen het aantal kilometerhokken waar de rivierrombout is vastgesteld en het aantal kilometerhokken waar libellenwaarnemingen zijn verricht. Voor het jaar 2000 is de relatieve abundantie op 100 gesteld en voor de jaren 2003 en 2004 zijn nog onvoldoende DE VLINDERSTICHTING 2004 5

waarnemingen om de relatieve abundantie te berekenen. In figuur 2 is te zien dat er sprake is van een stijgende trend voor de rivierrombout, hetgeen ook te verwachten was na de opvallende stijging van het aantal waarnemingen de afgelopen jaren. Het moet opgemerkt worden dat de trend alleen is berekend aan de hand van het verspreidingsgebied en niet aan de hand van waargenomen aantallen. Om meer betrouwbare trends te kunnen berekenen, zal een monitoringmethode binnen het NEM moeten worden vastgesteld. index 160 140 120 100 80 60 40 20 0 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 jaartal Figuur 2: Relatieve abundantie van de rivierrombout per jaar. De relatieve abundantie in het jaar 2000 is op 100 gesteld. Gegevens zijn afkomstig uit het Landelijk Bestand Libellen (De Vlinderstichting/NVL/EIS-Nederland). DE VLINDERSTICHTING 2004 6

Hoofdstuk 3 / Methode In 2004 werden acht telroutes van ongeveer één kilometer uitgezet in het stroomgebied van de Rijn en Waal in de directe omgeving van Wageningen. Deze routes werden allemaal tweemaal gelopen tussen 28 juni en 17 juli. Telroutes Op locaties waar in het verleden larvenhuidjes van de rivierrombout waren gevonden en die in de nabije omgeving van Wageningen liggen, zijn in totaal acht telroutes uitgezet in het voorjaar van 2004. De ligging van de telroutes ten opzichte van Wageningen wordt weergegeven in figuur 3. Enkele karakteristieken voor de telroutes worden gegeven in tabel 1. De telroutes werden opgedeeld in secties. In het Landelijk Meetnet Libellen worden deze secties opgedeeld in stukken van precies honderd meter. Gezien de praktische uitvoerbaarheid werden de secties van de telroutes langs de rivier gedefinieerd als kribvakken. Deze zijn echter vrij eenvoudig om te rekenen naar lengte. Alle telroutes lagen direct langs de rivier op zowel noord- als zuidoevers. Tabel 1: karakteristieken en ligging van de telroutes voor de tellingen aan exuviae van de rivierrombout in 2004 routenummer Locatie Rivier en ligging Coördinaten Lengte Aantal kribvakken 1 Opheusden Rijn, zuidoever 171-439 1000 m 8 2 Blauwe Kamer Rijn, noordoever 170-439 1000 m 6 3 Wageningen Rijn, noordoever 173-440 1000 m 7 4 Wageningen-Lexkesveer Rijn, noordoever 175-441 900 m 6 5 Druten Waal, zuidoever 170-434 800 m 6 6 Afferden Waal, zuidoever 171-434 1000 m 5 7 Dodewaard Waal, noordoever 173-434 1200 m 6 8 Wolferen Waal, noordoever 178-433 1100 m 6 Telmethode De routes werden bij daglicht gelopen. Omdat exuviae soms lastig te vinden zijn, werd een laag wandeltempo aangehouden en werd speurend over de rivieroever gelopen. De zone waarin naar exuviae werd gezocht was vanaf de aanspoelsellijn tot maximaal circa vijf meter hoger op de oever. Als er direct grenzend aan de aanspoelsellijn geen strand meer was, werd niet in de ruigtezone naar exuviae gezocht. Losstaande pollen gras en dergelijke binnen de beschreven zone werden wel op larvenhuidjes gecontroleerd. Alle getelde larvenhuidjes werden meegenomen om dubbeltellingen uit te sluiten. Bij elke telling werden temperatuur, windkracht en bewolking genoteerd alsmede de duur van de totale telling. Ook de ondergrond waarop de larvenhuidjes werden aangetroffen werd genoteerd, alsmede de aantallen aangetroffen imago s. DE VLINDERSTICHTING 2004 7

Figuur 3: Ligging van de acht trajecten waarop in 2004 larvenhuidjes van de rivierrombout zijn geteld. Telroute 5 en 6 liggen direct in elkaars verlengde. Meer details over de teltrajecten zijn te vinden in tabel 1. DE VLINDERSTICHTING 2004 8

Hoofdstuk 4 / Resultaten In totaal werden ruim 80 exuviae van de rivierrombout op de telroutes gevonden. Ook werden enkele imago s aangetroffen. Langs de Rijn-routes werden meer larvenhuidjes gevonden in directe vergelijking met de routes langs de Waal. Telomstandigheden In tabel 2 worden per route per datum de weersomstandigheden en duur van de telling weergegeven. Alle tellingen zijn uitgevoerd tussen 28 juni en 17 juli onder vergelijkbare weersomstandigheden. Voor tellingen aan imago s was de hoeveelheid bewolking veelal te hoog (6-8 octa s), maar voor tellingen aan larvenhuidjes is dit geen belemmering. Harde wind kan een belemmering zijn. Bij tellingen uitgevoerd onder windkracht vier, werden weg gewaaide huidjes gevonden, die overigens nog binnen de telzone aanwezig waren. Bij nog hardere wind (windkracht 5 of hoger), dan waarbij de tellingen nu gedaan zijn, zijn veel huidjes waarschijnlijk niet meer te vinden. De tellingen hebben relatief lang geduurd. Een volledige telling duurde al gauw een uur, met uitschieters naar twee uur. Gemiddeld genomen bedroeg de tijdsduur van een volledig getelde route 67 minuten. Dit is meer dan normaal gesproken bij monitoring van dagvlinders of imago s aan libellen wordt aangehouden. Routes met de huidige lengte vragen dan ook veel concentratie van de teller. Tabel 2: Teldatum, telduur en weersomstandigheden per telroute. Na de teldatum volgt de telduur in minuten, de temperatuur in graden Celsius, windkracht in Beaufort en bewolkingsgraad in achtsten. Routenaam en nummer Ronde 1 Ronde 2 1 (Opheusden) 1 juli: 60 min; 18 C, 4B, bew: 7 17 juli: 75 min; 25 C, 3B, bew: 3 2 (Blauwe Kamer) 28 juni: 75 min; 21 C, 3B, bew: 6 6 juli: 120 min; 22 C, 4B, bew: 7 3 (Wageningen) 1 juli: 70 min; 19 C, 4B, bew: 4 15 juli: 60 min; 19 C, 3B, bew: 8 4 (Wageningen-Lexkesveer) 8 juli: 40 min; 22 C, 2B, bew: 6 15 juli: 30 min; 20 C, 2B, bew: 8 5 (Druten) 8 juli: 70 min; 21 C, 2B, bew: 6 15 juli: 65 min; 19 C, 3B, bew: 8 6 (Afferden) 8 juli: 70 min; 22 C, 2B, bew: 6 15 juli: 75 min; 19 C, 2B, bew: 8 7 (Dodewaard) 8 juli: 80 min; 21 C, 2B, bew: 6 15 juli: 75 min; 20 C, 3B, bew: 8 8 (Wolferen) 8 juli: 60 min; 20 C, 2B, bew: 6 15 juli: 50 min; 19 C, 3B, bew: 8 Getelde aantallen In tabel 3 worden de aantallen gevonden larvenhuidjes en imago s aangegeven. Imago s werden zoals verwacht vrijwel niet aangetroffen ondanks dat de getelde periode in de hoofdvliegtijd van de rivierrombout valt. Deels is dit te verklaren uit de bewolkte omstandigheden waaronder werd geteld. De imago s die werden aangetroffen betroffen overigens vrijwel allemaal verkeerd uitgeslopen exemplaren die dus niet of slecht konden vliegen. De totaal aantallen gevonden exuviae waren voor beide rondes ongeveer gelijk, maar tussen de verschillende telroutes liggen vrij grote verschillen. Opvallend is dat langs de Waal veel minder larvenhuidjes zijn gevonden DE VLINDERSTICHTING 2004 9

dan langs de routes langs de Rijn. Gemiddeld werden langs de Waal slechts 1.8 exemplaar per route geteld, terwijl dit 18.5 exemplaar per route langs de Rijn was. Vooral op de route bij de Blauwe Kamer en bij Wageningen werden relatief hoge aantallen larvenhuidjes aangetroffen. Tabel 3: Aantal aangetroffen exuviae van de rivierrombout per route en telronde. Tussen haakjes wordt het aantal aangetroffen imago s aangegeven. Routenaam en nummer Ronde 1 Ronde 2 1 (Opheusden) 4 (3) 1 2 (Blauwe Kamer) 9 24 3 (Wageningen) 16 8 4 (Wageningen-Lexkesveer) 5 7 5 (Druten) 1 0 6 (Afferden) 3 1 7 (Dodewaard) 1 0 8 (Wolferen) 0 (1) 1 Totaal en gemiddelde 39 (4); gem: 4.9 exuviae per route 42; gem 5.3 exuviae per route DE VLINDERSTICHTING 2004 10

Hoofdstuk 5 / Conclusie en discussie Uit de resultaten blijkt dat bij een goede keuze van telroutes, tellingen van larvenhuidjes van de rivierrombout een goede mogelijkheid bieden voor opname in het NEM. Deze telmethode biedt dan de meeste kans voor de rivierrombout en waarschijnlijk ook voor de beekrombout. Weersomstandigheden Gemiddeld genomen kunnen tellingen aan larvenhuidjes plaatsvinden onder minder goede weersomstandigheden in vergelijking met de tellingen aan imago s. Bewolking en temperatuur hebben geen invloed op de hoeveelheid huidjes die op de strandjes gevonden worden. Windkracht heeft echter wel invloed. Het bleek namelijk dat golfslag op de rivier de larvenhuidjes op de strandjes kon wegspoelen en dat larvenhuidjes die geëxposeerd op de strandjes aanwezig waren door windvlagen konden worden weggeblazen. Een aantal van deze weggewaaide of weggespoelde huidjes werden echter toch nog gewoon in de aanspoelsellijn teruggevonden. Het is niet bekend hoe groot het aandeel van de huidjes is dat definitief weg waait of wegspoelt. Om de invloed van weersomstandigheden op tellingen aan exuviae te beperken, verdient het aanbeveling om geen tellingen uit te voeren bij een windkracht die hoger ligt dan windkracht 3B. Conclusie/aanbeveling: de weersomstandigheden voor tellingen aan larvenhuidjes luisteren minder nauw dan bij de reguliere tellingen aan imago s. Toekomstige tellingen moeten worden uitgevoerd bij windkracht 3B of lager. Ligging en lengte routes De in deze haalbaarheidsstudie getelde routes zijn neergelegd op plekken waar vanuit het verleden bekend was dat er larvenhuidjes van de rivierrombout gevonden zijn, en die relatief gemakkelijk te bereiken waren. De aantallen huidjes per traject wisselde echter sterk. Vanuit tellingen in 2001 en 2002 om te onderzoeken of dichtheden van de rivierrombout worden gestuurd door hydro-morfologische kenmerken van de rivier (Kalkman et al., 2003), bleek dit ook al. De huidige lengte van de telroutes varieert van circa 800 tot 1200 meter en daardoor is de gemiddelde duur van het tellen van een route ruim een uur. Dit is langer dan gemiddeld nodig is voor het tellen van een telroute in het huidige Libellenmeetnet. Omdat het nodig is om aandachtig te zoeken naar de larvenhuidjes, kost het meer inspanning dan de gemiddelde normale telroute met imagotellingen. Vooral de telroutes waarbij huidjes gezocht moeten worden op brede strandjes, op een ondergrond met stenen of andere onoverzichtelijke substraten kosten veel mentale energie. Het is daarom beter om de telroutes circa de helft korter te maken en een maximale lengte van 500 meter af te spreken. Verlies van aandacht voor het vinden van de huidjes wordt daarmee beperkt; kortom het tellen blijft leuk en de teller blijft beter en langer gespitst op het vinden van de huidjes. DE VLINDERSTICHTING 2004 11

Conclusie/aanbeveling: de aantallen huidjes op de verschillende teltrajecten wisselt vrij sterk en lange telroutes kosten vrij veel tijd. Het verdient daarom aanbeveling om de telroutes niet langer te maken dan maximaal 500 meter. Telfrequentie De huidige studie heeft niet als doel gehad om een optimale telfrequentie te onderzoeken. Vanuit de literatuur kan hier enig inzicht in worden gegeven. De rivierrombout heeft een vrij lange periode van uitsluipen. De eerste exuviae kunnen rond circa begin juni worden gevonden en de laatste tot circa half augustus. De totale uitsluiptijd is daarmee circa 70 dagen (Suhling & Müller, 1996). Het grootste aantal (circa 75%) wordt echter gevonden tussen circa 25 juni en 25 juli, dus gedurende een periode van circa vier tot vijf weken. Hiermee is de top van de uitsluiptijd ongeveer gelijk aan de vliegtijd van een libellensoort. In soortgerichte routes wordt een telfrequentie van circa eenmaal per week aangehouden met een minimum van drie tellingen. Waarschijnlijk zal iets dergelijks ook voldoende resultaten opleveren voor de larvenhuidjestellingen. Maar om dit te onderzoeken, wordt voorgesteld om in het seizoen van 2005 uit de acht trajecten van 2004 twee trajecten te kiezen waarop minstens vijf maal in 2005 de aantallen huidjes worden geteld in de hoofduitsluiptijd van de rivierrombout. Conclusie/aanbeveling: er is nog geen uitspraak te doen over de telfrequentie die nodig is tellingen aan larvenhuidjes op te nemen in het Libellenmeetnet. Het verdient aanbeveling om in het seizoen 2005 op enkele telroutes frequente tellingen uit te voeren om hier inzicht in te krijgen. Dit geeft dan tevens inzicht in schommelingen van de aantallen huidjes tussen jaren. Vrijwilligers Omdat de romboutenfamilie een bijzondere familie binnen de libellen is met een wat onbegrepen en fascinerende leefwijze, spreken ze een hoop mensen aan. Binnen de amateurlibellenkijkers is ook duidelijk dat de groep van rombouten aanspreekt. In ieder geval is een deel van de vrijwilligers betrokken geweest bij de opkomst van de rivierrombout in Nederland getuige de verschillende recente publicaties (onder andere Kleukers & Reemer, 1998; Termaat, 2000; Boesveld & van der Neut, 2003; Boesveld & van der Neut, 2003). Daarbij bleek telkens dat vooral de larvenhuidjes als hulpmiddel bij inventarisaties werden gebruikt. De inschatting is dan ook dat larvenhuidjestellingen door middel van vrijwilligers in de toekomst haalbaar zouden moeten zijn. Belangrijk is dan een goede methode en een goede communicatie. De rivierrombout en de beekrombout lijken op dit moment het meest in aanmerking te komen voor gestandaardiseerde tellingen aan larvenhuidjes (zie ook hieronder). Conclusie/aanbeveling: waarschijnlijk is er voldoende draagkracht en kunde te vinden bij de Nederlandse vrijwilligers gestandaardiseerde monitoringtellingen te doen aan rombouten. Voor de rivierrombout geldt dan wel dat eerst de methode uitgekristalliseerd moet zijn. Mogelijk kan ook de beekrombout goed op deze manier worden geteld (cf Geraeds & van Schaik, 2002). Soorten In Nederland komen op dit moment vier of wellicht vijf soorten rombouten (Gomphidae) voor. In deze paragraaf wordt per soort aangegeven of de methode van de tellingen aan larvenhuidjes zoals hier besproken voor de rivierrombout, ook bruikbaar zijn voor de andere rombouten (tabel 4). DE VLINDERSTICHTING 2004 12

Tabel 4: In Nederland voorkomende rombouten (Gomphidae), met beleidsstatus (RL = Rode Lijst; HRL = Habitatrichtlijn; SBP = Soortbeschermingsplan), huidig voorkomen in Nederland en een inschatting van de mogelijkheid om de soort te monitoren aan de hand van tellingen van larvenhuidjes. Soort Beleidsstatus Huidig voorkomen Rivierrombout RL: verdwenen; HRL: IV; SBP: geen Vrijwel alle grote Gaffellibel RL: ernstig bedreigd; HRL: II & IV; SBP: geen rivieren Lage dichtheden in de Roer Beekrombout RL: bedreigd; HRL: geen; SBP: geen Bredere beken in oost- en zuid Nederland; soms ook in rivieren. Plasrombout RL: geen; HRL: geen; SBP: geen In grotere plassen in oostelijke helft van Nederland Kleine tanglibel RL: niet beschouwd; HRL: geen; SBP: geen Mogelijk inheems in de Roer Exuviaetellingen? Ja Ja (?) Ja Nee Nee (?) Opmerkingen Zie dit rapport Dichtheden zijn laag en de exuviae moeilijk te vinden, maar de laatste jaren worden door vrijwilligers langs de Roer behoorlijke resultaten geboekt. Dichtheden en vindbaarheid exuviae vergelijkbaar met rivierrombout. Bewoond vooral stilstaande wateren en wordt geregeld in de reguliere tellingen gezien. Status nog onduidelijk, op dit moment te lage dichtheden. Algemeen Het gebruik van tellingen aan larvenhuidjes van libellen om populaties van bepaalde soorten te monitoren is nieuw. Er is relatief weinig literatuur over te vinden. Recent is een artikel verschenen over de mogelijkheid om voor een glanslibel uit Noord-Amerika met behulp van larvenhuidjes populaties te monitoren (Foster & Soluk, 2004). Het gaat om een soort die nauw verwant is met de in Nederland voorkomende glanslibellen uit het geslacht Somatochlora. In de meeste gevallen gaat het om soorten die moeilijk te inventariseren zijn aan de hand van imago s. Dit geldt ook in Nederland voor bijvoorbeeld de gevlekte glanslibel (Somatochlora flavomaculata) en de hoogveenglanslibel (Somatochlora arctica). In het onderzoek zijn in vaste plots van vier vierkante meter gedurende twee seizoenen elke vier dagen larvenhuidjes van de bewuste soort gezocht. In het bewuste artikel wordt geconcludeerd dat de methode een very effective tool for monitoring populations of endangered dragonflies is. Conclusie/aanbeveling: het gebruik van larvenhuidjes voor monitoring van bepaalde soorten libellen, kan wellicht ook overwogen worden voor enkele andere soorten die nu slecht in het Libellenmeetnet zitten. De hoogveenglanslibel en mogelijk zelfs de gevlekte glanslibel zijn dan de meest voor de hand liggende soorten. Hiervoor is echter wel aanvullend onderzoek nodig. DE VLINDERSTICHTING 2004 13

Hoofdstuk 6 / Referenties Boesveld, A. & J. van der Neut (2001) Rheofiele libellen in de diverse Merwedetakken. Staatsbosbeheer, district De Biesbosch. Boesveld, A. & J. van der Neut (2003) Libellennieuws uit de Biesbosch, goede waterkwaliteit lokt waardevolle soorten. Brachytron 7(1): 3-14. Foster, S.E. & D.A. Soluk (2004) Evaluating exuvia collection as a management tool for the federally endangered Hine s emerald dragonfly, Somathochlora hineana Williamson (Odonata: Cordulidae). Biological Conservation 118: 15-20. Geraeds, R.P.G. & V.A. van Schaik (2002) Het voorkomen van de beekrombout (Gomphus vulgatissimus) langs de Roer. Natuurhistorisch Maandblad 91(6): 113-118. Kalkman, V., A. Kop & T. Zeegers (2003) De relatie tussen hydromorfologie en het voorkomen van de rivierrombout. EIS-Nederland, Leiden. Kleukers, R.M.J.C. & M. Reemer (1998) De terugkeer van de rivierrombout (Gomphus flavipes (Charpentier)) in Nederland. Brachytron 2(2): 52-59. Suhling, F. & O. Müller (1996) Die Flussjungfern Europas. Die Neue Brehmbücherei 628, Magdenburch, Duitsland. Termaat, T. (2000) Een overzicht van de nieuwe vindplaatsen van de rivierrombout (Gomphus flavipes) in Nederland in 1999. Brachytron 4(1): 13-17. DE VLINDERSTICHTING 2004 14